| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Ompoe Porolho's laatste pogingen, om weer tot aanzien te geraken.
Gelijk wij zagen, had Ompoe Porolho geduchte verliezen geleden. Toch was hij daardoor volstrekt niet tot den bedelstaf gebracht, maar nog steeds een aanzienlijk en vermogend man, zoodat ook de grooten en aanzienlijken des lands het zich tot een eer konden rekenen, wanneer hij zich met hen wilde vermaagschappen. Hij was er dan ook de man niet naar, om bij de geleden verliezen stil te blijven zitten. Verstandig en voortvarend als hij was, peinsde hij dadelijk op middelen, om de gevolgen van den schok, aan zijn aanzien toegebracht, te herstellen.
Hij bedacht, dat het tijd werd, om voor de toekomst zijner kinderen te zorgen, en begon alle krachten in te spannen, ten einde de dochters van de aanzienlijkste hoofden des lands voor zijn zoons tot vrouwen te verkrijgen.
Op één van de vele bezoeken, die hij daartoe moest afleggen, willen wij hem begeleiden.
Vroeg in den morgen van zekeren dag maakte een tamelijk groot gezelschap zich te Loboe Hamindjon gereed om op reis te gaan. Er heerschte heel wat drukte in het dorp, want er behoort bij de Bataks heel wat toe, eer een gezelschap van tien of twaalf personen reisvaardig is, voornamelijk wanneer er het een en ander als bagage moet worden meegenomen.
Eenige toebereidselen waren er al vast gemaakt. Reeds den vorigen avond had Ompoe Porolho de als zijn geleide noodige manschappen aangewezen. Thans
| |
| |
hadden dezen zich reeds in en voor de tegenover het huis staande sopo verzameld.
Een vet varken lag gereed, geheel klaar om getransporteerd te worden. Men had daartoe een palmtak genomen en in het langs op den rug van het dier gelegd, waarna men de bladen, die aan weerszijden van den grooten, sterken bladsteel gezeten zijn, om het lichaam had saamgevlochten. Als in een groenen korf lag dus het voor het feestmaal bestemde dier aan den draagstok vast, en vermaakte de dorpsjeugd door de klaarblijkelijke teekenen van tegenzin, die het over zijn toestand gaf.
Er stonden ook een paar zakken rijst gereed, om bij het teeken tot den afmarsch opgetild en medegevoerd te worden.
Voor de mannen, die mede op reis zouden gaan, waren die dingen reeds tot een twistappel geworden. Ieder hunner beijverde zich namelijk, om het lot te ontgaan, van als drager dier bagage aangewezen te worden. Daarbij ging het luidruchtig genoeg toe, te meer daar het aan bemiddelaars uit de hen omringende dorpsgenooten niet ontbrak.
In zijn beste kleederen gedost daalde Ompoe Porolho de trap van zijn woning af, gevolgd door het geheele gezin. Zijn verschijnen deed de luidruchtige dorpsbewoners oogenblikkelijk zwijgen, om de bevelen af te wachten, welke hij geven zou.
Spoedig was de zaak in orde. Wel had deze en gene een bezwaar in te brengen tegen het torschen van de hem toegewezen last, maar de namora wist elk met een snedig antwoord terecht te wijzen, zoodat ieder lachend zijn vracht opnam. Terwijl de vertrekkenden zich in beweging zetten, om in een rij achter elkander gaande weg te marcheeren, werden er met de achterblijvenden luide groeten gewisseld, waarbij men elkander wederkeerig gezondheid toewenschte.
Zoo verlieten zij het dorp. Voorop ging een man
| |
| |
met een kapmes gewapend, om hier en daar een hindernis uit den weg te ruimen. Dan volgde het dorpshoofd, dat meeging om Ompoe Porolho bij het hoofd, dat hij wilde bezoeken, te introduceeren. Dan kwam de namora zelf met zijn oudsten zoon achter zich even als hun radja in hun beste plunje gestoken.
Zij droegen buisjes van blauw laken met blinkende knoopen en broeken van Adjehsch maaksel met een grooten zak in het kruis, terwijl een hoofddoek en een mandar d.i. een sarong die als sjerp gedragen wordt, hun costuum voltooiden. Die kleeding deed zien, dat zij bewoners der kustlanden waren, die te Siboga of Baroes zich van het daartoe noodige voorzagen.
Het gevolg der drie Bataksche grooten bestond uit een man, die Ompoe Porolho's zilveren beteldoos droeg, waaraan het dito kalkdoosje met een ketting van hetzelfde metaal verbonden was, en verder uit twee mannen, die het varken droegen, een paar met de zakken rijst beladenen en nog een paar met geweren gewapenden in de achterhoede.
Waarheen begaf dit reisgezelschap zich?
Ompoe Porolho had vernomen, dat Ompoe Nagari, een aanzienlijk hoofd in Nai Pospos Dolok, een groot feest had gevierd, waarbij hij zijn oudste dochter als huwbaar meisje had geproclameerd, door haar naar de heerschende gewoonte de tanden te laten afkappen. Door het aanzien, dat haar vader genoot, was het meisje een begeerlijke partij, en daarom had onze namora besloten, haar voor zijn oudsten zoon ten huwelijk te vragen. Hij begaf zich dus naar genoemd landschap op weg, en kwam even na den middag in de nabijheid van het dorp aan, dat door Ompoe Nagari bewoond werd.
In het dorp was zijn komst reeds door een paar der buiten in de tuinen werkende lieden bekend gemaakt, maar dat was niet voldoende, om hun een goede ontvangst te bereiden. Daarom zond Ompoe
| |
| |
Porolho een uit zijn gevolg met een man, dien hij uit de tuinen geroepen had het dorp binnen, om hun aankomst aan het hoofd te melden en tevens te verzekeren, dat de bezoekers met geen andere dan vredelievende bedoelingen gekomen waren.
Weldra keerde de man uit Ompoe Porolho's gevolg naar buiten terug met de boodschap, dat de bezoekers naar binnen konden gaan.
Zij togen alzoo de poort door en werden midden op de dorpsplaats door Ompoe Nagari welkom geheeten. Daarop gelastte deze eenigen zijner onderdanen, matten in de sopo uit te breiden, opdat de bezoekers daarop zouden plaats nemen. Nadat dit geschied was, plaatste het dorpshoofd zich tegenover hen, en begon, na zijn bezoekers een poosje zwijgend te hebben aangestaard, het gesprek met de in een langen omhaal van woorden gekleede vraag naar de reden van hun komst.
Het hoofd van Loboe Hamindjon nam daarop het woord, om de gedane vraag te beantwoorden. Als stamgenoot van een jongeren tak sprak hij Ompoe Nagari als ouderen broeder aan, hemelde de goede verstandhouding, die steeds tusschen de beide linien had bestaan wat op, leidde voorts het gesprek op zijn namora over, wiens rijkdom en aanzien hij prees, en besloot eindelijk met de woorden:
‘En daarom, mijn broeder, dacht ik, dat het niet onaardig zijn zou, wanneer ge u met dezen namora van mijn dorp wildet vermaagschappen, want daardoor zouden voorzeker ook de tusschen onze vaderen bestaan hebbende familiebetrekkingen bij ons weer hernieuwd worden.’
‘Zeker, broeder, het is waar, de banden der bloedverwantschap zijn tusschen onze vaderen steeds hecht en sterk geweest. Wat mij aangaat, ik zal het gaarne zien, dat wij meer met elkander in nadere aanraking komen. Welnu, wanneer de echtverbintenis van mijn
| |
| |
dochter met den zoon van mijn zwager zulks kan bewerken, dan heb ik er niets op tegen, mits wij het aanstonds eens worden, wanneer wij de zaak nader bespreken.’
‘Wat dat betreft, zwager,’ antwoordde Ompoe Porolho thans, ‘ik denk dat het wel in orde zal komen. Wij zullen beiden weten te geven en te nemen, als er maar niemand van ons zich al te stijfhoofdig betoont.’
‘Nu, dat zal zich wel schikken,’ zeide de radja. ‘Maar ge zijt van verre gekomen, en zijt zeker vermoeid en hongerig. Ik zal eerst voor u laten aanrichten, en daarna kunnen wij onderhandelen.’
Daarmee had Ompoe Nagari tijd gewonnen, om eenige bloedverwanten bijéén te roepen. Hij verliet de sopo, om zijn bevelen voor den maaltijd te geven, maar zond tevens een paar zijner onderhoorigen uit, om zijn in den omtrek wonende broeders en zwagers van het bezoek, dat hij had, kennis te geven.
Terwijl Ompoe Nagari druk in de weer was, om zijn gasten een behoorlijk maal voor te zetten, wandelden dezen op het dorpsplein rond, nu eens met den een dan weer met den ander der dorpsbewoners een praatje aanknoopende.
Ompoe Porolho's zoon sloot vriendschap met eenige jongelingen van zijn leeftijd en zocht door hen te ervaren, wie de voor hem bestemde bruid was. Deze was echter onder de meisjes, die met hun moeders op de dorpsplaats met allerlei huiselijke bezigheden in de weer waren, niet te vinden. Zij had zich dus verscholen, en kwam ook niet te voorschijn, dan toen zij door haar moeder met luide stem geroepen werd, om met de overige vrouwelijke dorpsjeugd naar de rivier te gaan, ten einde de bamboekokers met drinkwater te vullen.
Op dien weg werd zij door een der jongelingen aan haar aanstaanden echtgenoot aangewezen. Deze wierp een nieuwsgierigen blik op het hem aangeduide meisje,
| |
| |
maar wendde zijn oog weldra naar een anderen kant.
Het alledaagsche figuurtje had geen snaar van zijn hart hooger doen trillen.
Anders was het bij de jonge dochter. Zij had een schuilhoek gezocht in het huis harer naaste buren, en was naar het balkon in den overhangenden voorgevel geslopen, vanwaar zij, verborgen achter de opstaande lijst en met het hoofd tegen den binnenkant van het als haar hoofdhaar zwarte dak gedrukt, met een gloeienden blik uit haar gitzwarte oogen de op het dorpsplein wandelende vreemdelingen bespiedde.
Weldra had haar oog den sierlijk gekleeden, slanken jongeling onder hen ontdekt. Haar hart klopte sneller en ijlde den bruidegom tegemoet. Zulk een man te mogen toebehooren en te dienen, was haar het begeerlijkste lot op aarde.
De maaltijd was intuschen bereid. De gasten werden saamgeroepen en overeenkomstig hun rang in het huis van Ompoe Nagari geplaatst. De laatste bediende hen zelf, gelijk de gewoonte het voorschrijft. Met een korte toespraak noodigde hij hen uit, het geringe maal, dat hij hun kon aanbieden, wel te willen aannemen, en voorzag een ieder hunner van het noodige. Van het vrouwelijk deel van het gezin was niemand aanwezig.
Toen de gasten verzadigd waren en een sigaretje gerookt hadden, begaven zij zich weer naar buiten, totdat zij later door den radja in de sopo werden saamgeroepen, om over de zaak, die hen naar het dorp gevoerd had, te onderhandelen.
Ompoe Nagari wees zijn gasten de eene zijde van de sopo tot zitplaats aan, en plaatste zich met zijn inmiddels opgedaagde bloedverwanten tegenover hen. De onderhandeling begon.
Wij zullen ons echter niet vermoeien, door het tot laat in den nacht gevoerde gesprek op den voet te volgen. Naar Bataksche wijze werd er veel gezegd,
| |
| |
en ieder, die sprak, beijverde zich om zijn bekwaamheid in de redekunst te toonen.
Eerst moest men het er over eens worden, wat de vader der bruid zou ontvangen, en na lang loven en bieden kwam men overeen, dat de bruidschat twee gouden oorhangers, vijf koeien en twee buffels zou bedragen, waarvan voorloopig de oorhangers en twee koeien zouden betaald worden, terwijl het overige bij de voltrekking van het huwelijk zou voldaan worden. De genoemde voorwerpen zouden later worden geschat. Het geheel vertegenwoordigde een geldswaarde van ongeveer 400 gulden.
Daarna kwamen de ‘porlamboeng’ d.i. de ter zijde zittenden, namelijk de vier broeders en de twee zwagers van Ompoe Nagari aan de beurt. Hun aandeel te bepalen nam de meeste tijd in beslag, maar men kwam er toch. De eersten zouden te zamen twee buffels, de laatsten met elkander een koe ontvangen, welke aandeelen bij de voltrekking van het huwelijk zouden betaald worden. De geldswaarde dezer aandeelen bedroeg in het geheel 180 gulden.
Toen men zoover met de onderhandeling gekomen was, zocht elk zijn legerstede op, om zich nog voor een paar uren in Morpheus armen te dompelen, maar bij het krieken van den dag verrezen allen weder van hun harde legersteden, en weldra waren Ompoe Porolho's volgelingen druk in de weer, om het feestmaal te bereiden.
Het medegebrachte varken werd daartoe het eerst te voorschijn gehaald. Het moest zijn leven laten ter eere van het jonge paar, dat over kort of lang door de banden des huwelijks zou verbonden worden. De zon stond reeds hoog aan den hemel, eer men met alle toebereidselen gereed was.
Toen ging het er echter lustig naar toe. De hongerige magen werden voor het lange wachten ruimschoots schadeloos gesteld. Er werd geducht gegeten en rijke- | |
| |
lijk gedronken, want aan palmwijn ontbrak het in dit landschap, waar de saguerus welig tierde, niet.
Na den maaltijd ontbrak het ook aan woordrijke redevoeringen niet, en met trommel- en bekkenmuziek en dans werd het luisterrijk verlovingsfeest besloten.
Na den middag keerde Ompoe Porolho en zijn gezelschap naar hun dorp terug.
Zulke gangen maakte hij nog een paar meer, om de toekomst zijner zonen te verzekeren. Hij hoopte het ook nog te beleven, dat zij de voor hen gekozen meisjes als vrouwen zouden thuishalen, en zag zich in zijn droomen over de toekomst reeds door eenige kleinkinderen omringt.
Maar helaas, het kwam geheel anders uit. Tegen het einde van het jaar deden de sterke regens in de bovenlanden de Aek Siboendong over haar oevers stijgen. De doorweekte bodem wasemde rijkelijk miasmen uit. Zware koorsten teisterden de bevolking des lands.
Ompoe Porolho moest het grootste gedeelte zijner kinderen ten grave dragen. Slechts een tweetal zonen bleef hem over. Dat greep hem meer aan dan de groote verliezen aan geld en goed, door den oorlog om het bezit van Tapian na oeli geleden. De oude man kwijnde weg en blies den laatsten adem uit, eer nog een van zijn zoons in het huwelijk was getreden.
Dof ratelend weerklonken de schoten der zwaar geladen vuursteengeweren in de omgeving van het dorp door de lucht. Dof brommend weergalmden ook de tonen der in het dorp geslagen metalen bekkens, die het verkondigden, dat een aanzienlijk man uit dit tijdelijk leven was gescheiden. Er heerschte een droeve bedrijvigheid in Loboe Hamindjon.
Stil en ernstig, met eerbied voor den dood en den doode vervuld, maakte de mannelijke bevolking van het dorp de toebereidselen tot de begrafenis. De stilte werd alleen verbroken door het eentonig getik van de dissels, waarmede de lijkkist werd bewerkt, en door
| |
| |
het klaaggeschrei der vrouwen, dat nu en dan uit Ompoe Porolho's woning weerklonk.
Den namiddag van den volgenden dag was alles voor de begrafenis gereed. Van heinde en ver waren bloedverwanten en magen, vrienden en bekenden gekomen, om aan de uitvaart deel te nemen. Hoofd aan hoofd stonden de menschen op de ruime dorpsplaats geschaard.
Voor de sopo was een hooge houten stellaadje opgericht, waarop men het stoffelijk overschot van Ompoe Porolho, rustende in de met eenig snijwerk versierde kist, reeds des morgens had geplaatst. Onophoudelijk werden de laag gestemde muziekbekkens geslagen; hun droeve tonen vervulden de lucht.
Eindelijk werd het teeken gegeven, om den overledene grafwaarts te brengen. Voorzichtig werd de lijkkist van de stellaadje neergelaten. Zij werd aan de beide einden met touwen van idjoek omwonden, waardoor men draagboomen stak, en met sjaals van het schoonste weefsel uit Silindoeng bedekt. Vier mannen droegen haar naar de groeve buiten het dorp.
Op zingend klagenden toon den doode beweenende volgde de weduwe.
Daarna kwamen de zoons, dan het dorpshoofd en vervolgens de verdere aanwezigen. Voor de lijkkist uit gingen de bekkenslagers en voor hen en terzijde van de kist liepen de schutters, die voortdurend hun geweren afvuurden.
De kist werd dadelijk in de groeve neergelaten en deze laatste door de omstanders met de uitgegraven aarde gevuld. Ter plaatse waar het hoofd van den overledene lag, werd een steen neergelegd, om die plaats aan te duiden.
Stom en zonder tranen zagen alle aanwezigen toe. Alleen de weduwe dreunde haar klaagliederen op, daarin door eenige vrouwen bijgestaan. Toen de groeve dicht was, wierp zij zich als in een uitbarsting van
| |
| |
vertwijfeling er gillende bovenop, terwijl zij haar aangezicht en borst ten bloede krabde.
Toen men in het dorp teruggekeerd was, werden er twee buffels geslacht, waarvan elk der aanwezigen een stukje mee naar huis kreeg. Door den oudsten zoon werd tevens bekend gemaakt, dat men over vier weken weder zou samenkomen, om het graf op te hoogen.
Na ommekomst der bepaalde vier weken werd er ter eere van den overledene een groot feest gevierd. De zoons hadden een groot ruiterbeeld uit witten kalksteen doen vervaardigen, een ‘hodahoda bang koeang,’ hetwelk dien dag op het graf werd geplaatst.
Het feestmaal waartoe men weder twee buffels had geslacht, werd in het dorp genuttigd, waarna eenige bevriende hoofden bij het klinken der bekkens en pauken een paar treurdansen uitvoerden. Daarmee was de plechtigheid afgeloopen. Uit den beperkten kring zijner omgeving was een aanzienlijk man van het wereldsch tooneel verdwenen.
| |
| |
GROEP VAN DANSENDE VROUWEN.
|
|