Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw
(1943)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
II. Wetenschappelijk en letterkundig leven onder invloed van het Humanisme | |
Wetenschappelijk leven in de kloostersTerwijl het literaire leven in Zeeland vóór de Hervorming zogoed als geheel tot de rederijkerskamers beperkt is gebleven, zijn de wetenschappen er in deze tijd nagenoeg uitsluitend in de kloosters vertegenwoordigd. Dit was buiten Zeeland trouwens niet veel anders, zoals het ook elders in hoofdzaak de theologie was, die in de kloosters haar ijverigste beoefenaren vond. Schaars zijn naast deze theologen de juristen en de historici. Van de dertiende tot het midden der zestiende eeuw was ook Zeeland, als de andere Nederlandse gewesten, met tal van kloosters als bezaaid. De meeste van deze waren in Middelburg en Zieriksee gevestigd, maar ook in Reimerswaal, Goes, Vere en Vlissingen, en in of bij tal van kleinere steden en dorpen trof men er korter of langer tijd geestelijke stichtingen aan Ga naar eind1. Ook in Zeeland echter was het getal geleerden, die binnen deze kloostermuren hun dagen in wetenschappelijke arbeid doorbrachten, naar verhouding zeer gering, indien we althans aannemen dat er onder hen geen vergeten figuren zijn, wier naam de historie niet heeft bewaard en van wie ons geen werk is overgeleverd. Een centrum van wetenschappelijk leven heeft het middeleeuwse Zeeland nooit gekend, ofschoon men geneigd zou zijn dit te zoeken in de Norbertijner-abdij van Middelburg, die, in het hart der stad gelegen, met zijn oude kloostergebouwen rond de lommerrijke binnenhof, waarboven tal van torens hun spitsen verheffen, nog thans, hoe zwaargehavend ze dan voor het ogenblik mag zijn, herinnert aan de tijden toen het geestelijke en vooral het kerkelijke leven zijn invloedssferen wijd uitbreidde over het maatschappelijke leven. Geen der Zeeuwse kloosters heeft een zo grote macht bezeten als deze abdij, die in 1122 of '23 uit een al eerder bestaande gemeenschap van reguliere kanunniken gesticht schijnt te zijn door een zekere abt Alboldus († 1130) van het klooster der Regulieren te Voormezele. Naar alle waarschijnlijkheid houdt de stichting van de abdij verband met de grote aanhang, die de ketterse leerstellingen van Tanchelm(† 1115) in Zeeland hadden gevonden. Obreen veronderstelt dan ook niet zonder grond, dat bisschop Godebald van Utrecht (1114 - 1127) ter versterking van de in het dichtbevolkte Walcheren zo verzwakte geloofsijver de reguliere kanunniken van Voormezele zal hebben aangespoord, zich in Middelburg te vestigen. Uit het feit, dat ze betrekkelijk spoedig (in 1128?) vervangen zijn door Witheren uit de Norbertijner-abdij van Sint-Michiels te Antwerpen, mag men opmaken dat de Regulieren niet aan de verwachtingen, die de clerus van hen koesterde, hebben voldaan. De Middelburgse abdij Ga naar eind2, die aan Maria was gewijd, werd in de loop der eeuwen door de bisschoppen van Utrecht evenzeer als door de graven van Holland en Zeeland begunstigd en rijkelijk begiftigd. In 1492 brandde ze grotendeels af, waarbij ook de bibliotheek verloren ging, maar men bouwde haar schoner op dan tevoren. Wat de Beeldenstorm gespaard had, vernielde het volgende jaar, in Januari 1568, een felle brand. De dagen van het | |
[pagina 28]
| |
klooster waren toen echter reeds geteld; de overgang van Middelburg aan de Prins maakte voorgoed een einde aan het bisschoppelijk gezag in Zeeland. In hoeverre deze abdij, waarvan de geschiedenis nog geschreven moet worden, een centrum van kunsten en wetenschappen is geweest, zou alleen een uitgebreid onderzoek in de naar het schijnt ontoegankelijke archieven kunnen uitmaken. Naar alle waarschijnlijkheid zou dit onderzoek echter uitwijzen dat Busken Huet gelijk had, toen hij de Middelburgse abten meer mannen van de wereld dan van de studeercel noemde Ga naar eind3; al stelden zij belang in de beeldende kunsten, naar wetenschap ging de liefde van hun hart doorgaans niet uit. Een uitzondering is Johannes Aegidius ( Gilles van Leeuw) (± 1170 - 1237) Ga naar eind4, die waarschijnlijk te Zieriksee geboren werd, in de abdij te Middelburg tot priester werd gewijd, en aan de een of andere onbekende universiteit het doctoraat in het civiele en kanonieke recht verkreeg. Hij predikte in de Zuidelijke Nederlanden de kruistocht van 1215, waaraan hij ook zelf deelnam, en werd na zijn terugkeer in 1226 of 1227 tot vijfde abt van Middelburg gekozen. In 1229 werd hij in gelijke functie in Vicogne benoemd. Wetenschappelijk werk van zijn hand is niet bekend. Een eeuw later, van 1329 tot 1333, was Henricus Nicolai de Alta Terra (van Hogelande) Ga naar eind5 kanunnik en proost van de abdij, van wie nog lang na zijn dood een sindsdien verloren geraakte kloosterkroniek bewaard werd Ga naar eind6. Willebrord Jansz. van Middelburg († 1555) Ga naar eind7 bracht zeven jaren in de abdij van zijn geboortestad door, maar ging in 1518 over tot de orde der Kartuizers, en ontpopte zich eerst in het klooster Nieuwlicht buiten Utrecht als de schrijver van vele, naar zijn biograaf wil: geleerde en schone preken, waarvan echter niets bewaard is. Ook wanneer men bij deze geleerden nog de Humanist Maximiliaen van Bourgondië (1486 - 1535) rekent, die van 1518 tot zijn dood abt van Middelburg was, valt de oogst wel heel schraal uit. Niettegenstaande schijnt de abdij een bibliotheek van enige betekenis te hebben gehad, ook na de brand van 1492; in 1575 deden burgemeesters en gerechte van Leiden althans moeite, deze ‘schoone librarie’ voor hun universiteit te verkrijgen Ga naar eind8. In hoeverre deze pogingen geslaagd zijn, is niet bekend. Een der bewoners van het Middelburgse klooster der Minderbroeders Observanten, Bartholomeus van Middelburg (1484 - 1564) Ga naar eind9, maakte in het begin van de zestiende eeuw naam als prediker, en trad o.a. in Amsterdam op tegen de Wederdopers. Zijn ordegenoot Amandus van Zieriksee ( † 1524 of 1534) Ga naar eind10, die bekend bleef als exegeet en bovendien een wereldkroniek heeft geschreven, was de voornaamste ijveraar voor de hervorming van het Minderbroederklooster van Zieriksee, die in 1502 haar beslag kreeg, toen er de strengere regel van de Coletanen werd ingevoerd. Van 1502 - 1506 was hij provinciaal van de orde. In het Karmelietenklooster te Vlissingen maakte Gosuinus Hecx († 1475) Ga naar eind11 naam als schrijver van een aantal theologische geschriften. Deze Karmeliet, die uit Brabant afkomstig was, werd later bisschop van Hieropolis en wijbisschop van Utrecht. De reguliere kanunniken van Onze-Lieve-Vrouwpolder, die er van 1452 tot 1552 het uit Arnemuiden overgeplaatste klooster van het Heilige Graf bevolkten, hielden zich bezig met het overschrijven, binden en verluchten van boeken Ga naar eind12, maar of onder hen ook mannen van wetenschap werden gevonden, is onbekend. De naam van enkele geleerde Kartuizers is verbonden aan het Kartuizerklooster de Berg Sion Ga naar eind13, dat in 1432 werd gesticht, zich ontwikkelde tot een aanzienlijke stichting, en vermoedelijk tijdens het beleg van Zieriksee, in 1575, verwoest werd. Hier was omstreeks het midden der vijftiende eeuw | |
[pagina 29]
| |
Jillis Goudsmit ( Aegidius Aurifaber ) († 1466) Ga naar eind14 vicarius, op wiens naam drie theologische werken staan. Een tijdgenoot van hem is Jacobus van Gruytroede († 1475) Ga naar eind15, die van 1445 tot 1447 prior was van het klooster, en dit naderhand te Luik werd; hij schreef de meermalen herdrukte ‘Specula omnis status humanae vitae’, het ‘Colloquium Jesu et peccatoris’ en vele andere godsdienstige boeken. Ook Gijsbertus Theodorici Ruttenberg († 1557) Ga naar eind16, de schrijver van een ‘Chronicon Cartusiae Ultrajectinae’ en vele andere eveneens verloren gegane geschriften, was enkele jaren prior van dit klooster. Het enige klooster in Zeeland, dat zich, in 1419, bij het Windesheimer kapittel aansloot, Paradisus Beatae Mariae of Maria's Paradijs te Reimerswaal Ga naar eind17, bewoond door reguliere kanunniken, heeft in de vijftiende eeuw eveneens enkele geleerde priors binnen zijn muren gezien: Aegidius Bocheroel Ga naar eind18 († 1465), geboortig uit Luik, die het klooster van 1450 tot zijn dood als prior bestuurde en naam maakte als jurist, evenals Petrus Buys Ga naar eind19, de tiende prior van het klooster, die doctor in het kanonieke recht was, maar die al in het tweede jaar van zijn bestuur stierf.
| |
Het HumanismeEerst tegen het eind van de vijftiende eeuw ontplooit het wetenschappelijk leven in Zeeland zich voller en rijker, en tevens in andere vormen. Tevoren is het uitsluitend in handen van kloosterlingen, en er zijn geen aanwijzingen dat het ook buiten de muren van abdij en klooster zich laat gelden; thans echter zijn het ook de leken die zich aan de wetenschap wijden en in wetenschappelijk verkeer treden met de geestelijkheid. Ook zijn het niet langer de wetenschappen der kerk alleen: de theologie, het kerkelijke recht, die beoefend worden; ook de geneeskunde, de wis- en natuurkunde, de studie der Oudheid, de literatuur vindt haar adepten. Tegelijk verliest de geest der Middeleeuwen zijn hegemonie, en moet het veld ruimen voor het humanistische levensgevoel, dat allengs de geesten gaat beheersen en in betrekkelijk korte tijd ook de wereld der wetenschappen komt veroveren. In de eerste decenniën van de zestiende eeuw heeft het Humanisme in Zeeland zijn bloeitijd, in Middelburg, in Zieriksee en op het slot Sandenburg bij Vere, waar zich kringen vormen van geleerden en dichters, die zich verwant gevoelen als aanhangers van eenzelfde kunst- en levensleer. Het beeld dat de historie ons in staat stelt van hen te vormen is onvolkomen, en wellicht daarom ten dele verkeerd; er zou een uitgebreid archieven- en bronnenonderzoek nodig zijn om dieper door te dringen in de duisternis, waarin hun levens gehuld blijven, en ook dan nog zou het beeld wellicht in genen dele overeenstemmen met de werkelijkheid. Omstreeks het eind der vijftiende, maar vooral in de eerste decenniën der zestiende eeuw staat het gehele wetenschappelijke leven in de Bourgondische landen onder Erasmus' invloed. Wie zijn brieven Ga naar eind20 doorbladert, treft er ongeveer alle namen aan dergenen, die in deze tijd op wetenschappelijk of letterkundig terrein een taak vervullen, en hun aantal is niet gering. Er heerste bij de overgang van de Middeleeuwen naar de nieuwe tijd ook in deze landen een opgewekt geestelijk leven, niet het minst dank zij het streven der Bourgondiërs, die voor zover het in hun vermogen lag de jonge intellectuelen de gelegenheid schonken, hun wetenschappelijke bekwaamheden ten nutte te maken. Zo zijn de eerste decenniën der nieuwe eeuw een periode van hoogconjunctuur voor het intellect, dat alle reden heeft om de toekomst hoopvol tegemoet te zien, nu de maatschappij zijn verdiensten en zijn onmisbaarheid voor de samenleving gaat erkennen. Alom worden provinciale hoven opgericht, secretarissen en pensionarissen aangesteld; alom | |
[pagina 30]
| |
verrijzen, ook in de kleinere steden, Latijnse scholen, en steeds luider wordt de roep naar wetenschappelijk gevormde artsen. De hogescholen, die van Leuven vooraan, leveren ieder jaar een stroom van jonge intellectuelen uit de Dietse landen af, die voor het overgrote merendeel in hun geboorteland een werkkring vinden. Ook Zeeland draagt zijn jaarlijks contingent aan deze intellectuele beweging bij. Er ontstaan op verscheidene plaatsen onder de adel en de burgerij kringen van geleerden en letterkundigen, met name in Middelburg, op het slot Sandenburg bij Vere, en in Zieriksee. Op de een of andere wijze zijn hun namen bijna zonder uitzondering met de grote naam van Erasmus verbonden. En ofschoon deze na 1501 - hij was toen vijf en dertig jaar - zijn geboortegrond nauwelijks meer betreden heeft, werkt zijn rijke geest meer dan die van enig ander bevruchtend op al de jonge geleerden, voor wie in deze jaren een nieuwe wereld van wetenschap en schoonheid opengaat, een wereld die zonder Erasmus niet meer te denken is.
| |
Maximiliaen van BourgondiëVan de kleine kring van Humanisten, die in het begin der eeuw te Middelburg bestond, mag in letterlijke en overdrachtelijke zin gezegd worden dat hij opgroeide in de schaduw van de machtige Praemonstratenser-abdij, waarvan Maximiliaen van Bourgondië (1486 - 1535) Ga naar eind21 van 1518 tot het jaar van zijn dood abt was. Zoon van Boudewijn, een der bastaards van Philips van Bourgondië, was hij evenzeer doortrokken van humanistische denkbeelden als zijn ooms David en Philips, en hoewel hij geen geleerde in de engere zin van het woord was, bezat hij toch een brede wetenschappelijke belangstelling. In de in 1492 door brand geteisterde abdij liet hij grote herstellingen verrichten, en aan Jan Gossaert van Mabuse, die hem waarschijnlijk door zijn oom Philips was aanbevolen, droeg hij belangrijke werken op, o.a. de ‘Afneming van het Kruis’, dat als diens meesterwerk gold Ga naar eind22. Dat Maximiliaen relaties met Erasmus onderhield, blijkt uit het feit, dat deze hem zijn vertaling van Chrysostomus, ‘De orando Deum’ (1525) opdroeg Ga naar eind23, zoals de Leuvense Humanist Hadrianus Barlandus met zijn ‘Jocorum veterum ac recentium duae centuriae’ (1524) het jaar tevoren had gedaan Ga naar eind24.
| |
Gerardus GeldenhauerIn October 1524 kwam Gerardus Geldenhauer Noviomagus (1482 - 1542) Ga naar eind25in dienst van de Middelburgse abt. Noviomagus was tevoren - misschien sinds 1512 - ‘hofhumanist’ geweest van Maximiliaens oom Philips van Bourgondië (1464 - 1524) Ga naar eind26, de bastaardzoon van Philips de Goede, destijds admiraal van Vlaanderen, sinds 1517 bisschop van Utrecht. Philips bezat in Zeeland o.a. het slot Soeburg, dat hij in 1515 liet herstellen en waar hij in dat jaar waarschijnlijk zijn neef, de jonge Karel V ontving op diens tocht door de Nederlanden. Deze Bourgondiër, die tussen edelsmeden, architecten, beeldhouwers en schilders zo gemeenzaam verkeerde, dat hij als een van hen werd gerekend Ga naar eind27, en aan wie Erasmus zijn ‘Querela pacis’ (1517) opdroeg, toonde op velerlei wijzen hoezeer de geest van het Humanisme hem eigen was, al zijn de enige sporen daarvan, wat Zeeland betreft, zijn belangstelling voor een te Westkapelle gevonden aan Hercules Magusanus gewijde steen, en zijn poging, een etymologie te geven van de naam van het eiland Walcheren Ga naar eind28. Was Geldenhauers tweede verblijf in Zeeland slechts van korte duur Ga naar eind29, tevoren schijnt hij er langer te hebben vertoefd, lang genoeg althans om er, blijkens ‘De Zelandia epistola’ een aantal Zeeuwse geleerden persoonlijk | |
[pagina 31]
| |
te ontmoeten en te leren kennen. Onze kennis aangaande het Zeeuwse Humanisme in deze jaren is niet in de laatste plaats aan deze brief te danken.
| |
Joannes Becar BorsalusOnder de geleerde Zeeuwen noemt hij o.a. twee van zijn vrienden uit Middelburg, die beiden ook tot de vriendenkring van Erasmus behoren: Joannes Becar Borsalus en Hadrianus Cordatus. Joannes Becar Borsalus (Jan Beker van Borselen) Ga naar eind30 was wellicht uit het adellijke geslacht der Van Borselens afkomstig Ga naar eind31, en in dat geval een bloedverwant van de aanstonds te noemen patrones van Erasmus, Anna van Vere, bij wie hij, is deze veronderstelling juist, dan Erasmus ontmoet kan hebben. In 1495 werd hij student te Leuven, waar hij drie jaar later magister artium werd. In 1513 ontving hij een kanunnikaat te Middelburg, van waar hij in 1514 aan Erasmus een lange brief schreef Ga naar eind32. Nog in hetzelfde jaar werd hij, misschien door Erasmus' bemiddeling, gouverneur van Cornelius Erdorf, een neef van de aanzienlijke Busleidens uit Luxemburg. In 1516 vergezelde hij zijn jonge pupil naar Leuven, maar de nieuwe werkkring viel hem moeilijk, waarom hij Erasmus' hulp inriep Ga naar eind33. Erasmus beval hem warm aan bij de bisschop van Utrecht, maar kort daarop deden zich twee andere mogelijkheden voor: een professoraat in het Latijn in het pas opgerichte Collegium Trilingue, en een decanaat te Sandenburg. Hij koos het laatste, en keerde aldus in 1518 als deken van het kapittel van Sandenburg naar zijn geboorteland terug. Drie jaar later werd hij tot deken van Sint-Pieter te Middelburg gekozen, maar het keizerlijk hof betwistte de geldigheid van deze verkiezing. De afloop van dit geschil is onbekend, maar schijnt voor Van Borselen niet gunstig te zijn uitgevallen. Om die reden zal hij wel het voorstel van Adolf van Vere aanvaard hebben om gouverneur te worden van diens zoontje Philips, destijds een jongen van een jaar of negen. Zo trok hij in 1522 opnieuw naar Leuven. Toen het kind na enkele jaren stierf, werd Van Borselen gouverneur van het jongere broertje Maximiliaen, de eerste markies en de laatste heer van Vere. In 1536 woonde hij weer in Vere. Zijn verdere lotgevallen en het jaar van zijn dood zijn ons niet bekend. Welke betekenis heeft deze Zeeuw voor het wetenschappelijke leven? Tijdgenoot en nakomeling hebben om strijd zijn geleerdheid geprezen, maar er is van zijn wetenschappelijk werk, zo dit al bestaan heeft, geen letter bewaard. Reygersberch noemt hem onder de schrijvers over Zeelands oudste geschiedenis Ga naar eind34 en haalt hem ook als zodanig aan Ga naar eind35. ‘Vir et vitae integritate et summa eruditione clarissimus: qui a morum honestate boni cognomen meruit’, noemt Geldenhauer hem Ga naar eind36; hij droeg hem als blijk van zijn vriendschap en achting twee van zijn ‘Satyrae octo’ (1515) op Ga naar eind37. Ook Barlandus was hem welgezind; hij droeg hem zowel zijn eerste geschrift, de ‘ Esopi fabulae’ (1512) Ga naar eind38, als zijn laatste werk, het ‘ Opusculum de amplificatione oratoria’ (1536) Ga naar eind39 op. Zijn ‘ Libelli tres’ (1520) opent met een brief aan Van Borselen, waarin Barlandus op verzoek van zijn Veerse vriend zijn wetenschappelijke autobiografie geeft Ga naar eind40, en die begint met een verwijzing naar de ‘summa consuetudo et familiaritas’ die tussen hen beiden bestaat. Erasmus, met wie Van Borselen in een vrij drukke briefwisseling schijnt te hebben gestaan, put zich bij verscheidene gelegenheden in loftuitingen over hem uit Ga naar eind41, en in zijn ‘Epithalamium Petri Aegidii’ (1525) noemt hij hem onder de voornaamste geleerden, die zich destijds te Leuven ophielden Ga naar eind42. Het doet ons te meer betreuren, dat we ons niet zelf een oordeel kunnen vormen over zijn wetenschappelijke verdiensten, maar daarbij uitsluitend op het oordeel van anderen moeten afgaan.
| |
[pagina 32]
| |
Hadrianus CordatusOok Hadrianus Cordatus (mr. Adrianus Johannesz. Cordatus) († 1538 of '39) Ga naar eind43 wordt door Reygersberch onder degenen genoemd, ‘die gescreven hebben van die antiquiteyt ende ouderdom des lants van Zeelandt’ Ga naar eind44, maar ook van zijn hand is zogoed als niets bewaard: we bezitten van hem alleen een commendatio op het titelblad van Barlandus' ‘ De Hollandiae principibus’ (1519) Ga naar eind45 en een carmen voorin Jason Pratensis' ‘ De tuenda sanitate’ (1538) Ga naar eind46. Cordatus, misschien uit een der beide Wissekerkes afkomstig, was kanunnik van Sint-Pieter te Middelburg en bovendien sinds 1511 pastoor van het Begijnhof Ga naar eind47, en sinds 1525 vicaris te Westsoeburg Ga naar eind48. Van zijn vroegere leven weten we niets, van zijn latere lotgevallen maar weinig. Hij schijnt een man van meer dan gewone betekenis te zijn geweest en stond te Middelburg en daarbuiten in hoog aanzien, zowel om zijn geleerdheid als om zijn milddadigheid en andere persoonlijke eigenschappen. ‘Maecenas meus liberalissimus: eruditione et modestia nemini postponendus’ noemt Geldenhauer hem Ga naar eind49. Petrus Aegidius noemt zijn naam zonder enig commentaar in een brief aan Erasmus Ga naar eind50, zodat die hem gekend moet hebben. Hadrianus Barlandus noemt hem met lof in zijn ‘Libelli tres’ (1520) Ga naar eind51 en in de eerder genoemde opdrachtbrief van zijn ‘ Jocorum veterum ac recentium duae centuriae’ (1524) aan Maximiliaen van Bourgondië vergelijkt Barlandus deze Middelburgse abt als man van beschaving en kunstzin met de in zijn nabijheid levende Cordatus Ga naar eind52. Maar wanneer in 1529 dit boekje herdrukt wordt, is de verwijzing naar Cordatus weggelaten; de aanstonds te noemen gebeurtenissen van twee jaar tevoren hadden hem klaarblijkelijk te zeer gecompromitteerd, dan dat zijn naam tegenover Maximiliaen nog genoemd mocht worden. Alardus van Amsterdam (± 1494 - 1544) laat zich vol waardering uit over Cordatus' Latijnse gedichten, die hun wederzijdse vriend Joannes Valladolid hem had toegezonden. Hij prijst in 't bijzonder hun Plautijnse welsprekendheid, hun zoetvloeiendheid en hun levendige toon Ga naar eind53. Cordatus behoort tot die Humanisten, die zonder dat ze met de Hervorming meegingen, niettemin een levendige belangstelling aan de dag legden voor deze nieuwe stroming. In 1527 werd hij zelfs op verdenking van ‘luterye’ als gevangene overgebracht naar het slot van Vilvoorden Ga naar eind54, maar uit het feit dat hij spoedig daarop weer in zijn geestelijke waardigheden werd hersteld, mag de gevolgtrekking worden gemaakt dat hij zijn ketterse denkbeelden herroepen heeft, ofwel vrijgesproken is van hetgeen men hem ten laste heeft gelegd. In 1532 was hij kapelaan in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, maar omstreeks 1536 vinden we hem weer te Middelburg, waar hij in 1538 of '39 gestorven is, even voordat ook in Zeeland een golf van verzet de macht der Rooms-Katholieke kerk doorbrak.
| |
Augustinus Vincentius CaminadusEen tijd- en stadgenoot van Borsalus en Cordatus was Augustinus Vincentius Caminadus, die zijn naam wellicht ontleende aan Kamin in Mecklenburg-Schwerin, waar hij misschien geboren is, tenzij we er een verlatiniseerde vorm van de familienaam Caminada of Kemenade in moeten zien. Hij gaf in 1498 een editie van Virgilius uit Ga naar eind55 en woonde omstreeks 1500 te Parijs, waar hij kostjongens hield. Hier verzamelde hij de ‘Familiarum colloquiorum formulae’, die Erasmus ten behoeve van zijn onderwijs omstreeks 1498 had opgesteld, en gaf zichzelf daarin de rol van Augustinus poeta Ga naar eind56. In 1500 hield hij toezicht op het drukken van de ‘ Adagia’, waarover hij vervolgens voor een talrijk auditorium te Parijs lezingen hield Ga naar eind57. Erasmus, die zijn leermeester was, woonde in deze jaren met hem samen, en ging | |
[pagina 33]
| |
samen met hem op reis, maar alhoewel Augustinus hem in zijn wetenschappelijke zowel als in zijn huiselijke aangelegenheden voortdurend tot steun was, valt er in zijn brieven aan hem steeds een min of meer antipathieke en zelfs een vijandige toon te bespeuren Ga naar eind58. Vooral in zijn brieven aan Battus klaagt hij telkens weer over het gedrag van zijn vriend Ga naar eind59. In 1502 ging deze te Orleans in de rechten studeren; daarna schijnt hij zich metterwoon te Middelburg te hebben gevestigd, waar hij in 1505 poorter werd, en kort daarop een aanstelling tot pensionaris ontving. In deze functie reisde hij twee keer naar Schotland, om te pogen de stapel binnen Middelburg te krijgen, wat echter mislukte. In 1511 was hij gestorven Ga naar eind60, zodat Borsalus hem waarschijnlijk niet en Cordatus hem nauwelijks ontmoet kan hebben.
| |
Simon van WissekerkeEen geheel onbekende figuur is Simon van Wissekerke Ga naar eind61, die Geldenhauer eveneens tot de geleerde Zeeuwen rekent, en wel als jurist Ga naar eind62. De mogelijkheid bestaat dat hij dezelfde is als dr. Simon Henrici Joannis de Wissekerke, die deken van Noordmonster en bovendien van 1493/94 tot 1511 pastoor van het Middelburgse Begijnhof was, en als zodanig werd opgevolgd door Hadrianus Cordatus Ga naar eind63. Meer dan een veronderstelling is dit evenwel niet.
| |
Joannes ValladolidOp zijn beurt werd Cordatus in 1538 in deze functie opgevolgd door Joannes Valladolid ( Valeolaetus) († 1541) Ga naar eind64, die evenwel al drie jaar later stierf. Hij was uit een bekend Middelburgs koopmans- en regentengeslacht geboren, dat blijkens zijn naam van Spaanse afkomst was, en dat vooral in de eerste helft van de zestiende eeuw vrij uitgebreid moet zijn geweest. Joannes, die in 1510 in Leuven geïmmatriculiseerd was, behoorde tot de leerlingen van Barlandus, met wie hij ook na zijn studietijd in vriendschappelijke betrekking bleef staan. Hier heeft hij ook de waarschijnlijk maar enkele jaren jongere jonge vriend van Erasmus, Alardus van Amsterdam († 1494 - 1544) leren kennen. Uit een brief van deze humanistische geleerde blijkt dat Valladolid er Barlandus toe gebracht heeft, zijn ‘ Catalogus episcoporum Traiectensium’ op te nemen in diens ‘ Libelli tres’ (1520). Uit dezelfde brief, die Alardus uit Leuven schreef, blijkt dat Valladolid kort tevoren in een geestelijke orde was getreden, en dat hij hem Latijnse gedichten van hun wederzijdse vriend Cordatus had gezonden. Tenslotte nodigt Alardus de beide Middelburgers uit, bij hem in Leuven carnaval te komen vieren Ga naar eind65. Op Valladolids klaarblijkelijk vroege dood heeft Alardus een lijkdicht geschreven Ga naar eind66, dat van zijn grote vriendschap en bewondering voor de gestorvene getuigt.
| |
Jacobus ValladolidTegelijkertijd was Alardus bevriend met Jacobus Valladolid Ga naar eind67, die tussen 1523 en 1540 te Middelburg eveneens pastoor was. Klaarblijkelijk is dit een oudere broer van Joannes. Alardus droeg hem in het eerstgenoemde jaar zijn ‘Ritus edendi Paschalis agni’ op met een uitvoerige brief, waaruit o.a. zijn bekommernis spreekt over de steeds toenemende invloed van de Lutherse ketterij in Amsterdam Ga naar eind68. Acht jaar later gaf hij opnieuw een blijk van zijn vriendschappelijke gevoelens jegens deze Middelburgse vriend door aan hem een Kerstzang op te dragen, die hij voor de leerlingen van de Latijnse school van Amsterdam, misschien op verzoek van de rector, zijn vriend Cornelius Crocus, hadopgesteld Ga naar eind69. Tenslotte bezitten we nog een brief van Alardus aan Jacobus Valladolid uit 1540, waarin hij hem schrijft | |
[pagina 34]
| |
over de brand van het Mariaklooster in de Nes, op Allerzielen van dat jaar, die een deel van zijn kostbare bibliotheek verloren deed gaan Ga naar eind70. Met enkele andere Zeeuwse Humanisten uit dit tijdperk hebben de Valladolids dit gemeen, dat we hen alleen maar kennen uit de mededelingen van anderen, al zijn deze voldoende belangrijk om de mening te wettigen, dat ook zij genoemd verdienen te worden onder de Zeeuwse geleerden uit de eerste helft der zestiende eeuw Ga naar eind70a.
| |
SandenburgRuim een halve eeuw lang is het slot Sandenburg van de heren en vrouwen van Vere uit het geslacht Van Borselen en Bourgondië, het verzamelpunt geweest van een kleine kring van geleerden en kunstenaars, waaraan de naam van Erasmus een luister verleende, die ook in onze dagen nog niet geheel verbleekt is. De eerste sporen daarvan vinden we tijdens het leven van Anna van Borselen (± 1471 - 1518) Ga naar eind71, die in 1486 door de dood van haar vader Wolfert VI vrouwe van Vere was geworden. Van deze Wolfert weten we dat hij een belangrijke bibliotheek bezat, waarvoor hij de kroniek van Beka liet vertalen, en waarin zich o.a. een verlucht handschrift van Augustinus' ‘ De civitate Dei’ bevond Ga naar eind72. Zijn dochter Anna was een jaar voor zijn dood, nog een jong meisje, getrouwd met de veel oudere Philips van Bourgondië (1453? - 1498), een zoon van Anthonie, ‘de grote bastaard’. Nog vóór Philips in 1498 stierf, belastte zij Jacobus Battus met de opvoeding van haar zoontje Adolf, dat toen ongeveer zes jaar geweest zal zijn. Met deze leermeester doet de eerste Humanist zijn intrede op het kasteel der Van Borselens.
| |
Jacobus BattusJacobus Battus (1465? - 1502) Ga naar eind73 had te Parijs gestudeerd en was omstreeks 1492 naar zijn geboorteplaats Bergen-op-Zoomteruggekomen, waar hij eerst hoofd van de stadsschool en vervolgens secretaris van de stad werd. In deze functie leerde hij Erasmus kennen, die toentertijd als secretaris van Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk, deze van tijd tot tijd naar Bergen-op-Zoom vergezelde. In de ‘ Antibarbari’, die Erasmus in 1494 op het kasteel teHalsteren schreef Ga naar eind74, vervult Battus de hoofdrol. De jonge Erasmus bedoelde met dit werk een verdediging te geven van de letterkunde tegen de aanvallen waaraan deze in bepaalde kringen blootstond. Het bestaat grotendeels uit gesprekken tussen Erasmus, Hermanus Guilhelmus (Willem Hermans), Battus, Judocus Medicus en de Bergen-op-Zoomse burgemeester Guilhelmus Conradus. Aan Battus, door Erasmus om zijn kennis, zijn scherpzinnigheid en zijn welsprekendheid geprezen, viel de taak ten deel, dit gesprek op een dusdanige wijze te leiden, dat alle aspecten van het besproken onderwerp tot hun recht kwamen. We vernemen van zijn pogingen tot hervorming van het onderwijs aan de Bergense stadsschool en het verzet daartegen, dat vooral van de geestelijkheid uitging. Intussen behoorde deze episode in zijn leven, toen Erasmus de ‘Antibarbari’ schreef, alweer tot het verleden; kort tevoren immers was hij tot secretaris benoemd. Drie jaar later droeg Erasmus' jeugdvriend Willem Hermans van Gouda hem een ode uit zijn ‘ Sylvus odarum’ (1497) op Ga naar eind75, maar toen dit bundeltje het licht zag, was Battus alweer van betrekking veranderd en in dienst gekomen van de slotvrouwe van Sandenburg. Anna had hem waarschijnlijk leren kennen door bemiddeling van een broer van de bisschop van Kamerijk, Antonius van Bergen, abt van het klooster Saint-Bertin te Sint-Omaars, dat in de buurt van haar kasteel Tournehem lag. Ook Antonius zal meermalen zijn geboorteplaats | |
[pagina 35]
| |
en het voorvaderlijke kasteel van Halsteren bezocht hebben en daar zowel met Erasmus als met Battus in contact zijn gekomen. Tussen Erasmus en Battus schijnt van hun eerste ontmoeting af een trouwe en toegewijde vriendschap te zijn ontstaan, waarvan Erasmus' brieven Ga naar eind76 maar al te duidelijk de bewijzen inhouden, maar waaraan Battus' vroege en onverwachte dood plotseling een einde maakte. Deze vriendschap was, althans van Battus' kant, niet platonisch, maar uitte zich ook in daden. Kort na Philips' dood wist hij gedaan te krijgen dat Erasmus een uitnodiging ontving om de slotvrouwe van Vere te bezoeken. In het begin van 1499 trok hij van Parijs naar Tournehem, waar zij destijds verblijf hield, en kwam er onder de indruk zowel van haar verstandelijke als lichamelijke bekoorlijkheden. De hoge staat die zij voerde verblindde hem, en hij schatte haar rijker dan zij in werkelijkheid was. Keer op keer spoort hij Battus aan om al het mogelijke te doen, teneinde voor hem haar gunst te verwerven Ga naar eind77; zelf schrijft hij haar een brief, de brief der drie Anna's, die te vleierig is dan dat hij gemeend kan zijn Ga naar eind78. Erasmus hoopte dat zij hem in staat zou stellen om zijn voorgenomen reis naar Rome te ondernemen, en spaarde geen moeite om deze verwachting verwezenlijkt te zien, maar de steun die hij tenslotte van haar ontving bleef ver beneden wat hij dienaangaande gehoopt had. Na vele omzwervingen trekt hij in het voorjaar van 1501, waarschijnlijk uit Bergen-op-Zoom, naar Vere, om nogmaals een poging te wagen, maar hij krijgt zelfs geen gelegenheid om zijn patrones te spreken Ga naar eind79. Eerst in Juli treft hij haar weer aan op Tournehem. Anna was inmiddels, omstreeks 1500, hertrouwd met Lodewijk van Montfoort. Dit huwelijk, tegen de zin van de Bourgondiërs gesloten, bracht haar aan de rand van de armoede, zodat Erasmus tenslotte inzag dat van deze zijde voor hem niets te verwachten was. Bovendien was Battus in de eerste helft van 1502 gestorven, waarschijnlijk door vergif. Erasmus heeft later deze vriend en beschermer herdacht; de bewoordingen waarin hij van zijn gestorven vriend melding maakt, zijn echter koeler dan men bij een zo grote vriendschap en zovele verplichtingen zou mogen verwacht hebben Ga naar eind80. Met de zoon Cornelis Battus Ga naar eind81, de schrijver van een wereldkroniek, heeft hij nog enige tijd briefwisseling gevoerd Ga naar eind82.
| |
Adolf van BourgondiëToen Anna van Borselen in 1518 stierf, volgde haar zoon Adolf van Bourgondië (1489 - 1540) Ga naar eind83 haar in haar waardigheden op. De humanistische opvoeding die deze jonge edelman, sinds 1516 Vliesridder en sinds 1517 admiraal van Vlaanderen, ten deel was gevallen, heeft hij nimmer verloochend, en onder zijn regering is het kasteel Sandenburg tot een verzamelpunt van kunst en wetenschap geworden, waarvan men elders in Zeeland de weerga tevergeefs zocht. Toen hij een jongen van nog geen tien jaar was, had Erasmus hem al een ‘Epistola exhortatoria ad capessendam virtutem ad generosissimum puerum Adolphum, principem Veriensem’ Ga naar eind84, toegezonden, waarschijnlijk onmiddellijk na het bezoek aan Tournehem opgesteld. Kort daarop, in April 1499, zond hij hem zijn later in druk verschenen verhandeling ‘ De conscribendis epistolis’ (1521) toe, nadat hij in een kort briefje dit geschrift had aangekondigd Ga naar eind85. Van geheel andere aard was de brief die Erasmus hem in de zomer van 1512 schreef Ga naar eind86. Adolf was inmiddels opgegroeid tot een jonge man, die ondanks zijn jeugd reeds een zekere invloed had, en Erasmus, die destijds te Londen vertoefde, riep zijn hulp in om weer terug te kunnen keren in zijn land. Hoe dikwijls heeft hij het betreurd dat hij het geluk, hem drie jaar tevoren door Adolf te Leuven aangeboden, niet heeft gegrepen, omdat hij zich destijds | |
[pagina 36]
| |
nog gouden bergen voorstelde in Brittannië! Thans verlangt hij, als Ulysses, de rook van zijn vaderland weer te zien opstijgen, en Adolf kan en wil hem zeker daarbij helpen. Heeft hij Erasmus inderdaad geholpen? Er is reden, dit te geloven; zeven jaar nadien immers wijst deze Petrus Zutpenius op het voorrecht, in dienst te staan van een heer als Adolf, ‘qui favorem erga literas ac viros virtutibus ornatos, a teneris usque unguiculis olim haustum e Batto praeceptore, in hanc usque aetatem retinet’ Ga naar eind87. Verdere aanwijzingen dienaangaande bevatten Erasmus' brieven niet. Beter zijn we inqelicht over Adolfs verhouding tot enkele andere Humanisten en kunstenaars, waarvan er vier in zijn particuliere dienst stonden, als secretaris, lijfarts en hofschilder.
| |
Petrus ZutpeniusDe eerst bedoelde van deze is de jurist Petrus Zutpenius Casselletanus Ga naar eind88, aldus genoemd naar zijn geboortedorp Zuidpeene bij Kassel in Frans-Vlaanderen. We weten niet of hij ook zelf geschreven heeft, maar van hun gemeenschappelijk in Leuven doorgebrachte studententijd af was hij bevriend met Martinus Dorpius en Hadrianus Barlandus. De laatste bezocht hem in het voorjaar van 1521 op een reis door Zeeland, en werd bij die gelegenheid gastvrij door zijn oude studievriend ontvangen. Bij dit bezoek kwam Barlandus' plan, een uittreksel uit Erasmus' ‘ Adagia’ uit te geven, ter sprake, en toen dit nog in hetzelfde jaar verwezenlijkt werd, voelde Barlandus zich gedrongen, het uit erkentelijkheid aan zijn Veerse vriend op te dragen Ga naar eind89. Ook Erasmus kende Zutpenius en stond met hem in briefwisseling Ga naar eind90. De Vlaamse geschiedschrijver Jacobus Meyerus (± 1492 - 1552) droeg aan hem zijn ‘ Compendium chronicorum Flandriae’ (1538) op Ga naar eind91 en maakte een grafschrift op hem.
| |
Reinier SnoyWellicht is het ook Erasmus geweest die Adolf zijn vriend Reinier Snoy of Sonoy (Renerus Snoyus ) (1477 - 1537) Ga naar eind92 van Gouda als lijfarts heeft aanbevolen. Ook Snoy, die in Bologna tot doctor in de geneeskunde was gepromoveerd, behoort tot de bekende humanistische geleerden van zijn tijd, als uitgever van Erasmus' jeugdgedichten Ga naar eind93, als schrijver van een aantal medische, filosofische en theologische werken Ga naar eind94, en vooral als de auteur van het geschiedwerk , ‘De rebus Batavicis libri XIII’ (1620), eerst lang na zijn dood door zijn achterneef Jacob Cool uitgegeven. Reeds in 1513, dus nog tijdens het leven van Anna van Borselen, was hij in Vere; hij ging in dit jaar als gezant van Karel V naar Schotland, en werd later in gelijke functie naar Denemarken afgevaardigd. In 1533 was hij nog in Vere.
| |
Hubertus BarlandusOmstreeks deze tijd schijnt hij als lijfarts opgevolgd te zijn door de Zeeuw Hubertus Barlandus (Hubert van Baerland) Ga naar eind95, een neef van de deken Joannes Borsalus. Deze geleerde, omstreeks 1500 te Baarland geboren, had te Leuven het licentiaat in de medicijnen behaald en vervolgens aan een aantal buitenlandse hogescholen, vooral te Montpellier, zijn studie voortgezet. Uit vrees voor het uitbreken van de oorlog trok hij in 1528 naar Bazel, waar hij enige tijd met Erasmus samenwoonde. Deze prees hem in een van zijn brieven als een ervaren arts van aangename omgang en een man van voorbeeldige zeden Ga naar eind96. Na vele omzwervingen vestigde hij zich in Vere Ga naar eind97, waar hij klaarblijkelijk zijn verdere leven gebleven is. | |
[pagina 37]
| |
Hij gaf een Latijnse vertaling van Basilius' homiliën uit, die hij aan Maximiliaen van Bourgondië opdroeg, en schreef of vertaalde verder enkele medische geschriften, waarin hij zich een fel tegenstander van de Arabische richting in de geneeskunde toont.
| |
Jan Gossaert van MabuseDe schone kunsten waren aan Adolfs hof vertegenwoordigd door de Vlaamse schilder Jan Gossaert van Mabuse Ga naar eind98, die na de dood van de Middelburgse abt Maximiliaen van Bourgondië († 1534) in de heer van Vere een nieuwe maecenas vond. Zijn Moedermaagd in de Pinakotheek te München, waarvoor Adolfs vrouw, Anna van Bergen, model zat, herinnert aan zijn verblijf op Sandenburg.
| |
Maximiliaen van BourgondiëToen Adolf in 1540 stierf, volgde zijn zoon Maximiliaen van Bourgondië (1514 - 1558) Ga naar eind99 hem als heer van Vere op. Erasmus had, in de letterlijke zin van het woord, aan zijn wieg gestaan, toen hij in Juli 1514 zijn vader te Bergen-op-Zoom een bezoek bracht Ga naar eind100, en ook deze Bourgondiër is, als zijn vader en zijn grootmoeder, zijn genius trouw gebleven. Als kind van negen of tien jaar gaat hij reeds, omstreeks 1523, naar Leuven, waar sinds kort zijn oudere broertje Philips (1512 - 1525?) met zijn gouverneur Joannes van Borselen schoolging. Toen Philips in 1525 of daarvoor stierf, keerde Maximiliaen naar zijn ouderlijk huis terug, en eerst omstreeks 1527 zag Leuven hem weer. In dit jaar schreef Erasmus hem, op verzoek van Van Borselen Ga naar eind101, een briefje Ga naar eind102, waarin hij hem aanspoorde om voort te gaan op de ingeslagen weg, en bovendien droeg hij de dertienjarige jongen zijn ‘ De recta Latini Graecique sermonus pronuntiatione dialogus’ (1528) Ga naar eind103 op. Als de jonge edelman, inmiddels vijftien jaar geworden, gereed staat om als page naar het keizerlijk hof te gaan, schrijft Erasmus hem nogmaals een brief: een aansporing om, bij de geneuchten van het hofleven, de wetenschap niet geheel uit het oog te verliezen, en een uiting van zijn vertrouwen op Maximiliaens goede aanleg Ga naar eind104. Men vraagt zich af of eigenbelang dan wel oprechte belangstelling in het lot van deze jonge Bourgondiër Erasmus tot deze vriendschapsbetoningen hebben gedreven. Maximiliaen kwam na de dood van zijn vader spoedig tot eer en aanzien. In 1542, het jaar van zijn huwelijk met Louise van Croy, werd hij admiraal van Vlaanderen, in 1547 stadhouder van Holland en Zeeland, in 1555 markies van Vere. In 1545 ontving hij de orde van het Gulden Vlies. Als beschermer van kunsten en wetenschappen zette hij de traditie van zijn geslacht voort. Jason Pratensis, die zijn lijfarts was, droeg hem nog bij het leven van Adolf zijn ‘ De tuenda sanitate’ (1538) op, en Jan Reygersberch van Cortgene zijn ‘Cronycke van Zeelandt’ (1551), waarin hij hem afschildert als ‘grotelick begaeft met geleertheyt ende scientie’. Cornelis Valerius (1512 - 1578), hoogleraar te Leuven, die er als student Maximiliaen misschien had leren kennen, droeg hem zijn verhandeling ‘In bene dicendi rationem tabula’ (1556) op. Ook heeft de Gentse schilder-rederijker Lucas de Heere (1534 - 1584) Ga naar eind105 een tijdlang op Sandenburg vertoefd, waarschijnlijk op aanbeveling van Maximiliaens achterneef Antonie van Bourgondië († 1573), hoogbaljuw van Gent, later vice-admiraal der Nederlanden, en De Heere's maecenas. De schilder ontmoette hier de burgemeestersdochter Eleonora Carbonier Ga naar eind106 met wie hij in het huwelijk trad. Geheel in overeenstemming met Maximiliaens Renaissance-geest. waar- | |
[pagina 38]
| |
van zijn kunstlievende neigingen getuigenis afleggen, was zijn royaliteit. In 1551 begiftigde hij Vere, dat onder zijn verkwistingen gebukt ging, met de bekende verguld-zilveren beker. Hij stierf in 1558 - drie jaar nadat de keizer zijn heerlijkheden van Vere en Vlissingen tot een markiezaat had verheven - kinderloos en zelfs zonder bastaards; alleen een zwerm van schuldeisers bleef in wanhoop achter. Zijn dood verijdelde voor de tweede keer Ga naar eind107 de stichting van een Zeeuws-Bourgondische dynastie. Tien jaar na zijn sterven zou trouwens de strijd losbarsten, die in de politieke ontwikkeling van deze landen een algehele omwenteling zou brengen en voorgoed zou afrekenen met de Bourgondische staat.
| |
ZierikseeNaast Middelburg en Sandenburg was in de eerste helft van de zestiende eeuw ook Zieriksee en zeker niet in mindere mate, een centrum van wetenschap. Hier woonde omstreeks het begin der eeuw Franciscus Zandicus (François van Santdijck) (1482 - 1551) Ga naar eind108, te Zieriksee geboren uit een Schouws geslacht en sinds 1512 secretaris van zijn geboortestad: een kundig man, van wie Hadrianus Barlandus in zijn brief ‘ De ratione studii’ (1525/26) met lof gewaagde. Barlandus schreef deze brief ter gelegenheid van de aanstelling van Sagarus tot rector van de Latijnse school van Zieriksee Ga naar eind109.
| |
Wilhelmus SagarusWilhelmus Sagarus (Willem Janse Sagher of Zagher) († 1538) Ga naar eind110 was te Goes geboren, studeerde te Leuven in de filosofie en promoveerde er in 1510 onder Hadrianus Barlandus tot magister artium. In 1519 werd hij te Orleans ingeschreven. Enkele jaren later werd hij rector van de Latijnse school te Zieriksee. Met deze benoeming wenste Barlandus niet alleen hemzelf, maar ook de Zierikseeënaren geluk. Sinds 1521 was hij bovendien pensionaris van de stad, uit welke functie hij in 1533 ontslag nam wegens zijn benoeming tot raadsheer in het hof van Friesland. Hij stierf te Leeuwarden in 1538. In zijn laatste levensjaren schijnt hij het Rooms-Katholieke geloof ontrouw te zijn geworden Ga naar eind111. Zijn juridische verhandeling ‘ Lex lecta intellecta digestis’ (1531) werd door tijdgenoot en nakomeling geprezen. Uit een aan zijn ‘ Epistola’ toegevoegd lofdicht van Barlandus blijkt dat Sagarus ook de dichtkunst heeft beoefend. Tot zijn leerlingen behoorde Jacobus Zovitius, die hem zijn oudste schooldrama ‘ Ruth’ (1533) opdroeg Ga naar eind112.
| |
Andere Zierikseese geleerdenTot Barlandus' Zierikseese vriendenkring behoorde ook Joannes Laurentius , die er of woonde, of er alleen maar geboren was. Zijn leermeester Barlandus droeg hem zijn ‘ Institutio Christiani hominis aphorismis digesta’ (1526?) Ga naar eind113 op. Toen dit boekje verscheen, woonde Laurentius in Doornik, maar verder is ons niets over hem bekend. Een onbekende is ook Cornelius Psychroecclesius (Cornelis van Couckercken?) Ga naar eind114 van Zieriksee, die in Barlandus' ‘ Libelli tres’ (1520) enkele disticha, hexasticha, enz. dichtte, waaronder een distichon dat gericht was tot Joannes Machutius (Machuyts ), eveneens van Zieriksee. Ook over hem bewaart de historie het diepste stilzwijgen, en hetzelfde is het geval met de arts Jason Himnidicus Ga naar eind115, die Noviomagus met Zandicus en Sagarus onder de geleerde Zierikseeënaren rekent.
| |
[pagina 39]
| |
Jason PratensisDe overeenstemming zowel van de zeldzame voornaam als van het beroep geeft aanleiding tot het vermoeden, dat Himnidicus dezelfde is als Jason Pratensis (Jason van Praet, ook Van der Meersche en Van de Velde genoemd) (1486 - 1558) Ga naar eind116, die eveneens deel uitmaakte van deze humanistenkring. Te Gent of in de omgeving van de stad geboren uit een daar gevestigde familie, studeerde hij waarschijnlijk te Leuven, waarna hij zich, op ongeveer acht-en-twintigjarige leeftijd als arts te Zieriksee vestigde, waar hij in 1514 poorter werd. Beurtelings treffen we hem in de volgende jaren in Zieriksee en in Vere aan Ga naar eind117, in laatstgenoemde plaats als lijfarts van de heren van Sandenburg. Zijn laatste levensjaren bracht hij in Zieriksee door, waar hij op 22 Mei 1558 stierf. Pratensis heeft enkele medische verhandelingen geschreven, die zich vooral op het gebied van de gynaecologie bewegen Ga naar eind118, en die, in hoofdzaak compilaties, meer uitblinken door hun sierlijk Renaissance-Latijn dan door hun inhoud Ga naar eind119. Bovendien heeft Pratensis een bundeltje jeugdgedichten uitgegeven onder de titel: ‘ Sylva carminum adolescentiae’ (1530) Ga naar eind120. Zowel in deze jeugdverzen als in zijn wetenschappelijk werk was hij een vroom Rooms-Katholiek en een heftig tegenstander van de Lutheranen, die hij in zijn medische verhandelingen te pas en te onpas bestrijdt. Tot zijn vrienden behoorden Wilhelmus Sagarus Ga naar eind121, Adolf Hardinck, van 1517 tot 1535 rentmeester-generaal van Zeeland Bewesten-Schelde Ga naar eind122, Jan Janssen Reygersberch Ga naar eind123 en Geldenhauer Noviomagus Ga naar eind124.
| |
Lieven Anthonisz. BlocxsGeen geleerde of dichter in eigenlijke zin, maar door zijn belangstelling in het wetenschappelijk leven van zijn tijd niettemin evenzeer Humanist, is mr. Lieven Anthonisz. Blocxs, ambachtsheer van Burg (±1490 - 1556) Ga naar eind125 en gedurende dertig jaar, van 1526 tot zijn dood, secretaris van Zieriksee. Zandicus, Sagarus en Pratensis waren zijn tijdgenoten en zeker zullen zij op gemeenzame voet met hem verkeerd hebben. Van Pratensis staat dit vast; deze droeg aan Blocxs zijn ‘ De arcenda sterilitate’ (1531) op. Dat hij de wetenschap een goed hart toedroeg, blijkt ook uit de opdracht van de ‘ Tabulae totius sacrosancti juris canonici’ (1552) van Adriaen van Haemstede (± 1525 - 1562) Ga naar eind126, de bekende schrijver van het ‘ Martelaarsboek’ (1559), die misschien te Zieriksee geboren was. De betiteling van Blocxs als ‘patronus unicus’ wijst er op, dat de secretaris van Zieriksee de zorg voor de studie van Van Haemstede op zich heeft genomen.
| |
Levinus LemniusTot een jongere generatie behoorde Levinus Lemnius (Lieven Lemse) (1505 - 1568) Ga naar eind127, die naam maakte als de auteur van een aantal in en nog lang na hun tijd bekende medische werken. Hij was 20 Mei 1505 te Zieriksee geboren en studeerde te Leuven o.a. onder Vesalius in de medicijnen. Na een buitenlandse reis vestigde hij zich omstreeks 1527 in zijn geboortestad, waar hij veertig jaar lang de algemeen vertrouwde en beminde geneesheer was. Na de dood van zijn vrouw trok hij zich uit de wereld terug en werd kanunnik in het college, dat sinds 1378 aan de Sint-Lievensmonsterkerk verbonden was. Hij stierf op l Juli 1568. Van zijn vele werken Ga naar eind128, alle in uitmuntend Latijn geschreven, werd vooral zijn verhandeling over de verborgen krachten der natuur bekend; een eeuw lang werd deze telkens herdrukt en in het Duits, het Engels, het Frans en het Italiaans vertaald Ga naar eind129. Lemnius maakt in dit boekje, dat ook uit het oogpunt van bijgeloof, zeden en gewoonten en volkskunde in 't alge- | |
[pagina 40]
| |
meen merkwaardig is, meermalen gewag van zijn geboortestad Zieriksee en van Zeeland.
| |
Jacob SuysEen jongere tijdgenoot van hem was de patriciër Jacob Suys (1520 - 1592) Ga naar eind130, die in 1550 burgemeester van Zieriksee werd en tot 1553 raad der stad was, toen hij zich metterwoon in Mechelen vestigde. Hij stierf in 1592 te Luik; twee jaar tevoren had hij zijn meest bekende werk, de ‘ Carmina sacra et profana’ (1590) Ga naar eind131 in het licht gegeven, waaruit zijn godsdienstige zin spreekt. De zeventiende-eeuwse biografen roemen hem als een bekwaam letter- en oudheidkundige. Met Lemnius stond hij in vriendschappelijke betrekkingen. Lieven Anthonisz. Blocxs was zijn oom. Tenslotte blijven er maar enkele geleerden uit het voorreformatorische Zeeland over, die niet bij een van deze Humanistenkringen kunnen worden ondergebracht. Het zijn de Latijnse dichters Bartholomaeus Caversinus, kanunnik te Soeburg, en Nicolaus de Conflita te Reimerswaal, beiden klaarblijkelijk te jong dan dat ze Erasmus persoonlijk gekend zouden kunnen hebben of met hem in briefwisseling hadden kunnen staan, en Joachim Hubrechts van Bieselingen, van wie hetzelfde geldt. De eerste twee komen nader ter sprake; van de laatste Ga naar eind132 weten we alleen dat hij arts was te Middelburg, en bekend bleef als de schrijver van een medisch boek: ‘ Het licht der medicijnen’ (1567) Ga naar eind133.
| |
Hadrianus BarlandusHet Zeeuwse Humanisme heeft waarschijnlijk in Leuven zijn oorsprong genomen; daar zijn de jonge studenten voor het eerst in aanraking gebracht met de humanistische wereldbeschouwing, die ook hen zou veroveren. De Leuvense hogeschool, in 1426 gesticht, was het aangewezen opleidingsinstituut voor de Zeeuwen, en van haar oprichting af komt dan ook elk jaar een schare jonge mannen uit alle oorden van het gewest zich onder haar studenten voegen. Reeds in de eerste kwarteeuw van haar bestaan bedraagt hun aantal een kleine driehonderd, en ook onder haar hoogleraren waren van den beginne af tal van Zeeuwen Ga naar eind134. Zijn hun namen voor het overgrote merendeel slechts ijdele klanken voor onze oren, anders is dit met de man die in de eerste helft der zestiende eeuw een vooraanstaande plaats innam aan de Leuvense universiteit: Barlandus. Hadrianus Barlandus (1486 - 1538) Ga naar eind135 was te Baarland geboren, misschien uit het adellijke geslacht van die naam Ga naar eind136, en studeerde te Leuven, waar hij in 1505 magister artium werd en vervolgens in 1512 een aanstelling ontving bij het College van het Varken en in 1518 bij dat van Busleiden. Van 1525 tot zijn dood was hij hoogleraar in de rhetorica aan de universiteit. In 1517 leerde hij te Leuven Erasmus kennen; eerst diens dood maakte een einde aan de vriendschap, die aanstonds uit deze kennismaking was ontstaan Ga naar eind137. Barlandus heeft voor de verbreiding van het Humanisme grote verdiensten gehad, zowel door zijn onderwijs als door zijn wetenschappelijke werken, waaronder de ‘ Rerum gestarum a Brabantiae ducibus historia’ (1526) als zijn voornaamste geschrift geldt. Zeeland heeft hij jong verlaten en hij is er niet blijvend weergekeerd, maar levenslang heeft hij er zijn vrienden gehad en telkens weer herhaalt zich in zijn boeken het ‘Selandia mea’. Met een trots en een uitbundigheid, die kenmerkend zijn voor het humanistische levensgevoel van deze geleerde, spreekt hij in zijn kroniek van de hertogen van Brabant van het welige Zuidbeveland met zijn bossen en zijn boomgaarden, waar in de zomer- | |
[pagina 41]
| |
maanden allerlei vogels kwinkeleren, en van zijn geboorteplaats Baarland, gezegend boven alle andere, en slechts met het Baiae der oude Romeinen te vergelijken Ga naar eind138. Er is alle reden om aan te nemen dat een professor als Barlandus, Humanist in hart en nieren, een grote invloed heeft gehad op de verbreiding van het Humanisme ook onder de Zeeuwse studenten, al wordt ons dit nergens met zoveel woorden meegedeeld. Zijn vele relaties met Zeeuwse geleerden kwamen al ter sprake. InMiddelburg kende hij de abt Maximiliaen van Bourgondië, Joannes Becar Borsalus, Hadrianus Cordatus en de beide Valladolids, in Vere Adolf van Bourgondië, diens juridische raadsman Petrus Zutpenius en Hubertus Barlandus, zijn lijfarts, in Zieriksee Wilhelmus Sagarus, Joannes Laurentius, Cornelius Psychroecclesius en Joannes Machutius. Sagarus was zijn leerling en promoveerde bij hem in 1510, nog voordat Barlandus een officiële aanstelling als professor had ontvangen.
| |
Zeeuwse Humanisten buiten ZeelandBarlandus is een van die vele Zeeuwen, die buiten hun geboortegrond wonend en werkend, meer tot de roem van Zeeland hebben bijgedragen dan vele anderen, die er gebleven zijn. De hoogste organen van de staat, de kerk en de wetenschap hebben hun zetel nooit op de Zeeuwse eilanden gevestigd, en zo moest dit gebied van beperkte mogelijkheden altijd weer de besten van zijn zonen aan de dienst der hogere gemeenschap afstaan. De enige Nederlandse hogeschool was in Leuven gevestigd; daar droegen Johannes van Wemeldinge (†1525), Hadrianus Barlandus, Adriaen Cornelisz. van Brouwershaven (± 1490 - 1556), Pieter de Vriendt ( Petrus Amicus) (± 1500 - 1556) van Tolen, Pieter Peck( Petrus Peckius) (1529 - 1589) van Zieriksee (later raadsheer in de Hoge Raad te Mechelen), Cornelis van Romerswale, Cunerus Petri (± 1530 - 1580) uit Duivendijke of Brouwershaven (later bisschop van Leeuwarden) en Jan Tack( Joannes Ramus) (1535 - 1578) uit Goes elk naar zijn gaven bij tot de roem der Nederlandse wetenschap en van hun Zeeuwse vaderland. Voor een jurist van de bekwaamheid van een Nicolaes Everaerts (1462 - 1532) uit Middelburg of Grijpskerke, achtereenvolgens hoogleraar in de rechten te Leuven, raadsheer in de Grote Raad te Mechelen, president van het Hof van Holland en tenslotte van de Grote Raad, was in Zeeland geen plaats. Matthijs Cats uitBrouwershaven, de oom van Jacob, werd te Leuven provinciaal van de Minderbroederorde. Anderen dwaalden nog verder van hun vaderland af: zo Joachim Burgher ( Joachim Polites) († 1569) uit Goes, die eerst hoogleraar te Bordeaux, later griffier te Antwerpen werd, Pieter Capitain ( Petrus Stratageus of Capitaneus) (± 1512 - 1557), van Middelburg, eerst in Rostok, later in Kopenhagen medisch professor, Mattheus Galenus (1528 - 1573) uit Westkapelle, die aan de hogescholen van Dillingen en Dowaai theologie doceerde. Nog verder weg ging Paulus van Middelburg (1445 - 1533), die professor werd te Padua; hij gaf de stoot tot de invoering van de Gregoriaanse tijdrekening. Ook zijn tijd- en vakgenoot Guilielmus Aegidius van Wissekerke trok naar Rome. Voor al deze geleerden en tientallen andere, theologen, juristen, medici, mathematici, astronomen, was het vaderland te klein, en elders dan in Zeeland ligt het veld van hun werkzaamheid. Tot het kulturele leven in Zeeland heeft hun arbeid geen bijdrage geleverd. In hun studie over Zeelands aandeel aan de wetenschap en het geestelijk leven zouden hun namen, die van de een met meer, die van de ander met minder eer vermeld worden; in een verhandeling, die een beeld wil geven van de ontwikkelingsgang van kunsten en wetenschappen binnen Zeeland, horen hun namen echter niet thuis. |
|