De Noordsche weereld
(1685)–Frederik Martens, Pierre Martin de la Martinière– AuteursrechtvrijVertoond in twee nieuwe, aenmercklijcke, derwaerts gedaene reysen: d'eene, van de heer Martiniere, door Noorweegen, Lapland, Boranday, Siberien, Samojessie, Ys-land, Groenland en Nova-Zembla
XI. Hoofd-stuck.
| |
[pagina 326]
| |
de reghte Walvisschen: Maer echter kan hy de Muyl op doen, wanneer hy wil. Ga naar voetnoot+ Binnen de Mond, tusschen 't Visch-been, is hy gantsch ruygh van Hayren, sigh vergelijckende met Paerds-hayr. 't Selve sit inwendigh aen 't Visch-been, en aen 't kleyne Visch-been, 't welck eerst voortkoomd. De verwe is blauw. 't Andere Visch-been is bruyn; oock doncker-bruyn met geele streecken. Deese houdmen voor d'oudste. 't Blauw koomd van de jonge Vin-visschen, en Walvisschen. Ga naar voetnoot+ De verwe van de Vin-visch is niet Sammet-swart, gelijck die van een Walvisch; maer van sulck een coleur, als de Seelt-visschen hebben. Ga naar voetnoot+ Aengaende de Ligchaems-gestalte; hy is langh, rond en smal. Heeft niet soo veel Vet, of Speck, als de Walvisch: Derhalven men oock geen sonderlinge begeerte heeft, om hem te vangen; wijl 't geen van hem koomd de moeyte niet kan vergelden. Ga naar voetnoot+ Veel gevaerlijcker is de Vin-visch te dooden, als de Walvisch; wijl hy sigh veel sneller kan beweegen, keeren en wenden. Soodaenigh stoot hy van sigh met de Staert en Vinnen, datmen met de Chaloupen niet dight ontrent hem derf koomen. Alderbest kanmen hem met Lançen de dood veroorsaecken. Ga naar voetnoot+ Men heeft my verhaeld, dat eenige Maets eens onvoorsiens 't Harpoen in een Vin-visch wierpen: Die daer op de Chaloup, met al de daer in zijnde Mannen, onder een groot Ys-veld ruckte. Niemand is'er afgekoomen, die kon seggen, hoe 't met d'andere gegaen was. Sijnen Staert leght over dwars, gelijck die van de Walvisschen. Wanneer deese Vin-visschen koomen, sietmen geen Walvisschen meer. | |
Verder beright van de Walvisschen-Traen. Bemanningh der Groenlandsche Scheepen. Hoe deselve beweerd sijn. Chaloupen. Spijs en dranck. Scheurbuyck, en welcke Persoonen aldereerst daer van aengetast worden.Ga naar voetnoot+ 't Vet, of de Traen der Walvisschen werd in meenighte ver- | |
[pagina 327]
| |
beesighd van de Seepsieders, Leertouwers, en verscheydene andere Handwerckers: Doch aldermeest verbrand in Lampen; en alsoo gebruyckt in plaets van Oly. Ga naar voetnoot+ De Groenlandsche Scheepen sijn wel van Volck voorsien: Gemeenlijck sijn'er tusschen de dertigh en veertigh, oock wel meer Persoonen op: Voornamentlijck in de groote, welcke ses Chaloupen bygevoeghd zijn. Soodaenige Scheepen konnen van aght-honderd tot duysend Quarteelen, of Vaten, Speck laeden. Ga naar voetnoot+ De kleyne Scheepen hebben gemeenlijck minder Laedingh, als vier, vijf, ses, tot seven-honderd Quarteelen. Deese hebben by elck Schip vijf Chaloupen. Ga naar voetnoot+ Oock vaeren'er Galliots nae Spitsbergen, om Walvisschen te vangen; Deese hebben yeder drie, somtijds oock wel vier Chaloupen by sigh. Ga naar voetnoot+ Eenige setten deese Chaloupen op 't Verdeck des Schips; of hangen deselve aen de zijden. Meerendeel geschied dit hangen in Spitsbergen, of by 't Ys; op dat de Chaloupen, soo haest'er Val,val geroepen werd, terstond in de Zee neer gelaeten konden worden. Ga naar voetnoot+ Ondertusschen blijven in 't Schip de Stierman, de Barbier, de Kuyper, en een Jongen; tot bewaeringh en bewaeckingh van 't selve. De Schipper, of Commandeur selfs, met 't overige Volck, moeten, d'een soo wel als d'ander, op de Walvisschen-Jaght passen. Ga naar voetnoot+ In elck Schip sijn 60. Lançen. 6. Walrus-Lançen. Soo veel Lançen en Harpoenen, soo veel Stocken sijn'er oock, daer toe behoorende. 40. Harpoenen. 10. lange Harpoenen, met welcke men de Walvisch onder 't water schiet. 6. kleyne Walrus-Harpoenen. 30. Lijnen, of Walvisch-Touwen. Yeder heeft de lengte van taghtigh of tnegentigh Vademen. Ga naar voetnoot+ In elcke Chaloup neemense met sigh, tot de Jaght, twee oock wel drie Harpoenen, en ses Lançen. Voorts een Walrus-Harpoen, en twee of drie Walrus-Lançen; drie Touwen, en vijf of ses Mannen, nae dat de Chaloupen groot sijn. In deselve sijn de Harpoenier, Lijn-schieter, en Stierer. Al t'saemen, behalven de Stierer, die met sijne Riem stierd, roeyense gelijcklijck nae de Walvisch. In elcke Chaloup is oock een Kap-mes, om daer meê 't Touw af te houwen, wanneerse de | |
[pagina 328]
| |
Walvisch niet volgen konnen. Oock hebbense Hamers, of, soose die noemen, Kloppers. Ga naar voetnoot+ Veel meer andere Wercktuygen sijn'er, als, Bijlen, Dreggen, veelerley slagh van Messen, waer meê 't Speck van de Walvisschen gesneeden werd, en welcke my getoond wierden van de Schipper Daniel Quint. Deese hebben veelerley Naemen. Schoon ick deselve hier beschrijven wou, soo sou echter de Leeser my hier ontrent niet konnen verstaen, of de gestalte daer van bevatten. Hy sal derhalven geduld gelieven te neemen, tot op een andere tijd; wanneer ick de Beschrijvingh duydlijcker sal maecken door de bygevoeghde Figueren. Ga naar voetnoot+ Eeten en Drincken werd voor de Maets ingescheept, en haer gegeven na Schips gelegenheyd. Die wat beters begeerd, moet sulcks op de reys meê neemen, soo veel hy wil, en als hy kan. Ga naar voetnoot+ Luyaerts bekomen op deese Toght de Scheurbuyck; doch die frisch in de wind sien, en op 't Schip gaen wandelen, doet de koude geen schaede, en de Leeden werden beweeghd. Gelijck 't Schip in de Zee huppeld of slingerd, nae deselve Maet leerdmen sijnen gangh righten. Ga naar voetnoot+ Deese Scheurbuyck is de gemeenste Sieckte op de Spitsberghsche Reys. Daer by komen noch Koortsen, Geswellen, en verscheydene toevallige Kranckheden. Hier op moet een Chirurgijn bedaght sijn, om goede Genees en Heel-middelen uyt 't Vaderland meê te neemen; wijl op de Zee niets te krijgen is. Ga naar voetnoot+ De geene, welcke op desen Toght komen te sterven, werden in Spitsbergen begraven; of men werpt de Lijcken in de Zee. Daer op werd een Stuck Geschut gelost. |
|