deftig gekleed. Het leek erop dat hij uit een rijke familie kwam. De andere meisjes van dit dorp waren jaloers op Kwamina. Geen van hen had een rijke vriend.
Op een goede dag zei Kwamina tegen haar moeder: ‘Moeder, ik wil trouwen.’
‘Goed’, zei de moeder, ‘maar je kent onze traditie toch? Jouw aanstaande man moet op het feest van de verloving naar de kreek toe met de oudsten van het dorp’.
‘Ja’, zei Kwamina, ‘dat heb ik al tegen hem gezegd maar hij vindt het een ouderwets gedoe.’
‘Dat kan waar zijn’, zei de moeder, maar wij komen er niet onderuit.’
Toen Kwamina's vriend die avond weer op bezoek was, vertelde ze hem wat haar moeder gezegd had. ‘Kom nou, schat!’, zei hij. ‘Jij bent toch wijzer dan je moeder. Je bent toch niet zo ouderwets? In deze moderne tijd houdt niemand zich aan tradities.’
‘Dat is waar’, zei ze, ‘maar dan zullen we niet kunnen trouwen. Tenslotte