Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw
(1943)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekendTaalwetenschappenOok de taalwetenschap in Zeeland vertoont hetzelfde armelijke beeld als de overige wetenschappen er vertonen, en ook hier zien we het verschijnsel, dat de weinigen, die zich als filoloog naam hebben gemaakt, hun geboortegrond verlieten. Abraham van der Myl, overigens geen Zeeuw van geboorte, schreef zijn ‘Lingua Belgica’ (1612) pas na zijn vertrek uit Vlissingen, waar trouwens de voedingsbodem voor filologen gunstiger scheen te zijn dan elders in Zeeland. De eerste decenniën van de zeventiende eeuw waren in filologisch opzicht vooral voor de Oosterse talen een bloeitijd Ga naar eind220. Ook uit Zeeland kwamen jonge studenten onder invloed van de Leidse filologen die, met | |
[pagina 443]
| |
Scaliger aan hun hoofd, uit heel Europa leerlingen trokken. Zelfs is degene, die men als de eerste oriëntalist van Noordnederlandse afkomst mag beschouwen, Adriaen Willemsz(Adrianus Guilielmi) († 1604) Ga naar eind221 een Zeeuw. Deze Vlissinger, van huis uit medicus, begon omstreeks het begin der eeuw Arabisch te leren ten behoeve van zijn eigenlijke vakstudie. In Parijs, waar hij zijn laatste twee levensjaren doorbracht en waar hij ook gestorven is, ging hij met Isaäc Casaubonus om, die kort na Willemsz' vroege dood in een brief aan Scaliger hoog opgaf van zijn verdiensten. Ook Scaliger zelf, Erpenius en de aanstonds te noemen De Dieu gaven hoog op van deze jonge geleerde, van wie echter nooit iets in druk is verschenen. Eveneens uit Vlissingen afkomstig was Lodewijk de Dieu (1590 - 1642) Ga naar eind222, achtereenvolgens als predikant werkzaam bij de Waalse gemeente te Middelburg (1614 - 1617), de Nederlandse gemeente te Vlissingen (1617 - 1619) en te Leiden (1619 - 1642). Een professoraat in het Oude Testament en de Oosterse talen te Utrecht, hem bij de oprichting der universiteit in 1635 aangeboden, sloeg hij af. De Dieu gaf een aantal geschriften uit met betrekking tot de Hebreeuwse, Syrische, Chaldeeuwse, Arabische en Perzische talen en bovendien over theologische onderwerpen, die door tijdgenoot en nageslacht geprezen werden. Misschien is het aan de invloed van Faukelius te danken, dat enkele jonge Middelburgers, Johan de Brune en Johannes en Adam Boreel zich met Hebreeuwse studies bezighielden. Johannes Boreel (1577 - 1629) Ga naar eind223, die later raadpensionaris van Zeeland werd en bevriend was met Grotius, bracht van zijn reizen, o.a. door Syrië, vele Oosterse handschriften mee, die hij vrijgevig ter beschikking stelde van andere oriëntalisten. In zijn jeugd scheef hij een commentaar op Daniël Ga naar eind224, nadat hij een commentaar op hetzelfde Bijbelboek van de Engelse Hebraïcus Hugh Broughton in het Latijn had vertaald Ga naar eind225. Voetius, Scaliger, Cunaeus, De Dieu, Polyander en andere geleerden hebben zich vleiend uitgelaten over zijn werk. Intussen heeft Boreel een staatkundige loopbaan verkozen boven een wetenschappelijke, zodat we slechts kunnen gissen wat hij bij verdere ontplooiing mogelijk voor de filologie had kunnen betekenen. |
|