Wat wonders, wat nieuws! De zeventiende eeuw in pamfletten
(2002)–Marijke Meijer Drees, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Afbeelding Prent bij ‘Berisping Roomse wiegelkont’ (Knuttel 3080). Atlas van Stolk
| |
[pagina 15]
| |
Berisping Roomse wiegelkont (1620)aant.
Kees
Wat wonders, wat nieuws! Wat wonders, wat nieuws!
Joost
Wel wat 's er nou alweer? Ik ben nu vrij wat kies,Ga naar eindnoot2
en mien me geld zo licht niet nog eens te besteden
als ik wel placht te doen, 't is nog gien jaar geleden.Ga naar eindnoot4
Koopman
5[regelnummer]
Wel Joost, hoe bent ge dus, is al uw ijver weg?Ga naar eindnoot5
Of keert gij 't roerken om, ai lieve slokker, zeg?Ga naar eindnoot6
Gij placht weleer een man als spek in 't veld te wezen,Ga naar eindnoot7
en zou gij nu 't gebroed van d'Armeianen vrezen?Ga naar eindnoot8
Dat gij van enkel angst zou durven kopen niet
10[regelnummer]
een derg'lijk prachtig stuk, waarin men zoveel ziet?
Joost
Ik denk niet dat je 't mient, wat brilt me deuze komen.Ga naar eindnoot11
Vertrouw je mij dat toe, begin je echt te dromen!Ga naar eindnoot12
Zou ik voor dat gespuis bevreesd zijn? Nee, ik zie 't:
al is hun snorken wat, hun macht is min als niet.Ga naar eindnoot14
15[regelnummer]
Ofschoon de wagen (naar hun zeggen) is aan 't rollen,
in dat de kloot niet leit. O vriendjes, 't meeste hollenGa naar eindnoot16
is deuze luitjes al benomen en belet,Ga naar eindnoot17
zij zijn in goede rust al mooitjes vastgezet.
Nu laat me maar eens zien, wat dat je hebt voor snofjes;
20[regelnummer]
wel, bij mijn zieterna, jij maakt het al wat grofjes.Ga naar eindnoot20
| |
[pagina 16]
| |
Jawel, jawel, jawel. Wat is dat voor een gril?
Dit is papisterij, wel, Rome, zwijg je stil?
Wie ligt hier op zijn knie voor 't gouwe Melis-duifjeGa naar eindnoot23
en draait vast in zijn hand ien ketting met een kruisje?
25[regelnummer]
En al dat and're volk, dit moet beduien iet,
of speulen deuz' ien spel van 't Armeiaans verdriet?Ga naar eindnoot26
Koopman
Jawel, jij raadt daarnaar, en bijkans op zijn bolleken.Ga naar eindnoot27
Wat denkt u van die god, die daar staat in zijn holleken?
Is 't niet een fraai gezel, en waardig zo geëerd,
30[regelnummer]
door ene die (naar 't scheen) zo dapper was geleerd?Ga naar eindnoot30
Joost
Wel trouwen! 't Is wat liefs, maar niet zoveel bijzonders.Ga naar eindnoot31
Wat doen de luitjes daar? Dat lijkt al vrij wat wonders!
Koopman
Bezie, deez' professoor ontvangt daar 't sacramentGa naar eindnoot33
en zweert daar fijntjes af Gods ware kerke jent,Ga naar eindnoot34
35[regelnummer]
verklarende meteen de voorgenoemde kerke
te zijn maar ketterij. Ai lieve, wil eens merken
en met een ijver goed bedenken en verstaan
wat schuilt en schuilen kan onder een Armeiaan?
Of onder het gebroed van deze lichte kwantenGa naar eindnoot39
40[regelnummer]
die zo zich keren tot nooit levendige santenGa naar eindnoot40
en voor de stomme god van stijfsel of van pap
hun knieën buigen neer, vast zoekende de kap
van de geschoren hoop zich over 't hoofd te trekkenGa naar eindnoot43
en spelen harlekijn voor Armeiaanse gekken.
45[regelnummer]
Wel Joost, en wil je iets van deze drollerij,
of is nou al jouw lust in nieuwigheid voorbij?
| |
[pagina 17]
| |
Joost
Nee, alzo niet, maat, geef me er ien van 't hoopje.
Kees
Ho Joost-buur, goedendag, wel jij, wat donder koop je
van deuze komen kwak? O man, dat doe je wel!Ga naar eindnoot49
50[regelnummer]
Want hierin heb je weer wat nieuws van 't oude spel.Ga naar eindnoot50
Joost
Wel maatje, ben jij daar, nu ben ik goed gesteld.Ga naar eindnoot51
Ik wed dat deuze man mij alle ding verteltGa naar eindnoot52
al eer hij nog terdeeg dit briefje heeft bekeken:Ga naar eindnoot53
want hij de hele dag zijn hoofd hierop kan breken.
55[regelnummer]
M'n Keesje, beste maat, jij weet toch op ien prikGa naar eindnoot55
van al dit gore goed, en kan van stik tot stikGa naar eindnoot56
(wanneer je dat maar wilt) hun treekjes zo verhalen.Ga naar eindnoot57
waar ik en mijn gelijks zo dubbel in verdwalen?
Ai, lieve, ga aan 't werk, en laat iens horen wat
60[regelnummer]
al staat in deuze brief, en wil het mij dan plat
(Jan Dirkjen op z'n boers) erg duidelijk vertellen,
dan zal ik in ien lang jou zeker niet meer kwellen.Ga naar eindnoot62
Koopman
Wel hoor dan naarstig toe, terwijl jij 't zo begeert,
dit printje houdt van ien die leek nogal geleerd.Ga naar eindnoot64
65[regelnummer]
Hij was een priester in de hogeschool tot Leiden,Ga naar eindnoot65
doch al te zeer geleerd doet van geleerdheid scheiden.
Zijn naam was Pieter Bart, of Petrus Bartius.
Joost
Maar dat begrijp ik niet. Hoe zei je, Narrius?
Ai, lieve, ga voorbij alzulke hoofse woorden,Ga naar eindnoot69
70[regelnummer]
want ik ze niet versta als die ze niet en hoorden,Ga naar eindnoot70
en houd ten beste dat ik in jouw reden val.Ga naar eindnoot71
| |
[pagina 18]
| |
Koopman
Dat is een kleine zaak, wat is 't hier al van 't mal:Ga naar eindnoot72
zou ik jou zulke woord niet nemen of ten goede?
Jij doet wel dat jij 't zegt, zo kan ik m'er voor hoedenGa naar eindnoot74
75[regelnummer]
en klaren jou dat dan al naar de oude sleur,Ga naar eindnoot75
en stellen 't hoofse tuig 'n wijltje buiten deur.Ga naar eindnoot76
Nu hoor: die Pietje Bart was ooit een landbeschrijverGa naar eindnoot77
en was, naar 't scheen, een man vol christelijke ijver,
want hij schreef iens een brief, dat 't nodig was geweest
80[regelnummer]
dat binnen Amsterdam de schalke Jacobs geestGa naar eindnoot80Ga naar eindnoot80
gebleven was, en dat tot nut der hogescholen
die door de Jacobs geest nu raakten vast aan 't dolen.
Dit was toenmaals zijn wens, doch namaals hierop let
werd deuze waggelmuts zo herelijk bezetGa naar eindnoot84
85[regelnummer]
door Jacobs boze geest. 't Scheen dat hij zonder flauwen
volkomen had geslikt 't geen Jacob uit ging spouwen.
Hij schreef een euvel boek, hoe d'heil'gen uit de stand
waarin hen God gesteld had, komen vallen, want
de boosheid van de mens kan Gods besluit doen missenGa naar eindnoot89
90[regelnummer]
en 't goede werk de mens kan helpen buiten gissen.Ga naar eindnoot90
In somma, wie maar wil, 't is aan des mensen kracht
de hemel of de hel te hebben in zijn macht.
O schrijver van de Val der heiligen! Uw geest
betoont nu recht al wat gij bent, en bent geweest:
95[regelnummer]
hoe gij dat loze boek hier aan de dag dorst geven,
tot roering des gemoeds en tot een twijf'lend leven.
Uw twijfelende kop, 't welk u hoelang hoe meer
doet dolen van uw God, in d'ongezonde leer
des pausdoms, die toch niets meer is dan ijd'le logen,
100[regelnummer]
heeft u nu allermeest verleid en vast bedrogen.
Doch niets gebeurt om niets, 't heeft alles zijn waarom.
De een werd apostaat, en gans door giften stom,Ga naar eindnoot102
en d'ander, om in vreê met 't paapse wijf te leven,
begeeft zich tot de val. Want om te zijn verheven,Ga naar eindnoot104
| |
[pagina 19]
| |
105[regelnummer]
werd ook al veul gedaan. Alzo men dik bevindtGa naar eindnoot105
dat menig 't huikje hangt zo proper naar de wind.Ga naar eindnoot106
Doch zulke maatjes al, en die hen zullen volgen
die geven wij een kap, waarin hun onverbolgen
vijf zinnen alle drie ter degen zijn bewaardGa naar eindnoot108-109
110[regelnummer]
en waar zij tonen uit hoe dat ze zijn van aard.
Joost
Alzo, geef lustig vuur, busschieter laat je horen:Ga naar eindnoot111
maar zijn d'r aan de kap ook brave ezelsoren,Ga naar eindnoot112
waardoor hun kloeke geest perfect wordt uitgebeeld
en hun vernufte kop, die malle kuren teelt?
Koopman
115[regelnummer]
Och ja, voorzeker Joost, die zijn er niet vergeten.
Kijk daar, wat denk je nou, opdat jij 't vast meugt weten.
Bezie die wel terdeeg en of die niet en pastGa naar eindnoot117
de snode apostaat, wiens ziel lijdt overlast.
Joost
't Mag zeker sloeren. Toe, wil mij toch eens verklarenGa naar eindnoot119
120[regelnummer]
dat woordje ‘apostaat’, en voort al deuze snarenGa naar eindnoot120
die staan in deuze prent, en wat dit al beduidt.
Toch mooitjes slecht en recht je praatje nu besluit.Ga naar eindnoot122
Koopman
Dat woordje ‘apostaat’: 't is dwaler van Gods kerke,
of om te beter u verklaren deuze werken:
125[regelnummer]
't betekent zoveel als een afgevallen man,
die eerst heeft wat geloofd, en licht'lijk raakt daarvan.
Zoals dat volkje al, waarvan wij lesten praten,Ga naar eindnoot127
die nu zijn hier en daar, en toen op wagens zaten
en reden naar hun keur, elk waar hij 't had gemunt
130[regelnummer]
en zo 't hun door de raad goedwillig was gegund.Ga naar eindnoot130
| |
[pagina 20]
| |
Joost
Ho, ho, dat 's immers waar, aleer wij dat vergeten
van dat hardnekkig volk, laat mij van hen iets weten.
Zo zeg me nu, zijn zij in Brabant allegaar?
Koopman
Och nee hoor, zeker niet, m'n zoete lieve vaêr,
135[regelnummer]
want Bisschop en zijn maat zijn nu gelijk gewordenGa naar eindnoot135-136
Jan Beukelszoon menist, en gaan hun broertjes gorden:
d'een met een schipperspij en met een toppershoedGa naar eindnoot137
en d'ander als ien langst, komt dit niet wonder zoet?Ga naar eindnoot138
Dus worden deuze maats voor mommen uitgezondenGa naar eindnoot139
140[regelnummer]
om hier 't gewone volk wat op te hitsen mee,
dat zij met alle vlijt dan doen van stee tot stee.
Zij werken net zolang, en maken reis op reis
tot men ze speulen ziet al naar de oude wijs.
Dan geven zij de zak de Bisschop die hen zendt
145[regelnummer]
en werden broertjes van Raspinus zijn convent,Ga naar eindnoot145
waardeur St.-Raspiaan krijgt in hen zulk behagen
dat hij hun geeft de kost voor al hun levensdagen.
En hebben zij zich dan niet treffelijk geweerd,
dat men gehoorzaamheid hun nog in 't rasphuis leert?
150[regelnummer]
Eert zij de Bisschop meer als onze Staten achten.
Joost
Wel, dat 's dan euvel goed dat wij hen dus verwachten
en leggen hen dan voor het klooster, zo men plach'
't verkeerde kind te doen. O bloemerhart, ik lach.Ga naar eindnoot153
Hoor Kees, buur, 't zijn nog steeds dezelve Armeianen
155[regelnummer]
ien volluk dat niet past op bidden noch vermanen,Ga naar eindnoot155
ien overgeven hoop, bits, opgeblazen, trots,Ga naar eindnoot156
maar hun vileinig doen bekomt hen vrij wat schots.Ga naar eindnoot157
Naar hun gevoelen werd doch elk geloond naar werken,
dus gaat het hun nu ook, alzo men licht kan merken.Ga naar eindnoot159
| |
[pagina 21]
| |
Kees
160[regelnummer]
Ja, 't is een vreemd gedrocht, de ene wordt menist,
en d'ander luthers of een recht ubiquitist.Ga naar eindnoot161
De derde weet niet met wie hij 't nog wil houwen.
Zo kan de vrije wil een drollig drankje brouwen,Ga naar eindnoot163
en die hierin zijn lust wil voelen werd zo zat,
165[regelnummer]
dat hij zijn God vergeet, en dwaalt het ruime pad.
't Welk in 't beginnen schoon wel schijnt te zijn in d'ogen,
doch 't eindje draagt de last, dan is de mens bedrogen.
Zo veul nou deuze print belangt, is wel gesteld:
1. Ziet daar ligt Pieter Bert, zijn eigen ziel hij kwelt,
170[regelnummer]
en neemt een koekje in, om t'knauwen met zijn tanden,Ga naar eindnoot170
gebakken en gevormd al door begijnenhanden.
Dit is zijn ware God, zo hem de mispaap leert,
dit wordt als 't gouden kalf door hem als God geëerd
op bei' zijn knieën hier, en door hem aangebeden.
175[regelnummer]
2. Daarover komen toe deuz' zinnebeelden tredenGa naar eindnoot175
en kronen hem gelijk diegenen komen toe,Ga naar eindnoot176-177
die 't pausdom nemen aan en Gods gemeent' zijn moe.
De Ongestadigheid met een Verkeerde ijver,
Begeerte dwaas de mens hier maken lang hoe stijver,Ga naar eindnoot179
180[regelnummer]
en doen hem walgen van zijn Heer en ware God,
totdat zij eindelijk hem maken tot een zot,
en stellen op zijn hoofd een teken om te kennen
wat hij is voor een man, voor al die naar hem wennen.Ga naar eindnoot183-184
Daarboven dan de Geest der dwaling op hem daalt
185[regelnummer]
en maakt hem meer en meer de zinnen zo verdwaald,
dat eindelijk hij suft, zoals men kan vermoeden,Ga naar eindnoot186
want altijd zeker volgt dat uilen uilen broeden.
3. Voorts is hier afgebeeld de koopman, jij en ik,
om t'vullen deuze plek.
Joost
190[regelnummer]
Jawel, doch wat ien stik!
| |
[pagina 22]
| |
Moet jij en ik hiermee bij deuze bloed staan blinkenGa naar eindnoot191
wiens naam voor God en ons zal eeuwig blijven stinken?
Hoe? Dat is zeker fraai. Wel Kees, buur, grote dank
en duizendmaal God loont dit volluk met een stank.Ga naar eindnoot194
195[regelnummer]
'k Geloof nu lang hoe meer, hoezeer de duivel schreie:
de lieve God wil ons op goede wegen leien.
Wel Kees, buur, nou ik ga. God geeft een goede dag
en zoveel geld daartoe, als in een buidel mag.
Dit werd u voor een klucht verkocht, om aan te schouwen
200[regelnummer]
hoe weinig dat men hier op mensen mag betrouwen.
|
|