en hem dan het land weer teruggeeft. Voor het op den geleenden grond aangelegde plantsoen wordt hem echter, wanneer hij verhuist, geen vergoeding gegeven, en evenzoo vervalt de grond, die hem zonder betaling in bruikleen werd afgestaan, met de daarop staande gewassen bij zijn vertrek aan den radja of aan diengene van de vorstelijke bloedverwanten, welke het land aan den onderdaan afstond.
De bepalingen van het landrecht zijn, wanneer zij zuiver worden toegepast, zeker niet kwaad te noemen. Maar helaas, in een land, waar het recht van den sterkste heerscht, laat die zuivere toepassing steeds te wenschen over.
Er wordt daarom bijna dagelijks het schreeuwendste onrecht gepleegd. Ja, zelfs in de gouvernementslanden, waar meestal slechts de aanzienlijke hoofden bij de besturende ambtenaren te woord komen, blijft voor de eersten de gelegenheid, om onrecht te plegen, nog ruimschoots opengesteld. De geschillen over het grondbezit nemen dan ook in de Bataklanden nog geen einde, en rooven den besturenden ambtenaren veel tijd.
Doch wij willen ons met Ompoe Porolho bezighouden, in wien wij een Batakschen namora van den echten stempel vinden.
Hij behoorde tot den stam Pasariboe, en wel tot het onderdeel er van, dat den naam Harahap draagt. Had hij het aan zijn stam in eigendom toebehoorende land bewoond, hij zou een aanzienlijk vorst geweest zijn. Maar hij had zich gevestigd in het dorp Loboe Hamindjon in het landschap Nai Pospos, waar de stam, die dezen naam draagt, heerschappij voert, en daarom kon hij in dit land geen radja zijn.
Waarom hij niet in Pasariboe woonde, wordt niet vermeld. Zeer waarschijnlijk is het echter, dat hij in den oorlog het onderspit had gedolven, en daarom naar Nai Pospos was gevlucht, waar hij zeker met open armen ontvangen werd.