Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
Hoofdstuk XIX: De ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’.De ‘Oratio de bello Turcis inferendo’.Een keten van versterkte dorpen, blokhutten, wachttorens en versperringen beschermde de zuidoostelijke grens van het rijk van Ferdinand en later dat van Maximiliaan tegen invallen vanuit het Ottomaanse rijk. Een brede strook land achter de grens was bevolkt door gewapende boeren. Het was een ruw volk dat er veelal eigen regels en rechten op na hield en geen gehoorzaamheid verschuldigd was aan de landheren maar rechtstreeks aan de regering in Wenen. Deze mannen en een klein garnizoen huurtroepen vormden een betrekkelijk goedkope verdediging, al was zij ontoereikend bij een werkelijke oorlogGa naar voetnoot1.. In Wenen heerste daarom voortdurend bezorgdheid over de gevolgen van een werkelijk grote Turkse aanval. Om de dreiging uit het zuidoosten het hoofd te bieden deed keizer Maximiliaan, gesteund door zijn Raad van Oorlog, op de rijksdag te Regensburg in 1576 een voorstel tot de invoering van een staand leger (‘exercitus perpetuus’) langs de grenzen van het rijk. Dit plan had echter van meet af aan weinig kans van slagen omdat de Duitse Standen zich tegen een concentratie van de militaire macht bij de keizer verzettenGa naar voetnoot2.. In diezelfde tijd droeg Busbequius zijn ‘Oratio de bello Turcis inferendo’ - door latere edities bekend als ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda’ - op aan ‘Rudolf, koning van Hongarije en aartshertog van Oostenrijk’Ga naar voetnoot3.. Dit geschrift viel aan het hof in goede aarde. De auteur, geïnspireerd door zowel het voorbeeld van de Romeinen als dat van de Turken, pleitte voor een staand leger. In de dedicatiebrief van 31 mei 1576 schreef Busbequius dat hij, bewogen door de tijden en de gevaren die de christelijke landen bedreigen, deze rede had samengesteld en aan Adam von Dietrichstein had getoond. Terstond na lezing had Von Dietrichstein haar | |
[pagina 458]
| |
aan de koning willen mededelen. Maar zelf had hij zich aanvankelijk verzet, omdat hij het geschrift niet van die waarde achtte dat het in handen van de koning zou geraken. Maar hij was tenslotte gezwicht voor Von Dietrichsteins aandrang. Na enkele dagen was de opperhofmeester met het bericht gekomen dat Rudolf en zijn broer Ernst het werk hadden gelezen en ‘dat het zeer zeker hun goedkeuring wegdroeg’. Vervolgens had Von Dietrichstein hem aangemoedigd het werk uit te geven, maar hij (Busbequius) zag hierin vooral een te grote toegevendheid van Von Dietrichstein jegens een vriend. Toch waren zijn ijver en het oordeel van de koning voor hem van zoveel waarde dat hij niet aarzelde het werk als een herinnering aan zijn plichtsgevoel jegens de koning achter te laten, juist nu hij op het punt stond naar zijn vaderland terug te keren met de bedoeling daar langere tijd te blijvenGa naar voetnoot4.. | |
[pagina 459]
| |
Ottomaanse rijk en de oorlogvoering met de TurkenGa naar voetnoot8.. Het aansporend karakter van het geschrift en ook de keizerlijke politiek van die dagen maken het veeleer aannemelijk dat het druk gelezen werd. | |
Oordeel over de Turken.De ‘Exclamatio’ is wel het meest verspreide, maar niet het enige document waarin Busbequius zijn oordeel gaf over de Turken. In de Turkse brieven behandelde hij hun zeden, gewoonten, aard, godsdienst, maatschappelijk systeem, en militaire organisatie uitvoeriger. Maar zijn veelal lovende beschrijving van de verschillende aspecten van de Turkse maatschappij was in de tweede helft van de zestiende eeuw, met uitnemende kenners van de Turkse samenleving als Pierre Belon en Guillaume Postel, geen uitzonderingGa naar voetnoot9.. Busbequius schimpt weliswaar op de bijgelovigheid van de TurkenGa naar voetnoot10., spreekt met afschuw over hun vertier bij het stukslaan van antieke beeldenGa naar voetnoot11., heeft weinig bewondering voor de Turkse bouwkunstGa naar voetnoot12. en als Rüstem Pasja hem bij wijze van gunst vraagt zich te bekeren tot Mohammedaan, wijst hij dit zonder aarzeling afGa naar voetnoot13.. | |
[pagina 460]
| |
landenGa naar voetnoot17.. Hij is ervan overtuigd dat de oorlog met de Perzen de Turken weerhoudt met de keizer af te rekenen, maar hij beschouwt dit als uitstel, niet als reddingGa naar voetnoot18.. Busbequius' opstelling tegenover de Turken leren we ook kennen door een ander Latijns geschrift van hemGa naar voetnoot26.. Het geschrift is zonder datum en draagt geen titel. Het is vermoedelijk bedoeld als een schets voor een redevoering. Het | |
[pagina 461]
| |
richt zich tot de bewoners van Oostenrijk en van de Duitse gebieden met de waarschuwing dat zij niet passief moeten aanzien hoe hun buren en in de eerste plaats de Hongaren door de Turken worden overweldigd; zelf zullen zij het volgende slachtoffer worden. Busbequius merkt allereerst op dat de Turken niet kunnen begrijpen dat de vlucht van SigismundusGa naar voetnoot27.. en andere nederlagen - vooral die in Hongarije, de belangrijkste afweer tegen de Turken - door het ‘Germaanse’ volk ongewroken zijn gebleven. De Turken vatten dit op als lafheid, of onkrijgshaftigheid van de ‘Germanen’. Het onrecht aan de gehele christenheid en de nederlagen bij de naburen zijn veronachtzaamd, waarna het ‘Germaanse’ land nu zelf aan de beurt is: het kwaad kruipt steeds dieper en pas als het in het binnenste van ‘Germanië’ rondwaart zullen we - maar dan vergeefs! - in actie komen. Dan zien we in, zo gaat Busbequius verder, dat ieder afzonderlijk zich niet kan handhaven, als niet ook de staat, het grote geheel, ongedeerd is. Niets bracht de ondergang van onze naburen en verder gelegen volkeren sneller nabij dan hun onvermogen om moed op te brengen bij de nederlagen van hún naburen en het verlies van de godsdienst; zij meenden dat die rampen hun niet aangingen en niet zouden deren. (p. 2:) Zo zijn ook de Grieken en andere volkeren, tenslotte ook de Hongaren, ten ondergegaan, omdat zij afwachtend toekeken, terwijl hun buren vernietigd werden. | |
[pagina 462]
| |
bij deze oorlog gaat het uiteindelijk niet om het verlies van de waardigheid, of de vrijheid, of het geluk, of het vaderland - voor elk van deze dingen afzonderlijk zijn de mensen bereid hevig te strijden! -, maar om het feit dat tegelijk met dit alles juist de godsdienst, de enige troost in rampen, wordt vertrapt en voor de toekomst wordt vernietigd. De oorsprong van al deze opvattingen ligt overigens niet bij Busbequius. Ook bij Verantius en Zay, bijvoorbeeld, ontmoeten we een dergelijke aanklacht tegen de verdeeldheid van de christelijke landen en in het bijzonder van de Duitse vorsten die onbekommerd toekeken terwijl Hongarije, dat zo lang als borstwering had gediend, langzaam maar zeker ten prooi viel aan de Turken; de andere landen zouden zo ongetwijfeld hetzelfde lot delenGa naar voetnoot28.. Het is veelzeggend, dat de anders zo weinig op de voorgrond tredende oud-gezant de pen heeft opgepakt om te waarschuwen tegen het gevaar van het Ottomaanse rijk. De vroege tekenen van verval van het trotse Ottomaanse rijk, die Von Ranke heeft waargenomen in de late regeringsjaren van SüleymanGa naar voetnoot29., ontgingen Busbequius en de meesten van zijn tijdgenoten geheel en al, ook al werden ze een generatie later wel waargenomenGa naar voetnoot30.. Vrede en rust aan de grenzen met het door de Turken veroverde gebied werden door Busbequius en zijn tijdgenoten met een uiterst wantrouwen gadegeslagen. En dat was ook de realiteit. Weliswaar leden de Turken op zee een grote nederlaag bij Lepanto (1571), maar niet veel later vochten zij opnieuw een gruwelijke, en uitputtende oorlog in Perzië. Een poging om een kanaal tussen Wolga en Don aan te leggen voor de verovering van de gebieden rond de Kaspische Zee mislukte. Vanaf 1592 woedde wederom een lange, treurige oorlog in Hongarije. | |
[pagina 463]
| |
een brief van 12 juli 1567 aan Von Dietrichstein noemt hij het een onmogelijke opgave voor het gezantschap van Verantius en Teuffenbach om een duurzame vrede met de Turken tot stand te brengen. Het winnen van tijd acht hij erg moeilijk, maar het kan zijn dat de Turken zich voorstellen binnenkort de Pers totaal te vernietigen. Hij is bang dat de Pers zich als eerste zal verzoenen en zij zelf, terwijl de Turken snel hun zaken in orde hebben, des te meer moeite hebben om hun eigen zaken te regelen, terwijl ze er grotere behoefte aan hebbenGa naar voetnoot31.. | |
‘Exclamatio sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’.Het ligt voor de hand te denken dat het bovengenoemde, ongetitelde Latijnse document met een oproep tegen de Turken een vooroefening is geweest voor de ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’. Toch zijn beide geschriften verschillend van inhoud. In het eerstgenoemde werk wordt namelijk gewaarschuwd tegen het passieve militaire optreden door de ‘Germaanse’ volkeren, dat bij de Turken een verkeerde indruk wekt; het geschrift is gericht tot de bewoners van de ‘Germaanse’ landen en Oostenrijk om hun bedreigde naburen te steunen in hun strijd tegen de Turkse overweldigers, opdat zij niet zelf als volgende overweldigd zullen worden, en hun vrijheid en godsdienst zullen verliezen. In de ‘Exclamatio’ is de inertie van de christelijke landen eveneens een belangrijk thema, maar de schrijver richt zich hier minder expliciet tot de ‘Duitse landen’. Hier worden de gedachten over de wijze waarop het christelijke kamp zich tegen de Turken moet wapenen en organiseren verder uitgewerkt door een verwijzing naar het voorbeeld van de Romeinen. De ‘Exclamatio’ behoort tot het genre van de ‘declamationes’, oefenstukken over verschillende onderwerpen, in de oudheid geschreven door de jeugd om zich te oefenen in het spreken en argumenteren. De humanisten namen dit genre weer op in hun onderwijs, maar gebruikten het daarbuiten voor serieuzere zaken. | |
[pagina 464]
| |
Busbequii Exclamatio: Siue De re militari contra Turcam instituenda Consilium’Ga naar voetnoot35.. | |
[pagina 465]
| |
fen en een noodkreet slaken (‘exclamare’)Ga naar voetnoot42.. Hierna beschrijft de auteur de omvang van de verschrikkingen die hen bedreigen, de zwakke verdediging en het ongefundeerde vertrouwen in de vredelievende houding van de Turken; hij schildert hun oorlogszuchtigheid en militaire successen; dit gevaar is niet van voorbijgaande aard zoals dat van de Goten, Vandalen, Hunnen en AlemannenGa naar voetnoot43.. | |
[pagina 466]
| |
ten dus de Romeinen het voorbeeld gevenGa naar voetnoot50.. | |
[pagina 467]
| |
Het staat dus vast, zo concludeert Busbequius aan het einde van zijn ‘Exclamatio’ dat hij niets nieuws en ongehoords voorsteltGa naar voetnoot60.. Er is derhalve een grote inzet nodig overeenkomstig hetgeen in het voorafgaande gezegd is ten einde een verandering in de oorlog tegen de Turken tot stand te brengen. Busbequius stelt een voetleger voor van 12.000 soldatenGa naar voetnoot61.. Een reden geeft hij niet, maar in de eerste Turkse brief wordt het aantal Janitsaren op 12.000 man gesteldGa naar voetnoot62., zodat duidelijk is dat een soort ‘balance of terror’ het gewenste doel is. | |
Het Romeinse voorbeeld.In de ‘Exclamatio’ beveelt Busbequius de Romeinse legers aan als model voor de moderne legers. Het gaat om een oude discussie. Busbequius zegt dan ook terecht dat hij niets nieuws verkondigtGa naar voetnoot64.. Machiavelli was de eerste, die een legerhervorming naar Romeins model had gepropageerd en ook werkelijk had doorgevoerd om Florence te beschermen tegen de Medici en hun bondgenoten. Dit experiment mislukte, onder andere door gebrek aan oefening in discipline van de Florentijnse burgersGa naar voetnoot65.. Desondanks bleven degenen die thuis waren in de klassieken wijzen op de voordelen van de Romeinse legerorganisatie en een hele reeks boeken over dit onderwerp - niet in de laatste plaats de teksten van de klassieke auteurs zelf - kwam in de loop van de zestiende eeuw uitGa naar voetnoot66.. Het opmerkelijke is dat Busbequius de Romeinse legerorganisatie aanbeveelt, niet de Turkse, terwijl hij toch de legerorganisatie van de Turken gelijkstelt aan die van de Romeinen. Deze gelijkstelling van Turken met Romeinen dient er in de eerste plaats toe de lezer te overtuigen van de geschiktheid van de Romeinse legerorganisatie voor moderne toepassingen. Overigens zag ook Busbequius zelf wel in dat er naast de gelijkenis tussen beide volkeren vele verschillen waren en dat hij het niet hoefde te wagen de Turkse oorlogsorganisatie voor christelijke landen aan te bevelen. De Janitsaren zijn ook nooit daadwerkelijk nagevolgd en evenmin enig ander belangrijk aspect van de Ottomaanse militaire organisatie, hoe groot ook de bewondering was in Europa voor de Turkse militaire organisatie en hoe schrijvers | |
[pagina 468]
| |
ook vanaf de zestiende eeuw op imitatie aandrongenGa naar voetnoot67.. Lipsius brengt bijna twee decennia later de vergelijking tussen Turken en Romeinen opnieuw ter sprake in zijn boek ‘Over de Romeinse krijgskunst’ (‘De militia Romana’). Hier vindt men een schat aan informatie bijeen over de recrutering, opleiding, bewapening en de andere zaken, die de legerorganisatie betreffen. Niet Vegetius maar Polybius is Lipsius' inspiratiebron. Anders dan Busbequius is hij geen voorstander van een volksleger, al legt ook hij nadruk op recrutering en discipline. Lipsius keert zich tegen een vergelijking met de Romeinen wanneer hij zegt: ‘Gaat heen Turken met uw janitsaren, gij, die pretendeert een beeld op te roepen van de legers in de oudheid, maar een vals beeld! Als het beeld juist zou zijn, dan zouden wij niet meer bestaan. Want dat houd ik voor zeker dat als de oude legers verenigd zouden worden met die nieuwe van ons en tegelijkertijd de ordening (“ordo”) en de slaglinie (“acies”), dan zou de oude en de nieuwe wereld in korte tijd onder de wetten van één persoon komen’Ga naar voetnoot68.. Deze woorden richt Lipsius niet zozeer tegen Busbequius als wel tegen Francesco Patrizio. Deze had in 1583 in zijn boek ‘De militia Romana di Polibio di Titio Livio e di Dionigi Alicarnasseo’ gesteld dat de Romeinse militie de enige was die met de Turken kon wedijverenGa naar voetnoot69.. |
|