Van een Juffer, die op den Dogge reed.
EEn seeker Edelman met sijn knegt op de Iacht gaande, en een quaat vermoeden op de Paap hebbende ('t welk een loosen schalk was) sont sijn knecht aan sijn vrouwe; seggende, gaat by mijn wijf, ende segt haar dat sy de Paap niet soude te eeten nooden: De Knecht gaat henen: en bedacht onder tusschen by hem selven yets anders 't welke hy tegens de Iuffer seyde, Mevrouw, mijn Heer doet u seggen, dat gy niet op de Dogge sult rijden, sy dit hoorende, begon te kijven, ende seyde: Wie Duyvel pleegt op de Dogge te rijden? De Knecht antwoorde, ik hebbe sulken last. De Knecht sijn rugge nauwlijks gewend hebbende, wierde sy straks begeerig om het selve te doen, ende overleyde het. De Hond sulks niet gewoon wesende, bijt haar in 't been, en sy begint te krijten en te kermen, en leed soo groote pijne, en wiert soo flaauw, dat sy daar van te bedde moeste leggen. De Man weder te huys komende, begon soo datelijk te