Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1980-2000
(2004)–Maaike Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
4 september 1988. Start van Bij Lobith.
| |
[pagina 114]
| |
Color Box wordt uitgezonden tussen programma's van krakers, kunstenaars en buurtactivisten. Net op het moment dat het geld op is en het kabelexperiment ten einde lijkt, ontdekt de VPRO het programma. De omroep heeft zendtijduitbreiding gekregen, vindt het interessant om iets multicultureels te doen en staat open voor nieuwe ideeën van beginnende programmamakers. Het duo Koster en Forster krijgt de opdracht om een multicultureel programma te maken dat een podium biedt aan Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen en andere minderheidsgroepen en dat tegelijkertijd ook voor een wit publiek aantrekkelijk is.
Dit hoofdstuk beschrijft hoe Bij Lobith in haar korte bestaan (1988-89) deze ambities probeert te realiseren.Ga naar eind3 De problemen waarop de makers daarbij stuiten, zijn tekenend voor terugkerende dilemma's in de ruim 25-jarige geschiedenis van multiculturele programmering op de Nederlandse televisie. Ten eerste speelt telkens de vraag hoe multiculturaliteit in de programma's tot uitdrukking moet komen. Gaat het om het belichten van bijzondere prestaties van allochtonen, om aandacht voor ontwikkelingen in de samenleving die elders minder aan bod komen of om innovatieve visies op de multiculturele samenleving? Moet multiculturaliteit expliciet thema zijn in de programma's of juist zo vanzelfsprekend onderdeel van de realiteit dat het alleen terloops aan bod komt? Ten tweede worden multiculturele programma's belast met vele soms tegenstrijdige doelstellingen. Omroepen willen programma's die aantrekkelijk zijn voor een breed publiek, maar stellen lang niet altijd voldoende middelen en goede uitzendtijdstippen beschikbaar. Bovendien kan de keuze voor een breed samengesteld publiek botsen met de ambitie om ook specifieke doelgroepen te bedienen die in de overige programmering minder aan hun trekken komen. In grote lijnen hebben de minderhedenprogramma's zich ontwikkeld van doelgroepprogramma's in de eigen taal naar multiculturele programma's voor een breed publiek. Discussies over welke kijkers nu precies bediend moeten worden, keren telkens opnieuw terug in de geschiedenis van multiculturele programmering. Ook hoe een programma eruit moet zien dat aantrekkelijk is voor zowel autochtone als allochtone kijkers is steeds weer een discussiepunt. Het verhaal over Bij Lobith dient als kapstok voor een schets van de belangrijkste trends en controverses in deze geschiedenis. | |
De ‘Paspoort-traditie’Tot de komst van Bij Lobith heeft de multiculturele programmering op de Nederlandse televisie vooral bestaan uit doelgroepprogramma's: programma's die zich richten op verschillende groepen migranten en die grotendeels in de taal van het land van herkomst worden uitgezonden, met Nederlandse ondertiteling.Ga naar eind4 De VARA bijt begin jaren zestig op de radio de spits af met het programma Buitenlandse | |
[pagina 115]
| |
Grammofoonplaten. Later neemt de Nederlandse Radio Unie (NRU) de fakkel over. Onder de titel Ankara-Madrid-Rome zendt de NRU een wekelijks programma uit voor Turken, Spanjaarden en Italianen. Voor Marokkanen en Grieken is er Athene-Rabat. In de jaren zeventig komen die programma's terecht bij de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) en komt er ook televisiezendtijd (Breimer 1995, 33). Het bekendste programma in deze traditie is Paspoort (1975-1992). Paspoort wordt eerst voor drie en later voor vijf doelgroepen uitgezonden, zowel op radio als op televisie.Ga naar eind5 Het is een korte servicerubriek met op wisselende dagen voor iedere doelgroep vijf tot tien minuten nieuws en informatie uit de landen van herkomst. De achterliggende gedachte is dat de mogelijkheid tot beleving van de eigen cultuur migranten sterker maakt en zodoende bijdraagt aan een succesvolle integratie. Het is een gedachte die aansluit bij het credo van het minderhedenbeleid van de Nederlandse overheid in die tijd: integratie met behoud van eigen cultuur. Maar het programma is vooral bedoeld om migranten wegwijs te maken in Nederland. Langzamerhand verschuift het accent dan ook van informatie en cultuur uit de landen van herkomst naar informatie over de ontvangende samenleving en gebeurtenissen in de Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse gemeenschap in Nederland. De Stichting Federatie Educatieve Omroep (Feduco) en later de NOS zenden van 1983 tot 1990 het wekelijkse radio- en televisieprogramma Medelanders-Nederlanders uit.Ga naar eind6 Voor alle elf officiële doelgroepen van het minderhedenbeleid uit die tijd én voor de Chinezen worden afleveringen in de eigen taal gemaakt.Ga naar eind7 Deze groepen krijgen in totaal 52 uur per jaar te verdelen, gemiddeld dus zo'n vijf uur per doelgroep per jaar. Het programma wordt uitgezonden om half zes op de zaterdagmiddag. De afleveringen zijn ‘voor’ en ‘door’ de betreffende doelgroepen. Dit betekent dat iedere doelgroep een eigen redactie krijgt. Maar ook binnen de betreffende doelgroepen bestaan etnische, culturele, religieuze en politieke verschillen. Om een representatief beeld te geven, moet binnen de beperkte zendtijd ook daaraan recht worden gedaan. Zo kunnen in de zendtijd voor Turken programma's over Koerden worden gemaakt, verdeelt Feduco de zendtijd voor Marokkanen in afleveringen waarin Berbers en afleveringen waarin Arabisch wordt gesproken, en wordt de RMS-gezinde Molukse redactie na verloop van tijd aangevuld c.q. vervangen door redacteuren met minder uitgesproken politieke banden. Voor alle redacties geldt dat mannen de dienst uitmaken. Om vrouwenzaken voor het voetlicht te krijgen, worden aparte vrouwenredacties gevormd. Henk Baard, coördinator van de minderhedenprogramma's, formuleert het belangrijkste doel van de programma's als volgt: mensen een beetje meer het gevoel te geven dat ze zich thuis kunnen gaan voelen, een beetje meer senang voelen. Want pas als je je senang voelt kun je de volgende stap zetten. Kun je integreren. Als je je niet thuis voelt dan ga je je verdedigen, dan ga je knokken om je in te vechten. Dat is niet goed, want dat roept weerstand op. Je moet eerst zelfverzekerd zijn om de volgende stap te kunnen zetten. | |
[pagina 116]
| |
Daarnaast vinden de redacties dat Hollanders een ‘echt’ beeld moeten krijgen van de doelgroepen. Ze willen laten zien dat ze ‘niet alleen de kabeltrekkers van de PTT zijn’ (Henk Baard), maar veel meer kunnen. Hun cultuur is veel gevarieerder en kleurrijker dan autochtone Hollanders denken. Ze willen eenzijdige ideeën, bijvoorbeeld over de positie van vrouwen in Turkije, rechtzetten: vrouwen kregen in Turkije eerder kiesrecht dan in Nederland en Turkije heeft meer vrouwelijke schooldirecteuren en hoogleraren dan Nederland. In 1985 start Feduco met een televisieserie voor allochtone jongeren, Hollandse Nieuwe (1985-1990, NOS/Feduco). Dit is het eerste programma waarin eigen taal en doelgroep niet meer het leidende principe zijn. Er komt een gemengde redactie, bestaande uit jongeren van verschillende afkomst. In Hollandse Nieuwe voeren jongeren aan boord van De Volharding, een tjalk uit Muiden, gesprekken over thema's als vrijetijdsbesteding en normen en waarden. Daarnaast toont het programma portretten van bijzondere of succesvolle migranten, zoals een Surinaams echtpaar met een biologisch-dynamisch landbouwbedrijf, een Molukse badmintonspeler en twee Marokkaanse meisjes die over hun opleiding en werk vertellen. De minderhedenprogramma's functioneren als kweekvijver voor nieuw talent. Bekende film-, documentaire- en televisiemakers als Marion Bloem, Fatima Jebli Ouazzani, Meral Uslu, Mustapha Oukbih, Kefah Allush, Sonia Herman Dolz en Astrid Serkei hebben hun eerste programma's gemaakt in het kader van series als Medelanders-Nederlanders en Hollandse Nieuwe.Ga naar eind8 Ook film- en televisiemakers die toen al enige bekendheid genoten, zoals Frank Zichem, Sherman de Jesus en de journalist Rudi Kross, hebben voor deze programma's gewerkt.
Het uitgangspunt van integratie met behoud van eigen identiteit raakt eind jaren tachtig aan kritiek onderhevig. Dit komt onder andere tot uitdrukking in Allochtonenbeleid, een rapport uit 1989 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, en in het verlengde daarvan in het minderhedenbeleid van de overheid. Beide leggen het accent meer dan voorheen op het bestrijden van achterstanden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Integratie en het leren van de Nederlandse taal staan centraal en krijgen een meer verplichtend karakter dan tot dan toe het geval is geweest. Minderheden moeten gezien worden als burgers met individuele verplichtingen en verantwoordelijkheden, en niet meer als onderwerp van zorg. Etnische minderheden hebben recht op beleving van ‘de eigen cultuur’, waarin taal een belangrijke plaats inneemt, maar de overheid ziet dit vanaf nu vooral als een verantwoordelijkheid van de etnische minderheden zelf en niet als iets waarin van overheidswege moet worden voorzien. Niet lang daarna zwengelt VVD-leider Bolkestein het debat in media en politiek aan met zijn toespraak voor het internationale congres van de liberalen in Luzern (1991). Bolkestein spreekt over de in zijn ogen mislukte integratie en het falende minderhedenbeleid van de Nederlandse overheid. De VVD-leider is van mening dat bepaalde principes van de islam fundamenteel in strijd zijn met westerse normen en | |
[pagina 117]
| |
waarden. Hij noemt met name het ontbreken van een scheiding tussen religie en staat en de ondergeschikte positie van vrouwen. Moslims die in Nederland willen wonen zouden zich moeten aanpassen aan de Nederlandse normen en waarden. In dit klimaat raken specifieke voorzieningen voor specifieke groepen steeds meer uit de gratie en in hun kielzog ook de doelgroepprogramma's op de landelijke televisie (NOS 1990; Media en Minderheden 1990). Volgens Huub Spall, het toenmalige hoofd van de afdeling Minderhedenprogrammering van de NOS, vormen de programma's Aktuël voor Turken (1992-1993) en Najib voor Marokkanen (1992-1993), beide uitgezonden op de zondagmiddag, in feite de naweeën van de specifieke doelgroepprogramma's op de landelijke televisie. Beide programma's bestaan grotendeels uit discussies en reportages over actuele ontwikkelingen in Nederland, maar richten zich nog wel expliciet op Turkse en Marokkaanse kijkers. Gasten kunnen zelf kiezen of ze Nederlands spreken dan wel Turks of Marokkaans. De meeste jongeren die in Najib te gast zijn spreken inmiddels Nederlands. Dit wordt vervolgens ondertiteld in het Arabisch, dat de meeste Marokkanen overigens niet kunnen lezen omdat ze geen Arabisch maar Berbers spreken of analfabeet zijn. Volgens Spall is deze constructie een symbolische concessie aan de Stichting Omroep Allochtonen (STOA),Ga naar eind9 die volhardt in een lobby voor voortzetting van de doelgroepprogramma's in de eigen taal. Met Aktuël en Najib geeft de NOS de indruk dat ze de doelgroepprogrammering nog niet geheel de rug heeft toegekeerd. Naast programma's voor specifieke doelgroepen zendt de NOS vanaf de jaren tachtig ook programma's uit die bedoeld zijn om de autochtone bevolking te informeren over de positie van migranten in Nederland en tegelijkertijd ook allochtone kijkers willen aanspreken. Het programma Podium (NOS/RVU) bijvoorbeeld, moet volgens de aankondiging bijdragen aan onderling begrip tussen etnische minderheidsgroepen en Nederlanders. Buiten de educatieve omroepen en de NOS zijn de publieke omroepen in de jaren tachtig nauwelijks actief op multicultureel gebied. Ook zijn in de jaren tachtig maar weinig zwarte presentatoren, acteurs of gasten te zien op de buis.Ga naar eind10 Alleen het kinderprogramma Sesamstraat heeft door de rollen van Gerda Havertong en Hakim Traïdia al vroeg een meer gekleurde aanblik dan de meeste andere programma's. Een incidentele documentaire of een programma van één van de kleine zendgemachtigden (IKON of Humanistische omroep) completeren het beeld. De overige programma's zijn overwegend wit in redactiesamenstelling en onderwerpkeuze. Zwarte acteurs krijgen slechts mondjesmaat rollen in Nederlandse drama- en comedyseries en dan nog vaak in stereotype rollen als de Turkse schoonmaker of de Surinaamse junk. Midden jaren tachtig begint de discussie over de vraag of de aparte afdeling voor minderhedenprogrammering bij de NOS in stand moet blijven of dat elke omroep het thema in zijn programmering moet integreren. De minderhedenprogrammering van de NOS leidt volgens critici tot gettovorming op de buis en functioneert als | |
[pagina 118]
| |
schaamlap voor de overige omroepverenigingen die hun verantwoordelijkheid op dit terrein zo kunnen ontlopen. Het resultaat van de discussie is dat weliswaar een aparte wettelijke verplichting voor de NOS blijft bestaan, maar dat het accent verschuift van doelgroepenprogramma's naar programma's die ook voor autochtone kijkers zijn bedoeld.Ga naar eind11 Voorbeelden daarvan zijn Meer op Zondag (1993-1994, NOS) en Telelens (1994-1995, NOS). In een persbericht over Meer op Zondag schrijft de NOS dat zij al het wetenswaardige uit de Nederlandse maatschappij thuis [wil] bezorgen bij de migranten (...), en bij de Nederlanders die vertrouwd dienen te raken met de schakeringen van een multiraciale samenleving (NOS 1993). Het programma wordt gepresenteerd door Han van der Meer en bestaat uit studiogesprekken, afgewisseld met korte filmpjes en muziek. Bevallige dames in folkloristische kledij trakteren het studiopubliek iedere aflevering op een hapje van buitenlandse origine. De presentator is vooral bekend van zijn programma's over Derde-Wereldlanden. Zijn benadering van gasten en onderwerpen vertoont dan ook overeenkomsten met die van vele documentaires over vreemde volken op verre continenten. De eigenaardigheden van andere culturen worden aan de autochtone Nederlandse kijkers uitgelegd, al bevinden de vreemde bevolkingsgroepen zich ditmaal binnen de eigen grenzen. Ook de afdeling Minderheden van de NOS vindt dat het programma te veel vervalt in exotisme en zij beëindigt na twee seizoenen het contract met de producent.
Uit de formules van minderhedenprogramma's blijkt dat de overheid, het NOS-bestuur en de minderhedenorganisaties deze eerst en vooral zien als een vehikel ter bevordering van integratie of wederzijds begrip en pas in laatste instantie als programma's die een eigen culturele en journalistieke waarde hebben. De programma's lijken echter gebukt te gaan onder de welhaast onmogelijke opgave om alle verschillende bevolkingsgroepen, zowel autochtoon als allochtoon, aan te spreken. De onderliggende visie op minderhedenprogrammering gaat ten koste van innovatie, creativiteit en de ontwikkeling van nieuwe programmaconcepten en leidt tot een eenzijdige nadruk op informatieve en educatieve programma's. Goedbedoelde programma's ongetwijfeld, maar zolang de presentator in die programma's nog moet uitleggen wat een kotomisi is (vrouw die een ‘koto’, een Creoolse rok, draagt) of welke gerechten Marokkanen op islamitische feestdagen eten, zijn het niet de programma's waar Guilly Koster en zijn vrienden zich in kunnen herkennen. Om hun programma voor zoveel mogelijk kijkers begrijpelijk te houden, moeten de makers dingen uitleggen die voor ingewijden gesneden koek zijn en voor hen dus geen boeiende televisie opleveren. De makers van Bij Lobith hebben iets radicaal anders voor ogen. | |
[pagina 119]
| |
Twee Surinaamse presentatoren: een bezienswaardigheidEen programma op de landelijke televisie gepresenteerd door twee Surinamers is eind jaren tachtig letterlijk een bezienswaardigheid. Het is de tijd waarin programmamakers zich nog druk maken over de vraag of het witte Nederlandse publiek een zwarte quizkandidaat wel aankan of dat het bij die aanblik massaal naar het andere net zapt. Het NOS Journaal heeft met Eugenie Herlaar haar eerste zwarte nieuwslezeres aangesteld en verder is de Amerikaanse Nederlander Donald Jones de enige zwarte zanger en acteur die je met enige regelmaat op prime time op de buis ziet. De VPRO steekt haar nek uit, want ‘laten we eerlijk wezen: welke andere omroep zou een grote dikke neger met dreadlocks, die niet echt mooi is en bovendien een tatoeage op zijn hand heeft een úúr televisie geven’, zegt Guilly Koster in de Haagse Post (Kuiper 1989). Een typische aflevering van Bij Lobith begint met een muziekoptreden in de studio en bestaat uit interviews op de bank, reportages en de vaste rubriek de Tafel met gasten die iets bijzonders hebben te melden op cultureel gebied. In de eerste aflevering staat het thema zwarten in de Nederlandse popmuziek centraal. Ter introductie zien we een filmpje over de geschiedenis van de Nederlandse popmuziek, beginnend bij Kom van dat dak af van Peter en zijn Rockets en eindigend bij Spargo met hun hit You and Me. ‘Dertig jaar Nederpop; iets om trots op te zijn?’ vraagt de voice-over zich af. Pijnlijk afwezig zijn de zwarte acts. Terwijl Terence Trent D'Arby en Prince de wereld veroveren moet Nederland het doen met Wij willen WW, Januari, februari en de Wasmachien, drie Surinaamse hits die in die tijd veelvuldig zijn te beluisteren op de radio. De conclusie luidt dat zwart talent vrijwel geheel ontbreekt.Ga naar eind12 Vervolgens bespreekt Guilly Koster met Angela Groothuizen (zangeres van de Dolly Dots), Richenel en Cherry Wijdenbosch (van de hit Een dame uit Suriname) de moeite die muziekgroepjes hebben om binnen te komen bij de grote platenmaatschappijen. Natuurlijk zijn er de problemen van ieder beginnend bandje, zoals vergeefse pogingen om tapes met eigen muziek onder de aandacht te krijgen. Maar daarnaast constateert stelt Guilly Koster dat de Surinaamse hits die wel door de selectie van witte platenmaatschappijen komen, over het algemeen van laag niveau zijn en stereotype teksten bevatten. Alleen wat past binnen het beeld dat witten van Surinamers hebben, bereikt de hitparades. Veel zwart talent komt niet langs de poorten van de platenbazen en blijft onontdekt. Een andere verklaring voor de geringe populariteit van Surinaamse en Antilliaanse muzikanten komt van studiogast Vincent Henar, oprichter van het onafhankelijke label SMA. Hij vertelt dat het publiek Surinaams en Antilliaans talent vaak vergelijkt met zwarte Amerikaanse helden; ‘supernegroes’ als Michael Jackson, Prince, Muhammad Ali, Sidney Poitier en Eddy Murphy. Alles wat van overzee komt is in de ogen van het Nederlandse publiek per definitie beter. | |
[pagina 120]
| |
Als Henar met zijn band Fra Fra Sound optreedt, zijn mensen enthousiast over de muziek maar ook enigszins teleurgesteld als ze na afloop merken dat de bandleden slechts de ‘negroes’ van ‘around the corner’ zijn. Bij Lobith is een belangrijk podium voor tal van theatergroepen, schilders, muzikanten, schrijvers, dichters, filmmakers en andere kunstenaars en artiesten uit migrantenkringen. Zij zijn in de jaren tachtig tot bloei gekomen, maar hun bekendheid is beperkt tot kleine kringen in de grote steden. Elders op televisie komen zij niet of nauwelijks aan bod. In twee jaar telde het programma tientallen bandjes en zangers en honderden gasten. Ivette Forster vertelt: Al onze vrienden hebben er opgetreden. En ze wisten ons ook te vinden. De folders die bij andere redacties in de prullenmand verdwenen, haalden wij er weer uit. Zwarte gospel, soul, Surinaamse jazz, salsa, Noord-Afrikaanse Raï, Turkse buikdanseressen en alles wat sinds de jaren negentig als wereldmuziek een groeiende populariteit geniet, is eind jaren tachtig al te horen in Bij Lobith. De makers willen niet te veel folklore brengen; de keuze valt eerder op een bekende Raï muzikant dan op een Berberse muziekgroep. Daarmee richten ze zich vooral op een jong publiek. De multiculturele festivals uit die tijd zoals het Stagedoorfestival en het Vertelfestival krijgen aandacht, maar de makers gaan ook op zoek naar multiculturele elementen in het documentaire festival (IDFA) en het Rotterdams filmfestival. In Bij Lobith moeten mensen aan het woord komen met een nieuwe visie op hoe Nederland zich ontwikkelt en die kritisch zijn ten aanzien van de Nederlandse media en politiek. Voorbeelden daarvan zijn intellectuelen en kunstenaars als Stephan Sanders en Felix de Rooy, die veranderingen in het straatbeeld, de muziek, mode, sport en jongerenculturen analyseren. Het valt in die tijd nog niet mee om ook uit Turkse en Marokkaanse hoek daarvoor geschikte gasten te vinden. Eind jaren tachtig timmeren Turkse en Marokkaanse journalisten, schrijvers, kunstenaars en intellectuelen in Nederland minder aan de weg dan midden jaren negentig. Er zijn in de jaren tachtig al wel Turkse of Marokkaanse muzikanten, ondernemers met een eigen zaak, en gemeenteraadsleden (vanaf 1986). Redactielid Oukbih maakt bijvoorbeeld al reportages over een Marokkaanse eigenaar van een visbedrijf in Harlingen en over Marokkaanse soldaten die in 1944 in Zeeland aan de zijde van de geallieerden vochten. Maar een spraakmakende Turkse of Marokkaanse culturele elite met een eigenzinnige visie is er in deze geleding nog niet op dat moment. Tussen de bedrijven door leveren presentatoren en gasten in Bij Lobith ook expliciete kritiek op het witte cultuur- en mediaestablishment. Hiervoor bevat het programma onder andere een vaste mediarubriek waarin de presentatoren onverbloemd hun mening geven over gebeurtenissen uit het nieuws. De moeite die zwarte kunstenaars, schrijvers, acteurs en artiesten hebben om gezien en gehoord te worden in het reguliere theatercircuit, door uitgevers, subsidiegevers en recensenten is een regelmatig terugkerend thema in de interviews. | |
[pagina 121]
| |
Afb. 6.1 Guilly Koster en Ivette Forster ten tijde van ‘Bij Lobith’ (foto: VPRO)
Bij Lobith heeft een opvallend internationaal karakter. Behalve optredens van groepen uit Nederland, zijn er ook filmpjes met concertfragmenten en interviews met Femi Kuti, Carlos Santana, Cheb Mami en ander (zwart) talent uit het buitenland. De zwarte Amerikaanse burgerrechtenactiviste Dolores Tucker is te gast in de studio en er is een interview met de Nigeriaanse schrijfster Buchi Emecheta. Ook cultuur uit de herkomstlanden van migranten komt aan bod. Gastpresentatrice Gulnaz Aslan interviewt hoofdrolspeelster Zuhal Olcay uit de Turkse film Afscheid van het verkeerde paradijs die in Nederland in roulatie gaat en Ivette Koster praat met Izza Genini, een Marokkaanse regisseuse uit Frankrijk wier film Rhythms of Marrakech te zien is op het filmfestival in Rotterdam. Het is ook de periode waarin de Zuid-Afrikaanse apartheid en de Zuid-Amerikaanse dictatoriale regimes ten einde lopen. Politieke vluchtelingen uit die landen, zeker als ze cultureel actief zijn, | |
[pagina 122]
| |
of vertegenwoordigers van landen- en solidariteitscomités zijn graag geziene gasten in Bij Lobith. Meer dan de helft van de onderwerpen ligt op het terrein van kunst en cultuur, inclusief onderwerpen in de sfeer van populaire cultuur als mode en erotiek. Maar ook maatschappelijke en politieke onderwerpen komen aan bod: het WRR-rapport Allochtonenbeleid uit 1989, de situatie in Suriname, de positie van asielzoekers, de campagne van het leger om meer allochtonen te werven en de stopzetting van de ontwikkelingshulp aan Indonesië door minister Pronk. In de keuze van onderwerpen en gasten is het programma zijn tijd ver vooruit. Onderwerpen die anno 2002 nog steeds actueel zijn, zoals witte en zwarte scholen, criminaliteit onder Marokkaanse jongens en het falende minderhedenbeleid van de overheid komen in Bij Lobith al aan de orde. Evenals bijvoorbeeld een discussie tussen David Pinto en Mohammed Rabbae over de vraag of de overheid minderheden niet te veel heeft vertroeteld. De makers willen zich niet alleen in de keuze van onderwerpen en gasten onderscheiden, maar ook en vooral met hun invalshoek. Ivette Forster omschrijft het in een interview als volgt: Nieuwe Nederlanders zijn zij die hier naartoe gekomen zijn van elders met de intentie te blijven en die met hun culturele bagage iets toevoegen aan de Nederlandse cultuur (De Vries 1989). In de interviews en reportages werden obligate vragen als ‘waar komt u vandaan’ en ‘bent u van plan ooit terug te keren?’ vermeden. Leidraad was de vraag ‘wat draagt u met uw activiteiten bij aan het Nederlandse culturele leven?’ In die tijd was dat een nog ongebruikelijke invalshoek. | |
Nieuwe Nederlanders, multicultureel of zwart?Hoe is Bij Lobith het best te typeren? Is het een multicultureel programma, een zwarte talkshow of een programma voor Nieuwe Nederlanders? Verschillende benamingen circuleren in de pers, en ook de VPRO en de presentatoren gebruiken de termen door elkaar. Het zijn termen die iets zeggen over het karakter van het programma en over het beoogde publiek, maar waar niet iedereen hetzelfde onder verstaat en die soms op gespannen voet met elkaar staan. Want kun je een zwarte talkshow maken die ook witte kijkers aanspreekt? Hoe multicultureel is een zwarte talkshow? Komen daarin alle migrantengroepen voldoende aan bod? En wat betekent multicultureel eigenlijk precies? Deze vragen keren gedurende de looptijd van het programma telkens terug in de discussies over de keuze van onderwerpen, gasten, bandjes, stijl en beoogde doelgroep van het programma. | |
[pagina 123]
| |
De redactie van Bij Lobith en de VPRO zitten wat dit betreft niet altijd op één lijn. Tijdens de uitzendingen van Color Box op de Amsterdamse kabel probeerde de redactie een multicultureel programma te maken met gasten van zowel autochtone als allochtone herkomst. Zij wilden een programma maken dat voor iedereen interessant kon zijn. Tegelijkertijd moesten zwarten zichzelf eindelijk kunnen herkennen op televisie. Vanaf het moment dat het programma door de VPRO wordt uitgezonden, moet het voldoen aan het beeld dat de VPRO heeft van een multicultureel programma. En de VPRO vat multicultureel op ouderwetse wijze op, vooral als alles wat over etnische minderheden gaat. Wanneer de redactie bijvoorbeeld een item bedenkt met witte gasten vindt de VPRO al snel dat dat item beter bij het aan Bij Lobith voorafgaande programma, Firma Onrust, past. Een witte modeontwerper en de bedenker van een grappige seksstrip horen thuis in Firma Onrust, gekleurd Nederland kan terecht in Bij Lobith. De programmamakers willen mensen in de schijnwerpers zetten die bijzonder en spraakmakend zijn en niet beantwoorden aan het stereotype beeld van Turken, Surinamers, Marokkanen en andere migranten. Maar wie komen hiervoor in aanmerking? Redacteur Ellen de Vries herinnert zich een discussie bij de voorbereiding van een uitzending rond het thema seks. Een suggestie van de redactie om een item te maken over de Turkse eigenaresse van de homodisco Homolulu stuit op kritiek van hoofdredacteur Jannie Langbroek. De discotheekeigenaresse behoort tot de progressieve elite en is daarmee exceptioneel. Het onderwerp kan alleen doorgang vinden als daarnaast een portret wordt gemaakt van een Turkse jongen die koffiehuizen afstruint om aids-voorlichting te geven. Impliciet in dit argument is de suggestie dat de gasten op de een of andere manier representatief moeten zijn voor de bevolkingsgroep waar ze uit voortkomen, omdat ze anders niet in een multicultureel programma passen en net zo goed in een ander programma kunnen optreden. Jannie Langbroek ontkent overigens dat dergelijke argumenten een rol hebben gespeeld. Volgens haar ging het bij de keuze van gasten en onderwerpen alleen om kwaliteitseisen. Ook de achterban roert zich. Kunstenaars, intellectuelen, muzikanten en woordvoerders van migrantenorganisaties willen allemaal graag optreden in de enige multiculturele talkshow op de landelijke televisie. Zij lopen regelmatig binnen bij het redactiekantoor in het Amsterdamse debatcentrum De Balie en zijn teleurgesteld of kwaad wanneer hun onderwerp niet door de selectie komt. De afstand tussen de makers en hun publiek is kleiner dan bij de meeste andere televisieprogramma's, waarvan de makers in de Hilversumse bossen op veilige afstand van hun onderwerpen en publiek vertoeven. Ook kampt het programma met de lastige taak om alle ‘bloedgroepen’ tevreden te houden. De presentatoren zijn Surinaams en ook gasten, bandjes en onderwerpkeuze in Bij Lobith zijn Surinaams georiënteerd. Turkse, Marokkaanse en Molukse kijkers vinden dat zij onvoldoende aandacht krijgen. De VPRO vindt dat alle minderheidsgroepen een plek moeten krijgen binnen het programma. De aansporing | |
[pagina 124]
| |
tot een meer gevarieerde keuze van gasten en onderwerpen leidt bij de redactie tot gemengde gevoelens. ‘Een Surinamer weet net zo weinig van een Turk als een Hollander’, aldus de presentatoren. Het programma verliest door deze opdracht iets van zijn oorspronkelijke spontaniteit. Ivette Forster zegt daarover: Guilly en ik zijn toch allebei heel Surinaams en dan krijg je de kritiek dat het wel een heel Surinaamse uitzending is en de opmerking ‘kunnen er niet wat Turken en Marokkanen bij?’ Als je het programma zo gaat verpolderen dan wordt het een eenheidsworst, dan raak je je eigenheid kwijt. Tegelijkertijd vinden ook de presentatoren dat het programma voor iedereen open moet staan. Dat past binnen de manier van denken van die tijd. Om meer contact te krijgen met wat er onder Marokkanen leeft, wordt de redactie na enkele maanden uitgebreid met een Marokkaans redactielid: Mustapha Oukbih. Voor de lijnen naar het Turkse bevolkingsdeel blijft de redactie afhankelijk van externe tipgevers en contacten bij de lokale migrantentelevisie in Amsterdam. De nieuwe redacteur heeft op zijn beurt een eigen interpretatie van hoe een multicultureel programma eruit moet zien. Hij wil niet alleen aangesproken worden op zijn contacten in Marokkaanse kringen, maar hij wil in het programma laten zien hoe zich in Nederland een nieuwe cultuur ontwikkelt. Tot die tijd bestond er bij de publieke omroep een tamelijk beperkte opvatting over multiculturaliteit. Mustapha Oukbih typeert deze als volgt: Multiculturaliteit is eigen dingetjes: Turkse koffiehuizen, moskeeën en vrouwen op naailes. Misschien emancipatorisch, maar vooral een beetje helpen en vooruitgaan. Heel erg traditioneel. In Bij Lobith wil hij laten zien hoe bij de jongere generaties een nieuwe eigentijdse cultuur ontstaat met allerlei mengvormen, ‘waarvan je kan zeggen het heeft iets Turks, het heeft iets Marokkaans, het heeft iets Surinaams, er is een nieuwe generatie op komst’. In ieder geval willen alle redacteuren af van het imago dat minderhedenprogramma's bestaan uit reportages over door de overheid gesubsidieerde projecten in de welzijns- en zorgsector. Aan de formule van het programma ligt het idee ten grondslag dat minderheidsgroeperingen iets gemeenschappelijks hebben. Wat dat precies is, is niet eenvoudig aan te duiden. Gemeenschappelijk is wellicht de strijd om een positie te verwerven binnen witte culturele instituties, een veel besproken onderwerp in het programma. Veel gasten maken deel uit van bloeiende grootstedelijke subculturen. Maar de verschillen tussen deze subculturen zijn groot en er is niet noodzakelijkerwijze sprake van wederzijdse uitwisseling. In de praktijk is het dan ook niet altijd even makkelijk om het idee van een multicultureel programma vorm te geven. Niet dat het voor de Surinaamse presentatoren en redactieleden per se lastiger is om een item over Tur- | |
[pagina 125]
| |
ken of Marokkanen te maken, daar ben je tenslotte journalist voor, aldus Ivette Forster. Maar ‘je bent in eerste instantie voorzichtiger met mensen die je niet goed kent’. Volgens eindredactrice Jannie Langbroek wordt het multiculturele ideaal niet verwezenlijkt in het programma. Want ‘Surinamers zijn niet geïnteresseerd in Turken en vice versa’. Guilly Koster vindt echter dat de VPRO een klassieke fout maakt door te denken ‘we nemen twee snuifjes Turken, drie snuifjes Marokkanen, vier eetlepels Surinamers, een korreltje Antillianen. Je husselt dat door elkaar en je hebt een leuk migrantenprogramma.’ Al met al ontbreekt het de VPRO en de redactie aan een duidelijk uitgewerkte en gedeelde opvatting over hoe Bij Lobith er als zwart of multicultureel programma uit zou moeten zien. Een deel van de redactie interpreteert multiculturaliteit als het zichtbaar maken van de veranderingen in de Nederlandse cultuur. Daarbij gaat het hen niet in de eerste plaats om de zogenaamde authentieke cultuuruitingen die migranten meebrengen uit de landen van herkomst, maar juist om de nieuwe vormen die ontstaan in een nieuwe omgeving of door vermenging van verschillende culturen. Kritiek op de dominante cultuur en de wijze waarop deze tot uitdrukking komt in theater, media, kunst en politiek maakt hier onlosmakelijk deel van uit. Hoewel alle betrokkenen deze interpretatie in theorie onderschrijven of in ieder geval vinden dat het programma daar mede aandacht aan moet besteden, is de uitwerking in de praktijk minder makkelijk. In de dagelijkse hectiek winnen gasten en bandjes uit het Surinaams georiënteerde netwerk van Koster het van andere voorstellen of botsen ideeën van de redactie op impliciete opvattingen van de VPRO. Een deel van de redactie staat een journalistieke en politieke benadering van gasten en onderwerpen voor ogen, terwijl Guilly Koster het programma vooral ziet als een talkshow waarin de persoonlijkheid van de presentator(en) een belangrijk stempel drukt op de sfeer en inhoud van het programma. Jannie Langbroek, de hoofddredacteur, moet regelmatig het bestaansrecht van het programma verdedigen tegenover de VPRO-leiding die niet altijd overtuigd is van het innovatieve karakter van het programma. Guilly Koster herinnert zich in dit verband dat de VPRO-leiding hem vraagt wat je tijdens een uitzending van Bij Lobith zou zien als je de kleuren op het televisietoestel weg zou draaien. Zou je dan nog steeds een bijzonder programma zien of een programma dat net zo goed door de NCRV of de KRO uitgezonden had kunnen worden? Koster vindt dit een onterechte en onjuiste vraag. Voor hem is het feit dat een omroep een programma uitzendt met twee zwarte presentatoren, een programma dat een podium biedt aan zwarte gasten op zichzelf al bijzonder, los van de vraag of het programma ook in andere opzichten, bijvoorbeeld de vormgeving, baanbrekend is. In die tijd durft geen enkele andere omroep dat aan. Kijkcijfers spelen bij de VPRO geen belangrijke rol. Wel bestaat er een beeld van het beoogde publiek. De VPRO wil een programma dat aantrekkelijk is voor Turken, Marokkanen, Surinamers en andere minderheidsgroepen, maar ook voor autochtone Nederlanders. De makers willen vooral een programma maken met | |
[pagina 126]
| |
onderwerpen en gasten die ze zelf leuk vinden. In de praktijk kijken witte Nederlanders volgens de makers niet of nauwelijks. Alleen Nederlanders die getrouwd zijn met een allochtoon of die beroepsmatig zijn geïnteresseerd. Daarentegen kijken volgens hen alle allochtonen. Ivette Forster zegt daarover: ‘Alleen staan bij allochtonen geen kijkcijferkastjes, dus hoe meet je dat?’ Dat er geen autochtonen kijken, moet een enigszins vertekend beeld zijn, want de Dienst Kijk- en Luisteronderzoek (KLO) registreert een kijkdichtheid van anderhalf tot drie procent. Aangezien allochtonen inderdaad ondervertegenwoordigd waren - en zijn? - in hun steekproeven moeten er destijds toch gemiddeld zo'n 200.000 tot 400.000 ook witte Nederlanders naar het programma hebben gekeken. Onderzoek naar de samenstelling van het publiek is nooit gedaan. Of in werkelijkheid alle minderheidsgroepen naar het programma keken, alleen de Surinaamse achterban van de presentatoren of merendeels witte Nederlanders, is nooit onderzocht. Na twee seizoenen - veertig uitzendingen - stopt de VPRO met het programma. Een combinatie van persoonlijke meningsverschillen, gebrek aan begeleiding van de merendeels onervaren redactie en de druk van verschillende, soms tegenstrijdige eisen leiden tot het slotakkoord. Volgens Koster is het een gemiste kans om een zwarte talkshow tot ontwikkeling te brengen. Dat het programma de enige en eerste zwarte talkshow op de Nederlandse buis is, is voor de VPRO echter niet voldoende reden om het programma door te zetten. De VPRO-leiding geeft als argument dat ze het programma te braaf vindt, niet controversieel en sarcastisch genoeg en niet passend bij de VPRO-identiteit. Ook vindt de VPRO het programma te veel gettotelevisie. Ongemerkt en ongewild heeft de VPRO daar echter zelf aan meegewerkt door een onuitgewerkte of te beperkte definitie van multiculturaliteit. Ivette Forster en Guilly Koster krijgen de gelegenheid om nieuwe programmavoorstellen in te dienen. Ivette Forster gaat vervolgens nog twee seizoenen door bij de VPRO met Lokolé, een programma met reportages over de multiculturele samenleving. De talkshowformule wordt in een meer serieuze en meer politieke vorm een seizoen gecontinueerd met Johnny Kamperveen als presentator in Johnny. Na deze initiatieven heeft de VPRO nooit meer een langer lopend multicultureel televisieprogramma gemaakt. | |
Na Bij LobithWat gebeurt er na Bij Lobith in de rest van het omroeplandschap? Een belangrijke verandering is de komst van commerciële omroepen. In 1989 begint RTL4 (toen nog RTL Veronique) met de eerste op Nederland gerichte commerciële uitzendingen, al snel gevolgd door Veronica, RTL 5 en SBS6. De commerciële omroepen zijn een stuk voortvarender in het weerspiegelen van de multiculturele realiteit in hun programma's dan de publieke omroep. Dit komt tot uitdrukking in de vele Surinaamse en Antilliaanse deelnemers aan programma's als de Mini Playback Show en de Sound- | |
[pagina 127]
| |
mix Show, zwarte acteurs in populaire Nederlandse (en Amerikaanse) soaps en een meer diverse samenstelling van gasten in muziek-, dating- en andere op jongeren gerichte programma's. De populariteit van zwarte muziek en populaire cultuur onder jongeren, een belangrijke doelgroep voor de commerciële zenders, draagt hier in belangrijke mate aan bij. Voor commerciële omroepen zijn programma's in essentie een manier om kijkers te verkopen aan adverteerders. De veronderstelde behoeften van jong, koopkrachtig en boodschappend Nederland spelen daarom een belangrijke rol in de programmering. Het besef dat een deel van de kijkers bestaat uit mensen met een niet-Nederlandse achtergrond en dat het - letterlijk - lonend is om ook deze groepen aan te spreken, is bij de commerciële omroepen dan ook meer aanwezig dan bij de publieke omroepen. Dat neemt niet weg dat het scala aan programmagenres minder breed is dan bij de publieke omroep. Een door commerciële belangen gedreven programmering voorziet niet altijd in kwaliteit, onafhankelijkheid en diepgang. Documentaires, kwaliteitsdrama of risicovolle programmaformules zijn bij de commerciële omroep bijvoorbeeld niet snel te vinden. Bovendien richten commerciële omroepen zich nauwelijks op minder kooplustige groepen, zoals ouderen. Een programma als Bij Lobith is voor een commerciële omroep te marginaal en zou met de behaalde kijkcijfers snel van de buis zijn gehaald. Bij de publieke omroep verschuift het accent vanaf begin jaren negentig definitief van doelgroepprogrammering naar multiculturele programma's die draaien om ‘de confrontatie tussen verschillende culturen en de mooie en minder mooie dingen die daaruit voortkomen’ (Leurdijk 1999, 13).Ga naar eind13 Het programma Binnenland (1991-1996) krijgt als motto mee dat het moet gaan over de ‘confrontaties tussen migranten en de hen omringende cultuur’. In de serie Vreemd Land (1993-1996) laten de makers zien hoe Nederland vreemd is in de ogen van migranten, maar ook hoe zij dingen overnemen die eigenlijk strijdig lijken te zijn met hun eigen cultuur. De educatieve doelstellingen maken langzaam plaats voor een meer journalistieke aanpak. Waar veel programmamakers aanvankelijk gêne hadden om de vuile was buiten te hangen, komt nu meer ruimte om problemen binnen migrantengemeenschappen aan de kaak te stellen. Het televisieprogramma dat, getuige de titel, als eerste de vuile was buiten durft te hangen is De Waslijn (1989-1990). Het idee dat de makers verantwoording moeten afleggen tegenover hun achterban maakt plaats voor een meer onafhankelijke positie. In diezelfde tijd worden de programma's in de eigen taal op de landelijke televisie definitief afgebouwd. Het NPS-congres Gemengde Berichten in 1995 markeert het einde van de doelgroepenprogrammering op de landelijke televisie.Ga naar eind14 De kijk- en luistercijfers voor de minderhedenprogramma's zijn drastisch gedaald. Een deel van de potentiële doelgroep is verloren gegaan doordat de programma's vaak van uitzendtijdstip zijn gewisseld. Ook alternatieven, zoals de komst van satelliettelevisie met tal van Arabische en vooral Turkse zenders en het aanbod van buitenlandse zenders op de kabel (RAI Uno, TVE, TRT) hebben publiek afgesnoept. De doel- | |
[pagina 128]
| |
groep versnippert. Er komt een steeds grotere verscheidenheid in generaties, opleidingsniveau en beheersing van de taal uit het land van herkomst. Tweede en derde generatie migranten spreken Nederlands. Hun kijk- en luistergedrag wijkt volgens KLO-onderzoek nauwelijks af van dat van autochtone Nederlandse jongeren. De NPS stelt dat een aanbod in de eigen taal overbodig is geworden en dat het nooit kan opboksen tegen een ruim aanbod van met name Turkse satellietzenders met amusement, nieuws en informatie uit Turkije. Bovendien vindt de NPS dat een landelijke omroep het zich niet kan veroorloven om op televisie programma's voor (te) kleine doelgroepen uit te zenden. Ondanks het verzet daartegen beslissen de overheid en de NPS dat doelgroepprogrammering voortaan iets is voor lokale omroepen, met name voor de lokale omroepen in de grote steden, omdat het grootste deel van de potentiële kijkers daar woont. Op de landelijke televisie moeten de multiculturele programma's voor iedereen aantrekkelijk zijn. Alleen op de radio, waar vergaande publiekssegmentatie al jaren realiteit is en waar ook voor kleine doelgroepen geprogrammeerd kan worden, behouden Turken, Marokkanen, Chinezen, Molukkers, Surinamers en Antillianen hun eigen programmablokken op Radio 5 (Leurdijk e.a. 1998, 4). Doelgroepprogrammering krijgt in de jaren negentig het stempel ouderwets. Veel sprekers op het congres Gemengde Berichten zijn van mening dat dit type programma's een succesvolle integratie van migranten in de weg staat. In Hilversum acht men het onmogelijk om een programma voor een breed publiek te maken vanuit een Surinaamse, Turkse of Marokkaanse achtergrond. Multiculturele programma's hebben in journalistieke kring en onder programmamakers over het algemeen geen positief imago en worden al snel met politieke correctheid en programma's over ‘zielige allochtonen’ geassocieerd. De angst om voor politiek correct te worden aangezien is groot in Hilversum.Ga naar eind15 Net als in andere maatschappelijke sectoren viert de integratiegedachte hoogtij. In dat kader onderschrijft men wel de gedachte dat de programma's een betere weerspiegeling zouden moeten bieden van de multiculturele samenleving. In de praktijk komt hier weinig van terecht. In plaats van een meer fundamentele bezinning op hoe je in onderwerpkeuze en invalshoek meer recht kan doen aan de veranderende samenstelling van het kijkerspubliek, verwatert de gedachte tot pogingen om in ieder programma een ‘snufje allochtoon’ te verwerken, zoals Ivette Forster het omschrijft. Tegelijkertijd is de organisatie van de publieke omroep nog altijd gebaseerd op de verzuilingsgedachte: iedere godsdienstige of levensbeschouwelijke stroming heeft recht op een eigen spreekbuis. Hoewel de oorspronkelijke identiteit van KRO, NCRV, VARA, AVRO en andere omroepverenigingen steeds minder herkenbaar is in het programma-aanbod en hoewel de religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging van kijkers allang geen betrouwbare indicator meer is voor hun kijkgedrag, zijn de criteria om tot het bestel te worden toegelaten nog steeds gebaseerd op de oorspronkelijke uitgangspunten. Organisaties van moslims en later ook hindoes maken gebruik van de mogelijkheid om op die basis zendtijd aan te vragen. | |
[pagina 129]
| |
In 1986 treedt de Islamitische Omroepstichting (IOS) toe tot het bestel. Deze wordt in 1993 opgevolgd door de Nederlandse Moslim Omroep (NMO). In datzelfde jaar begint ook de Organisatie Hindoe Media (OHM) met radio- en televisie-uitzendingen. In 2000 voegt zich de Boeddhistische Omroep Stichting (BOS) bij het rijtje. Deze zendgemachtigden hebben oorspronkelijk een kwartier en later een half uur televisiezendtijd per week. De hoofdmoot hiervan bestaat uit religieuze en informatieve programma's, verluchtigd met een vleugje muziek en cultuur. Incidenteel is er geld voor een groter project. Zo produceert OHM in 2000 de dramaserie Het land van Rama die zich afspeelt in een Hindoestaanse familie met vertakkingen in Nederland en in Suriname. Ook enkele andere kleine niet ledengebonden zendgemachtigden als de IKON en de Humanistische omroep rekenen de multiculturele samenleving tot hun werkveld en proberen met enige regelmaat nieuwe dingen uit. De IKON maakt bijvoorbeeld de zesdelige serie Domburg (1996) over de verwikkelingen binnen een Surinaamse familie. De Humanistische omroep brengt vanuit jongerencentrum Kwakoe in de Bijlmer elf afleveringen van de talkshow Massiv met Guilly Koster als presentator. In iedere aflevering staat een thema centraal, variërend van ‘winnen en verliezen’ en ‘70+ in gesprek met 20-’ (over generatieverschillen) tot ‘verzuiling, integratie of assimilatie’ en ‘R&B als subcultuur’. Het programma richt zich op een algemeen publiek, maar heeft tegelijkertijd een zwart-Surinaams karakter, blijkend uit locatie, gasten, muziek en ‘tone-of-voice’. Het studiopubliek bestaat voor minstens de helft uit Surinamers. Rapper M.C. Sranang introduceert het onderwerp van de avond en er treden vooral Surinaamse artiesten op. De kleine zendgemachtigden beschikken echter over te weinig zendtijd en budget om dergelijke projecten een continu karakter te verschaffen en een prominente plaats te geven in de zenderschema's op televisie. Buiten de NPS en de kleine zendgemachtigden spannen de publieke omroepen zich nog slechts mondjesmaat in om hun programma's een multiculturele aanblik te geven. Een klein aantal redacties slaagt wel in een gevarieerde samenstelling van gasten en publiek, bijvoorbeeld de discussieprogramma's het Lagerhuis en het Jongeren Lagerhuis van de VARA of Het Blauwe Licht van de VPRO. In dit mediaprogramma analyseren Anil Ramdas en Stephan Sanders enkele seizoenen lang met telkens twee gasten fragmenten uit recente televisieprogramma's. Daarbij besteden ze regelmatig aandacht aan beeldvorming en representaties van etniciteit op televisie. In het Nederlandse televisiedrama gaan de ontwikkelingen ook minder snel dan gehoopt. In twee incidentele onderzoeken midden jaren negentig constateert de STOA (STOA 1994; Redmond 1995) een ondervertegenwoordiging van allochtonen in Nederlands televisiedrama (sitcoms en soaps).Ga naar eind16 Al signaleren de auteurs ook enkele hoopvolle ontwikkelingen, waaronder serieuze karakterrollen voor Saabri El Hamus als advocaat in Pleidooi, Martijn Apituley als arts en Helen Kamperveen als seksuologe in Medisch Centrum West. De commerciële omroepen dragen, in ieder geval in kwantitatieve zin, hun steentje bij. Vooral de gevangenisserie Vrouwenvleu- | |
[pagina 130]
| |
gel van RTL4 telt een aanzienlijk aantal allochtone acteurs, waaronder Jetty Mathurin en Funda Müjde, al kun je je natuurlijk afvragen welk beeld het feit dat deze serie zich afspeelt in de gevangenis geeft van de multiculturele samenleving.Ga naar eind17 Een enkele keer vinden scenarioschrijvers aanknopingspunten voor dramatische verhaallijnen in de botsing tussen culturen, zoals het verhaal over het Turkse meisje met de hoofddoek in de TROS-jongerenserie Fort Alpha (1993-1997). Ayse, gespeeld door Elvan Akyildiz, moet van haar ouders een hoofddoekje dragen. Zodra ze op straat de hoek om is doet ze het hoofddoekje af en verandert ze in een hip meisje met make up en hoge hakken. Als haar vader dit ontdekt, blijven conflicten niet uit. Een dergelijke verwerking van multiculturaliteit in televisiedrama leidt er vaak toe dat rollen van allochtone acteurs worden gereduceerd tot personages die in het verhaal slechts het cultuurverschil symboliseren maar die verder geen karakterontwikkeling doormaken. Bij de NPS wint inmiddels een nieuwe interpretatie van ‘multiculturele programmering’ terrein.Ga naar eind18 De aparte afdeling voor minderhedenprogrammering wordt in 2001 opgeheven. De nieuwe projectleider multiculturele programma's Frans Jennekens moet ervoor zorgen dat multiculturele programma's door alle afdelingen binnen de NPS worden gemaakt. In september 2001 wint het NPS-programma Urbania (1996-2002) in Berlijn de Prix Europa Iris, de Europese televisieprijs voor het beste multiculturele programma. Uitgangspunt van het programma is dat de samenleving, zeker in de grote steden, multicultureel is. Zodra je je in de stad met een camera buiten de deur begeeft stuit je daar als programmamaker vanzelf op, aldus eindredacteur Jennekens. Urbania toont portretten van bijzondere grootstedelijke inwoners. Het multiculturele is minder nadrukkelijk aanwezig en wordt meer vanzelfsprekend geïntegreerd in verhalen over markante personages. Erik Hogenboom, één van de makers, zegt daarover: [Het gaat] in de eerste plaats om de persoon en niet zozeer om de vraag tot welke groep of cultuur iemand hoort. In Urbania gaan we uit van een breed begrip van wat multicultureel is. Het verschil in leefcultuur tussen een kraker en een gegoede advocaat is waarschijnlijk veel groter dan tussen een Turkse eigenaar van een patatzaak en een Nederlandse bakker. In de toekomst zal het verschil tussen allochtoon en autochtoon steeds meer naar de achtergrond verdwijnen en zal het -zeker in de grote steden - steeds meer gaan om verschillen in leefstijlen en -culturen (uitspraak van Erik Hogenboom op website: www.nps.nl).Ga naar eind19 De NPS kiest in toenemende mate voor andere formats en lichtvoetigere benaderingen dan de informatieve of educatieve documentaire over de problemen van de multiculturele samenleving of de positie van migranten in Nederland. In Het geheim van Sloterdijk (2000) volgen de makers het wel en wee bij een van de meest succesvolle Turkse voetbalclubs in Nederland, FC Türkiyemspor, waar inmiddels jongeren van alle nationaliteiten voetballen. De achtdelige serie Stappen (2000) gaat | |
[pagina 131]
| |
Afb. 6.2 Angelissa Wong a Soy en Elvan Akyildiz in ‘Surinamers zijn beter dan Turken’, NPS 2002 (foto: NPS/Jean Pierre Heijmans)
over de regels van multicultureel versieren in Nederland en Gemengde Liefde (1999) over gemengde relaties. Het zijn populaire onderwerpen die vooral een jong publiek moeten aanspreken. Een recente ontwikkeling binnen de NPS zijn programmaformules die zijn geworteld in etnische subculturen of die spelen met etnisch en cultureel verschil, en tegelijkertijd een breed autochtoon en allochtoon publiek aanspreken, in navolging van de BBC ‘crosscultureel’ genoemd. In de 13-delige serie Surinamers zijn beter dan Marokkanen doen Monique Hoogmoed en Samira Abbos op komische wijze onderzoek naar wederzijdse vooroordelen. In een vervolgserie in 2002 nemen Surinamers en Turken het tegen elkaar op in de personen van Angelissa Wong A Soy en Elvan Akyildiz. De series sluiten aan bij een traditie van minderhedenprogrammering die etnische en culturele verschillen tot centraal thema maakt. Sommige van de stereotypen die de presentatrices op de hak nemen zijn dan ook versleten en voor de hand liggend. Nieuw zijn echter de humor en zelfspot en de onverwachte invalshoeken en wendingen, waarin etnisch of cultureel verschil niet meer centraal staat maar hooguit uitgangspunt vormt voor een onderzoek naar hedendaagse fenomenen als nieuwe vormen van geloofsbeleving of de kwaliteiten die men tegenwoordig moet bezitten voor een politieke carrière. In een aflevering over religie ontdekken Monique Hoogmoed en Samira Abbos de cyber-imam en adviseert een Jehova's getuige hen hoe ze het beste de boodschap kunnen verkondigen. In de aflevering ‘Surinamers | |
[pagina 132]
| |
zijn politieker dan Marokkanen’ onderzoeken ze de kansen van Samira om de eerste Marokkaanse burgemeester van Amsterdam te worden. Met Monique als campagneleider wint Samira stemmen onder de Amsterdammers op straat en vragen ze advies aan burgemeester Patijn. Na de mediatraining van Victor Deconinck gaat Samira het slotdebat aan met televisiepresentator Ton van Royen. Humor staat ook centraal in de Comedy Factory en Bradaz. De Comedy Factory bestaat uit registraties van optredens van stand-up comedians, een populair genre onder Surinaamse jongeren en een genre waarin talrijke binnen- en buitenlandse zwarte talenten optreden. Bradaz is een sitcom over Virgil en Ferdi Wolter, twee Surinaamse broers, die samen de platenzaak Soundcheck runnen, en ook de etage erboven delen. De Surinaamse cultuur is herkenbaar in de verhaallijn. Het programma maakt uitbundig gebruik van de straattaal van jongeren (hiphop-lingo) en van zwarte muziek, vooral R&B. In ieder programma zit een gastoptreden van een rapper of dj. Het programma blijkt populair onder verschillende groepen jongeren. In de late night show Raymann is Laat ten slotte interviewt Jörgen Raymann afwisselend als zichzelf en als de Surinaamse buurvrouw verschillende gasten. De gesprekjes worden afgewisseld met optredens van stand-up comedians, bandjes en andere artiesten en met korte filmpjes. Pas met deze programma's krijgt het gedachtegoed van Bij Lobith een vervolg. Opvallend is overigens dat het Surinaamse element ook hier nog domineert en dat Turkse, Marokkaanse en andere invloeden relatief klein zijn. | |
Van doelgroepprogrammering naar crossculturele programma'sPubliek, overheid, belangenorganisaties en omroepbesturen projecteerden vele, vaak tegenstrijdige verwachtingen op de minderheden- en multiculturele programma's die onmogelijk allemaal tegelijkertijd waren te vervullen. Van een sportprogramma of muziekprogramma verwacht niemand dat het zowel jong als oud, man als vrouw, liefhebber van klassieke muziek als liefhebber van pop aanspreekt. Multiculturele programma's daarentegen moesten zowel autochtoon als allochtoon tevreden stellen, terwijl binnen deze publieksgroepen grote verschillen bestaan in leeftijd, opleidingsniveau, religie en levensstijl en daarmee ook in voorkeuren voor bepaalde genres, onderwerpkeuze en stijl. Het leek dan ook onvermijdelijk dat veel multiculturele programma's geplaagd werden door lage kijkcijfers en teleurgestelde kijkers uit de allochtone achterban die hun interesses onvoldoende gerepresenteerd zagen in de programma's. Om de uiteenlopende smaken en voorkeuren over verschillende programma's te kunnen verspreiden, was meer zendtijd nodig, en die bood de publieke omroep tot ver in de jaren negentig niet. Vaak resulteerde deze benadering in programmaformules die vlees noch vis waren. De programma's waren te weinig herkenbaar voor Turken, Marokkanen, Surinamers of andere minderheidsgroepen en waren in de praktijk vooral gericht | |
[pagina 133]
| |
op de witte kijkers die meer over andere culturen wilden weten. De oorspronkelijke doelgroepen lieten het afweten. Pas eind jaren negentig slaagt de NPS erin om de multiculturele programmering enigszins te bevrijden van het stigma van gettoprogramma's door een breder palet aan programmagenres, een modernere vormgeving, humor en gedurfdere onderwerpen en invalshoeken. Bij Lobith is lange tijd een zeldzaam experiment gebleven in plaats van het begin van een traditie van vernieuwende multiculturele programmering. Het is moeilijk te bepalen of Bij Lobith invloed heeft gehad op de programma's die erna kwamen en zo ja waaruit die invloed dan bestond. Volgens sommige redactieleden heeft het programma ertoe bijgedragen dat andere omroepen ‘het allochtone deel der natie ontdekten’. Redacties van talkshows nodigden meer allochtone gasten uit en programmamakers kregen een wat bredere interesse voor allochtonen in Nederland. Wellicht heeft Bij Lobith bijgedragen aan het besef dat multiculturele programmering meer is dan informatie en voorlichting, dat het ook amusement, drama en cultuur kan omvatten en een plaats verdient op prime time. Een besef dat nodig is geweest om nieuwe programmaformules te ontwikkelen als Urbania, Marokkanen zijn beter dan Surinamers en Bradaz. Tot een prominente zwarte talkshowpresentator op de Nederlandse televisie heeft dit alles nog niet geleid, noch tot een mainstream programma dat continu de ontwikkelingen in de multiculturele samenleving volgt. De voormalige presentatoren van Bij Lobith zijn niet optimistisch over de bereidheid van omroepen om structureel en serieus te investeren in zwart talent en kennis over de multiculturele samenleving. Hoewel Ivette Forster en - in mindere mate - Guilly Koster ook na hun tijd bij de VPRO nog voor diverse andere omroepen hebben gewerkt, is de kennis die zij en de overige redactieleden van Bij Lobith destijds hebben opgedaan, nauwelijks benut voor nieuwe programma's waarin structureel aandacht is voor ontwikkelingen in multicultureel Nederland. Een vorm van kapitaalvernietiging die ertoe leidt dat programmamakers het wiel ieder keer opnieuw moeten uitvinden. Volgens Koster en Forster is het daarom niet ondenkbaar dat er binnenkort iemand opstaat die bij de omroep aanklopt en zegt: ‘Ik heb een goed idee!! Ik ken een leuke jongen met dreads, en die is zo gek als een deur. Zo'n echte Surinamer. Kunnen we daar geen leuke talkshow mee beginnen...?’
Andra Leurdijk |
|