Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
IV
| |
[pagina 373]
| |
Hoofdstuk XIV: Busbequius als man van wetenschap en maecenas.Inleiding.De opsomming van boeken, ongewone dieren en kostbaarheden die Busbequius meebracht uit Constantinopel, is indrukwekkend. Zijn woorden dat ‘niets van deze dingen erg de moeite van het vermelden waard is’Ga naar voetnoot1., moeten dan ook niet geheel serieus worden opgevat. In zijn karavaan bevonden zich zes wijfjeskamelenGa naar voetnoot2. en ‘verscheidene fiere en in schoonheid uitmuntende paarden, waarmee vóór hem nog niemand thuis was gekomen’Ga naar voetnoot3.. Veel indruk maakte een tamme Faraorat (‘ichneumon’), die Busbequius had bestemd als geschenk voor de keizerGa naar voetnoot4.. Johan Khevenhüller schreef veertien jaar later vanuit Madrid aan de keizer dat hij een kat had gekocht, bijna gelijk aan die welke Busbequius had meegebracht uit Constantinopel; hij zou hem bij de eerste de beste gelegenheid opsturenGa naar voetnoot5.. De tapijten, het in ‘Babylonische’ trant geborduurde linnengoed, de zwaarden, bogen, tuigages, en vele voornamelijk uit paardenleer bewerkte voorwerpen waren bestemd als geschenken voor de hoge heren in Frankfurt, of voor hen die erom vroegenGa naar voetnoot6.; één tapijt bevond zich later in de nalatenschap van keizer MaximiliaanGa naar voetnoot7.. Er was een kostbare verzameling Griekse muntenGa naar voetnoot8., en ruim 260 Griekse handschriften kwamen per schip via Venetië naar WenenGa naar voetnoot9.. Verder waren er nog de ‘Egyptische balsem’Ga naar voetnoot10., en de tekeningen van plantenGa naar voetnoot11., monumenten en scènes uit het Turkse levenGa naar voetnoot12.. Een | |
[pagina 374]
| |
verslag over het delven van Lemnische aarde en ook monsters van dit poeder bereikten Wenen wat later. Vele planten, waaronder de kalmoes, waren reeds jaren voorheen naar Wenen gezonden; bij zijn terugkeer in 1562 nam Busbequius weinig planten meeGa naar voetnoot13., wel echter de seringGa naar voetnoot14.. Tussen zijn papieren bevonden zich onder andere de inscriptie van de ‘Res Gestae’ van keizer Augustus, het verslag van zijn ontmoeting met de Krimgoten en aantekeningen over zijn belevenissen en over het leven onder de Turken. De gezant zou ze later verwerken in de vier Turkse brieven en de ‘Exclamatio’. De ontdekking door Busbequius van het ‘Monumentum Ancyranum’ en de beschrijving van het Krimgotisch, de invoer van planten als de kalmoes, de sering en de tulp en ook van de Griekse handschriften - vooral het Dioscorides-handschrift - zijn dikwijls afzonderlijk behandeld. Toch is Busbequius een onbekende voor de wetenschapsgeschiedenis, terwijl juist zijn vertrouwdheid met de eigentijdse geleerdencultuur hem tot een uitstekend voorbeeld maakt van de in de zestiende eeuw zo sterke samenhang tussen verschillende wetenschappelijke disciplinesGa naar voetnoot18.. Tegelijk ook is zijn werk en dat van geestverwante tijdgenoten kenmerkend voor het ontstane zelfbewustzijn en de groeiende ontvankelijkheid en waardering voor bijzondere levensvormen in ver afgelegen en vreemde culturenGa naar voetnoot19.. | |
[pagina 375]
| |
De historische vertekening in de Turkse brieven.De wetenschappelijke literatuur uit de zestiende eeuw vermeldt Busbequius dikwijls. Tijdgenoten prezen Busbequius als mecenas van de wetenschap, en niet zelden ook vanwege zijn eigen geleerde bijdragen. Matthioli, Clusius, Schottus, Lipsius en Gruterus erkenden volmondig dat zij profiteerden van het materiaal dat hij bijeen had gebracht. Daarnaast is er de rijke informatie uit de Turkse brieven die, zoals in hoofdstuk III reeds is uiteengezet, met enige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd. In de eerste plaats zijn de brieven geen wetenschappelijk werk in engere zin, veeleer bellettrie. Ze geven vele levendige, afwisselende en onderhoudende verhalen, zonder al te veel details. Daarnaast treft men er een helder oordeel aan en pakkende uitspraken. Wijdlopige en diepgravende betogen ontbreken, evenals een pralerig vertoon van kennis. Wel worden de klassieke en eigentijdse auteurs zo nu en dan genoemd en nog vaker stilzwijgend gebruiktGa naar voetnoot20.. | |
[pagina 376]
| |
dat Busbequius zo nu en dan worstelde met zijn geheugenGa naar voetnoot24.. | |
De verborgen schatten van Constantinopel en Klein-azië.Busbequius nam niet alleen uit Constantinopel maar ook van latere reizen in Italië, Spanje, Vlaanderen, Duitsland en Frankrijk antiquiteiten, planten, en andere kostbaarheden mee. Deze waren echter van minder gehalte. Italië en de andere Europese landen waren al generaties lang doorzocht op het voorkomen van munten, inscripties, handschriften, bijzondere dieren en planten. Men moest derhalve wel over een uitzonderlijke opmerkingsgave, volharding, geluk en ook kapitaal beschikken, wilde men uit die landen met even waardevolle schatten naar huis terugkeren als Busbequius uit Constantinopel. Er bestond weinig belangstelling voor de culturele erfenis van het Griekse en Byzantijnse verleden binnen het Ottomaanse rijk. Griekse en Italiaanse geleerden en kooplui hadden nog vóór de val van Constantinopel (1453) veel oude manuscripten en andere kostbaarheden naar het westen gebracht, omdat duidelijk was dat weinig van de oude antieke en christelijke beschaving gespaard zou worden door de ‘barbaarse’ vijand. Klein-Azië en Constantinopel werden na 1453 lange tijd gemeden door wetenschappelijk geïnteresseerde reizigers uit het westen. Guillaume Postel, André Thévet, Petrus Gillius en Pierre Belon behoorden tot de eersten die, kort vóór Busbequius' gezantschap, op grote schaal de archeologische, historische en natuurhistorische schatten uit dit boeiende gebied opnieuw onderzochtenGa naar voetnoot27.. | |
Wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Omgang met geleerden.Busbequius hield zich graag op in het gezelschap van ontwikkelde en geleerde personen. De literatuur in brede zin, | |
[pagina 377]
| |
het recht en de natuurlijke historie hadden zijn grote belangstelling. Masius herinnerde aan het plezier van zijn vriend om tijdens verre buitenlandse reizen de cultuur van vreemde volkeren te leren kennenGa naar voetnoot28.. Busbequius kon zich in vrijheid hieraan wijden. Hij was niet zoals Clusius, Blotius en Sambucus economisch afhankelijk van de gunst van een mecenas, maar werd veeleer zelf als mecenas beschouwdGa naar voetnoot29.. De tijdrovende bestudering en publicatie van zijn ontdekkingen werden door hem graag aan bevriende geleerden overgelaten, terwijl hijzelf zich naar hartelust overgaf aan de luchtige maar toch erudiete vertelling van zijn Turkse belevenissen. Monteagudo, de Spaanse gezant in Wenen, schreef in een geheim rapport over Busbequius dat hij zeer belezen wasGa naar voetnoot30.. Dit blijkt ook uit Busbequius' vele verwijzingen naar en zinspelingen op de werken van toneelschrijvers als Aeschylus, Plautus, en Terentius, van dichters als Vergilius, Horatius en Ovidius, van geschiedschrijvers als Polybius, Livius, Caesar en Tacitus, en op de geschriften van redenaars, filosofen en wetenschappelijke auteurs als Cicero, Seneca, Cato de Oudere, Athenaeus, Varro, Plinius de Oudere en Strabo. Ook juridische boeken als de Pandecten en Digesten van Justinianus, de werken van natuurhistorici als Aelianus en Vopiscus en die van medici als Galenus en Dioscorides worden bij hem vermeld. Ook verzuimde hij niet de werken van eigentijdse auteurs te lezen, al vinden we slechts Belon en Gillius met name vermeld in de Turkse brieven. Het was dus niet zonder reden dat hij ‘doctus’, zelfs ‘doctissimus’ werd genoemdGa naar voetnoot31.. In de zestiende eeuw groeide de tendens om de ervaring en de eigen waarneming een grotere rol toe te kennen in de beoordeling. Er was een toenemende wedijver met de traditionele autoriteiten die bekend waren uit de literatuur. Deze spanning trad vooral aan de dag aan de Italiaanse universiteiten, vooral in Padua. Andreas Vesalius had omstreeks 1540 in Padua - kort vóór Busbequius' komst naar die stad! - door zijn dissecties op menselijke lichamen een omwenteling veroorzaakt in de medische wetenschap. Rond 1544 werd aan diezelfde universiteit een botanische tuin geopendGa naar voetnoot32.. Busbequius' vriend Willem Quackelbeen onderkende goed de grote ontwikkelingen die plaats vonden. Dit maakt zijn enig bewaarde | |
[pagina 378]
| |
brief aan Andreas Matthioli duidelijk. Quackelbeen zag voor de studie van de planten (in dienst van de medicijnen) een nieuwe tijd aanbreken. Hij meende dat de geleerden in niet geringe mate de mensen hadden bevrijd van de onwetendheid en dwaasheid waarmee in het verleden dit onderwerp werd besproken. Hij prees het Dioscorides-commentaar van Matthioli boven alles en hij vergeleek Matthioli's werk met dat van Vesalius, die in eerdere jaren op het gebied van de anatomie anderen ver achter zich had gelatenGa naar voetnoot33.. Het was voor wetenschappers in de zestiende eeuw nog niet gemakkelijk om zich los te maken van het geschreven woord. Observaties uit de natuur en experimenten in het laboratorium werden dikwijls verkeerd geïnterpreteerd. Toch herinneren zestiende-eeuwse verzamelingen van planten, stenen, dieren en antiquiteiten aan de mateloze nieuwsgierigheid naar het zeldzame, bijzondere en het exotische. Men zag hier een tastbare bevestiging van hetgeen de boeken leerden, maar ook een uitbreiding en soms een ontkenning daarvan. Ook Busbequius' huis in Parijs bevatte een verzameling van allerhande van zijn reizen meegenomen voorwerpenGa naar voetnoot34., wellicht in de zin van de bij vorsten en vermogende personen zo populaire ‘Wunderkammer’Ga naar voetnoot35., vroege voorlopers van de moderne musea. De zestiende-eeuwse onderzoeker, geconfronteerd met de wonderen uit verre, voorheen onbekende landen, trachtte de nieuwe ontdekkingen te plaatsen binnen het traditionele wereldbeeld. Dit steunde nog altijd op de klassieke wetenschap. Ook de critici van deze traditionele wetenschap - onder wie Paracelsus in de zestiende eeuw en Descartes een eeuw later - waren, meer dan zij in overmoedige buien erkenden, schatplichtig aan de oudheid. Ook Busbequius had op grond van zijn persoonlijke ervaringen soms kritiek op elementen uit de oude wetenschap, maar dit leidde bij hem niet tot een breuk met het traditionele wereldbeeld. In de eerste plaats beschouwde hij de erfenis van het klassieke verleden als onovertrefbaar, de klassieke auteurs als gezaghebbendGa naar voetnoot36.. Evenals zijn geleerde tijdgenoten spande hij zich in om alle waarnemingen en ontdekkingen in het klassiek-wetenschappelijke kader een plaats te geven. Geografische namen werden aan de hand van de oude dichters, historieschrijvers of andere auteurs nader verklaard en toegelicht. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de rivier de Hebrus door het citeren van enkele verzen uit OvidiusGa naar voetnoot37.. Op gelijksoortige wijze verwees hij bij de ‘zure melk’ die de Turken | |
[pagina 379]
| |
‘Jugurtha’ noemen, naar GalenusGa naar voetnoot38.. | |
[pagina 380]
| |
hetzelfde gold voor vertellingen dat eieren in Egypte in mest werden uitgebroedGa naar voetnoot47.. In zijn nuchter vertrouwen op de ervaring en de waarneming stelde de schrijver telkens weer het verbreide bijgeloof van de Turken aan de kaak en als summum vertelde hij hoe hij zijn brieven door middel van varkens de karavanserai liet binnensmokkelen, aldus profiterend van de afschuw die de Turken koesterden voor deze dieren die zij als onrein beschouwdenGa naar voetnoot48.. In zijn relaas over het erwtekrabje trachtte Busbequius de autoriteit van de oude auteurs en zijn eigen kritiek daarop met elkaar te verzoenen. Zijn conclusies met betrekking tot het erwtekrabje komen in sterke mate overeen met die van BelonGa naar voetnoot49.. Hij noemde Belon echter alleen in verband met hetgeen deze had geschreven over de vorm van de steekmossel (‘pinna’) waarin het krabje leefde. Busbequius vertelde dat hij, toen hij op de Prinseneilanden placht te vissen met plaatselijke vissers, soms met een stok steekmossels van de bodem trok. Deze zeer grote mossels hechten zich door middel van een bundel draden (‘byssus’) vast aan de zeebodem. Daardoor blijven zij recht overeind staan. Binnen de | |
[pagina 381]
| |
schelp van deze mossels leeft het erwtekrabje waarover Plinius en Athenaeus hadden geschreven. Busbequius was het echter (evenals Belon) oneens met hun opvatting dat deze erwtekrabjes de blinde steekmossel door een beet zouden waarschuwen zodra een prooi de schelp van de mossel binnen was gezwommen. Hij meende (wederom evenals Belon) dat de mossel zich door zijn ‘byssus’ voedt als een plant door zijn wortels: het bewijs hiervoor vond hij in de ervaring dat mossels die van de zeebodem zijn losgerukt, sterven. Het erwtekrabje zou volgens hem de mossel slechts als een toevluchtsoord gebruiken. Hij besloot met de woorden: ‘En ik wil niet dat mijn woorden zo worden opgevat alsof ik iets aan het gezag van zo grote mannen wil afdoen, maar zó dat ik dit aan anderen overlaat om te onderzoeken’Ga naar voetnoot50.. Busbequius bewees hiermee dat hij zich niet gebonden voelde aan het gezag van de ouden, maar daaraan ook niet zonder onderzoek afbreuk wilde doen. Dat zijn opmerkingen wel degelijk ook op eigen ervaringen en onderzoek berusten blijkt ook weer hieruit dat hij de klassieke auteurs die over het erwtekrabje hadden geschreven bij name noemde, terwijl Belon dit had nagelaten. Busbequius toonde in dit voorbeeld een juist gevoel voor oorspronkelijkheid en eigen observatie. Deze kwaliteiten keerden ook terug toen hij sprak over de Turken, hun land en organisatieGa naar voetnoot51.. | |
Activiteiten in opdracht van de Habsburgse keizers.Toch heeft men (voor het gemak) veel aan Busbequius alléén toegeschreven, terwijl ook Quackelbeen, Verantius, Belsius, Matthioli, Lipsius, Schottus en anderen een rol speelden bij ‘zijn’ ontdekkingen, of de publicatie daarvan. Ook mogen we niet vergeten dat Busbequius evenals de andere gezanten en agenten van het Habsburgse vorstenhuis dikwijls in opdracht handelde wanneer hij allerlei kostbaarheden opzocht en aankochtGa naar voetnoot52.. Vóórdat Rudolf II zijn indrukwekkende kunstverzameling opbouwde, legden ook de keizers Ferdinand en Maximiliaan en aartshertog Ferdinand collecties aan, zij het op kleinere schaal. Ook andere verzamelaars aan en rond het hof maakten gebruik van de | |
[pagina 382]
| |
vooruitgeschoven diplomatieke postenGa naar voetnoot53.. | |
[pagina 383]
| |
Overzichtskaart van Anatolië en omgeving.
|
|