Het toneel der snaaken
(1738)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
van seeker rijk Klooster, daar men hem wel betaalde, ende van 't Paters Vaatje tapte. Op een morgen op het dak werkende, seyde den Ley-dekker tegens sijn knecht: Jan, my dunkt dat 't hier goet zijn is, wy ontfangen alle Saterdagen soo pront ons geld, en krijgen de gantsche week van 't beste Bier, wy moeten het hier wat sien te houden: Dan alsoo Jan sag dat hun werk by na ten eynde was, vraagden hy den Baas, hoe sulks zoude kunnen geschieden: die hem seyde; Jan ik sal u wel voor gaan, volgt gy maar soetjes naar. Dese redenen wierden buyten haar kennis gehoort van een van de Broeders, op die tijt niet verre van daar onder het dak wesende, die het selve aan den Oppersten van het Klooster terstont overbracht. De Saterdag gekomen zijnde, quam den Baas om sijn geld, 't welk den Oppersten hem gaf, seggende; Gaat gy maar soetjes voor, Jan sal u wel volgen, als ik u weder ontbiede soo komt: Een weynig hier naa quam Jan ook af, die sijn geld ontfangende, ook dese benedictie kreeg: Uw Meester is u daar voor gegaan, gy kont hem soetjes volgen. Alsoo bedrogen sy hun eygen selven. |
|