De Noordsche weereld
(1685)–Frederik Martens, Pierre Martin de la Martinière– AuteursrechtvrijVertoond in twee nieuwe, aenmercklijcke, derwaerts gedaene reysen: d'eene, van de heer Martiniere, door Noorweegen, Lapland, Boranday, Siberien, Samojessie, Ys-land, Groenland en Nova-Zembla
XLVI. Hoofd-stuck.
| |
[pagina 123]
| |
vleckigh; doch de voeten ongekloofd hebbende; en rond, gelijck die van een Paerd. Ga naar voetnoot+ Munsterus wil, dat hy sigh vergelijckt met een drie-jaerigh Veulen, zijnde van Verwe als een Weselken. 't Hoofd als dat van een Hart; de Beenen dun; de Klauwen gekloofd; met een Hoorn aen 't Voorhoofd, van ontrent twee ellen lenghte. Ga naar voetnoot+ Marcus Paulus de Venetiaen seght, dat hy de gestalte eens Elephants heeft, oock sulck een verwe, doch een weynigh kleyner. De Staert is als die van een Os. 't Hoofd als dat van een Zwijn; doch soo swaer, dat het altijd nae d'Aerde hanghd. Ga naar voetnoot+ Philostratus beschrijft dit Dier, dat de Kop is als die van een Draeck, voorsien met een Hoorn, doch niet soo geheel groot; in 't midden gewonden, of gedraeyd, als de Zee-Slecken-huyskens. Hy heeft een Baerd aen de Kin; een langen Hals; voeten als die van een Leeuw. 't Overige des Ligchaems heeft de gestalte eens Harts. De Huyd is als die van een Slangh. Ga naar voetnoot+ Hesiodorus geeft voor, den Eenhoorn soo geswind te zijn, dat de Jaegers onmogelijck valt, hem te vangen, wat voor konsten en listen sy oock daer toe in 't werck moghten stellen. Ga naar voetnoot+ Louis Paradis verhaeld, wanneermen eenige der selver gevangen heeft bekoomen, soo voederdmen haer met Erweten, Boonen en Linsen. Hy seght, datse soo hoogh, zijn, als een Wind-hond; doch niet soo dun. Hy steld de verwe van 't Hayr als die van een Bever, doch gantsch glad. De Hals dun. De beenen, voeten en staert als die van een Hinde. De Kop kort en mager. De Mond als eens Kalfs. d'Oogen groot; d'Ooren kleyn; en tusschen deselve een Hoorn; gantsch dun; van buyten bruyn, en ontrent een voet langh. Ga naar voetnoot+ Thevet schrijft voor gewis, dat d'Eenhoorn soo groot is, als een half-jaerige Os. Dat hy heeft Beenen en Voeten als die van een Esel: Ooren als die van een Ren-dier; en dat hy sijnen Hoorn boven op 't Hoofd draeghd. Ga naar voetnoot+ Ludovicus di Barthema getuyghd, dat hy is als een Water-Paerd; behalven alleen, dat hy de Klauwen geklooft, en een Hoorn midden in 't Voorhoofd heeft. Ga naar voetnoot+ Volnesius verseeckerd ons, dat de Rhinocer de reghte Eenhoorn zijn sou. Garcias de Camphur, en Johannes Corbichon d'Egliceron. | |
[pagina 124]
| |
Ga naar voetnoot+ Albertus berigt ons, dat de regte Eenhoorns-hoorn is anderhalve hand breed beneden aen, in de doorsneede; en dat de lengte is van thien voeten. Ludovicus di Barthema segd, dat de lengte is van drie vademen. Ga naar voetnoot+ [In 't werck van di Barthema, 't welck ick heb, in 't Hooghduytsch uyt 't Italiaensch vertaeld zijnde, lees ick vier Spannen. Soo heeft oock de Nederlandsche Oversettingh, gedruckt t'Antwerpen 1563. in fol.: Doch dien Eenhoorn was noch seer jongh]. Munsterus steld drie Ellen. Marcus Paulus Venetus twee Ellen. Louis Paradis anderhalve Voet. Nicolaus Venetus eene Voet; en Cardanus maer alleen drie vingeren. Ga naar voetnoot+ Plinius seght, de Hoorn is swart. Solinus steldse Purper-verwigh. Paradis gelijck varsch in stucken gebroockene Rhabarbar. Albertus als Harts-hoorn. Andere seggen, datse witter is als Elphen-been. Ga naar voetnoot+ Wanneer ick nu aenmerck de tegens-een-strijdige meeningen van soo veele Schrijvers over de Hoorn des Eenhoorns; d'eene deselve dus, d'andere soo beschrijvende, soo beelde ick my gantschlijck in, datse hier van hebben gehandeld enckelijck om haer selven in verwonderingh te brengen. Welck gevoelen de Geleerde Baccius bekraghtighd; seggende, dat deese Schrijvers niet te geloven zijn, als die van dit Dier niets anders weeten, als alleen van hooren seggen: En dat geen Mensch oyt een Eenhoorn heeft gesien; even soo weynigh als de Vogel Phoenix. Ga naar voetnoot+ Wat nu belanghd de kraghten en deughden des Eenhoorns; genoomen, dat alles wat hier van verhaeld is geworden, en 't geenmen ons soeckt op te dringen, waeraghtigh waere, soo ben ick doch verseeckerd, dat in den Eenhoorn niet meer kraght is, als in de Hoorn van een Harten-bock, of in een stuck Elpen-been, 't welck dickmael werd gebruyckt tot stoppingh des Bloedspouwens, Buyckvloeds, e.s.v., wegens de daer in zijnde t'samentreckende kraght (of veel meer door een eygentlijcke quaedaerdigheyd; Ga naar voetnoot+ welcke t'samen-trecking werd veroorsaeckt door haer' Aerdsche substantie), soo dat de Gangen in de Bloed- en Pols-aderen werden gestopt en verstickt; 't welck veel meer behoord tot Vergif, als tot hertsterckingh. Even gelijck de Steen, welcke van seecker Raeds-Schrijver werd gemaeckt uyt Swavel en Vitriol; die, in een gewisse veelheyd van Wa- | |
[pagina 125]
| |
ter geworpen zijnde, een middel sou geven tot geneesingh van allerley Sieckten. Ga naar voetnoot+ Of gelijck eenige Quacksalvers doen, met haere Poeders uyt Eedele Gesteenten, Paerlen en Goud, welckese uytroepen voor groote gif-afdrijvende Artzenyen: Daer doch alle ervaerne Artzen weeten, dat dit maer enckele bedriegeryen zijn. En indiense yemand eenige verlightingh toebrengen, soo geschied sulcks meer door de dingen, met welcke de Poeders ingegeven werden, als door de deughd of eygenschap der Poeders selfs. Ga naar voetnoot+ d'oorsaeck hier van is, om dat niets, 't welck onbequaem is om Voedsel t'ontfangen, 't selve geven kan. Soodaenigh nu zijn de Paerlen, Eedele Gesteenten, en 't Goud. Indien deselve met eenige voedende of onderhoudende kraght begaefd waeren, soo sou een rijck Man, soo langh hy deselve besat, niet van Honger behoeven te sterven; noch eenige rijcke Vrouw bejegenen 't geen geschiedede in de Belegeringh van Jerusalem, veertigh Jaeren nae 't lijden en sterven onses Salighmaeckers; volgens 't beright van Josephis in sijne Joodsche Historien. Ga naar voetnoot+ Men laete derhalven de meenigh van Gabriel de Castagne en andere van sijnen aenhangh vaeren; welcke beweeren willen, dat Goud, inwendigh ingenoomen, de grootste Artzeny des Weerelds sou zijn; daer 't doch veel meer vergif is; gelijck blijckt aen des selven schaedlijcke reuck en stanck, waer door de Bergwerckers dickmael in haren arbeyd gedoodet werden. Ga naar voetnoot+ Tot verder bewijs, dat de Hoorn eens Eenhoorns geen kraght in sigh heeft; en derhalven geen hertsterckende Artzeny kan zijn, segg' ick noch dit, dat'er niet meer reuck noch smaeck, en derhalven geen deughd noch kraght meer in is, als in ander been. |
|