brengt haar in 't huys daar haar volk is, zoo wagt hyse tot datse wederom uyt quam met haar volk, sy hem siende roept hem, ende maakte haar wys haar Neef te zijn: de meester die dronken was wiert hem aanbevolen om hem t' huys te geleiden, waar voor hem tot dankbaarheyd van de vrou een roomer wijn gegeven wierde: ondertusschen kreeg de vrouw seer grote sin in hem, en also haar man dronke was, en geen beurt sou hebben, kon haar geyleschoot niet betomen, maar vraagde hem, kont gy zwygen ik sal u voor de moeyte betalen ('t antwoord was ja.) Gedaan hebbende so gafse hem geld, dat hy aanneemt, wierd terstont voor een dief van haar uytgemaakt, alzoo hy die nacht in haar huis bleef: de andere meyden door dit gedruis wakker geworden zijnde, quamen voor den dag, vraagden watter was? daar op de ander uit zeyde, het is onse meits vryer, de Joffrouw seyde, 't is een dief: Door dit geraas komt de meester Sr. voor den dag, en zeit, duivel wat is hier? hy. niet veel omstandigheden gebruykende, geeft de meyt haar huur, en zeyt, gaat henen met jou staaltje, hy is veler knegt als gy een hooren-beest. De