en een aanhoudende oorzaak tot zorg en kommer, waardoor de zon van zijn geluk steeds omfloerst werd.
Hij droeg dit leed echter niet alleen. Zijn pleegvader droeg het met hem, en niet minder werd het door diens echtgenoote gedragen, sedert deze in het jaar 1874 haar gemaal ter zijde was getreden en daarvan kennis had gekregen.
Wij zagen het reeds boven, hoe alles, wat door bloedverwanten en betrekkingen tot bevrijding der slachtoffers van de wraakzucht van het dorpshoofd werd beproefd, schipbreuk geleden had, omdat de booze man niet alleen een hoog losgeld voor zijn gevangenen eischte, maar ook tevens den erfgenaam van den vermoorden Ama Laboe wilde dwingen, van de nalatenschap zijns vaders afstand te doen.
Daarmede deed hij het onrecht ten top stijgen. De bloedverwanten, daarover ten hoogste verbolgen, trokken zich terug. Zij konden als voogden van den onmondigen Johannes op die eischen niet ingaan. Zoo was de zaak hangende gebleven jaren lang.
Thans echter was Johannes nagenoeg volwassen en kon als mondig gelden, zoodat hij zonder de tusschenkomst zijner bloedverwanten in de zaak kon handelen en beslissen. Daarom besloot zijn pleegvader, de hulp van het bestuur tot bevrijding der gevangenen in te roepen. Dit besluit werd ten uitvoer gebracht.
De resident, wien de zendeling de zaak blootlegde, betoonde zich zeer vriendelijk en wilde gaarne zijn hulp verleenen, om haar op een bevredigende wijze op te lossen. Dat was echter niet zoo gemakkelijk.
De landschappen Nai Pospos en Pasariboe behoorden weliswaar reeds sedert vele jaren in naam tot de bij het gouvernementsgebied ingelijfde streken, maar zij waren in werkelijkheid nooit onder geregeld bestuur gebracht. Het gezag der regeering stond er dus nog op zeer losse voeten.