Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw
(1943)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekend
[pagina 442]
| |
RechtswetenschapDe rechtswetenschappen zijn in Zeeland nooit van enige betekenis geweest. De hoogste rechterlijke organen van het Bourgondische rijk en van de Republiek hadden elders hun zetel, in Brussel, Mechelen en Den Haag. Er zijn enkele verdienstelijke rechtsgeleerden uit Zeeland afkomstig, maar nauwelijks één, die er een werkkring heeft gevonden. De beroemdste onder de Zeeuwse juristen der zestiende eeuw was Nicolaes Everaerts (1462 - 1532), de al terloops genoemde president van de Grote Raad van Mechelen. Een enkele tientallen jaren oudere tijdgenoot van hem was Jacob Anthonisz, uit Middelburg afkomstig, doctor in het kanonieke recht, vicaris-generaal van de bisschop van Kamerijk, Hendrik van Bergen, en schrijver van een juridisch werk, ‘De praeeccellentia potestatis imperatoriae’ (1502), dat door Erasmus hoog werd geprezen. De juridische professoren Peter de Vriendt (± 1500 - 1556), Pieter Peck (1529 - 1589), Jan Tack (1535 - 1578) en Joachim Burgher († 1569) werden al eerder terloops genoemd. Peck werd later raadsheer in de Grote Raad. De andere Zeeuwen die hun gewest vertegenwoordigden in het Hof van Holland en Zeeland, de Grote Raad, de Hoge Raad en de Raad van State, zullen zeker verdienstelijke juristen zijn geweest, maar men vindt geen eminente figuren onder hen. Een Zeeuws jurist, die in zijn eigen land een werkkring vond, is Antonie de Jonge (1607 - 1669) Ga naar eind217, achtereenvolgens burgemeester van Zieriksee (1632), rekenmeester van Zeeland (1639 - 1644), griffier van de Rekenkamer van Zeeland (1644 - 1664) en tenslotte pensionaris van Middelburg (1664 - 1669). Hij is de schrijver van een ongedrukt gebleven verhandeling: ‘Zeelands regeeringsform beschouwd’, waaraan Smallegange zijn hoofdstuk over de domeinen en lenen in Zeeland heeft ontleend Ga naar eind218, Cornelis Cau (1616 - ?) Ga naar eind219, te Middelburg geboren, maar eveneens uit een oude Zierikseese familie, sinds 1641 advocaat voor het Hof Provinciaal in Den Haag, sinds 1655 advocaat voor het land bij de Chambre Demipartie te Mechelen, verzamelde het eerst de Nederlandse plakkaten in het ‘Groot placaetboeck’ (1658 - 1664). Naast hen dient als derde onder de verdienstelijke Zeeuwse juristen de Rooms-Katholieke Jacob Florisse van Grijpskerke(1614 - ?) te worden genoemd, die als auteur van ‘'t Graafschap van Zeeland’ aanstonds als historiograaf wordt besproken. In deze eerst twee eeuwen na zijn dood gedrukte verhandeling toont hij zich een grondig kenner van het Zeeuwse staatsrecht. Maar evenals Cau bracht ook deze Zeeuw het grootste deel van zijn leven buiten Zeeland door, en ook zijn werk kan dientengevolge maar ten dele tot de Zeeuwse wetenschap in engere zin worden gerekend. |