Toen het vakantie was
(1999)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Bij de politieZe stonden bij het politiebureau. ‘Wie gaat eerst naar binnen?’ vroeg Whitney, want nu was ze toch wel een beetje bang. ‘We gaan gewoon allemaal samen,’ zei Soeresh. ‘Natuurlijk, we doen toch niets kwaads,’ zei Ashok. ‘We helpen de politie juist,’ zei Brian en hij stapte naar binnen, gevolgd door de anderen. ‘En wat komen al deze kinderen hier doen?’ vroeg een vriendelijke agent aan een bureau. ‘Eh meneer, eh... en... eh we weten waar dieven zijn,’ zei Brian ‘O ja? En welke dieven dan?’ vroeg de agent lachend. ‘Van de video's en de cassetterecorders van Fernandes,’ riep Soeresh. ‘In het huis van baas George,’ riep Brian. ‘Ze weten dat het huis leeg is,’ riep Whitney. ‘We kennen eentje, het is Modo,’ riep Ashok. ‘We hebben gezien toen ze daar gingen en Brian heeft alles gehoord,’ riep Gracia. Allemaal hadden ze tegelijk gesproken. De agent bracht zijn handen naar zijn oren en zei: ‘Rustig, rustig, niet allemaal tegelijk, zo kan ik niets verstaan. Eentje moet maar vertellen. Wie is de oudste?’ | |
[pagina 58]
| |
‘Ik meneer,’ ze Soeresh. ‘Goed, vertel jij het dan maar, begin eerst rustig te vertellen wie jullie zijn en waar jullie wonen.’ Soeresh haalde diep adem en begon te vertellen; hij noemde alle namen en zei dat ze in de Constant Vredestraat woonden, behalve Mariska die in de Rebostraat woonde en dat ze appels hadden gezocht op het erf van baas George. ‘O dus jullie zijn die dieven want jullie zijn appels bij je buurman gaan stelen,’ zei de agent. ‘Nee meneer, niet stelen,’ zei Gracia, ‘baas George is al maanden dood en er is niemand in het huis. Toen hij nog leefde, mochten we ook appels bij hem plukken.’ ‘We maken het erf ook schoon, we waren gaan harken,’ zei Whitney. ‘Toen hebben we door een kiertje bij de shutters gekeken en gezien dat in die slaapkamer een heleboel video's en radio's en cassetterecorders waren,’ ging Soeresh verder. ‘En de volgende dag hoorden we op de radio in het nieuws van die diefstal,’ zei Ashok. ‘We denken dat die dingen in de kamer van baas George misschien wel die gestolen spullen zijn,’ zei Soeresh. ‘Ja en vanmiddag hebben we die dieven gezien en ik heb gezien dat Modo eentje was en ik heb ze ge- | |
[pagina 59]
| |
hoord, want ik was daarbinnen, ik school in de kast,’ zei Brian triomfantelijk. ‘Wat zeg je me daar?’ vroeg de agent geschrokken. ‘Was je echt daarbinnen, jongen? Weet je wel hoe gevaarlijk zoiets is? En waar waren de anderen?’ ‘Ik was onder het huis, ik was daar gaan schuilen toen die dieven aankwamen, maar Brian kon niet meer naar buiten, daarom ging hij in de kast,’ zei Soeresh. ‘Daarom hoorde ik alles’ riep Brian, ‘agent, vanavond gaan ze weer daar, om twaalf uur, dan komt iemand dingen bij ze kopen; dus meneer kan ze vanavond gaan pakken.’ De agent keek de kinderen aan; hij knikte een paar keer en zei: ‘Wacht even, voor zoiets belangrijks moet ik de chef gaan roepen.’ Hij ging weg en kwam even later terug met nog een agent. ‘Chef,’ zei de eerste agent, ‘dit zijn kinderen met een belangrijke boodschap; als ik het zo hoor, zijn dit kleine agentjes, die goed werk doen. Ze zijn dieven op 't spoor,’ en hij vertelde wat hij van de kinderen gehoord had. ‘Is dat echt waar?’ vroeg de chef. ‘Ja meneer, alles is echt waar,’ riepen de kinderen in koor en Soeresh zei: ‘Als een agent mee- | |
[pagina 60]
| |
gaat, kunnen we hem laten zien waar het huis is en dan kan hij zelf die dingen zien.’ ‘Jullie zijn flinke kinderen, hoor,’ zei de chef. ‘Luister, agent Willis hier zal alles wat jullie verteld hebben opschrijven en dan gaat hij met jullie mee. Maar denk erom, mondje dicht, met niemand, echt niemand hierover praten.’ ‘Waarom niet meneer?’ vroeg Brian, want het leek hem juist geweldig om te vertellen aan Marcel en die andere grote voetbaljongens dat hij in de kast had gezeten en alles had gezien. ‘Een echte agent verklapt zijn plan niet van tevoren, dat begrijp je toch wel,’ zei de chef. ‘En later?’ Mogen we dan wel praten?. ‘Ja hoor, later mag je vertellen hoe dapper en flink jullie geweest zijn, maar nu nog even ssst,’ deed de chef. De kinderen knikten ernstig; ze begrepen het. Agent Willis ging achter een typemachine zitten en begon te typen; af en toe stopte hij om iets te vragen en even later las hij alles voor, wat hij getypt had. De kinderen luisterden. Ze knikten: ja, zo was het. ‘En Whitney had ze ook horen praten, een paar dagen van tevoren,’ zei Soeresh. Nu moest Whitney vertellen. Agent Willis keek heel ernstig, toen Whitney zei dat | |
[pagina 61]
| |
ze had horen zeggen: ‘Net leki fa na orwu kel kiri,’Ga naar voetnoot1 ‘Alleen staat er nog niet in dat een van de mannen Modo is,’ zei Brian. ‘Dat komt erin wanneer we Modo gepakt hebben,’ zei agent Willis; ‘wacht even, ik loop met jullie mee.’ Een poosje later, liepen ze op straat met agent Willis achter zich aan. Hij had zijn uniformhemd uitgedaan en had een gewoon hemd aan. ‘Ik wil niet opvallen,’ fluisterde hij tegen de kinderen ‘en ik doe alsof ik jullie niet ken, ik loop gewoon achter je en doe straks alsof ik bij Gracia's moeder op bezoek ga, want het is toch Gracia die aan de overkant woont. Niet expres kijken naar het erf, maar gewoon naar huis gaan. Ik hou alles wel in de gaten.’ Die avond kon geen van de kinderen makkelijk in slaap komen; Soeresh en Ashok gingen op het balkon op de vloer liggen en toen hun moeder zei dat ze naar bed moesten, zeiden ze dat ze het zo warm hadden en daarom nog wat op het balkon bleven. Whitney en Brian fluisterden zoveel met elkaar, dat mama vroeg wat dat ‘ge-sjoe-sjoe-sjoe’ toch betekende. Gracia lag in bed; de kleine radio stond aan; ze | |
[pagina 62]
| |
sliep niet, maar luisterde aandachtig naar geluiden van buiten. Ten slotte viel ze toch in slaap maar ze werd wakker omdat ze mama hoorde roepen: ‘Mijn gunst, het is politie!’ Gracia was meteen klaar wakker. Ze keek op de klok; het was half een in de nacht. Van buiten klonken stemmen; ze keek door het raam. Dennis stond op het erf; aan de overkant was een politie-auto en zwaailichten. Bij alle huizen in de buurt, gingen ramen en deuren open en kwamen mensen naar buiten. Soeresh, Ashok, Brian en Whitney, Gracia, allemaal stonden in slaapkleren op straat bij het bruggetje van het erf van baas George. Alleen Mariska en Rachelle waren er niet bij want die hadden niets gemerkt van de politie-inval. De mensen zagen hoe agent Willis en nog drie agenten naar buiten kwamen met vier mannen die handboeien om hadden. ‘Kijk, het is Modo!’ riep Dennis, de broer van Gracia. ‘Ja, dat wisten wij allang,’ zei Gracia. ‘Wij hebben ze gesnapt; Jee, den kisi den fufuruman!Ga naar voetnoot1 dag agent Willis,’ riep Brian. ‘Sst,’ zeiden Whitney en Gracia. ‘Ach niets sst,’ zei Soeresh. ‘Dag agent Willis.’ | |
[pagina 63]
| |
‘Dag kleine agentjes, goed zo, hoor. Je hoort nog van ons.’ ‘Wat bedoelt die man toch?’ vroeg Marcel, de broer van Whitney en Brian. ‘Kennen jullie die agent?’ vroeg Dennis. De kinderen lachten hartelijk. ‘Wij hebben de dieven gesnapt,’ riep Brian en allemaal riepen: ‘Ja hoor, wij hebben ze gesnapt en hebben alles aan de politie verteld.’ |