VIII. Hoofd-stuck.
Kruyd als Muysen-Ooren.
Ga naar voetnoot+ DIt Kruyd brenghd gepaerde, enckele, over al ongesneedene, ruyge, en de Muysen-ooren gelijck zijnde Bladeren voort. De Stengelen, wanneerse eerst uytschieten, zijn glad; doch werden naederhand even soo wel ruygh, als de Muysen-ooren, daer de bovenste magere bladeren sitten, Onder sijnse rond, en niet langh.
Ga naar voetnoot+ Boven op de Stengel koomd een witte Bloem uyt haer Bloem-huysje voort. 't Getal haerer Bladeren heb ick soo nauw niet aengemerckt. Oock heeft de kortheyd des tijds my niet toegelaeten, dat ick van 't Zaed had moogen schrijven. Ga naar voetnoot+ De Wortel is kleyn, rond en dun, met kleyne Veeselkens.
Ga naar voetnoot+ 't Schijnd dat dit Kruydeken behoord tot de ruyge Hoender-beet.
Veellight kon dit wel zijn 't derde of 't vierde Geslaght der Hayrige Hoender-beeten des Heeren Dodonei, voorgesteld in sijn Kruyd-boeck, eerste Latijnsche Druck, cap. 10. des tweeden Boecks; doch in sijne afbeeldingh zijn de Bladeren ingekerft; waer tegens 't Spitsberghsche Kruyd, gelijck wy alreeds geseghd hebben, ongekerfde Bladeren heeft.
Ick versaemelde 't selve in de Suyd-haven, op den seventhienden der Hoy-maend. Sie de Figuer B., by de Letter d.