| |
| |
| |
Kennis is beter dan rijkdom
Loetwina, Jeti en Joewan luisteren heel aandachtig. Je kan zelfs een speld horen vallen. Weet je waarom? Opa gaat een tori vertellen. Een tori over een president die doordat hij een vak geleerd had, zijn leven redde.
‘Heel lang geleden’, zegt opa, ‘leefde een president, die een zoon had die moest troon trouwen. De president en zijn vrouw zonden hun adjudant op reis. “Ga”, zeiden ze, en kijk waar een prinses of een mooi meisje van adel is en breng haar hier.’ De adju dant vertrok en enkele dagen daarna kwam hij met een meisje. Maar de zoon vond dat meisje niet mooi. Toen ging de adjudant weer op zoek. Telkens als hij een meisje bracht had de zoon een opmerking. Dan had het meisje lelijke ogen, dan een grote mond, dan weer grote oren. De president en zijn vrouw waren heel boos en de adjudant wilde niet meer op zoek gaan.
De president had er slapeloze nachten
| |
| |
van. ‘Dat kan toch niet, mijn zoon moet trouwen. Straks als ik er niet meer ben, moet hij het land besturen. En dat is toch geen gezicht, een presidentieel paleis met alleen maar een president. Nee, dat gaat niet.’ Toen riep hij zijn zoon.
‘Waarom wil jij niet trouwen?’, vroeg hij.
‘Ik wil wel trouwen’, zei de zoon, ‘met de dochter van Krèsi die op de dam in de Achterstraat woont.’
‘Wat!’, riep de vader, ‘ben jij gek geworden, jij moet straks President worden en jij wil trouwen met de dochter van een arme landbouwer?’ Wat de vader ook zei, de zoon bleef bij zijn standpunt. Hij wilde met Alida trouwen. De president wist zich geen raad en gaf de zoon uiteindelijk zijn zin. Hij zond zijn adjudant naar Krèsi toe. En wat denken jullie dat er gebeurde toen Krèsi de boodschap kreeg?’
‘De arme man viel flauw van blijdschap’, zegt Loetwina. ‘Nee hoor’, zegt Joewan. ‘Niemand valt flauw van blijdschap. Hij sprong in de lucht en
| |
| |
danste van vreugde.’ Dan kijken ze naar opa om te horen wiens antwoord goed is. Opa stopt heel langzaam zijn pijp. Jeti schuift een beetje ongeduldig op haar bankje. Joewan zucht als opa zijn pijp aansteekt en er een haal van neemt.
‘Krèsi was helemaal niet blij.’
‘Hoe kan dat?’, vraagt Joewan. ‘Weet je wat Krèsi zei?’, zegt opa. ‘Mijn dochter trouwt niet met een man die niet werken kan en geen vak kent. Kennis is beter dan rijk zijn.’
Toen kwam de adjudant naar huis terug en vertelde aan de president wat Krèsi gezegd had. Wat was de president boos. Hij likte zijn snor, trok aan zijn baard en bulderde: ‘Kan jij je dat voorstellen, die arme drommel heeft ook nog een grote mond.’
De zoon was ook boos, maar hij dacht: ‘Die landbouwer kan gelijk hebben en bovendien kan het ook geen kwaad als ik wat leer.’
Hij dacht enkele dagen er over wat hij graag wilde leren. Tenslotte wist hij het. Weven, dat zou leren, daarvan kan je mooie jurken en hemden en
| |
| |
tapijten maken. Hij zond de adjudant om de beste wever in het land te halen.
Een jaar daarna wist de zoon al heel mooie tapijten te weven. Door het raamwerk trok hij de gekleurde draadjes, één voor één tot ze een landschap vormden en andere mooie figuren. Hij vond het zo fijn dat hij steeds meer leuke dingen ging bedenken. Hij bedacht een geheimschrift en weefde het in een tapijt. Dat was een kunst en dat moest de adjudant ook zien.
De adjudant vond het zó mooi. Hij wilde zo'n geheimschrift ook leren lezen. De zoon leerde het hem graag. Nu wist de zoon een vak en kon hij weer om Alida laten vragen.
Dit maakte hij aan zijn vader bekend. De president zond zijn adjudant naar Krèsi toe met een tapijt dat zijn zoon geweven had.
Enkele maanden daarna was er groot feest in het paleis. De zoon trouwde met Alida.
Ongeveer een jaar later stierf de vader en de zoon werd president. Zijn vader had de gewoonte om elk
| |
| |
| |
| |
jaar enkele dagen door het land te trekken om te kijken hoe zijn volk het maakte. Op een goede dag bedacht de zoon die nu president geworden was, dat hij ook eens door het land moest trekken. Dan kon hij zelf zien hoe het met zijn volk gesteld was. Toen hij dat aan zijn adjudant zei begon deze zich voor te bereiden voor de reis. Maar de president zei: ‘Nee, je hoeft niet mee te reizen. Je hebt mijn vader al zo trouw gediend en nu ben je al oud geworden. Blijf maar lekker thuis. Ik ga alleen.’ Zo kwam het dat de jonge president alleen op reis ging. Hij bezocht vele plaatsen, gaf aan arme mensen wat geld.
Op een middag ging hij op zoek naar een zaak waar hij rustig wat kon eten en drinken. Toen hij die gevonden had stapte hij er binnen en bestelde een bord vlees, groenten en een blik bier.
‘Wat kost dat alles?’, vroeg hij. ‘Tien gulden’, zei de caféhouder. Toen haalde de president zijn buidel uit zijn zak om te betalen. De café- | |
| |
houder die veel geld zag, lachte zachtjes. Hij had weer een prooi. Hij nam de tien gulden in ontvangst en ging naar de keuken. ‘Zet het eten van die meneer in de mooie kamer’, zei hij tot zijn knecht en ging terug naar de president.
‘Meneer, het eten staat klaar, kijkt U daar in de mooie kamer.’ De president vond het niet nodig om in een speciale kamer te eten, dat doet hij thuis al. Hij zei daarom: ‘Dat hoeft niet, ik kan evengoed hier eten. Eten smaakt overal even lekker.’
Maar de caféhouder zei: ‘Ach nee meneer, ik zie dat U een edelman bent. Zit U liever daar, het is heel rustig en gezellig.’ De president wilde de caféhouder niet teleurstellen. Hij ging daarom toch maar naar de kamer toe. Die kamer had maar twee stoelen en een prachtige tafel. Onder die twee stoelen zaten de vloerplanken los. Dat had de caféhouder zo laten bouwen om rijke mensen te kunnen beroven van hun geld. De president die niets vermoedde ging rustig zitten. Nauwelijks zat hij er of de stoel zakte door de
| |
| |
vloer. Daar zat hij nu in een kamer onder de vloer. Hij keek naar boven maar er was niets meer te zien. De planken waren netjes weer dichtgeklapt. Hij zat nog te denken hoe dit alles mogelijk was, toen de deur plotseling open ging. En weten jullie wie daar stond? De caféhouder met een lang mes in zijn hand. Wat gemeen! De president schrok heel erg. Hij zei: ‘Ik geef je al mijn sieraden en al mijn geld, maar ik verzoek je: dood me niet.’ De caféhouder wilde er niets van weten. Hij zei: ‘Als ik je laat weggaan, stuur je de politie op me af, denk je dat ik zo dom ben? Kom hier kijken’ en hij liep naar de kamer die er naast stond. ‘Zie je deze hoofden, dat zijn allemaal hoofden van mensen die ik vermoord heb.’
De president wist zich geen raad, werd erg zenuwachtig. Hij dacht na hoe hij zichzelf uit deze nare situatie kon redden. Hij zei: ‘Luister meneer, laat me al het werk dat U hebt voor U doen, dan hoeft U geen bedienden meer te betalen.’ ‘Neen’, zei de caféhouder, ‘ik heb geen werk.’ Toen
| |
| |
dacht de president weer aan iets anders, maar het lukte niet. Steeds zei de caféhouder: ‘Neen ik heb dat niet nodig’. Toen zei de president: ‘Laat mij enkele tapijten voor U weven, als U die verkoopt bent U zo rijk dat U geen café meer hoeft te houden.’
‘Wat!, riep de caféhouder, ’kan jij tapijten weven? ‘Ja’, zei de president opgelucht, ‘als U een paar latjes en spijkers brengt en wol, maak ik de mooiste die U ooit gezien hebt.’ Toen vertrok de caféhouder met het geld dat hij van de president afgenomen had. Nog dezelfde middag kwam hij terug. De president maakte toen van latjes en spijkers een raamwerk, daar spande hij de wol op. Hij weefde elke dag en na enkele dagen had de caféhouder al veel tapijten verkocht. De caféhouder was blij want hij had veel geld ontvangen.
Het was nu een week geleden dat de president gevangen was genomen. Hij zat een manier te bedenken om vrij te komen. Hij weefde een geheime boodschap in een tapijt. Toen het tapijt af was, zei hij aan de caféhouder:
| |
| |
Kijk, hier is een heel duur tapijt, daar kan je duizend guldens voor krijgen als je het naar het presidentieel paleis brengt.’ De caféhouder die erg gierig was, liet het zich geen twee maal zeggen.
Dadelijk spande hij zijn paarden, en vertrok naar het presidentieel paleis. De adjudant had al enkele dagen zitten denken waar de president gebleven kon zijn. Maar hij wilde dat nog niet aan het volk bekend maken. ‘Ach’, dacht hij, ‘de president is nog jong en jonge mensen hebben wel eens rare dingen.’
De adjudant had geen belangstelling voor de tapijten die de caféhouder hem aanbood. Hij dacht: ‘Tapijten voor het paleis kan de president zelf maken. Hoewel hij het, nu hij president is, erg druk zal hebben. Nou ja, laat me toch maar kijken.’
Toen hij het tapijt zag, ging hij nog meer aan de president denken. Dit tapijt was zeer mooi, het leek op één van de tapijten die de president altijd maakte. Hij zei: ‘Luister man, ik breng het tapijt even voor de
| |
| |
president om te vragen of hij dat wil hebben.’ Hij nam het tapijt mee naar zijn kamer. Daar bekeek hij het nauwkeurig. En jawel, dit was zowaar een tapijt met het geheimschrift. Hij bekeek het nog eens goed. Het was een adres dat erop stond. De adjudant dacht na. Toen ging hij terug naar de caféhouder en zei: ‘De president is bezig, wacht U even. Over een half uurtje krijgt U Uw geld.’ De caféhouder die aan niets anders dacht dan die paar duizend guldens, had er niets op tegen zelfs nog twee uurtjes te wachten. Hij ging er dus gezellig bij zitten en neuriede een wijsje. Intussen had de adjudant het rijtuig gespannen en reed hij met enkele bedienden naar het adres dat op het tapijt stond. Ze zochten het hele huis door en vonden de president in een kamer.
Nadat de president thuis was aangekomen ging hij naar de caféhouder toe, die op zijn geld zat te wachten. ‘W... wat’, stotterde de caféhouder toen hij de man die hij gevangen had gehouden voor zich zag staan, ‘bent
| |
| |
U de president?’
‘Ja’, zei de president, ‘en nu zal jij hetzelfde ondergaan, wat jij met zoveel mensen gedaan hebt. Jij zal onthoofd worden.’ Dat gebeurde met de slechte caféhouder. Maar voor de bedienden, de adjudant en de vrouw van de president was het feest. Wat waren ze blij dat de president nog in leven was en dat hij nog lang het land kon besturen.’ ‘Wie denken jullie dat het meest van allen blij was?’, vraagt opa.
‘De president’, roept Jeti. ‘Juist, weet je waarom? Hij was blij dat hij een vak geleerd had en dat hij daardoor aan de dood was ontsnapt. Ja, ook Krési had gelijk. Kennis is beter dan rijkdom’, zegt opa en hij trekt aan zijn pijp.
Loetwina, Jeti en Joewan kijken nog heel aandachtig naar opa.
‘Vonden jullie het een mooi verhaal?’, vraagt opa. ‘Ja!’, riepen ze.
‘Dat vind ik prettig, dan vertel ik morgen weer. Maar nu moeten jullie naar bed.’ Ze geven opa elk een
| |
| |
nachtkus, samen klimmen ze het trapje op naar de zolder en even later kruipen ze in bed.
|
|