Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900-1980
(2003)–Rosemarie Buikema, Maaike Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
3 maart 1952. Otto Sterman draagt voor het eerst ‘Ik ben een neger’ voor.
| |
[pagina 224]
| |
om de dierensprookjes ‘Hoe Anansi aan schapenvlees wist te komen’, ‘De Vogelvanger’ en ‘Het huwelijk van Aap’.Ga naar eind3 Na de pauze verging het lachen hen echter snel. Als een nuchtere reportage vertelde Sterman fragmenten uit Magdalena Paz' ‘De Slavernij’. Hij hield een lezing over negerspirituals en droeg verhalen en verzen voor uit negerproza en -poëzie van de laatste halve eeuw. Hierin zat werk van James David Corrothers en Langston Hughes. Met een doordringende, sonore stem en een vrijwel onbewogen gelaat, reciteerde Otto Sterman van laatstgenoemde Afro-Amerikaanse auteur het korte verhaal ‘Niet zonder lachen’, het aansprekende gedicht ‘Ook ik ben in Amerika’, en dat waarnaar hij zijn voordrachtsavond had genoemd: Ik ben een neger
Ik ben een neger.
Zwart als de nacht zo zwart,
zwart als de diepten van mijn Afrika.
Ik ben slaaf geweest.
Caesar gebood me zijn vloer te vegen.
Ik borstelde Washington's schoenen.
Ik was een arbeider.
Onder mijn handen verrezen de pyramiden.
Ik mengde cement voor het Woolworth gebouw.
Ik was een zanger.
Heel de weg van Afrika tot Georgia
torste ik mijn liederen van leed.
Ik maakte de ragtime.
Ik was een eeuwig slachtoffer.
In de Congo werden mijn handen afgehakt.
Men lyncht mij nu in Texas.
Ik ben een neger.
Zwart als de nacht zo zwart,
zwart als de diepten van mijn Afrika.Ga naar eind4
Het publiek was diep onder de indruk. Langzaam kwam het applaus op gang, wat door Otto Sterman als compliment werd opgevat. Voor hem was deze avond een persoonlijke overwinning. Hij had bewezen bestaansrecht als voordrachtskunstenaar te hebben en niet langer afhankelijk te zijn van de toneelrollen die hem mond- | |
[pagina 225]
| |
jesmaat werden toebedeeld. Evenmin hoefde hij terug te vallen op zijn eigenlijke vak, dat van gymnastiekleraar en masseur.
Halverwege de twintigste eeuw was het aantal zwarte acteurs in Nederland op één hand te tellen. Kwam in een toneelstuk een personage met een ander kleurtje voor, een slaaf of bediende, dan vroeg men Sterman. Naarmate deze zich meer van zijn etnische achtergrond bewust werd, zette hij zich af tegen de stereotiepe rollen die hij te spelen kreeg. Als voordrachtskunstenaar trok hij het land in met lezingen die veelzeggende titels droegen als ‘Ebbenhout’ en ‘Alleen voor blanken’. In de tijd van experimentele televisie trad Sterman op als tv-dominee. En bij de jeugd maakte hij zich onsterfelijk als presentator van het kinderprogramma Oom Otto vertelt. Otto Sterman was een in Amsterdam geboren zoon van een Antilliaanse hofmeester en een Amsterdams schoonmaakstertje. Op 7 mei 1913 zag hij het levenslicht. Volgens de overlevering hebben zijn ouders, Macario Abad Sterman en Elisabeth Catharina de Graaf, elkaar rond 1907 in de omgeving van de Zeedijk ontmoet. Betjes moeder Naatje Meijer dreef in die straat een logement en in de Lange Niezel had de familie een strijkerij, waarvoor ze wasgoed rondbrengen moest. Amsterdam was een smeltkroes van culturen. De haven lag veel dichter bij het centrum dan nu en zodra er een schip aanmeerde, stroomden de zeelieden linea recta de ‘dijk’ op, de rosse buurt in, op zoek naar een goedkope slaapplaats en vooral vertier. Dat was er in overmaat te vinden. De Zeedijk was een aaneenschakeling van kroegen, bordelen en café-chantants. In danshuizen en -kelders dansten matrozen uit alle windstreken met vrouwen van meer of minder lichte zeden (Groeneboer 2001). Stereotyperend beschreef A.M. de Jong de feestelijk uitgedoste zwarte zeelui die hij er rond 1920 zag: Malle hoedjes dragen ze op hun kroeskop, met veelkleurige bochten verwrongen. Ze dragen roode of helgroene overhemden en felgekleurde smalle dasjes in hun wijd open vesten. En deze koddige negers, als typen weggeloopen uit een of ander sportblad, dansen met de blanke Zeedijk- en Jordaanmeiden, springen wild rond, barbaarsche kreten uitstootend, genietend al de vreugden van het negerparadijs [...] Een heel groote en slanke neger, bleekbruin, met een zwarten, korten knevel, danst met een struische blonde jordaanmeid, wier torenhoog kapsel blinkt van namaak diamanten in opzichtige kammen en spelden. Ze is heel blank en op haar ver-bloote hals ligt teeder de enorme zwarte hand van den neger, dikke lange vingers, een monsterachtige beleediging gelijk [...]. (De Jong z.j., 77-78) Volgens Jip Sterman, Otto's jongste broer, was zijn moeder voor haar trouwen een hardwerkend, eenvoudig Luthers meisje en zeker niet het type dat in de kroeg rondhing.Ga naar eind5 Toch is het niet moeilijk voor te stellen hoe Betje en Macario elkaar in dit levendige milieu ontmoetten en verliefd raakten, nadat de Prins Willem I voor anker was gegaan. Afkomstig uit het noorden - haar vader was een Groningse bin- | |
[pagina 226]
| |
nenschipper - kon zij met recht een struise blondine worden genoemd. En hij was een goedgeklede jongeman die, voorbestemd om priester te worden, naar verluidt maar liefst zeven talen sprak en een prachtig handschrift had. Op 9 april 1908 trouwden de twee en op een steenworp afstand van haar moeder vonden ze een woning in de Frederikstraat, vlak bij het Vondelpark. Daar werd in 1911 hun eerste zoon August Abad geboren. Op straat liep Betje Sterman Trijntje Sentis tegen het lijf, die net als zij pas een baby had en van wie ze veel steun ondervond. De vader van haar kind was Karel Milton, een zwarte scheepsstoker uit de Dominicaanse republiek. In totaal zou Betje vijf kinderen krijgen en Trijntje kreeg er drie. En bijna allemaal vonden ze in het uitgaansleven emplooi. Een korte opsomming leert dat Trijntjes oudste dochter Cisca een kroeg startte in de Lange Niezel, die naar haar vaders geboorteplaats ‘Santo Domingo’ werd genoemd. Na de bevrijding werkte haar jongste dochter Truus onder de naam van Topsy als ladycrooner in La Bonanza, een Rotterdamse dancing die door de Surinaamse muzikant Loe Hidalgo werd geëxploiteerd. Annie Margaretha Sterman (1924) werd net als Topsy jazz-zangeres. Haar oudste broer Guus schopte het in 1969 tot directeur van Teleac. Martin Baptiste (1916), leerde zichzelf drummen en werd jazzmusicus in Parijs. Spraakmakend was het opvangcentrum voor jongeren dat hij in de jaren zeventig op een woonboot in de Prinsengracht dreef. En Otto en Jip (1922) belandden beiden in de toneelwereld. Jip was achtereenvolgens inspeciënt bij Toneelgroep Theater en productieleider bij Cinecentrum. | |
Pannetje soepDe Stermannen groeiden op als iedere andere Amsterdamse familie, dat wil zeggen arbeidersfamilie, want thuis hadden ze het niet breed. Volgens Jip Sterman is het met zijn vader langzaam bergafwaarts gegaan in Nederland. Na zijn trouwen voer Macario nog geregeld als hofmeester naar Suriname en de Antillen, totdat een val in het ruim daaraan een definitief einde maakte. De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij bezorgde hem een baantje aan wal, maar met een stijf been was het laden en lossen van schepen te zwaar. Het kwam er op neer dat zijn vrouw als huishoudster en schoonmaakster het geld binnen moest brengen, wat in het gezin met de nodige spanningen gepaard ging. Lange tijd was Betje in betrekking bij de familie Nome in de De Lairessestraat, die in Nederlands-Indië fortuin had gemaakt. Volgens Jip, die soms meegenomen werd naar haar werk, werd zij er uitgebuit: ‘Aan haar pensioen en andere voorzieningen werd niet gedacht. Er werden geen zegeltjes geplakt, niets!’Ga naar eind6 Betje Sterman moest sloven om het hoofd boven water te houden, maar het was niet genoeg. Dikwijls moest ze een beroep op de kerk of de liefdadigheid van anderen doen. Op zijn vijfde werd Otto elke dag om half vijf naar de Nieuwe Huishoudschool gestuurd om bij tante Johanna, de kokkin, een pannetje soep te halen; een | |
[pagina 227]
| |
Afb. 13.1 In de hoop dat alle ouders er een afnamen, heeft de straatfotograaf rond 1926 alle kinderen uit de Frederikstraat op de foto gezet. Op de achtergrond Otto Sterman met zijn zusje Annie op de arm. In het midden zijn broer Martin met het broertje Jip op zijn nek
vernederende trip die echter ook zijn voordelen had. Om het sjouwen te verlichten, maakte de stoker van lege sinaasappelkistjes een karretje voor hem. En als lieveling van de meisjes kreeg het ‘arme negerjongetje’ van alles toegestopt.Ga naar eind7 Over het algemeen voelde Otto zich niet gediscrimineerd en zijn broers evenmin. Natuurlijk waren zij wel iets bijzonders. Ze waren de enige zwarte familie in de buurt en in heel Amsterdam waren er misschien tien. Discriminatie kwam volgens hen pas met de grote golf Surinamers die in het midden van de jaren zeventig naar Nederland kwam. De enige die hinder van haar afkomst ondervond was Annie. In een interview vertelt ze dat ze zich al vroeg heeft leren verdedigen. Vanwege haar kleur mocht ze niet langer met haar eerste vriendje omgaan van diens ouders en op school werd ze gepest (Van der Heide 1996). Dat de Stermannen niet of nauwelijks werden gediscrimineerd, betekent niet dat ze er niet mee werden geconfronteerd. Bij het halen van de krant las Otto dat er in Georgia weer een neger was gelyncht. Zijn moeder om uitleg vragende, deed zij het af met de stekelige opmerking dat deze waarschijnlijk opgehangen was omdat hij naar blanke vrouwen keek.Ga naar eind8 Haar dochter adviseerde ze later nooit met een neger te trouwen, al was die er zelf een voor de helft.Ga naar eind9 Volgens Otto was zijn vader totaal ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Hij zat in een zangkoor en een fanfarekorps en was actief lid van de Hersteld Evangelisch-Lutherse Gemeente, de kerk van zijn vrouw (Maduro 1986, 184).Ga naar eind10 Minder voorspoedig ging het met diens huwelijk. In 1929 gingen hij en Betje uit elkaar. Als | |
[pagina 228]
| |
men de verhalen mag geloven, moet Macario nogal een flierefluiter zijn geweest. Terwijl zijn vrouw zich de benen uit het lijf liep, hing hij zogezegd liever in het Vondelpark rond, waar hij zich afgaf met het vrouwelijk schoon.Ga naar eind11 Dat Macario maar al te graag de aandacht trok, is geen geheim. 's Zondags zat hij in een stijfgestreken wit overhemd voor het open raam en telkens als er iemand langskwam blies hij met zijn trombone de sterren van de hemel (Van der Heide 1996). Maar of hij zijn boekje te buiten ging, is nog maar de vraag. Jip Sterman vertelt dat zijn moeder een erg jaloerse vrouw was, die het bijvoorbeeld slecht hebben kon dat zieltjeswinnende dames van de Apostolische Gemeente haar man bezochten in haar afwezigheid.Ga naar eind12 Volgens Martin Sterman, de oudste die zich zijn vader nog kan herinneren, viel het met diens buitenechtelijke escapades wel mee: ‘Verhalen doen zo gauw de ronde. Er woonde maar een handjevol zwarte mannen in Amsterdam en als eentje zich in het openbaar met een andere vrouw vertoonde, werd dat onmiddellijk gesignaleerd. Mijn vader was niet gelukkig in Nederland. Wat moest hij anders dan in dat park te zitten. Hij was arbeidsongeschikt en thuis was hij ongewenst. Met de huishouding mocht hij zich niet bemoeien en in zijn culturele achtergrond leek mijn moeder nauwelijks geïnteresseerd.’Ga naar eind13 Martin haalt het pijnlijke incident op dat de enkele keer dat een andere zwarte zeeman zijn vader bezocht, hem de mond werd gesnoerd omdat ze Papiaments spraken met elkaar. Inderdaad schijnt er op zekere dag een zwarte matroos op de stoep te hebben gestaan. Toen die zich echter voorstelde bleek hij Martins halfbroer Jeremito uit Curaçao te zijn. Betje vond bij die gelegenheid uit dat manlief aan de andere kant van de wereld nog twee zonen en een dochter had, die hij elke reis bezocht. | |
RekwisietenOp zijn veertiende moest Otto van school om mee te verdienen. Als jongste bediende ging hij aan de slag bij effectenkantoor Prior, waar Guus al werkte. In feite was hij fietskoerier avant la lettre. Voor 25 gulden per maand bracht hij stukken rond van het ene grachtenpand naar het andere, iets wat hij met veel plezier deed. Beseffend dat ze niet hun hele leven kantoorklerk konden blijven, volgden de twee in de avonduren een opleiding tot gymnastiekleraar. Dat was geen overbodige luxe, want tijdens de crisis verloren beide broers hun baan, volgens Guus omdat de directie van Prior hem voor communist aanzag.Ga naar eind14 Na zijn ontslag leidde hij in opdracht van de Algemene, de bediendenbond van de NVV, in de buurt van Lunteren een kamp voor werklozen. Otto werd daar in een landontginningsproject ingezet. Dagelijks fietste het tweetal heen en weer naar Amsterdam voor gymnastiekles en om te stempelen. Het was een zware tijd die wel zijn vruchten afwierp. In 1934 sleepte Otto de felbegeerde M.O.-akte lichamelijke oefening in de wacht en Guus een jaar nadien. | |
[pagina 229]
| |
Otto Sterman was erg sportief. Nadat hij met een acute aanval van jeugdreuma in het ziekenhuis was beland, nam hij boksles bij Krieger. Hij voetbalde bij AFC en speelde honkbal bij Quick en later bij ABC, de Amsterdamsche Baseball Club. Op zijn medespelers had hij in deze Amerikaanse sport een streepje voor; dat hij zwart was werd als een pre gezien. Als bokser had Otto veel succes. In 1931 schopte hij het tot kampioen half-zwaargewicht van Amsterdam. En toen het Nederlands honkbalteam in 1960 de Europese Kampioenschappen won, zou hij hun verzorger zijn.
Sterman leerde door voor boks-, roei- en zweminstructeur en volgde een opleiding heilgymnastiek en -massage, maar alle moeite ten spijt kwam hij als gymleraar moeilijk aan de bak. Nauwelijks kon hij rondkomen van het bescheiden aantal lessen dat hij op verschillende scholen gaf. Een briefje dat hij eind 1934 in de bus vond, bracht enige uitkomst: ‘Otto, wil je morgen (Vrijdag) tussen 12 en 2 even naar het kantoor van het Nieuw Schouwtooneel, Westeinde (boven Atlantic) gaan. Je zou daar kunnen werken. Vraag ƒ 2, - à ƒ 2,50 per avond. 't Is een leuk rolletje. Hoor ik nog iets daarna?’Ga naar eind15 Het briefje was ondertekend door Han König, een jonge toneelspeler uit de buurt en een vriendje van Ko van Dijk. Sterman pakte het voorstel met beide handen aan. Op 8 januari 1935 speelde hij zijn eerste rolletje als West-Indische bediende in De Familie Kegge, een toneelbewerking van Hildebrands Camera Obscura. In Groningen loofde een recensent het gebruik van ‘levende requisieten’; ‘Een échte hond, een échte papegaai en een échte Surinaamsche bediende!’ riep hij uit.Ga naar eind16 Na zijn debuut speelde hij een knecht annex uitsmijter in De Fakir van Jan Lamers en Sophie de Vries jr. De manier hij waarop zijn typetjes neerzette, werd ‘raak en geestig’ genoemd.Ga naar eind17 Eind 1935 vroeg het Amsterdamsch Tooneel Gezelschap Otto Sterman als leider van een door fascisten geplaagd negerorkest in De Beul van Pär Lagerkvist. In het tweede bedrijf van dit spraakmakende stuk tracht een groepje ariërs met alle geweld te verhinderen dat enkele zwarte muzikanten, waarvoor Walter Rens' Surinam Plantation Band was ingehuurd, hun lunch in dezelfde ruimte gebruiken als zij. Als deze gedwongen worden zonder eten het podium weer op te gaan, volgt een gevecht waarin de bandleider genadeloos doodgeschoten wordt. De Beul heeft veel pennen in beweging gebracht, niet om Stermans acteerprestatie waar niets op aan te merken viel, maar om het feit dat de NSB de opvoering van het antifascistische stuk op 1 december 1935 met veel tumult verstoorde. De relletjes in de schouwburg leidden tot een interpellatie in de gemeenteraad. Verboden werd De Beul niet, maar om verdere escalatie te voorkomen gaven Albert van Dalsum en August Defresne alleen nog enkele besloten voorstellingen (Albach 1982, 147-148).
‘Eén der negers’, stond er bovenaan Stermans script.Ga naar eind18 Het is kenmerkend voor het stereotiepe soort rollen dat hij te spelen kreeg. In 1939 was hij een ‘neger-steward’ in Honeymoon van J.B. Priestley, in Lieve menschen van Irwin Shaw masseur in een | |
[pagina 230]
| |
Turks bad (notabene zijn eigen beroep), en in John Steinbecks Van muizen en mensen de negerkok Crooks. Hetzelfde jaar berichtte Ons Tooneel dat de neger eindelijk zijn plaats op de planken veroverd had: Vroeger verscheen de neger maar al te vaak op het tooneel om te worden uitgelachen; thans hebben vele negers een benijdenswaardige plaats in de wereld van het tooneel ingenomen. Het vermakelijke negertooneel is intusschen niet geheel verdwenen, de negers lachen graag en nimmer hartelijker, dan wanneer hij het om zich zelf kan doen (Faber 1939). Het tijdschrift voor amateurtoneel hield evenwel niet de vaderlandse situatie voor ogen, maar die in de Verenigde Staten, waar Afro-Amerikaanse toneelspelers als Paul Robeson, en Jules Bledsoe met veel succes voor het voetlicht traden. Robeson was hier vooral bekend van Showboat, een revuefilm uit 1936 waarin zwarte en zwart geschminkte artiesten nog naast elkaar voorkwamen. Revolutionair was The green pastures, dat hetzelfde jaar verscheen. Hierin beeldde een all-black cast het scheppingsverhaal en dat van de zondvloed uit. Helaas mocht de film vooralsnog in Nederland niet worden vertoond (Faber 1939). Een zwarte god werd als heiligschennis gezien. In tegenstelling tot Paul Robeson nam Otto Sterman een eenzame plaats in toneelland in. Theatergroepen wisten hem te vinden wanneer ze hem nodig hadden, maar voor niet-zwarte rollen achtte men hem ongeschikt. Tevergeefs probeerde Het Nederlandsch Tooneel Sterman uit als Londense bobby in Gouden regen van J.B. Priestley, maar met de beste wil van de wereld was van hem geen blanke politieagent te maken en zwarte waren destijds nog onbekend. Als hij zich al ergerde aan het feit dat hij alleen negers en oriëntaalse typen te spelen kreeg, dan was dat vooral omdat deze ondergeschikte baantjes hadden. In de Amerikaanse komedies die het land in de jaren dertig overspoelden, waren negers kelners, liftboys, taxichauffeurs en zo meer. Graag had Sterman eens een dokter gespeeld of kapitein. | |
OthelloDat zwarte acteurs op het toneel minderwaardige beroepen hadden, was niets nieuws; een direct gevolg van de slavernij. Al in 1773, dat is negentig jaar voor de afschaffing ervan, had Nicolaas Simon van Winter het treurspel Monzongo, of de Koninklijke Slaaf geschreven. In het voorwoord verklaarde hij het Nederlandse volk een spiegel voor te willen houden: ‘Ik poogde hen de onbetamelijkheid der slavernij onder het oog te brengen; hen de stem der menselijkheid en het recht der eenvoudige natuur te doen horen en hun medelijden op te wekken.’Ga naar eind19 Op het toneel waren zwarte acteurs slaven, goed bedoeld of niet. Ze waren niet per definitie slecht, zoals joden werden uitgebeeld, maar werden wel in een negatief daglicht gezet (Groene- | |
[pagina 231]
| |
Afb. 13.2 Halfzwaargewichten Otto Sterman en Smit tijdens de Amsterdamse bokskampioenschappen 1931. Sterman won.
boer 1995, 117-144). Ze waren onverantwoordelijk, kinderlijk en passief; jaknikkers die zonder al te veel protest hun ellendig lot aanvaardden. Prototype van de in stilte lijdende, onderdanige neger was de goedlachse Oom Tom uit Uncle Tom's Cabin van Harriet Beecher Stowe, dat hier bewerkt voor het toneel in maart 1853 volle zalen trok. In Amsterdam werd het melodrama gelijktijdig in de Salon des Variétés en de Stadsschouwburg opgevoerd. ‘Iedereen wilde zich in het gezicht der negers en negerinnen verlustigen’, meldde de op sensatie uit zijnde Telegrafist.Ga naar eind20 Rondreizende minstrel-groepjes introduceerden het stereotype van de zingende en dansende neger. In 1847 traden hier de Ethiopian Serenaders op, de Creole Female Singers, het Zuid-Amerikaansch Neger- en Mulatten Gezelschap en de Lantum Negerzangers van Amerika (Klöters 1987, 34-36). Met Afrika en Zuid-Amerika hadden deze groepjes weinig van doen en met echte negers nog minder. Ze bestonden uit zwart geschminkte, blanke Amerikanen, die met zang en dans het leven op de plantages uitbeeldden. Welke indruk lieten de minstrels van zwarte mensen achter? Negers dansten raar, vond men, dierlijk en ongecontroleerd.Ga naar eind21 Dat het ook anders kon, bewees Ira Aldridge, een van oorsprong Afro-Amerikaanse acteur die halverwege de negentiende eeuw de wereld met zijn Shakespearevertolkingen versteld deed staan. In 1855 bezocht hij Nederland. Om aan de verwachtingen te voldoen zong hij in het voorprogramma enkele slavenliedjes, maar toen hij als Othello het toneel beklom hield het publiek zijn adem in. Het Algemeen | |
[pagina 232]
| |
Handelsblad prees zijn acteerprestatie, maar deed dit vervolgens teniet met de vraag of de rol van Moorse veldheer hem niet op het lijf geschreven was. Dat kon niet gezegd worden van de rollen die de ‘Afrikaansche tragediespeler’ de volgende dagen bracht: witgeschminkt speelde hij Shylock, Hamlet en Macbeth. In De Koopman van Venetië liet Aldridge met opzet zijn handen zwart. Zo begreep het publiek dat hij het ook over zijn eigen ras had, bij het uitspreken van Shylocks indrukwekkende pleidooi ‘Heeft een jood dan geen ogen, geen handen, geen hart...?’ Sinds Aldridge is Othello vele malen gespeeld in Nederland, maar nooit meer met een zwarte acteur in de titelrol.Ga naar eind22 Sterman kon zich daar behoorlijk druk om maken. Dat er geen talent zou zijn, was geen excuus. Zelf had hij ruimschoots bewezen de rol aan te kunnen. Op uitnodiging van Yvonne Georgi speelde Sterman in 1956 Othello in een ballet van Erika Hanka, dat in het Landestheater te Hannover werd uitgevoerd. Met de nadruk op spéélde, want dansen was niet zijn sterkste kant. Om zijn rol vorm te geven, beeldde hij zich in de as van een wiel te zijn. Hij was het middelpunt en alle dansers draaiden om hem heen. Het was een succesvolle formule. Pogingen het ballet naar Nederland te krijgen, mislukten tot zijn spijt.Ga naar eind23 | |
VerwijderdZo toevallig als Otto Sterman aan het toneel kwam, belandde Martin in de muziek. Op zijn dertiende werd hij op straat aangehouden door een opgeschoten knul, die hem voor een Amerikaantje hield, met de vraag of hij loopjongen van zijn jazzorkestje The Bonsonians wilde worden. Dit bestond volgens Martin Sterman uit ‘een twaalftal rijkeluiszoontjes, die het wel leuk vonden zo'n negertje in hun band te hebben’. Dat gaf er een authentiek tintje aan.Ga naar eind24 Annie startte haar zangcarrière aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog als kindersterretje in de operettes Hallo Californië en De Koningin van Montmartre. Met haar broertje Jip had ze leren toneelspelen bij de De Vrolijke Brigade in de Jordaan, een op socialistische leest geschoeid theatergroepje, waaruit later Circus Elleboog voortgekomen is. Op uitnodiging van Deense socialisten speelde De Vrolijke Brigade in 1936 een antiracistisch stuk in het Kopenhaagse zomertheater Tivoli. Het was een reis die veel indruk op de kinderen maakte, niet het minst doordat ze bij het overstappen in Hamburg op racistische leuzen getrakteerd werden als ‘Juden sind unsere Hunden’, compleet met karikaturen en al.Ga naar eind25 Tijdens de oorlog leerde de familie Sterman pas goed wat rassendiscriminatie was. Annie, die les had van de joodse zanger Hermann Schey, moest een andere leraar uitzoeken. Nadat hem het spelen onmogelijk was gemaakt, belandde Martin eerst in het verzet en vervolgens in een concentratiekamp. Hij moest er geulen graven en weer dichtgooien en werd gedwongen zijn joodse medegevangenen te bewaken. Pas nadat hij ondertekend had goed behandeld te zijn, kwam hij vrij. Jip, die bij de Real Gold Bobbins Company werkte, een joods bedrijfje dat siermondstukken | |
[pagina 233]
| |
voor sigaretten fabriceerde, moest met lede ogen toezien hoe alle werknemers werden weggehaald en dat een NSB'er, ene Van Munster uit Badhoevedorp, aan het hoofd werd geplaatst. Otto, die onder meer heilgymnastiek gaf op de Frederikschool aan het Weesperplein, maakte met zijn joodse leerlingen hetzelfde mee. In het jaarrapport van 1941 staat achter zes van hun namen het kille woordje ‘verwijderd’ geschreven.Ga naar eind26 Om aan voedsel te komen, overwinterde Otto Sterman als boerenknecht in Terwolde en Olst, waar hij tot na de bevrijding bleef. In Amsterdam had zijn achtergebleven familie het zwaar. Bij het zoeken naar brandstof deed zich een voorval voor dat Jip Sterman tot op de dag van vandaag betreurt. Toen hij 's nachts met Martin in de De Lairessestraat houten bielzen tussen de tramrails weghaalde, werden ze door een Duitse soldaat betrapt. De man trok zijn pistool en om zijn broer te beschermen schoot Martin hem dood.Ga naar eind27 | |
VoorgeschrevenNa de oorlog barstten de bevrijdingsfeesten los. De Amerikanen, Canadezen en de eigen bevolking schreeuwden om vermaak. Voor artiesten waren het gouden tijden. Ook de Stermannen pikten hun graantje mee. Jip speelde een blauwe maandag als gitarist in een bandje met Harry Brahms en Loe Drenth. En Annie zong in de jazzband van Lou Holtuin en Kid Dynamite, door wie zij werd ontdekt. Van acht tot twaalf uur 's nachts trad ze in het Lido voor de Canadese officieren op. Na afloop werd ze netjes per jeep thuisbezorgd, een doos vol lekkers op de schoot. Topsy Milton gaf Annie Sterman het advies zich uit commercieel oogpunt voor Amerikaanse uit te geven. Zelf trok Topsy in La Bonanza volle zalen met haar viermansformatie, waarin Dick Elgg uit Nederlands-Indië en de Surinamers Henri Alberga en Arthur Pay zaten. Zij gaf het publiek waar het om vroeg, aldus het Algemeen Dagblad, dàt was de reden van haar succes: ‘Exotisch kunnen zij zijn, en dan weer fel-Amerikaans, Indische liedjes spelen zij zo goed als Bruine bonen met rijst.’Ga naar eind28 Annie Sterman veranderde haar naam in Ann, maar zich voor Amerikaanse uitgeven ging haar toch wat te ver. In 1946 werd ze gevraagd in België op te treden, waar ze zo'n succes had dat ze haar moeder voor bijna een jaar liet overkomen. In Parijs voegde ze zich bij haar broer Martin, inmiddels een gevierd jazzmuzikant, en ging met hem op tournee naar Italië en Zwitserland. Terug in Nederland introduceerde Boy Edgar de zangeres in het nachtclubcircuit. Haar beste tijd beleefde ze bij Max Woiski, die in de Leidsestraat een Caraïbisch restaurant had met live muziek. Met het Metropole Orkest van Dolf van der Linden trad Ann Sterman voor de radio op (Openneer 1994). Haar repertoire was enorm. Het strekte zich uit van Billy Holliday tot Ella Fitzgerald, haar grote idool. Maar zich aanpassen aan de wensen van het publiek, daar ontkwam ook zij niet aan. Op televisie zong Ann aan het bed van een Surinaams meisje: ‘Ik denk niet dat ik voor jou een kam kan vinden, je hebt | |
[pagina 234]
| |
kroezig prikkeldraadhaar.’ ‘Natuurlijk heb ik daar wel wat van gezegd, maar wie ben ik? Dat waren voorgeschreven teksten’, verklaarde ze later nuchter.Ga naar eind29 | |
ZwarrtNa de oorlog verging het Otto Sterman niet slecht. Hij gaf fysiotherapie in het Emma Kinderziekenhuis en de gevangenis. Hij werkte voor de politie, de GGD en andere gemeentediensten. En ook als acteur vond hij voldoende werk. Op 17 september 1947 huwde hij Magda Bon, die net als hij heilgymnastiek en -massage onderwees en hem twee dochters gaf. 's Avonds zat het Centraal Theater vol vrienden en familie, want op je trouwdag speelde je gewoon door. Cor Hermus bood Sterman in 1947 een jaarcontract aan bij Comedia, dat tot driemaal toe werd verlengd. Een vaste aanstelling heeft hij echter nooit gehad. Met het acteren viel zijn eigenlijke werk als gymnastiekleraar en fysiotherapeut moeilijk te combineren, zodat hij dit opgeven moest. Het was het begin van een nieuwe reeks stereotiepe rollen. In Maya van Simon Gantillon speelde hij een kleedjeskoopman en in De dag van je leven van William Saroyan een gekleurde pianist. De rol van Crooks in John Steinbecks Van muizen en mensen speelde Sterman in de loop der jaren maar liefst vier maal, steeds in een andere bezetting. Dat wil zeggen: zijn tegenspelers waren steeds nieuw, maar voor de oude negerkok was er maar een geschikte acteur en dat was hij. De manier waarop hij zijn rol neerzette, varieerde sterk. In 1939 liet Louis Saalborn hem vrij er zelf invulling aan te geven. Om zich in te leven in zijn personage hield Otto Sterman zich zijn in 1934 overleden vader voor, wiens accent hij overnam. Maar de ruimte die Saalborn hem gaf, gunde Max Croiset hem in 1953 niet. Oneens was Sterman het met het kinderlijke accent dat hem aangemeten werd. In zijn archief bevindt zich nog het typoscript met regieaanwijzingen. Hier en daar heeft hij geprobeerd de tekst te fatsoeneren, maar desondanks springen de dubbele r-en je tegemoet: Crooks (scherp tegen Lennie die opkomt): Jij hebben geen recht te komen in mijn kamer. Ditte hier mijn kamer is. Niemand recht hebben in mijn kamer te komen dan ik [...]. Vooruit, ga eruit, ga uit mijn kamer uit: Ikke mag niet in slaaphuis komen - jij mogen niet in mijn kamer komen. Werd Sterman bij uitzondering eens niet om zijn kleur getypcast, dan was het wel om zijn atletische figuur. In As you like it speelde hij de worstelaar Charles en in Androcles en de leeuw een wapensmid. ‘Weer een dommekracht, een underdog met | |
[pagina 235]
| |
Afb. 13.3 Otto Sterman als Othello in een ballet van Erika Hanke, Hannover 1956
spieren’, uitte hij zijn gram in Het Parool.Ga naar eind31 Een rol waarmee Otto Sterman zich beter vereenzelvigde, was die van negerofficier in Van ander ras, dat in 1948 door amateurvereniging Hierna Beter uit Koog aan de Zaan werd opgevoerd. In navolging van Londen, waar Hamlet in een geheel zwarte cast was opgevoerd, kwam Jan Lemaire jr. op het lumineuze idee om hetzelfde met Wrights Zoon van Amerika te doen. De acteurs dacht hij onder het na de oorlog sterk groeiend aantal Surinaamse | |
[pagina 236]
| |
studenten te vinden. Het plan ging uiteindelijk niet door. Cruciaal was dat Sterman de hoofdrol op zich nam, maar die zat aan Comedia vast. | |
KiezenDe oorlog had Otto Sterman sterker bewust van zijn kleur gemaakt. Het stak hem dat de zwarte Amerikaanse en Canadese soldaten, die hier tijdens de bevrijding als helden waren binnengehaald, in eigen land weer letterlijk achter in de bus moesten plaatsnemen en als tweederangs burgers werden behandeld. Bij Nola Hatterman, voor wie hij soms poseerde als schildersmodel, ontmoette hij Surinaamse studenten en intellectuelen, die zich in de cultureel-maatschappelijke vereniging Ons Suriname verzamelden. Behalve Otto Huiswoud, die voorzitter was, trof hij er E.A. Gessel en Hein Eersel, die in De Westindiër publiceerden, de schrijver Rudy Bedacht, Frits en Hetty Pengel, William de Vries, Eddy Waaldijk en andere voorvechters van Surinaams zelfbeschikkingsrecht en soevereiniteit. Op de steeds terugkerende feesten en bijeenkomsten kwam hij in aanraking met de Surinaamse literatuur en muziek. Hij hoorde er liedjes over Bo Anansi en Paramaribo. En zoveel hij kon profiteerde hij van de kleine selecte bibliotheek die hem bij Ons Suriname ter beschikking stond. Totdat Edwin Thomas het van hem overnam leidde Otto Sterman bij Ons Suriname een theatergroepje. En wat Jan Lemaire vier jaar eerder niet lukte, lukte nu wel. Op 13 september 1952 werd met louter zwarte acteurs De geboorte van Boni in het Minerva Paviljoen opgevoerd. In dit volgens critici zwak geschreven maar politiek belanghebbende stuk verbindt Eddy Bruma, toen nog rechtenstudent, de vrijheidsstrijd van de achttiende-eeuwse Surinaamse bosnegers met die van de nationalisten in de twintigste eeuw. Het handelt over de moeder van de legendarische guerrillaleider Boni, die misbruikt door haar meester zwanger de plantage ontvlucht.Ga naar eind32 Bruma haalde Sterman persoonlijk over de zware rol van priester te spelen. En Nola Hatterman (zie hoofdstuk 15) ontwierp de kostuums en het decor.
Een toneelopleiding heeft Otto Sterman nooit gevolgd. In een tijd waarin het amateur-en beroepstoneel nog strikt gescheiden waren, baarde dit soms opzien. Veel had Sterman aan zijn sportopleiding te danken; zijn postuur, houding en soepele manier van bewegen. Aan het lesgeven aan dove kinderen hield hij een goede dictie en mimiek over, en verder keek hij de kunst van zijn collega's af. De Russische toneelspeler Peter Sjarov, die bij Comedia Maxim Gorki's Nachtasyl regisseerde, leerde hem Stanislavski's acteermethode. Vanuit zijn eigen ervaringen en emoties moest hij opgaan in zijn rol. Egbert van Paridon, die bij toneelgroep Centrum af en toe de kleedkamer met Sterman deelde, herinnert zich nog goed hoe serieus deze zich op zijn rol voorbereidde. Voordat hij in De eerbiedige lichtekooi alsof de duivel hem op de hielen zat het | |
[pagina 237]
| |
toneel opvloog, rende hij zich eerst vijftien minuten langs de Amstel buiten adem, aldus Van Paridon.Ga naar eind33 De eerbiedige lichtekooi van Jean Paul Sartre was een keerpunt in Stermans leven. Evenals Van muizen en mensen speelde hij het vanaf 1950 vier maal. Wat hem aansprak in Sartre's filosofie, was dat in plaats van zich achter een god te verschuilen de mens zelf verantwoordelijk is voor de keuzes die hij maakt. In De eerbiedige lichtekooi moet iedereen kiezen, de hoer, de senator en zijn zoon. Iedereen kiest, behalve de van aanranding beschuldigde neger. Die heeft geen stem. Die wordt alleen maar opgejaagd.Ga naar eind34 In 1952 kwam Otto Sterman zelf voor een cruciale beslissing te staan. Uit bezuinigingsoverwegingen ontsloeg Comedia bijna de helft van zijn acteurs onder wie ook hem. Het werk lag niet voor het oprapen. Er waren maar weinig rollen waarvoor hij in aanmerking kwam en zelfs die gingen aan zijn neus voorbij. Bij de Nederlandse Comedie werd Johan Fiolet in De koopman van Venetië als prins van Marokko zwart geschminkt. En kort na de première werd Sterman in Van muizen en mensen door Ad Noyons vervangen, alweer een blanke acteur. De maat was vol. Terugkeren naar het beroep van gymleraar of masseur wilde Sterman niet. Hij besloot een nieuwe weg in te slaan. Als er dan toch van zijn kleur gebruik dan wel misbruik werd gemaakt, kon hij dat maar beter zelf doen. Hij besloot voordrachten te geven over zijn onderdrukte medemens. | |
BoodschapDat hij kon voordragen, had Sterman gemerkt tijdens de VARA-propagandatournee ‘Hallo, hier Hilversum’, waarvoor Carel Rijken hem in 1951 had gevraagd. Het was een slopend jaar waarin hij evenwel een enorme podiumervaring opdeed. Avond aan avond trad hij in Nederland en België op met het dansorkest The Ramblers, de zanger Max van Praag en de jodelaarster Olga Lowina, 160 keer in totaal. Wat hem opviel was dat de mensen, gekomen voor lichtvoetig amusement, aandachtig naar zijn verhaal luisterden. Met een serieuze boodschap kon blijkbaar ook een groot publiek worden bereikt, concludeerde hij. De inhoud van zijn voordrachtavonden stelde hij samen met zijn vrouw Magda, die korte verhalen voor hem schreef en programmablaadjes verkocht. Eddy Bruma vertaalde Anansi-tori voor Sterman en Rosey E. Pool Afro-Amerikaanse literatuur. Veel had Sterman aan Manuel van Loggem te danken, die hem regelmatig voor de radio vroeg. In 1951 verzorgde Van Loggem onder de titel ‘Ook ik ben Amerika’ drie programma's over ‘het ontstaan en de achtergrond van de Noord-Amerikaanse negercultuur’, en het jaar daarop ‘De harp van Ebbenhout’, een radioserie over slavernij. In 1956 resulteerde de samenwerking tussen Sterman en Van Loggem in diens bloemlezing Meesters der negervertelkunst, met ‘Nansi en Temekóe Temebè’ en Eddy Bruma's ‘De Fuik’. | |
[pagina 238]
| |
Sterman gaf voordrachten voor het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, de Volksuniversiteit, het COC, en zo meer. Hij sprak op bijeenkomsten van plattelandsvrouwen, ‘contactavonden voor de rijpere jeugd’ en ook in de kerk was hij een graag geziene gast, vooral rond Pasen en Kerstmis. Een optreden van Sterman betekende een goed gevulde collectezak. Na zijn eerste programma kwamen Ebbenhout, De neger spreekt, Alleen voor blanken en Zo was Curaçao, waarin extra aandacht voor Antilliaans schrijverstalent. Onderbroken door negro-spirituals, gospelsongs of zijn eigen dwarsfluitspel, droeg hij voor uit Meyer Sluysers De bevrijding van Haïti, Josef Redings Noem mij geen nikker en Frank Arions Stemmen van Afrika. Vast onderdeel bleef Langston Hughes' gedicht ‘Ik ben een neger’, de rest paste hij voortdurend aan. Jack Gilberts Gebed van Ouwe Joe, waarin deze God om lang sluik haar en een mager wit gezicht smeekt, kon misschien nog midden jaren vijftig, maar na de acties van de Black Panters in Amerika beslist niet meer. ‘Black is beautiful’, was het credo voortaan. Was het geven van voordrachten aanvankelijk misschien een handige zet, hoe meer Sterman zich in de problematiek verdiepte, hoe meer hij geëngageerd raakte. Hij droeg passages voor uit Martin Luther Kings redevoeringen en verhaalde over de schoolstrijd in Little Rock, de busboycot in Alabama en de mars naar Washington. Het monsterproces in 1959 tegen 156 van hoogverraad beschuldigde tegenstanders van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime ging hem zwaar aan het hart. Fel haalde hij in Het Parool uit naar Wim Kan, die alsof er niets loos was terug van tournee berichtte: ‘Alles plezierig in Zuid-Afrika!’Ga naar eind35 | |
Bruine HollanderEen mijlpaal in Otto Stermans loopbaan waren zijn reizen naar Suriname en de Antillen. Nadat eerder het Maranatha-kwartet Nederland had aangedaan, reisde hij in 1960 op uitnodiging van het Sticusa, de Stichting voor Culturele Samenwerking, met zijn vrouw naar de West. Zijn tournee was geen onverdeeld succes. Een lokale krant plaatste er de nodige kanttekeningen bij. Werkte Stermans programma opbouwend in Nederland, waar het publiek met een probleem geconfronteerd werd dat het zelf nooit had meegemaakt, voor de overzeese rijksdelen gold dat zeker niet: Voor Suriname is de gelijkstelling een feit en het houden van voordrachten welke tot doel hebben om deze menselijke gelijkgerechtigheid te bereiken maakt hier te lande de indruk van het intrappen van een open deur. Het heeft hier geen nut meer om nogmaals de gruwelijke bijzonderheden op te halen uit de slaventijd waaraan de afstammelingen liever niet herinnerd worden en waarvoor de nog aanwezige blanken niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden. In een land als Suriname waar gekleurden en blanken samenwerken op voet van gelijkheid kan een sterk ophalen van het ellendige verleden en het belichten van de slechte verhoudingen tussen | |
[pagina 239]
| |
blanken en negers elders, leiden tot een generalisering en verscherping tussen de groepen welke bepaald niet wenselijk is te achten.Ga naar eind36 Lang niet iedereen ontving de ‘bruine Hollander’ met open armen.Ga naar eind37 Zijn programma was te historisch en negatief, een kritiek die hij in Nederland ook wel kreeg. Desalniettemin vertrok Sterman in 1963 opnieuw naar Suriname om er het eeuwfeest bij te wonen van de afschaffing der slavernij. Zijn overtocht verdiende hij met het geven van voordrachten aan boord. Een jongen op wie hij tijdens zijn rondreis een grote indruk maakte, was Stanley Slijngaard (1939), beter bekend als Sombra, die om de goden gunstig te stemmen jarenlang een gekreukeld portretje van Sterman bij zich droeg. ‘De manier waarop hij zijn werk presenteerde vond ik zo geweldig, dat ik geïnspireerd raakte om ook voor te dragen. Vooral dat ene gedicht over hoe de negro spirituals zijn ontstaan’, aldus de Coroniaanse schrijver, die in de jaren zeventig krachtig stelling nam tegen de uitbuiting van zijn volk en als lid van theatergroep Makandra voor onafhankelijkheid vocht.Ga naar eind38
In de pers werd Otto Sterman als ambassadeur van zijn volk afgeschilderd. Er ging geen statuutdag of oorlogsherdenking voorbij of hij was van de partij. In zijn Treitertrends stak Kees van Kooten de draak met zoveel eerbaarheid: ‘Als het gebeuren iets plechtigs heeft, als er iets herdacht moet worden of als er even moet worden stilgestaan bij iets waarvan we allemaal hopen dat het nooit wéér zal gebeuren, is het raadzaam de Verplichte Figuur Otto Sterman te engageren. Vergeet daarbij niet uw publiek te instrueren, dat als Otto Sterman zijn gedicht heeft gezegd, er niet mag worden geapplaudisseerd.’Ga naar eind39 Sterman was nu eenmaal een bekende Nederlander, een status die hij voor een groot deel aan zijn televisiewerk te danken had. In 1948 verscheen hij voor het eerst op de buis. Erik de Vries, nestor van de experimentele televisie, had hem als ‘negerdominee’ in een cabaretprogramma van Martie Verdenius gezien en hem gevraagd dit voor de camera nog eens dunnetjes over te komen doen. Voor een bijeengeraapt klasje zwarte kinderen, waaronder zijn eigen dochters en de zoontjes van Jip, droeg Otto Sterman enkele door James Weldon Johnson opgetekende bijbelverhalen voor, zoals die in zwarte zondagsscholen werden verteld: ‘Noach was een nette man. Hij was nog nooit met de politie in aanraking geweest [...]’Ga naar eind40 Een prominente rol was voor hem weggelegd op de Nationale Energiemanifestatie E-55, waar onder de naam van Evangelisatie '55 ook de kerk vertegenwoordigd was: ‘God als bron van alle energie!’ Op een dertigtal over het terrein verspreid staande monitors vertelde hij opnieuw het verhaal van de zondvloed, waarna Mies Bouwman de kijkers naar een bijbelkiosk verwees. Veel reacties kreeg Sterman in 1957 voor zijn aandeel in het door de VPRO uitgezonden ‘Advocaat pro Deo’, waarin Gordon Heath zijn tegenspeler was. Door de pers werd dit door Stanley Mann geschreven televisiespel, waarin een zwarte advocaat een blanke man verdedigt die van mishandeling van een zwarte man werd ver- | |
[pagina 240]
| |
dacht, de grond in geboord, wat niet wegnam dat veel kijkers zich in de problematiek herkenden. Spectaculair was Stermans titelrol in O'Neills Emperor Jones, dat in 1953 door Willy van Hemert in de Victoria Regiahal van Diergaarde Blijdorp opgenomen werd. Behalve hij werkten Jip Sterman, Prins Kaya en Paula Ribbens aan dit zwarte keizersdrama mee.
Inmiddels was Sterman allang niet meer de enige zwarte acteur in Nederland. In Tom Manders' cabaret Saint Germain de Prés deed Marius Monkau eind jaren vijftig van zich horen. Monkau, die nog gymles van Sterman had gehad, was evenals hij een geboren Amsterdammer. Zijn vader was Surinaams en zijn moeder half Nederlands en half Schots. Na het uiteenvallen van het dansgroepje waarmee hij door Europa trok, was in 1957 de Amerikaanse showboy Donald Jones in Amsterdam blijven hangen. Jones kon niet alleen redelijk toneelspelen, maar ook dansen en zingen, al was het met een zwaar accent. Bij het publiek stond Jones vooral bekend als Dinky, een rol die hij vanaf 1959 in Annie M.G. Schmidts succesvolle televisiecomedie Pension Hommeles vertolkte en waarin hij het even populaire liedje Ik zou je in een doosje willen doen zong. Zijn altijd brede lach bezorgde Donald Jones het imago van onbezorgde vrolijkheid en eeuwige jeugd, een beeld waaraan hij graag meewerkte. Hij was zo bekend, zei hij, omdat men hem ‘zo aardig’ vond. Dat hij op straat met ‘Gekke Donald’ nageroepen werd en mensen hem soms pardoes over zijn zwarte bol streken, ervoer hij niet als prettig maar hij nam het voor lief. In Jones' optiek was alles hier rozengeur en maneschijn. Vergeleken met die van New York waren de Amsterdamse straten schoon, er waren geen zwervers en bovenal werd er niet gediscrimineerd!Ga naar eind41 Misschien maakte hij het als bekende Nederlander zelf niet mee of sloot hij zijn ogen ervoor, maar dat discriminatie wel degelijk voorkwam, kan hem moeilijk zijn ontgaan. In 1964 was het een grof schandaal dat Surinaamse studenten de toegang geweigerd werd in de Lucky Star, een populaire dansgelegenheid waar Donald Jones veel kwam. (Zie over Jones verder hoofdstuk 17.) Jones' zwarte bewustzijn kwam rijkelijk laat - pas in de laatste tien jaar doet hij in de pers boute uitspraken over racisme, minderheden en integratie, en maakt zich openlijk kwaad over de positie van zwarte acteurs in Hollywood.Ga naar eind42 Marius Monkau, die eind jaren zestig maar liefst 850 maal in Hair de hoofdrol speelde, zwaaide veel eerder om. Naar eigen zeggen was het Jaap van der Merwe die hem functioneel met zijn zwart-zijn om leerde gaan. In 1979 startte Monkau met Rob van Meeberg en Andries Mok het programma We staan er gekleurd op, bij welke gelegenheid hij verklaarde nooit meer onderdanige negerrollen te zullen spelen. Hij had er genoeg van om zoals in Boubers De Jantjes als ‘de neger’ op de rolverdeling te boek te staan. Gebruikt en misbruikt worden waren volgens Monkau hetzelfde. De maat was vol toen regisseur Rob Touber ‘trek maar een blik negers open’ grapte tijdens de repetities van Het oproer kraait. ‘Toen heb ik min of meer besloten nooit meer iets te doen | |
[pagina 241]
| |
vanwege m'n buitenkant. Tenminste niet in die onderdanige Oom Tom-achtige rollen. Zoals Donald Jones dat doet. Vreselijk.’Ga naar eind43 | |
UitnodigingBegin jaren zeventig vormden middelbare scholieren Stermans grootste publiek. Met de komst van steeds meer Surinamers in Nederland, waren racisme en discriminatie onderwerpen die hen in toenemende mate bezighielden. Aandoenlijk is de bekentenis die een van zijn leerlingen hem in 1971 deed: ‘De keren dat ik op het station loop, loop ik daar midden tussen de mensen van allerlei soorten. Van wit tot zwart. En ik betrap me er zelf op, dat ik mezelf gewoon niet lekker en niet safe voel als ik naast iemand zit die niet blank is. En heus meneer Sterman dan haat ik mezelf.’Ga naar eind44 Op sommige scholen liep Sterman tegen gesloten deuren op: ‘Waarom de kinderen op ideeën gebracht, die er bij hen niet zijn?’Ga naar eind45 De directie van Stichting Het Schoolconcert, die Sterman uitzond, verzocht hem zijn programma meer te actualiseren: ‘Tenslotte bestaat gelukkig slavernij in de vroegere zin niet meer en is bijgevolg toch eigenlijk een historisch feit geworden.’Ga naar eind46 Terwijl Stermans populariteit als voordrachtskunstenaar geleidelijk afnam, stond hij als acteur opnieuw volop in de belangstelling. In 1978 speelde hij bij het RO-theater de rol van generaal in Het Balkon van Jean Genet, eindelijk een rol die niet speciaal voor een zwarte acteur geschreven was. En bij Persona was hij een Venetiaans edelman in Shakespeare's Het temmen van de feeks. Pim de la Parra vroeg hem voor zijn film Wan Pipel en ook werd hij eind jaren tachtig door allerlei allochtone toneelgroepen herontdekt zoals het Molukse Tifa, waarbij hij als verteller in De Zeetuin stond. Sterman kreeg een nieuw soort rollen toebedeeld, namelijk die van orakel en wijze oude man. Onder regie van Rufus Collins speelde hij in Antigone de blinde ziener Teiresias. Het was de derde rol die hij bij De Nieuw Amsterdam vervulde, een rol die hem in 1992 met het hele gezelschap naar het vrije Zuid-Afrika voerde, na al zijn voordrachten heilige grond voor hem. Bij theatergezelschap Hanascine, dat zich ten doel stelde onbekend Latijns- en zwart-Amerikaans repertoire te brengen, speelde Sterman in 1988 onder regie van Ricardo Anasagasti een oude doodgraver in Uitnodiging aan de dood van de Mexicaanse toneelschrijver Xavier Villaurrutia. De dood als thema sprak Otto Sterman erg aan. Hij herinnerde zich het groenfluwelen album met koperen sloten dat bij zijn ouders op tafel lag, met daarin de fascinerende foto van een jong gestorven zwarte man, liggend in een open kist. In De Uitkrant verzuchtte de acteur dat in Latijns-Amerikaanse landen zoveel vrijer omgegaan wordt met de dood. Pas nadat iedereen, de lijkgravers inclusief, de nodige glaasjes opheeft, wordt de kist gesloten, aldus Sterman, en ‘denk niet dat ze rechtstreeks naar de kar lopen waar de kist op of in moet. | |
[pagina 242]
| |
Eerst maken ze een serie bochten met danspasjes om de boze geesten te misleiden. Pas dan gaat men naar het graf.’ Op de vraag hoe het Nederlandse publiek op Uitnodiging aan de dood zou reageren, antwoordde Sterman gevat dat men die misschien niet zou durven aannemen.Ga naar eind47 In Villaurrutia's stuk vertegenwoordigde Sterman alles wat bruist en leeft. Het roept de vraag op hoe de acteur en voordrachtskunstenaar tegenover zijn eigen vergankelijkheid stond. Volgens zijn tweede vrouw Marijke Sterman-Vleeschdraager heeft hij dit onderwerp tot aan de dag van zijn dood op 19 november 1997 angstvallig vermeden.Ga naar eind48 Een jaar eerder vertrouwde Sterman HP/De Tijd toe: ‘Ouder worden interesseert me geen moer; ik ben een realist. Een mens kan zijn leven lang wennen aan de gedachte dat hij geboren is en zal doodgaan. Het is een domme weerbarstigheid daar moeite mee te hebben.’Ga naar eind49
Joost Groeneboer | |
[pagina *1]
| |
I Affiche Meyer Bleekrode, Wordt geen musicus. Het voor Nederlanders stervende beroep, 1930
| |
[pagina *2]
| |
II Affiche van Gaskells Ballet Recital uit 1952
| |
[pagina *3]
| |
III Marion Bloem, 15 × Indisch
IV Nola Hatterman, Op het terras, 1930
| |
[pagina *4-*5]
| |
V Nola Hatterman, Pieta, 1949
| |
[pagina *6]
| |
VI Breyten Breytenbach, Mijn leven en ik, z.j.
| |
[pagina *7]
| |
VII Breyten Breytenbach, Te laat nu, z.j
| |
[pagina *8]
| |
VIII Platenhoes van de hit ‘Arabian Affair’ met buikdansende Yonina, 1978
|
|