| |
Een Kouse-versoolder tot Koning verkoren.
't Is een twijffelachtige saak yets door de Fortuyn te soeken, het geen in dese History blijkt, soo men 't aannemen mag waar te zijn geschiet: (is 't een fabel, daar zijnder veel meer ondertusschen gelooft) doch neemt de patientie dit te lesen. Daar was een Kous-versolder, sittende op sijn tafel, en soo hy niet veel werk hadde, schelt daar op een Appel, ende laat de schel van die op de Tafel liggen; hy maakt een Vliege-slager, en alsoder Vliegen op de Appel-schel quamen om die af te keeren, slaater in een slag net seeven te gelijk; springt van Tafel, bekennende dit voor een Romeyns stuk, denkt noch hier door een groot Man te worden, verkoopt alwat hy heeft, en laater een Cier Schild van maken, en lieter op | |
| |
setten: Ik heet Hans onversaagt, ik slaa der seven met een slag; Trekt in een verre Lant, daar de Koning meester was, bind dit Schild op sijn borst, en gaat achter 's Konings Paleys tegen een hoogen Heuvel aan leggen, daar hy wist dat de Koning gewoon was ordinaris heen te sien, also de Son sterk scheen, en wist de Koning niet watter so blikkerde, send terstond een Edelman derwaarts, hy by hem komende wierd vervaart in 't lesen; Ik heet hans onversaagt, ik slader seven met een slag; gaat wederom, verhaalt den Koning dit voorgaande, die terstond twee a drie Compagnie Soldaten daar henen sond om hem Wakker te maaken, en met een beleeft onthaal ten Hove te geleyden, met sodanig respect, als sodanige Cavailiers toekomt. Sy trekken met 's Konings bevel henen, by hem komende, en dorste hem, of niemant en wou de eerste wesen om hem aan te spreken, maar een uyt den hoop was soo stout, dat hy een piek nam, en stiet hem tegen de Sool van sijn Schoen, springt op met groote kracht; sy vallen op haar knien, en bidden hem hy beliefde eens by de Koning te komen, het welk | |
| |
geschieden, by den Koning zijnde, was hy in een groot aansien: Ondertusschen word hem voorgehouden, hy kon 's Konings Swaager worden, maar daar waaren drie zwaare dingen te doen, die most hy voor den Koning uytwerken: Voor eerst wasser een wild Verken, dat veel quaad dede, en niemant vangen kon. Ten tweeden warender drie Reusen, die 't in het Bosch des Konings soo onvry maakten, datter niemand door kon reysen, of was een dood man. Ten derden warender ettelijke duysend vremde volkeren in het Land gevallen; en so 't scheen, stond het Rijk in groot perijkel. Dit neemt hy aan om uyt te voeren, word den weg aangewesen, daar 't wild Varken was, gaat met een couragie uyt het Hof, hy was qualijk soo ver dat hy 't Varken hoorde, of wenste hem weer op sijn Snijders-tafel; het Varken quam met sulken furie op hem aanloopen, dat hy naa een goed heen komen sag, siet een varvallen Kapel, vlucht daar in, het Varken hem naa, hy met een vaart, vligt door het venster over de muer, ende haalt de deur van de Kapel toe, doen was 't Varken vast; en komt by den | |
| |
Koning die hem vraagt, hoe hy 't Varken gevangen had, voer aldus uyt: Ik greep het met groote kragt by de hayren of borstelen, en wierp hem in de Kapel, en ik hebt niet willen dooden, om u voor een present te vereeren: grote vreugt wasser in 't Hof; gaat na de Reusen, en tot een geluk vond haar slapende, neemt sijn sak, vult die met steenen, klimt op eenen hoogen boom, goyt de eenen, die meende dat het den anderen deed, begint te kijven, hy sou sijn goyen laten, of hy sou hem voor sijn ooren bruyen; den tweden word ook gegoyt, begint te sacramenten: De derde word met het selfde onthaalt, staat op, en trekt sijn degen, vliegt den anderen aan; een steekt hem dat hy doot ter aarden valt; begint met den anderen ook, en door het lang worstelen, vallen beyde ter aarde van vermoeytheyt; hy sijn kans siende, komt af en neemt van die dood was sijn rappier, en steekt die alle beide dood, en houtse de kop af, gaat of weder na 't Hof: den Koning vraagde hem of het bestelt was antwoorde ja; die hem voorder vraagde, hoe hy 't bestelt had, voer aldus uyt. Ik nam den eenen by sijne | |
| |
beenen, en ik sloeger den anderen mee dat hy dood ter aarden viel, en den anderen heb ik met de selfste munte betaalt, en die ik by de beenen had, half dood zijnde, smeet ik met sulken kracht tegen een boom, dat den boom wel ses voet uyt de aard vloog. De vreugt was uytermaten, en men hielt hem voor de grooste in 't Hof; Hy maakte hem wederom reed, en den Adel van 't Hof met hem, en daar toe een braaf Heyrleger, daar hy Overste van sou zijn, sijn afscheyd genomen hebbende; gaat tot het derde stuk werks, laat het Leger marcheeren, en hy volgt te Paart, en alsoo hy noyt op een Paart gereden hadde, wist hem qualijk in postuer te houden: Gekomen zijnde op de plaats daar de vyand was, laat het Leger in bataille stellen! hem wierd geboodschapt dat het gedaan was, wist niet hoe hy 't Paard sou wenden, trekt aan 't verkeerde Toom, en geeft het Paard de Spooren, dat het met een volle galop na de vyand reed, en alsoo hy de Toom van 't Paard niet vast en hielt, greep onderwegen een houte Kruys dat onder afbrak, en hielt het soo vast in den arm: den vyand hem siende, | |
| |
meende dat het den Duyvel was, begonden te vluchten, en die 't niet ontkomen en kosten verdronken; staken hare Schepen van de Wal af, en voeren so wech; hy quam met den zegen wederom by sijn Adeldom en 't heele Leger, die hy sijn Victorie verhaalde, en hoe de vyand geslagen was geheel in routen. Hy komt by den Koning, verhaalt sijn Victorie, die hem bedankten. Voort doet hy hem uyt-roepen voor navolger en Nasaat tot de Kroon. Den Trouw-dag vast gestelt zijnde, maaken daar toe groote preperatie: Den Trouw gehouden hebbende, was hy in groot aansien, en altijd naast den Koning. 't Geviel dat den Kous-versoolder meest alle nachten droomde, dat hy noch op sijn Tafel sat, en altijt relde; Lustig Iongen, lustig, noch een paar te versoolen, dan sult gy heylig avont hebben: lustig, lustig. De Dochter wiert vervaart, meenende dat den Duyvel in hem was, om dat hy soo relde, van lustig, lustig, klaagt het haar Vader, dat hy haar een Kous-versoolder gegeven had, en geen Heer van Staat: De Vader besluyt een Compagnie Soldaten twee a drie by sijn slaap-plaats te- | |
| |
leggen, en soo 't weer gebeurde, hem gevangen te nemen, of te dooden. Hy word hier van gewaarschouwt, te bed zijnde, vaart aldus uyt; Ik heb een wild Swijn overwonnen, ik hebber drie Reusen gedood, ik heb een Leger van hondert duysend mannen verslagen, en van dese nacht salder noch twee a drie Compagnien Soldaten aan. Hy uyt het bed en naar haar, gaat met groote kracht; sy hem horende, vielen over hol over bol van boven neer, die dood bleven, en armen en beenen verloren hadden waren in groot getal, en die 't ontliepen, brochten den Koning sulken boodschap, die aldus uytvoer: Mijn Dochter behoort wijser te wesen, datse sulken grooten Cavillier soo sal affronteeren, ondertusschen den Koning siek zijnde, sterft: laat hem tot Nasaat van de Kroon, die den Kousversoolder aanneemt, en heeft sijn Rijk lange Iaren in rust geregeert, en is eyndelijk den weg van alle Vleesch gegaan.
|
|