Oranje gebrandmerkt (1704) 93
Een stadhouderlijke regering staat volgens dit felle pamflet gelijk aan vorstenheerschappij en die komt neer op tirannie en slavernij. Het stadhouderschap verdient een (figuurlijk) ‘brandmerk’, dat wil zeggen: onuitwisbaar teken van misdadigheid. Logische bewijsvoering is hierbij niet aan de orde, emotioneel overtuigen des te meer: suggestieve retorische vragen, uitroepen van verontwaardiging en hyperbolen (overdrijvingen) zijn de stijlmiddelen waarmee deze pamfletschrijver zijn lezers als het ware bombardeert. Voorstanders van het stadhouderschap krijgen allerlei argumentatie in de mond gelegd, die onmiddellijk ontkracht wordt. Stadhouders uit het verleden (Maurits, Willem ii, Willem iii) worden afschrikwekkend voorgesteld. Bij dit alles grijpt de auteur veelal terug op destijds geijkte metaforen en symbolen, niet alleen die van vaderlandse vrijheid, zoals de Nederlandse leeuw en de verpersoonlijkte vrijheid met als attributen de vrijheidshoed en -staf, maar ook die van tirannie, slavernij en onderdrukking, zoals de wolf die lammeren doodbijt, het streng beteugelde paard en de onder zijn last zwoegende ezel. Toch is de auteur bepaald niet blind voor uitwassen van de regentenheerschappij en de spanningen die hiervan het gevolg zijn. Maar in zijn optiek komen die negatieve kanten juist naar boven onder het eenhoofdige gezag van een stadhouder, aangezien die de regenten die misbruik van hun positie maken in bescherming neemt en bovendien, heerszuchtig en egoïstisch als hij ook zelf is, het slechte voorbeeld geeft. De oproep aan het slot luidt dan ook dat het stadhouderschap voor altijd afgeschaft dient te worden.