De Noordsche weereld
(1685)–Frederik Martens, Pierre Martin de la Martinière– AuteursrechtvrijVertoond in twee nieuwe, aenmercklijcke, derwaerts gedaene reysen: d'eene, van de heer Martiniere, door Noorweegen, Lapland, Boranday, Siberien, Samojessie, Ys-land, Groenland en Nova-Zembla
Toe-doeningh.Ga naar voetnoot+ 't Sal de moeyte waerdigh zijn, den onkundigen Leeser eenigh verder beright van deese Ren-Dieren, of Rheeën, te geven, uyt Olaus Magnus, Johannes Schmidt, Erasmus Franciscus, en andere Schrijvers. Sy worden genoemdt een slagh van Harten; doch zijn veel grooter, stercker en sneller. Sommige schrijven haer drie Hoornen toe. De tamme sietmen in Bothnia en Groot Lapland. Men spand haer voor de Sleden; derhalven haer oock de naem Reiner, of Rancher, of Rangifer, toegevoeghd is; Ga naar voetnoot+ vermits 't Span-tuygh, haer om de Hoornen en aen de Borst gedaen, Rancha, of oock Locha, werd geheeten. Derhalven Rancher, of Reiner, soo veel bedied, als een Jock of Treck-Hart. Alhoewel dien naem oock afkoomd van 't gewight haerer Hoornen, hebbende de gedaente van eenige Tacken eens Eycken-Booms. Onder dese Hoornen zijn de twee grooter als de derde; welcke midden op 't Hoofd sit, met eenige korter Tacken dan d'andere betelghd; waer meê sy 't Hoofd beschermen tegens de Vyandlijcke Dieren, insonderheyd tegens de Wolven; te gelijck haer een cierlijck aensien veroorsaeckende. Ga naar voetnoot+ Schefferus dese Beschrijvingh Olai verklarende, seghd, dat dit derde geenen Hoorn is, maer alleen een Tack, groeyende tusschen beyde de Hoornen; en de gestalte eens Hoorns vertonende; steeckende voor uyt. Op dese wijs soumen konnen seggen, dat sommige deser Dieren vier, vijf of ses Hoornen hebben. Die van de Wijfkens zijn veel kleyner. Sy strecken sigh achterwaerts van 't Hoofd uyt; doch aen 't eynd krommense sigh niet na aghteren toe, gelijck die van de Geyten en Bocken; staen oock niet tegens malkander gekeerd, gelijck die van de Harten en Elanden, maer zijn voorwaerts gebogen, als die van de wilde Geyten. Ga naar voetnoot+ Eenige maecken van d'Elanden en de Ren-dieren eenerley Geslaght, doch qualijck. Sommige noemense Rheën. Sy leven van 't witte Bergh-Mos, leggende in de Winter met Sneeuw bedeckt: Maer hoe hoogh dese Sneeuw oock zijn moght, echter weten de Ren-dieren daer door te graven, en alsoo hare Kost daer onder te bekomen. In de Somer voedense sigh met de Bladeren en groene Telgen der Boomen. Aen den Hals hebbense Manen, gelijck de Paerden. De Hoeven, of Klauwen, zijn gekloofd; welke de Natuer by na gantsch rond heeft gevormd, wijl dese Beesten door de Dalen en over de Geberghten geduerigh door de diepe Sneeuw moeten lopen. Ga naar voetnoot+ Daer zijn Wilde en Tamme, of liever getemde. d'eerste laetmen in de Wildernissen loopen, om 'er te vermeenighvuldigen, op datmen somtijds een Jaght tegen haer aenstellen moght. Ga naar voetnoot+ De Tamme brengen hare Heeren seer groot voordeel toe: Want sy bedienen sigh van hare Melck, Huyd, Zenuwen, Gebeenten, Hoornen, Hayr, en Vleesch; zijnde 't laetste een welsmakend eeten. Daer-en-boven werdense gespannen soo voor sware als lighte | |
[pagina 34]
| |
Wagens en Sleeden, beladen met kostlijck Vel-werck, en allerley Visch; wijl de meeste Laplanders alleen van de Visschery leven. Op eenen Dagh konnense honderd en vijftigh-duysend schreeden afleggen, maeckende dertig middelmatige Duytsche Mijlen. Ga naar voetnoot+ De Sneeuw-Wagens, of Sleeden, loopen voor aen spits toe, om dies te beter door de Sneeuw te mogen snijden, gelijck de Schepen door de Zee-Baren. Ga naar voetnoot+ De Melck deser Dieren werd gedroncken, of tot Kaes gemaeckt; desgelijcks tot een slagh van Vet, of Smeer; maer eygentlijcke Booter konnens' 'er niet van bekomen. Ga naar voetnoot+ De Huyd verstrekt de Menschen tot Stof voor Kleedingh aen 't Ligchaem, en decksel op 't Bed. Men bereydt 'er oock Paerde-Sadels, ledere Sacken en Blaes-balgen van, vermits dese Huyden gantsch taey, sterk, en geduersaem zijn. Ga naar voetnoot+ De Zenuwen werden verarbeyd tot Hembden, in plaets van Vlas, 't welck hier niet wast: Oock maecktmen 'er Gaern van; nevens seer sterck Touw-werck, waer meê sy hare Schuyten vast t' samen binden, wijl haer Ysere Nagels ontbreecken. Ga naar voetnoot+ De Beenderen en Hoornen gebruycktmen tot Bogen, Ga naar voetnoot+ en werden derhalven seer hoogh geaght. Ga naar voetnoot+ De Klauwen houdmen een dienstigh middel voor de Kramp. Met 't Hayr werden de Rijd-sadels gevuld; Ga naar voetnoot+ desgelijcks Stoel-kussens, en Bulsters, om op te leggen. Ga naar voetnoot+ 't Vleesch is gezond, en van een leckere smaeck. Als 't gesouten is, kan men 't veele Jaren langh goed houden. Ga naar voetnoot+ Sommige Inwooners hebben thien, twintigh, dertigh, t' seventigh of honderd deser Dieren; sommige oock wel twee, drie, vier, of vijf honderd, na datse wel-vermogend zijn. Deselve latense door seeckere Harders gintsch en herwaerts op de Weyden brengen, en in Stallen bewaren, wegens de veelheyd der Wolven, insonderheyd der Bergh-Wolven, welcke grimmiger en vernielender zijn als d'andere. Alsse over Zee na andere Landen werden gevoerd, Ga naar voetnoot+ blijvense niet langh in 't leven, wegens de veranderingh, soo des Lughts als des Voedsels. Gelijck dan oock de Laplanders selfs, in een ander Gewest komende, wel haest de Dood in de kaecken vallen. De Sweedsche Vorst Steno Stur sond Hertogh Frederick van Holsteyn ses deser Ren-dieren, nevens een Lap en sijne Huysvrouw, om op deselve te passen. Doch so wel de Menschen als de Beesten stierven in weynig tijds. Koning Gustavus schonck in 't Jaer 1533. aen eenige Pruyssische Heeren thien Ren-dieren van beyderley Geslaght, welcke men de Wildernis ter vrijheyd gaf, op datse sigh in deselve moghten vermeerderen: Doch naderhand heeftmen noch Oude noch Jonge gesien. |
|