Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Hoofdstuk XIII: De laatste levensdagen van Busbequius. Zijn overlijden en begrafenis.De overval.BusbequiusGa naar voetnoot1. vroeg tenslotte verlof aan keizer Rudolf en koningin-weduwe Elisabeth om zich na zo lange trouwe dienst te mogen terugtrekken. De biografen Miraeus, Andreas en Sanderus spreken van een dienstverlof van een half jaarGa naar voetnoot2.. Sanderus schrijft bovendien dat Busbequius in verband met de oorlogshandelingen in Frankrijk een catastrofe voorzag en dat hij zich ook in Mantes niet langer veilig waande. In Louvers, waar hij in de maand september van het jaar 1591 verbleef, wachtte hij de toestemming van de keizer en Elisabeth afGa naar voetnoot3.. Of hij die gekregen heeft, weten we niet, maar nog in diezelfde maand 1591 vertrok hij vanuit MantesGa naar voetnoot4. met de bedoeling om zich in Dieppe in te schepen voor Calais, vanwaar de reis naar Boesbeke niet lang zou zijn en minder bedreigend dan over land. Tegen de avond werd het dorp Cailly bereikt, even ten noorden van Rouen en een 40 kilometer van DieppeGa naar voetnoot5.. Hier hoopte Busbequius de nacht door te brengen. Maar die nacht overvielen soldaten - volgens Sanderus waren het er zevenGa naar voetnoot6. - hem in zijn onderkomen; Busbequius werd samen met zijn dienaren en bagage door soldaten van het naburige PréauxGa naar voetnoot7. meegenomen. Maar toen deze soldaten, | |
[pagina 363]
| |
die onder gezag stonden van admiraal De Villard, gouverneur van Rouen, bij Busbequius paspoorten vonden van de Franse koning, van de hertog van Mayenne, van De Villard, en van nog anderenGa naar voetnoot8., begrepen zij dat zij een ongelukkige vangst hadden gedaan: de volgende dag brachten zij de oude man samen met zijn dienaren en al zijn bagage terug naar de plaats waar zij hem gevangen hadden genomen. Maar Busbequius, beledigd en zwaar geschokt, kon niet onmiddellijk verder reizenGa naar voetnoot9.. Miraeus vertelt een anekdote over de moed die Busbequius zou hebben getoond: hij voer uit tegen de soldaten, die hem als gevangene te paard meevoerdenGa naar voetnoot10., dat zij in strijd met het gezanten- en volkenrecht hem geweld aandeden en dat zij zijn koffers niet, zoals zij zeiden, op het bevel van de gouverneur van Rouen hadden weggenomen, maar belust op buit. De rovers lieten, afgeschrikt door zijn moed, de koffers en het archief (‘scrinia et tabulae’) onaangeroerd en gaven de gevangene zonder hem een haar te krenken in alle vroegte zijn vrijheid terug. Zelf vluchtten de rovers heen met een slecht geweten. De bevelhebber van Rouen beloofde dat hij de misdaad zou wreken. Busbequius had geantwoord - ‘edelmoedig als hij was’, schrijft Miraeus - dat hij veeleer rust voor zijn geest dan straf voor zijn onrecht eisteGa naar voetnoot11.. | |
Busbequius' overlijden en begrafenis.Busbequius, zich ziek voelend, wilde rust, alvorens hij verder zou reizen. Madame de Mallocy, Dame van Cailly, nam hem gastvrij op in het kasteel St. GermainGa naar voetnoot12., een kwartier gaans van Cailly. Daar overleed Busbequius nog geen drie weken later, op 27 of 28 oktober van het jaar 1591Ga naar voetnoot13.. | |
[pagina 364]
| |
Sanderus vermeldde dat Busbequius tijdens zijn ziekte veel last had gehad van verstopping van de urinewegen door ‘steentjes en gruis’Ga naar voetnoot14.. Clusius schreef aan Ortelius dat Vossius, de secretaris van Elisabeth, aanwezig was geweest aan het sterfbed en dat Vossius hem had verteld dat op zijn bevel sectie was verricht en dat twee niet ruwe, maar gladde steentjes, elk ter grootte van een duivenei, waren gevondenGa naar voetnoot15.. | |
[pagina 365]
| |
dat het marmer of het metaal dat de steen bedekt hield, was weggenomenGa naar voetnoot17.. Miraeus schreef dat Busbequius bij zijn dood een leegte achterliet bij alle goede en geleerde mannen die hij had begunstigdGa naar voetnoot18.. Lucas Wijngaerd ijverde ervoor dat de herinnering aan Busbequius zou voortleven. Hij schreef geleerde mannen aan met het verzoek gedichten en grafschriften aan de overledene op te dragen. Het was waarschijnlijk zijn bedoeling om deze grafschriften uit te geven, zoals vaker gebeurde in deze tijdGa naar voetnoot19.. Lipsius, Gruterus en Pierre Pantin omschreven Lucas Wijngaerd in hun brieven als ‘edelman’ (‘vir nobilis’) en ‘consul Franconiae’Ga naar voetnoot20.. In een brief aan Andreas Hoius gaf Wijngaerd te kennen dat Busbequius een oom (‘avunculus’) van zijn vrouw was en dat hij voor hem een ‘Maecenas’ was geweestGa naar voetnoot21.. Uit aantekeningen in handschriften in de Vaticaanse bibliotheek weten we dat enkele manuscripten uit Busbequius' bibliotheek in het bezit van Wijngaerd zijn overgegaanGa naar voetnoot22.. | |
[pagina 366]
| |
geadresseerde voorheen in het Latijn had opgesteld, en dat nu door Jamotius in het Grieks was vertaald: als Cruquius het gedicht geschikt vond, kon hij het doorsturen aan WijngaerdGa naar voetnoot25.. Op initiatief van Lucas Wijngaerd kwam ook het door Lipsius geschreven grafschrift tot stand. De student en secretaris van Lipsius, de Bruggenaar Hubertus AudeiantiusGa naar voetnoot26. had bij Wijngaerd de verwachting gewekt dat Lipsius bereid en vol ijver was om voor Busbequius iets te schrijven. Lipsius publiceerde zijn grafdicht voor Busbequius samen met een brief aan Lucas Wijngaerd. Daarin schreef hij ondermeer: ‘Ik verzeker krachtig dat {mijn gevoelens} jegens onze overleden en gezegende Busbequius van dien aard zijn, dat ik graag alles wat binnen mijn vermogen ligt, gedaan zou willen zien om zijn eer en de herinnering aan hem te dienen. Kan ik die trouwe genegenheid van hem jegens mij vergeten, die verstandigheid, die deugd en de geleerdheid die daar de juiste smaak aan verleende? Dat kon ik niet, dat zal ik niet kunnen. Ik heb hem lief. Ik sluit de man in mijn hart en ik spreek dikwijls over hem, die het tot waarachtige lof past te prijzen onder de eersten van onze tijd (..)’Ga naar voetnoot27.. Volgens Lipsius' grafschrift zou Busbequius door de hand van rovers zijn gedood. Deze mythe gaat terug tot de tijd onmiddellijk na Busbequius' dood. In een brief van 9 december 1591 had Johannes Vivianus aan Lipsius geschreven dat Ortelius in zijn laatste brief had gesproken over de dood van drie bevriende mannen, onder wie ook Busbequius; hij zou door rovers zijn overvallen en daardoor zo zijn aangegrepen, dat hij was gestorvenGa naar voetnoot28.. Op 3 januari schreef Lipsius ontsteld aan zijn vriend Ortelius: ‘Bij de dood van Busbequius, en zulk een dood, heb ik in mijn hart getreurd. Dat deze man onder zoveel gevaren bij die buitenlanders en barbaren bewaard is en ongeveer op de drempel van zijn vaderland door de handen van rovers (zo vernemen we) omkwam! Maar bij nader inzien: langs welke weg hij ook gekomen is: het is nu eenmaal de dood; aan weinig grote mannen is een vredige dood (“euthanasia”) te beurt gevallen, zoals Augustus die wenste en heeft gekregen. Maar daarvoor in de plaats is Busbequius een goede naam | |
[pagina 367]
| |
(“euphemia”) ten deel gevallen en hij heeft een goede roep van zijn kennis, verstandigheid en rechtschapenheid achtergelaten (..)’Ga naar voetnoot29.. Aldus slaagde Wijngaerd erin verschillende humanisten en geleerde lieden over te halen een of meer verzen op Busbequius te schrijven. In een niet gedateerd briefje aan Audeiantius vroeg Wijngaerd of Audeiantius de gedichten die hij had opgestuurd, wilde nazien en verbeterenGa naar voetnoot32.. Wie de schrijvers van deze gedichten waren, is niet precies bekend. Van Janus Lernutius bezitten we een gedicht in drie disticha. Het komt voor onder het portret van Busbequius dat Miraeus in 1604 publiceerdeGa naar voetnoot33.. Een grafschrift dat door Lucas Wijngaerd in het Grieks was geschreven, is in de Latijnse vertaling van Justus Rycquius bewaard geblevenGa naar voetnoot34.. Hetzelfde Griekse gedicht was reeds eerder vertaald door Maximiliaan de Vriendt (Vrientius). Wijngaerd had ook aan hem gevraagd een grafschrift voor Busbequius te | |
[pagina 368]
| |
schrijven, maar we weten niet of Vrientius werkelijk gevolg heeft gegeven aan zijn belofte dat Wijngaerd een ‘apotheose voor de schim van Busbequius’ kon verwachtenGa naar voetnoot35.. Het is evenmin zeker of er enig grafmonument voor Busbequius is opgericht, versierd met grafschriften van vrienden en bekende schrijvers, en of er een bundeling van deze grafschriften is uitgegevenGa naar voetnoot36.. Het laatste eerbewijs aan Busbequius was de verheffing van de heerlijkheid Boesbeke, in het bezit van zijn neef Karel van Yedeghem, tot de baronie Boesbeke. Dit geschiedde in 1600 door aartshertog Albert uit erkentelijkheid voor de verdiensten van de leden van de familie Ghiselin. Busbequius en in het bijzonder zijn hulp aan aartshertog Albert tijdens de reis naar Spanje in 1570 werden afzonderlijk in de akte vermeldGa naar voetnoot38.. | |
[pagina 370]
| |
Portret van Augerius Busbequius op oudere leeftijd (anoniem), uit: Aubertus Miraeus, Illustrium Galliae Belgicae scriptorum icones et elogia, Antwerpen 1604, plaat 44.
Zie ook H. I, p. 14. |
|