Het toneel der snaaken
(1738)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
begeere ik gunt my de penning, ik sal ons een Slaatjen, met Botter en Brood daar by geven, de rest van Bier en Wijn meugt gy betalen. Sy namen dat aan, en quamen des anderen daags als gesegt was. De Tafel wierd gedekt, en des Speelmans vrouw hadde daags te vooren nieuwe Mey botter gekocht, die hy doen ook op de Tafel settede, waar over de vrouw verstoor was, doch was soo beleeft, dat sy stil zweeg tot dat de gasten wech waren: maar doen seyde sy; Du Honsvot, wat hadstu de Mey-botter op Tafel te setten? Wel, seyde hy, wat sal men daar anders mede doen? Sy seyde, ik wildese niet opgesneden hebben. Hy wederom, wat salse dan doen? Sy seyde die zou my wat te wille staan. Hy zweeg stille. Des nachts met haar beyden op het bedde leggende, begost Moer te natueren, en hy schoof haar van hem af: sy seyde, nu Marten: ik wil niet, seyde hy: nu Gek, seyde sy, het staat immers al: jaa, seyde hy tegens haar, het sal my wat te wille staan, als u de Mey-botter. Neen seyde sy, snijdse aan 't ander eynde ook liever op. |
|