Wie had hem op die vragen ooit eenig antwoord kunnen geven? Wie ooit zijn zoekend hart ook maar een weinig kunnen bevredigen? - Dat kunnen wij, Bataks, niet weten; daarvoor zijn wij te dom. Dat was het eenige antwoord hem gegeven. Een gordijn van dikke duisternis omgaf hem in alle richtingen.
Thans echter begon die duisternis te wijken. Het was alsof de schepper op nieuw het woord zijner almacht: ‘daar zij licht!’ ook over zijn hart uitsprak. En het werd licht.
De bijbelsche geschiedenis verplaatste hem met zijn gedachten in de grijze oudheid en trok hem tevens naar boven. Zij lichtte voor hem ook weldra voor een groot gedeelte den sluier op, die de toekomst verborgen hield. Weldra was het hem duidelijk, dat de menschheid een oorsprong en een bestemming heeft.
Hij, de bruine Bataksche jongen, in het heidendom geboren en opgevoed, genoot met ruime teugen, wat helaas zoo menig Christenkind, te midden der Christenheid levend, ontberen moet. Hij ondervond, zonder er zichzelven rekenschap van te kunnen geven, de opvoedende en ontwikkelende kracht der bijbelsche geschiedenis aan hart en verstand.
Weldra muntte hij in alles boven zijn medeleerlingen uit. Zijn huiselijk werk verrichtte hij zoo goed en vlug, dat hij elken dag ten minste één uur lang ook de dagschool kon bezoeken.
Zijn leermeester had genot van hem en diens vreugde steeg nog aanmerkelijk, toen hij op zekeren dag tot hem kwam, en de begeerte uitsprak, om gedoopt te worden. Hij was echter niet alleen. Ook de andere jongen, die bij den zendeling in dienst was, kwam mede en sprak dezelfde begeerte uit.
Zij ontvingen beide nog gedurende eenige maanden grondig voorbereidend onderwijs, en toen werd hun vurige wensch vervuld. Bij den doop kreeg onze Laboe den naam Johannes, dien hij zelf gezoken had.