Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw
(1943)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekendAdriaen van de VenneAdriaen Pietersz. van de Venne (1589 - 1662) Ga naar eind181 was te Delft geboren uit Brabantse ouders, die hun zoon te Leiden Latijn lieten leren, klaarblijkelijk met de bedoeling hem een wetenschappelijke loopbaan te doen kiezen. Adriaen hield evenwel meer van tekenen en schilderen, en mocht zich, wie zal zeggen na hoeveel tegenstand, daarin verder bekwamen. Simon de Valk en Willem van Diest werden zijn leermeesters, en onder hun leiding ontwikkelde hij zich tot een kunstenaar van meer dan middelmatige bekwaamheden. Waarschijnlijk is hij hetzij met zijn vader Ga naar eind182 in of vóór 1605, hetzij met zijn oudere broer Jan in 1608 naar Middelburg gekomen, waar hij op 19 November 1614 Elisabeth de Pours tot vrouw nam. Zij was te 's-Heer-Arendskerke geboren en een dochter van de te Middelburg wonende kapitein De Pours Ga naar eind183. Dit huwelijk bracht hem het huis in de Bogaardstraat op de hoek van de Balans aan, dat aan zijn schoonvader behoord had en grensde aan de tuin van de drukkerij van Adriaen van de Vivere. Na diens dood werd deze door Jan Pietersz. van de Venne overgenomen. Het is niet duidelijk of de beide broers geassocieerd waren en tezamen de drukkerij, annex uitgeverij en kunsthandel, dreven, ofwel Adriaen zich uitsluitend aan de kunst wijdde. | |
[pagina 243]
| |
De populariteit van Cats' gedichten is gedeeltelijk verschuldigd aan de illustratie van Adriaen van de Venne. Tussen Cats en Van de Venne heeft een nauwe samenwerking bestaan, die dateert van het begin van Cats' loopbaan als dichter en die bijna een halve eeuw, tot de dood van Van de Venne, heeft voortgeduurd Ga naar eind184. Voor beiden waren schilder- en dichtkunst als het ware twee onafscheidelijke begrippen. ‘Reden-kunst en beelden-kunst’, aldus Van de Venne, ‘moeten noodsakelick byeen ende voeghen ende moeten te samen ghelijck de ziel en het lichaem. Gheen schilder kan sonder poëtschen gheest, noch gheen poët kan sonder schilderschen gheest yets teelen, voldragen, baren ende opvoeden’ Ga naar eind185. Al in de ‘Zeeusche Mey-clacht’ Ga naar eind186 had hij trouwens dezelfde strekking neergelegd: de poëzie is de geest en de ziel van de schilderkunst, maar deze is op haar beurt het lichaam van de poëzie. Beide, onder alle kunsten de voornaamste, kunnen zonder elkaar niet bestaan. Daarmee correspondeert volkomen wat Cats in de voorrede van zijn ‘Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt’ aanhaalt ter rechtvaardiging van de illustratie van zijn boek: ‘also de poësie te rechte by de Ouden wert geseyt te zijn een sprekende schilderye, ende de schilderye aen d'ander zijde een swijgende poësie’ Ga naar eind187. Het is de niet geringe verdienste van Van de Venne, zich zo geheel in de ideeënwereld van Cats te hebben ingeleefd, dat in zijn tekeningen de gedachten van de dichter als het ware voor de tweede maal gestalte hebben gekregen. De uitgebreide, eindeloos uitgesponnen verhalen en beschrijvingen van Cats weerspiegelen zich in de uiterst gedétailleerde en minutieuse tekeningen van Van de Venne, waarop in een klein bestek een overvloed van feiten en feitjes is uitgebeeld. Al was deze kunstenaar dan niet, als Cats, een Zeeuw van geboorte, hij deelt met hem de voorliefde, de overgave aan de wereld van het kleine, de mikrokosmos waarin Gods grote scheppingswerken zich getrouw reflecteren Ga naar eind188. Na de dood van zijn broer, in 1625, vertrok Adriaen nog in hetzelfde jaar naar Den Haag, waar hij tot zijn dood bleef wonen. In compagnonschap met Joost Ockerss Ga naar eind189richtte hij op de Fluwelen Burgwal een drukkers- en uitgeverszaak op, die verscheidene werken van Cats opnieuw ter perselegde Ga naar eind190, maar die de firmanten al in 1632 aan Isaac Burchoorn Ga naar eind191 schijnen te hebben overgedaan. In 1634 vinden we Van de Venne in ‘De drie Leer-konsten’ op de Turfmarkt in een boekwinkel, waar zijn eigen boeken, bij Burchoorn gedrukt, te koop waren. Hij stierf, oud en vereenzaamd, op 12 November 1662. Aan de beide kinderen, die hem overleefden, liet hij behalve zijn schilderijen alleen maar schulden na Ga naar eind192. Van de Venne heeft na zijn vertrek uit Zeeland nog enkele andere boeken en pamfletten geschreven, o.a. de ‘Sinne-vonck op den Hollandtschen turf’ (1634) en het ‘Tafereel van de belacchende werelt’ (1635), die als al zijn latere werk in letterkundige betekenis achterstaan bij het ‘Tafereel van Sinne-mal’. Beurtelings staat hij onder invloed van Cats, Hooft, Bredero en Huygens, en ook volgt hij weleens zichzelf na Ga naar eind193. Er is veel gekunsteldheid in zijn werk, de woordspelingen zijn er niet van de lucht, en vooral zijn proza heeft sterk de invloed ondergaan van de vernuftstijl, die uit Engeland ook hierheen was komen overwaaien. De opzettelijke duisterheid, die al in zijn eerste gedichten tot uiting kwam, nam met de jaren toe, en in zijn latere werk zijn tal van plaatsen, waarvan men tevergeefs de ontcijfering zoekt. Niet als dichter, alleen als schilder en vooral als tekenaar is Van de Venne blijven voortleven. De verzen in de ‘Zeeusche Nachtegael’ en het ‘Tafereel van Sinne-mal’ heeft hij bijna alle ondertekend met zijn zinspreuk ‘Ick soeck en vin’. Het object | |
[pagina 244]
| |
van dit zoeken kan moeilijk iets anders zijn geweest dan de schoonheid, maar heeft Van de Venne werkelijk gemeend, dat hij die in zijn letterkundige werk gevonden had? |
|