| |
| |
| |
Hoofdstuk XII: Het verblijf in Parijs. ‘Maître de maison’ van Elisabeth, koningin-weduwe van Frankrijk (1574-1591).
Koning Hendrik III van Frankrijk in wenen.
In januari 1574 stond Busbequius op het punt voor onbepaalde tijd naar zijn vaderland te reizen, maar hij wachtte eerst een regeling met de keizer af voor zijn salarisGa naar voetnoot1.. Of hij ook werkelijk van plan was zich definitief van het hof los te maken, is onzeker. Maar alles wijst erop dat de keizer hem ook nu niet wilde laten gaan. Want reeds in de vroege zomer van hetzelfde jaar was Busbequius terug aan het hof.
We lezen in een brief van 21 februari 1574 van Hubertus Goltzius aan Abraham Ortelius ‘Wij hadden oock verstaen dat de Heere van Buesbeke op weck was te comen ende daerom gheschreuen anden Secretaris van der Aa’Ga naar voetnoot2..
In mei 1573 was Hendrik van Anjou (1551-1589), derde zoon van Hendrik II en Caterina dei Medici, gekozen tot koning van Polen. Na toestemming van Maximiliaan was hij in de maand december van 1573 en in de daaropvolgende maand over Duits gebied naar zijn nieuwe koninkrijk gereisdGa naar voetnoot3..
Op 12 juni 1574 werd in Wenen bericht dat koning Karel IX van Frankrijk was gestorvenGa naar voetnoot4.. Dit nieuws kwam voor Maximiliaan als een tegenslag. In 1570 was zijn dochter Elisabeth met de Franse koning gehuwd. De troon werd nu aangeboden aan Karels broer, Hendrik III, de koning van Polen. Deze reisde onmiddellijk terug naar Frankrijk, maar deed intussen geen afstand van PolenGa naar voetnoot5.. Maximiliaan, begeleid door zijn zonen Matthias en Maximiliaan, haalde Hendrik III op 24 juni plechtig in Wenen binnenGa naar voetnoot6.. Busbequius was onder de hovelingen, die de koning tegemoet reden en in zijn omgeving
| |
| |
verbleven tijdens het korte oponthoud in Wenen. De Franse koning beloonde hen vorstelijk: Busbequius ontving een kostbare ketting van 500 escudiGa naar voetnoot7.. Bij zijn vertrek op 29 juni hadden Maximiliaan en de zijnen een goede indruk van het karakter van Hendrik III gekregenGa naar voetnoot8..
Op 11 juli berichtte de Venetiaanse gezant in Wenen aan de Senaat van de Dogestad dat Busbequius door Maximiliaan was opgedragen om zich zo snel mogelijk naar zijn dochter Elisabeth, koningin-weduwe van Frankrijk, te begeven en haar bij te staanGa naar voetnoot9..
De keizer gaf Busbequius in de instructies van 8 augustus een grote vrijheid van handelen. Omdat Elisabeth haar vader nog niet duidelijk te kennen had gegeven of zij wilde terugkeren naar het keizerlijke hof, was de beslissing daarover uitgesteldGa naar voetnoot10..
| |
De brieven aan Maximiliaan en Rudolf.
Er zijn 37 brieven van Busbequius aan Maximiliaan bewaard gebleven uit de periode van na augustus 1574Ga naar voetnoot11.. Zij berichten vanaf 22 augustus 1574 tot 8 februari 1576 over de onderhandelingen over het erfdeel voor koningin-weduwe Elisabeth, verder ook over de politieke onrust in Frankrijk en Vlaanderen. Uit latere jaren zijn nog eens een kleine 90 brieven van Busbequius aan keizer Rudolf bewaard gebleven. Zij handelen voornamelijk over de politieke ontwikkelingen in Frankrijk.
Al de brieven van Busbequius aan Maximiliaan en bovendien 58 van de brieven die Busbequius schreef aan Rudolf, zijn gepubliceerd. Slechts van een klein aantal brieven bezitten we zowel de gedrukte versie, als ook de originelen. Er zijn zo nu en dan kleine, zowel inhoudelijke als stilistische verschillen tussen de originele en gedrukte versies. Zo leert de geschreven versie van de brief van 22 augustus 1574 dat Busbequius volgens opdracht van de keizer onderweg zelf een cijferschrift had opgesteld en naar de keizer had
| |
| |
gestuurd, maar in de gedrukte tekst ontbreekt deze mededelingGa naar voetnoot12.. Slechts in de geschreven brief van 10 september lezen we, dat de graaf van Fiesco met ongeveer 25 ruiters Busbequius bij Parijs tegemoet was gereden en dat hij hem op een van zijn paarden naar de stad had begeleidGa naar voetnoot13..
Welke functie de gedrukte brieven oorspronkelijk hebben gehad, staat niet vast. De datering van deze gedrukte brieven is soms onbetrouwbaar, de plaats van verzending soms onjuist; dit laatste is bijvoorbeeld het geval in de eerste brief aan Maximiliaan, waar sprake is van ‘Augustae’ in plaats van ‘Spirae’. Na de brief van Busbequius aan Maximiliaan van 27 december 1575 treffen we een korte opmerking aan over de inhoud van een verloren gegane brief. Dit zou erop kunnen duiden dat Busbequius deze brieven zelf had bewaardGa naar voetnoot14..
De correspondentie uit de tijd waarin aartshertog Matthias van Oostenrijk stadhouder was van de Nederlanden (september 1578 - oktober 1581), is op één ongedrukte brief na verloren gegaan. Juist in die periode had keizer Rudolf erop aangedrongen dat Busbequius hem volledig en voortdurend zou inlichten over al hetgeen voor het rijk belangrijk was, want het rijk verkeerde in groot gevaarGa naar voetnoot15.. Deze lacune in de (gedrukte) correspondentie was ook opgevallen aan Forster en Daniell. Maar nog ontbreekt elk bewijs voor hun verleidelijke suggestie dat de brieven uit deze jaren opzettelijk aan de lezer zouden zijn onthouden, omdat de informatie pijnlijk was voor het Weense hof. Daarbij kwam dat Busbequius zelf als oud-gouverneur van Matthias nauw bij deze gebeurtenissen betrokken wasGa naar voetnoot16..
In het voorwoord van de druk van 1632 stelde Johannes Houwaert dat hij in die editie alle brieven uit zijn bezit had uitgegevenGa naar voetnoot17.. Een opmerking na de brief van 8 december 1585 lijkt dit weer tegen te spreken: ‘Hier is een lacune en onderbreking van de brieven, die een tweede bezorging misschien zal aanvullen’Ga naar voetnoot18..
| |
Het verblijf in Frankrijk van september 1574 tot december 1575.
Busbequius werd kort na zijn vertrek uit Wenen ziek en gaf bloed op. Hij besloot daarom niet langs de Nederlanden naar Parijs te reizen zoals hij van plan was, maar in een lager tempo via ReimsGa naar voetnoot19..
| |
| |
De Franse koning was tegen Busbequius' verwachting niet in Reims, maar was naar Lyon gereisd om de strijd tegen de rebellen in zijn land te leiden. Omdat alle postpaarden elders waren ingezet, reisde Busbequius noodgedwongen verder per schip en tenslotte met de twee wagens die Elisabeth hem tegemoet had gezonden; zo bereikte hij pas op 4 september ParijsGa naar voetnoot20..
De dag na aankomst in Parijs bracht Busbequius de koningin-weduwe de condoléances over namens haar vader en deelde haar mee dat een beslissing omtrent haar terugkeer nog niet was genomen. Haar antwoord luidde dat zij graag deed wat nuttig en aangenaam was voor haar vader; meer wilde zij niet vragenGa naar voetnoot21..
In Wenen had Hendrik III niet afwijzend gereageerd, toen Maximiliaan een mogelijk huwelijk van hem met Elisabeth ter sprake brachtGa naar voetnoot22.. Hoewel Busbequius' instructies op dit punt zwijgen, schijnt hij toch mondelinge opdrachten gekregen te hebben. Zelf schreef Busbequius dat hij bij een van de volgende bezoeken aan Elisabeth haar bereidheid tot een huwelijk met Hendrik III had gepolst. Er werd gesproken in Frankrijk over een dergelijk huwelijk. Hij had haar gezegd dat naar zijn mening dit geheel naar de wens van haar vader zou zijn. Uit haar antwoord was gebleken dat zij volstrekt geen huwelijk wenste, maar ook dat zij zich niet tegen de wil van haar vader zou verzettenGa naar voetnoot23..
Maar weldra werden de geruchten over een huwelijk met de Franse koning zwakkerGa naar voetnoot24.. Nieuwe geruchten kwamen op, nu over een huwelijk van Elisabeth met de koning van PortugalGa naar voetnoot25.. Busbequius sprak hierover in bedekte termen met de Portugese gezant in de zomer van 1575; hij noemde haar gekantheid tegen elk nieuw huwelijk, maar achtte deze wel overkomelijkGa naar voetnoot26.. Toch wees hij kort daarna een aanzoek van de hertog van Brunswijk resoluut af met als argument dat de koningin-weduwe geen nieuw huwelijk wensteGa naar voetnoot27.. Deze hertog van Brunswijk vond tenslotte een geschikte huwelijks-partner in de zuster van de hertog van Lotharingen en het toeval wilde dat Elisabeth iets van dit huwelijk meemaakte, toen zij Nancy aandeed op doorreis naar WenenGa naar voetnoot28..
De naam van Elisabeth viel weer in het voorjaar van 1575, toen in de Nederlanden te Breda vredesbesprekingen waren begonnen. Men dacht eraan haar als landvoogdes in de Nederlanden aan te stellen. Busbequius schreef Maximiliaan dat hij liever een van Maximiliaans zonen voor deze taak bestemd zag, als daar
| |
| |
mogelijkheden toe warenGa naar voetnoot29.. Hij gaf geen reden, maar een dergelijk zware taak moet in zijn ogen niet geschikt zijn geweest voor de zachtmoedige vrouw, die in haar latere levensjaren kloosters oprichtte en andere goede werken deed. Bovendien had Busbequius in dezelfde brief aan Maximiliaan geschreven dat het hem uitgesloten leek dat er enige rust in de Nederlanden te verwachten was, gezien de eis van Filips II dat alleen katholieken in zijn gebieden mochten levenGa naar voetnoot30..
Uit verspreide opmerkingen moet men zich een beeld vormen van de indruk die Busbequius van Elisabeth had. De koningin-weduwe was geliefd bij zowel de Franse adel als het Franse volk; zij zagen haar met leedwezen vertrekkenGa naar voetnoot31.. Elisabeth schikte zich naar de wensen van haar vader. De gezondheid van de koningin was niet sterk, zoals vooral in de eerste maanden van Busbequius' verblijf duidelijk werd. Elisabeth verdroeg het langdurige en noodzakelijke verblijf in Frankrijk na de dood van haar man met groot geduldGa naar voetnoot32..
Busbequius besefte al gauw dat er geen beslissing genomen zou worden over het erfdeel van Elisabeth, zolang Hendrik III in Lyon was vanwege de oorlog in het zuiden van Frankrijk. Hij beschouwde het als een groot nadeel voor de positie van Elisabeth dat zij al zo lang - langer zelfs dan elke koningin-weduwe vóór haar! - van de Franse koning afhankelijk was voor haar geld, terwijl van de andere kant de keizer opnieuw verantwoordelijk voor haar was. Hij stelde daarom eind september 1574 aan de keizer voor om zelf naar de koning te reizen of de koning over deze aangelegenheid te schrijvenGa naar voetnoot33..
Intussen verzocht hij de keizer ook de kosten te dragen voor Elisabeth. Haar schulden bedroegen reeds méér dan 50.000 franken en haar ambtenaren maakten zich grote zorgen over de vraag hoe er in de toekomst zonder hulp van de keizer over geld beschikt kon worden. De Franse koning had wel beloofd de onkosten voor Elisabeth te dragen, maar hij had het geld niet. Zelfs inkrimping van de hofhouding hielp de kosten onvoldoende drukkenGa naar voetnoot34..
Begin november 1574 voerde Busbequius een gesprek met Guy du Faur, heer van Pibrac, advocaat-generaal van het parlement van Parijs. Pibrac kwam van de koning. Busbequius had hem leren kennen in Wenen in het gezelschap van Hendrik IIIGa naar voetnoot35.. Pibrac bevestigde het gerucht dat het hertogdom Berry vanaf 1 januari aan
| |
| |
Elisabeth zou worden toegewezen. Hij adviseerde Busbequius zelf naar de koning te reizenGa naar voetnoot36..
Maar omdat zonder toestemming uit Wenen hieraan niet viel te denken, besloot Busbequius samen met de bisschop van Parijs, die de kanselier was van Elisabeth, de graaf van Fiesco, haar ‘Chevallier d'honneur’, en de heer De France, eerste kamerheer van Elisabeth in de tweede helft van november dat zij in brieven zouden pleiten bij de koning voor de belangen van de koningin-weduwe.
Pas eind november gaf een brief van de keizer, die op 31 oktober was opgesteld, Busbequius de vrijheid Elisabeths zaak persoonlijk bij Hendrik te bepleitenGa naar voetnoot37..
Eind november 1574 zette Busbequius in een brief aan de keizer de problemen rond het erfdeel van Elisabeth uiteen. Elisabeth had bij de dood van haar man recht op een toewijzing van kroondomeinen (‘dominia’) met inkomsten ter waarde van 60.000 franken. Juist de toewijzing van deze kroondomeinen vormde het probleem.
Domeinen beloofden de hoogste inkomsten. Die van het hertogdom Berry bedroegen jaarlijks 9.000 franken, maar daarbij kwam jaarlijks nog een bedrag aan extra inkomsten, die dikwijls de vaste inkomsten overstegen, maar niet als zodanig werden aangemerkt. Het was dus in het voordeel om zoveel mogelijk domeinen als erfdeel te ontvangen en bovendien juist die domeinen met veel extra inkomsten.
Maar omdat het merendeel der Franse domeinen reeds was verdeeld, of met hypotheken was belast en een aantal in handen was van de opstandelingen tegen de koningGa naar voetnoot38., wilde men Elisabeth amper de helft van haar erfdeel toewijzen in de vorm van domeinen en de rest in de vorm van tollen en belastingen. Van deze laatste was de winst gering en waren de inkomsten niet zeker.
Toch meende Busbequius dat het gezien Frankrijks grote moeilijkheden al gunstig zou zijn, als Elisabeth de helft van haar erfdeel in domeinen uitgekeerd zou krijgen. Hij wilde toezien dat het overige erfdeel (in de vorm van tollen en belastingen) binnen de toegewezen domeinen zou vallen. Omdat de bruidsschat voor Elisabeth nooit was betaald, neigde hij tot enige voorzichtigheid bij het stellen van eisen, ook al hadden de Fransen hiervan nog geen punt gemaakt. Ook moest hij bij zijn eisen rekening houden met het dochtertje van Elisabeth, opdat haar rechten niet zouden worden aangetast, als haar moeder onverhoopt zou overlijdenGa naar voetnoot39..
Op 12 december kwam Busbequius aan in Lyon. De Spaanse gezant ontraadde hem de gevaarlijke reis naar Avignon, waar de koning verbleef. Maar enkele schippers overtuigden hem dat het risico van een aanval niet groot was. Dus ging hij op 15 december scheep en
| |
| |
bereikte twee dagen later Avignon. Op advies van de bisschop Monluc, die eertijds de onderhandelingen in Polen had gevoerd voor Frankrijk en die hem in Valence aan boord kwam begroeten, nam hij zes musketiers als bescherming aan boordGa naar voetnoot40..
Tijdens de onderhandelingen met de Franse koning, de koningin-moeder Caterina dei Medici en de raadgevers van de Franse koning stelde Busbequius zich op als een afgevaardigde van de keizer die echter niet zelfstandig besluiten mocht nemen. Er werden hem tenslotte twee voorstellen gedaan die bepalend waren voor de latere onderhandelingen in Parijs. Het eerste hield in dat Elisabeth behalve het hertogdom Berry met een geschatte waarde aan inkomsten van 10.000 franken ook nog de belasting op zout van het hertogdom ter waarde van 45.000 franken en 25.000 franken aan belastingopbrengsten zou ontvangen. Busbequius protesteerde, omdat dit betekende dat zo slechts 10.000 franken van het erfdeel in de vorm van domeinen zouden worden toegewezen.
Nu kwam het tweede voorstel op tafel: naast het hertogdom Berry werd Elisabeth ook het graafschap Le Forez van de koning in het vooruitzicht gesteld. Ook werd in het vooruitzicht gesteld het kasteel Remorantin in Berry; Busbequius achtte dit een geschikte plaats als toekomstige residentie voor Elisabeth. Samen zouden de inkomsten van deze domeinen 20.000 franken bedragen.
Wel zou Elisabeth in dit geval slechts recht hebben op belastingen en tollen ter waarde van 30.000 franken, in plaats van de 70.000 franken uit het eerste voorstel. Busbequius protesteerde ook tegen dit voorstel bij de raadgevers van de koning, de bisschop van Orléans en de die van Limoges. Hij beriep zich op een belofte van de Franse koning dat hij na terugkeer een antwoord zou gevenGa naar voetnoot41..
Busbequius adviseerde de keizer op 9 februari 1575 vanuit Parijs om zich bij de Franse koning te beklagen dat het hertogdom Berry onvoldoende was voor de naleving van het huwelijksverdrag. Daarin waren domeinen met inkomsten ter waarde van 60.000 franken aan Elisabeth beloofd. De billijkheid en de onderlinge vriendschap vereisten dit. En de Franse koning was daartoe des te meer verplicht, daar hij gesproken had van zijn goede wil ten aanzien van Elisabeth en van zijn goede gezindheid tegenover de keizer. Busbequius raadde dat de keizer persoonlijk iets aan zijn brief zou toevoegen, zodat de brief meer indruk zou maken, wanneer hij die op het geschikte moment zou tonen. Hij verwachtte niet dat de Fransen een groter erfdeel in domeinen zouden toewijzen, daar zij hiertoe niet in staat waren; wel zouden zij eerder geneigd zijn de koningin te compenseren in haar verlies aan
| |
| |
domeinen. Hij dacht daarbij ook aan de koningin van Schotland en aan koningin Leonora, die als koningin-weduwe niet het deel hadden gekregen, waarop zij recht hadden, hoewel Frankrijk er in die tijd gunstiger voorstondGa naar voetnoot42..
De dienaren van Elisabeth beschouwden het als een grote winst dat de koning behalve Berry ook Remorantin had voorgesteld. Want Remorantin behoorde bij het graafschap Blois en grensde aan Le Forez dat twee à drie dagen van Berry afligtGa naar voetnoot43.. Busbequius schreef de keizer in diezelfde brief dat hij nu zijn lang uitgestelde reis naar zijn vaderland wilde maken. In Brussel zou hij Maximiliaans antwoord afwachten en niet eerder terugkeren naar Parijs, voordat hij dit had ontvangenGa naar voetnoot44..
Busbequius kwam op 4 maart in Brussel aanGa naar voetnoot45.; nadat hij wellicht eerst enkele weken in zijn geboortestreek had doorgebracht. Pas op 21 maart keerde hij met brieven van de keizer voor Elisabeth en de Franse koning in Parijs terug. Hij berichtte Maximiliaan dat het vooruitzicht op een spoedige terugkeer haar gelukkig stemdeGa naar voetnoot46..
Maar vóór haar vertrek moesten de onderhandelingen worden afgesloten, vanwege het gevaar dat de Fransen later minder gemakkelijk tot onderhandelen bereid zouden zijnGa naar voetnoot47.. De Franse koning had tijdens een onderhoud, waarin Busbequius de brief van de keizer had getoond, beloofd dat hij zich na het voltooien van de vredesonderhandelingen tussen de strijdende partijen in Frankrijk zou wijden aan de belangen van ElisabethGa naar voetnoot48..
Hendrik III had toegezegd de onkosten van Elisabeth te betalen, zolang zij niet over eigen inkomsten beschikte en de onderhandelingen over haar erfdeel nog voortduurden. Maar het beloofde geld bleef uit, al deed de koning, naar Busbequius' opvatting, het mogelijke om haar lot te verzachten. Busbequius schrijft dat op sommige dagen alleen aan de tafel van Elisabeth nog een maaltijd kon worden opgediend; wie niet wilde vasten, moest voor zichzelf zorgen. Al meer dan tien maanden was het salaris van het hofpersoneel niet betaaldGa naar voetnoot49.. Ook de verzoeken om financiële ondersteuning vanuit Wenen bleven lang zonder resultaatGa naar voetnoot50.. De Franse koning kondigde in het voorjaar van 1575 aan niet langer Elisabeths onkosten te willen dragen dan het feest van de heilige Johannes (24 juni)Ga naar voetnoot51.. Door gebrek aan fondsen kon Elisabeth ook
| |
| |
haar dochter in Blois niet bezoekenGa naar voetnoot52., terwijl dit bezoek voor haar van grote betekenis was, want de kans was erg klein dat de Fransen haar zouden toestaan haar dochter mee te nemenGa naar voetnoot53..
Op de tiende {mei} kwamen dezelfde raadgevers van de koning bij Busbequius die hij in Avignon en Lyon had gesproken en zij wilden van Busbequius een beslissing. Deze stemde in met het voorstel van 32.000 franken als inkomsten van domeinen en 28.000 franken aan belastingen en tollen (‘aedes et gabellos vocant’), maar hij eiste een taxatie van de domeinen op grond van de inkomsten over de laatste tien jaren en niet over het laatste jaar. Want zo zou het graafschap Le Forez niet 20.000, maar 11.000 franken opbrengen en Berry en Remorantin nauwelijks acht- of negenduizend franken, zodat er nog tien- of twaalfduizend ontbraken aan het totale bedrag dat was beloofd. De raadgevers beloofden dat als de waarde van de domeinen onvoldoende zou zijn, deze zou worden aangevuld met andere domeinenGa naar voetnoot54..
Busbequius stuurde nu een bode naar Wenen met het bericht dat de Fransen niet meer konden geven. Voor het ontbrekende deel aan domeinen was hem ook La Marche in het vooruitzicht gesteld en de betaling in geld (‘pensio’) zou worden toegewezen, waar hij dat wildeGa naar voetnoot55..
Toen de zaak zover was gevorderd ging Busbequius naar de bisschop van Parijs, die ook de kanselier was van Elisabeth. Deze had niet verwacht dat zo'n groot gedeelte van de erfenis in de vorm van domeinen verkregen kon worden. Hij verzweeg Busbequius nu ook zijn mening niet langer: hij was er altijd van uitgegaan dat de koningin beter in geld dan in domeinen haar erfdeel kon ontvangen en hij had daarom aanvankelijk slechts Berry geëist.
Twee kundige en betrouwbare raadgevers van de koningin bevestigden Busbequius echter nogmaals dat aanname van het voorstel van 32.000 franken in de vorm van domeinen het voordeligst was. Zij kozen aldus voor zekerheid, boven hoge inkomsten, wat vanwege de politieke onrust in Frankrijk de verstandigste regeling was voor Elisabeths belangenGa naar voetnoot56..
Op 13 juni drong Busbequius namens Elisabeth bij de keizer aan op een regeling voor haar terugreis. Zij had altijd met geduld haar lot gedragen, maar het zou spoedig ondragelijk wordenGa naar voetnoot57..
Op de drie en twintigste {juni} keerde een bode terug met een brief
| |
| |
van de keizerGa naar voetnoot58.. Busbequius ging nu naar de koning en de koningin-moeder en bracht hen ervan op de hoogte dat de keizer instemde met de regeling zoals hij die tot stand had gebracht. De Franse koning beloofde nu ook voor de terugreis van Elisabeth zorg te dragen en gaf Busbequius opdracht zich voor de taxatie van de domeinen tot de kanselier te wenden. Tijdens een onderhoud met De Morvilliers, de kanselier van de koning, was het Busbequius opgevallen dat deze verbaasdheid had getoond over de keuze van de keizer. Dit had zijn argwaan gewekt, alsof er door hem iets over het hoofd was gezien waardoor de Franse koning erbij zou winnen en zij erbij zouden verliezen. Tot nu toe hadden de Fransen zich allerminst toeschietelijk getoond en zij waren de koningin in weinig tegemoetgekomenGa naar voetnoot59..
Nu konden dan eindelijk de nodige voorbereidingen worden getroffen voor de terugreis. Op 17 augustus zond Busbequius de keizer een lijst met namen van dames die bij het vertrek van de koningin een geschenk verdienden, wilde de koningin geen slechte indruk maken en wilde men zich ook in de toekomst verzekeren van hun hulpGa naar voetnoot60.. Ook drong Busbequius aan op het sturen van enkele klokken als geschenk voor enkele vrienden die goede verdiensten hadden verricht. Hij had reeds vanuit Lyon hierom gevraagdGa naar voetnoot61..
Op 18 augustus vertrok Elisabeth in gezelschap van Busbequius naar Amboise, dat zij op de 24ste augustus bereikten. Elisabeth zag nu voor het eerst sinds lange tijd haar drie jaar oude dochtertje terug. Busbequius omschreef haar als een ‘meisje van een dragelijke schoonheid (“tolerabili forma”), echter meer op de vader dan op de moeder lijkend, met een erg gezellig en vrolijk karakter’Ga naar voetnoot62..
Busbequius had gehoopt dat zij spoedig na terugkeer in Parijs op 12 september de reis naar Wenen zouden kunnen aanvaardenGa naar voetnoot63., toen onverwachts de hertog van Anjou, de broer van de koning, op de avond van 15 september heimelijk Parijs verliet en zich bij de opstandelingen aansloot. De Franse koning vroeg Busbequius begrip te hebben voor zijn moeilijke omstandigheden. Dit betekende opnieuw uitstel voor het vertrek van Elisabeth. Busbequius kreeg geen antwoord op zijn verzoek om een uiterlijke vertrekdatum vast te stellen. Dit was, meende hij, omdat de koning het benodigde
| |
| |
geld voor de reis niet bijeen kon brengenGa naar voetnoot64..
Intussen was de waarde van de kroondomeinen getaxeerd en een contract opgesteld. Het hertogdom Berry, het graafschap Le Forez en de beide delen van La Marche en Remorantin hadden tezamen een waarde van 26.000 franken. Aanvankelijk had men de ontbrekende 6.000 franken niet willen vergoeden, omdat men zei dat de domeinen ondergewaardeerd waren. Maar Busbequius had geweigerd de nadelige gevolgen van hun eigen fout te dragen. Tenslotte werden de steden Murat en Cannat uit het hertogdom Bourbon aan het erfdeel toegevoegdGa naar voetnoot65..
Op 8 november kwamen eindelijk de 32.000 kronen die de Franse koning voor de salarissen van het hofpersoneel en voor de aanstaande reis ter beschikking had gesteldGa naar voetnoot66.. Tegelijk excuseerde de koningin-moeder zich dat zij vanwege de onderhandelingen over een nieuw bestand tussen de strijdende partijen niet naar Parijs kon komen om van Elisabeth afscheid te nemen. Het vertrek werd vastgesteld op 4 december. Wagens met meubilair en vier wagens met wijn, die Elisabeth geschikt achtte voor de gezondheid van haar vader, waren reeds acht dagen geleden vooruitgestuurd zodat deze zaken tenminste over het water vervoerd konden worden als de rivieren niet dichtgevroren zouden zijnGa naar voetnoot67..
Elisabeth nam op 5 december afscheid van Parijs. Haar vertrek wekte bij de bevolking verdriet. Een groot Frans gezelschap onder leiding van kardinaal d'Este deed haar uitgeleide tot aan Nancy. Ook Busbequius reisde mee in haar gevolg.
Te Nancy nam de graaf Von Schwartzenburg Elisabeth onder zijn hoede en voerde haar veilig door de Duitse landenGa naar voetnoot68.. Op 11 januari kwam het gezelschap in Bazel aan, op 27 januari in Augsburg en twee dagen later in München.
Het laatste traject van de reis naar Wenen ging per schip. In de loop van februari 1576 werd eindelijk Wenen bereiktGa naar voetnoot69..
| |
De dood van keizer Maximiliaan. Een laatste kort verblijf in Wenen. De aanstelling als ‘maître de maison’ (hofmeester) van Elisabeth.
In juli 1576 had Busbequius zich met het hof naar Regensburg begeven ter gelegenheid van de rijksdag. Ook de keizer was daar aanwezig, maar zijn gezondheid was slecht en na de twee en twintigste augustus kwam hij niet meer van zijn bed. Op
| |
| |
12 oktober overleed de gewaardeerde vorst en werd opgevolgd door zijn zoon Rudolf IIGa naar voetnoot70..
Tijdens de herdenkingsplechtigheden droegen hovelingen, onder wie ook Busbequius, de baar met het lichaam van de keizer. Zij plaatsten de overledene in een schip dat hem naar Praag zou vervoeren. Ook de hofhouding verliet Regensburg per schip en wel op 10 novemberGa naar voetnoot71..
Vermoedelijk niet lang hierna vertrok Busbequius opnieuw naar Parijs. Reeds in de zomer van 1575 had hij de keizer gevraagd een beslissing over hem te nemen: het liefst zag hij dat de keizer hem beschouwde en behandelde als een nutteloos oudgediende die zijn ontslag had verdiend. Aansluitend schreef hij dat het verstandig zou zijn, wanneer iemand in Parijs zou blijven en zich om het beheer van Elisabeths goederen en belangen in Frankrijk zou bekommeren. Bij de vroegere koningin-weduwen was de noodzaak hiervan duidelijk geblekenGa naar voetnoot72..
Het lijkt hier toch niet Busbequius' bedoeling te zijn geweest om zichzelf aan te bieden als beheerder van Elisabeths goederen. Want rond die tijd ontving hij - al dan niet in antwoord op zijn brief - een schrijven van de keizer, waarin hem werd gevraagd in Parijs te blijven. Hij antwoordde dat hij het zijn plicht achtte om te gehoorzamen, maar ook dat hij zich bijna te oud voelde voor het werkGa naar voetnoot73..
Busbequius keerde pas na Maximiliaans overlijden terug naar Parijs, maar al op 17 juli 1576 had hij geschreven aan koning Rudolf en aartshertog Ernst dat hij het zijn taak achtte in korte tijd naar Frankrijk terug te keren om Elisabeths zaken in Frankrijk af te handelen. Zij moesten hem instructies geven, indien dit nodig zou zijn. Hij beklemtoonde zijn ijver om hen beiden te dienenGa naar voetnoot74.. Op 30 oktober 1576 schreef Busbequius de heren van de ‘Hofkammer’ en vroeg ondermeer een bedrag van 1.000 talers voor de kosten van de reis naar FrankrijkGa naar voetnoot75..
De vraag of Busbequius al dan niet als de ambassadeur van keizer Rudolf II naar Parijs werd gestuurd, is voorheen reeds afdoend door P. Gachard beantwoord. Deze verwees naar een bericht van 5 juni 1582, dat geschreven was door de Venetiaanse gezant Lorenzo Priuli. Daar leest men dat in Frankrijk weinig rekening werd gehouden met de keizer vanwege diens zwakke positie en dat Frankrijk ook niet erg gesteld was op nauwe betrekkingen, gezien de invloed van de Spaanse koning op de keizer. Frankrijk hield er
| |
| |
slechts een agent op na aan het hof van de keizer, zelf had de keizer noch een gezant, noch een agent bij de Franse koningGa naar voetnoot76.. Busbequius zelf verontschuldigde zich op 9 februari 1575 bij Maximiliaan voor het feit dat sommigen hem als ambassadeur hadden aangesproken. Hij had hiertegen geprotesteerd, maar kon het niet helpen. Maar, meende hij, het kon niet veel kwaad, omdat het volkomen duidelijk was dat hij niet de ambassadeur van de keizer wasGa naar voetnoot77..
Zijn taak in Parijs bestond uit het beheer van de goederen van Elisabeth. In een akte van 20 november werd vastgesteld dat als kanselier van Elisabeths aangelegenheden de bisschop van Parijs was aangesteld, als haar raadgevers zouden dienen de graaf van Fiesco, de opperstal- en keukenmeester de heer von Frose, de heer von Lambespina, Peter Brulart, de heer von Montmoren, von Monthelon en Bazin von Vincelles. Busbequius moest de handelingen van de genoemde heren controleren en Elisabeth op de hoogte houdenGa naar voetnoot78..
| |
Berichtgeving naar Wenen.
Vanuit Parijs lichtte Busbequius keizer Rudolf uitvoerig in over de politieke ontwikkelingen in Frankrijk. In de eerste jaren van zijn verblijf in Parijs leefde hij met een zekere staatsie, maar kortingen op zijn salaris dwongen hem in 1579 tot matiging.
Keizer Rudolf kondigde Busbequius in een brief van 20 december 1578 aan dat hij in het vervolg met minder dan de helft van zijn deputaat genoegen moest nemen, gezien de grote tekorten van de schatkist: dat betekende dat hij in vervolg met 2.000 in plaats van 4.500 Rijnse guldens moest rondkomenGa naar voetnoot79.. Busbequius antwoordde de keizer dat hij het noodzakelijk had gevonden veel geld uit te geven om zich aanzien en achting te verwerven, want dit zou anderen aan de verschillende hoven helpen om de belangen van de
| |
| |
keizer beter te behartigen. Daarom had hij er altijd een schitterend gevolg op nagehouden met al het andere dat daarbij hoorde. Boven het hem uitbetaalde bedrag had hij 1.000 florijnen uitgegeven; in plaats van minder zou hij dus eerder meer moeten ontvangenGa naar voetnoot80..
De keizer drong dikwijls bij Busbequius aan op een snelle en volledige berichtgeving over de nieuwste politieke ontwikkelingenGa naar voetnoot81.. Het verloop van de oorlog in de Nederlanden had zijn bijzondere aandacht, niet alleen omdat dit gebied zijn vaderland was, maar ook omdat in Praag al lang het oog op dit gebied was gevallen als een mogelijke gebiedsuitbreiding onder bestuur van een van de vele broers van keizer Rudolf. In 1577 kwam daar een nieuw aspect bij: de nog jeugdige aartshertog Matthias had, nadat hem in het geheim het bestuur van de Nederlanden was aangeboden, ongemerkt, in het holst van de nacht, zijn kamer, die hij deelde met Maximiliaan, verlaten en was spoorslags naar de Nederlanden gegaanGa naar voetnoot82..
Op 28 oktober 1577 reageerde Busbequius voor het eerst op de berichten over deze escapade van zijn oud-leerling. Hij toonde zich geschokt. De ware aard van Matthias' ‘vlucht’ was hem duidelijk geworden uit een brief van de keizer aan Don Juan van Oostenrijk, landvoogd in de Nederlanden. Matthias in bescherming nemend schreef hij als volgt aan de keizer: ‘(..) Toch troostte mij de goedheid van aanleg en natuur van deze prins, zodat ik hoopte dat hij niet minder gewillig zou zijn in het gehoorzamen aan het gezag van zijn keizerlijke majesteit dan hij geweest was in het luisteren naar hen die hem op dit dwaalspoor hadden gebracht, en dat hij zijn oren niet méér gesloten zou houden voor heilzame waarschuwingen dan hij ze dicht had gehouden voor de verkeerde adviezen van bepaalde lieden. Het zou beter geweest zijn als hij helemaal niets had ondernomen. Dat ontken ik niet. Maar van wie zullen we een dwaling geduldiger verdragen dan van onervaren jonge mannen. Trouwens, ik meen stellig dat dergelijke dwalingen vandaag de dag niet geheel fouten van mensen zijn, maar voor een deel ook van de tijd, omdat in het algemeen, waarheen we ons ook wenden, in onze tijd bijna uit alle delen van de wereld ons dergelijke voorbeelden tegemoetkomen. En ik geloof niet dat er enig tijdperk is geweest dat zijn loop meer buiten de orde en om zo te zeggen buiten zijn baan had (..). Hoe dit ook zij, dit staat wel voldoende vast dat velen die dergelijke dwalingen in hun jeugd hadden begaan en in zekere zin daarmee hun leven waren begonnen, niettemin zich hebben ontwikkeld tot voortreffelijke mannen. Deze dwalingen hebben hun tot lering gediend, zodat zij in het vervolg niet blindelings of onberaden iets probeerden; de dwalingen hebben hen voor hun hele leven voorzichtiger en verstandiger gemaakt. Maar voor mij is het allerminst twijfelachtig dat uwe majesteit gezag zal hebben over aartshertog Matthias en dat Matthias zal gehoorzamen aan een brief waarin hij
tot de orde wordt geroepen’.
| |
| |
In geheimschrift vervolgde Busbequius dat er geen hoop was dat de vrede en rust in Frankrijk lang zou duren. Hij vreesde dat Frankrijk op alle mogelijke manieren de zuidelijke Nederlanden in hun geheel of althans ten dele aan zijn gebied probeerde toe te voegenGa naar voetnoot83..
In zijn functie als ‘maître de maison’ (opperhofmeester) van Elisabeth bemoeide Busbequius zich niet officieel met de politiek. Wel kreeg hij enkele keren opdracht om brieven aan de Franse koning te overhandigen en deze te manen zich niet met de oorlog in de Nederlanden te bemoeien. Maar toen hij in de eerste maanden van 1582 namens de keizer bij de Franse koning waarschuwde tegen ondersteuning van Anjou, die in deze periode optrad als heer van de Nederlanden, drong hij na een mondelinge ontkenning van de koning niet langer aan, omdat hij bezorgd was dat dit de belangen van Elisabeth in Frankrijk zou kunnen schadenGa naar voetnoot84..
Er is nog weinig bekend over het beheer dat werd gevoerd over de bezittingen van Elisabeth in Frankrijk. Slechts twee brieven van Elisabeth aan Busbequius zijn bewaard gebleven, terwijl Busbequius haar regelmatig op de hoogte hield. Elisabeth interesseerde zich in deze brieven niet alleen voor het wel en wee van haar dienaren in Frankrijk, maar ook voor de politiek van de keizer en haar (andere) broers, die pogingen deden zich ergens een troon te verwerven. Ook haar financiële aangelegenheden roerde zij aan in deze brieven. In het geheel genomen maakt zij een intelligente en evenwichtige indrukGa naar voetnoot85..
Het beheer van de goederen van koningin Elisabeth werd een zwaardere zorg naarmate de oorlogshandelingen dichterbij kwamen en de economische omstandigheden in Frankrijk verslechterden. Busbequius wantrouwde vanaf het begin de Franse bedoelingen met het erfdeel van Elisabeth. In een brief van 20 maart 1583 bevestigde hij opnieuw zijn grote bezorgdheid dat de koning door zijn voort-durende geldgebrek beslag zou kunnen leggen op de inkomsten van de koningin-weduwe en die van de koningin-weduwen Leonora en MariaGa naar voetnoot86..
Dit dreigde in het bijzonder gedurende de zomer van 1586. Nadat de koning reeds de ambten die met de rechtspraak van het land te maken hadden voor geld te koop had aangeboden, wilde de kanselier van de koning Elisabeth beroven van de opbrengsten die zij kreeg uit de verkoop van ambten. Busbequius ging vervolgens naar de koning en de koningin en gaf hun een verzoekschrift, waarin hij schreef dat de beslissing van de kanselier in strijd was met de overeenkomst die met Elisabeth was gesloten. Toen dit niet hielp,
| |
| |
nam hij zijn toevlucht tot de mogelijkheden die de tijd met zich meebracht en hij spande zich in grote bezorgdheid te wekken: waar hij kon, zei hij dat hij een van de protesteerders (‘protestantium’) was geworden en dat hij God en de mensen als getuige aanriep dat de koningin-weduwe en de keizer die verantwoordelijk was voor de zorg en de bescherming van zijn zuster, een groot onrecht geschiedde, omdat haar datgene wat overeengekomen was werd ontnomen. En verder dat de koning van Frankrijk scheen te denken dat hij niet ver genoeg was gegaan, vóórdat hij de vorsten buiten zijn rijk, met wie hij door oude verdragen en lange vriendschap was verbonden, van zich had vervreemd. Ook bood Busbequius voor weinig geld zijn huis te koop aan dat hij in de nabijheid had gekocht. Hierdoor werd de bisschop van Parijs gewaarschuwd. Deze was het allerminst eens met de handelswijze van de kanselier en begaf zich naar de koning en vervolgens naar de kanselier zelf, die hij waarschuwde dat het niet de tijd was om een buitenlands vorst uit te dagen. Tenslotte werd er overleg gevoerd tussen de kanselier, enkele raadgevers van de koning, en de bisschop, die ook een gezaghebbend man meenam, die tevens goed op de hoogte was van de zaken van de koningin-weduwe. Zelf hield Busbequius zich buiten deze vergadering, want hij zei dat het hem door de keizer verboden was om zich met geschillen in te laten. Hij had als opdracht om problemen bij de koning aan de orde te stellen en de keizer op de hoogte te houden. Alleen wanneer er niets uit het overleg zou voortkomen, zou hij zich tot de koning wenden om zijn oordeel te vernemen. Na heftige besprekingen liet de kanselier zich overhalen om voor de koningin-weduwe een uitzondering te maken. Zo belandde de kwestie tenslotte weer bij de koning, die besliste dat de koningin-weduwe het recht van verkoop van oude ambten behield, maar zelf eigende hij zich het recht toe de ambten die hij dagelijks uit geldgebrek
creëerde, te verkopen. Dit was in overeenstemming met hetgeen vroeger was overeengekomen, alleen met dit verschil dat de koning voorheen het verkooprecht van een ambt na de eerste verkoop afstond aan de koningin-weduwe, zodat zij na het overlijden van de ambtenaar kon profiteren van een volgende verkoop, terwijl in de nieuwe situatie een dergelijk ambt bij de dood van de koper van zulk een ambt, werd afgeschaftGa naar voetnoot87..
Op 14 december 1589 herhaalde Busbequius zijn waarschuwing. Een beknotting van de inkomsten van Elisabeth dreigde. De moeilijkheden in Frankrijk zouden Elisabeth verhinderen haar inkomsten te trekken uit land en rente. Deze inkomsten zouden in het gunstigste geval nauwelijks genoeg zijn om de helft van haar privé-uitgaven en die voor haar huishouden te betalenGa naar voetnoot88..
| |
Het leven in Frankrijk.
In woorden die de herinnering oproepen aan de tijd van de Augustijnse dichters met hun hang naar stille afzondering, ver van de stad en de politiek, drukte Busbequius aan het einde van zijn vierde Turkse brief zijn diepste verlangen uit: ‘Te wensen is het om voor zichzelf en de muzen te kunnen leven
| |
| |
en met weinige en betrouwbare vrienden oud te worden op een afgelegen stukje grond (“in agelli angulo”). Of er bestaat geen leven in deze aardse ballingschap of dit is pas het ware leven’Ga naar voetnoot89..
Het leven dat hij in Parijs, maar vooral in (La Celle) Saint CloudGa naar voetnoot90. heeft geleid, kwam het meest nabij aan dit ideaal: een huis in een landelijke omgeving, een rijke bibliotheek en verzamelingen van munten, inscripties en bijzondere herinneringen aan buitenlandse reizen; daarbij nog de omgang met een selecte vriendenkring. Maar ook deze plaatsen kwamen langzaam maar zeker in de greep van de verschrikkelijke burger- en godsdienstoorlog in Frankrijk. In een brief aan Clusius van 24 september 1582 liet Busbequius zich somber uit over een mogelijk einde van de burgeroorlog in FrankrijkGa naar voetnoot91.. Bovendien dook in deze jaren de pest op en heerste er soms hongersnood als gevolg van misoogsten en van de oorlogGa naar voetnoot92..
Busbequius leefde dus aanvankelijk in Parijs. Vanaf 8 juni 1583 kwamen zijn brieven veelal uit (La Celle) Saint CloudGa naar voetnoot93.. Paulus Melissus heeft in een aantal Latijnse oden het landschap in deze omgeving bezongen: de lieflijke heuvels, de wijnvelden, de grazige weiden voor groot- en kleinvee en de wildrijke bossen, met in de verte het nabijgelegen Parijs, de stadjes, huizen, burchten, kerken en de zich voortslingerende SeineGa naar voetnoot94..
Toen de binnenlandse strijd ook Busbequius persoonlijk meer en meer bedreigde, herinnerde hij op 23 mei 1588 de keizer eraan dat hij graag een antwoord wilde op zijn vraag wat hij moest doen: ‘Deze tijd vraagt een ander leven, andere gewoonten. Als het oorlog wordt en de koning van oordeel is dat er met wapens gehandeld moet worden (zoals geloofwaardig is) verandert alles, zodat er nergens een plaats is waar iemand kan hopen dat hij veilig is voor het onbekende, behalve aan het hof. Maar zoals het niet eenieder vrijstaat naar Korinthe te gaan, zo zal het misschien ook niet mogelijk zijn voortdurend aan het hof te verblijven vanwege de hoge kosten. Het zal niet mogelijk zijn in Parijs te wonen, een stad die de koning vijandig gezind is en als het ware vogelvrij is. En het zal niet mogelijk zijn uit deze stad te gaan als het nodig is, noch opnieuw terug te gaan wanneer iemand dat zal willen en gesteld dat
| |
| |
men volkomen vrij is, dan zal het zeker niet kunnen geschieden zonder belediging van elk van beide partijen, omdat het nooit tot lof heeft gestrekt op twee zetels te zitten. Maar er is veel minder gelegenheid om op deze plaats te blijven, want deze plaats zal vanwege zijn gunstige ligging voortdurend bloot staan aan de ergste ongelukken. Ik verzoek des te dringender om de wil van uwe majesteit te vernemen’Ga naar voetnoot95..
Busbequius verliet St. Cloud niet onmiddellijk. Sinds 1589 of 1590 leefde hij in Mantes ten westen van Parijs, dat volgens Sanderus een gezonde lucht had en lieflijk was gelegen; het was er nog veilig, omdat de burgers nog niet duidelijk partij gekozen haddenGa naar voetnoot96..
Uit voorzorg, of misschien ook omdat het zijn vurige wens was eens als een ambteloos en vrij man te kunnen leven, had Busbequius eind 1587 de heerlijkheid Boesbeke gekocht. Deze hoorde toe aan zijn neef Karel van Yedeghem. Voorwaarde bij de aankoop was dat de heerlijkheid na Busbequius' overlijden weer aan zijn neef zou toekomenGa naar voetnoot97..
Busbequius' negentiende-eeuwse biograaf J. Dalle maakte er melding van dat Busbequius aan zijn nieuwe eigendom tal van reparaties liet uitvoeren met de bedoeling er mettertijd te gaan wonenGa naar voetnoot98.. Forster en Daniell verhaalden bovendien dat Busbequius hier een mooie tuin zou hebben aangelegd. Maar op werkelijke bronnen schijnt dit alles niet te berusten, veeleer op de romantische fantasie van deze negentiende-eeuwse auteursGa naar voetnoot99..
| |
Vrienden in Parijs. Justus Lipsius.
In Parijs en St. Cloud vormde Busbequius om zich een kring van veelal jeugdige, ontwikkelde en ambitieuze Vlamingen en Nederlanders. Sommigen van hen waren de burgeroorlog in hun vaderland ontvlucht, heel wat van hen zochten contact met de grote Franse dichters, schrijvers en mannen van wetenschap, zoals de vooraanstaande Latinist Pierre Pithou (1539-1596), en zijn broer Franciscus Pithou (1543-1621), de fameuze Parijse drukker en kenner van het Grieks Henricus Stephanus (ofwel Estienne, 1528-1598), de historicus, bibliothecaris en vicepresident van het Parijse Parlement Jacques-Auguste de Thou (Thuanus) (1553-1607), de geleerde Josephus Justus Scaliger, de beroemde Franse dichter en hoogleraar Johannes Dorat (1508-1588), de grote jurist en man van wetenschap Claude Dupuy (Puteanus) (1545-1594), Guillaume Postel (1510 (?) -1581), de geleerde diplomaat Jacobus Bongars (1554-1612) en nog anderen. Hun namen vindt men bij voortduring genoemd in de bewaarde correspondentie van Schottus, Carrio, Lipsius en andere vrienden
| |
| |
van Busbequius, niet bij Busbequius zelf. Het is aannemelijk dat Busbequius met een aantal van hen goed bekend wasGa naar voetnoot100..
Andreas Schottus komen we als eerste tegen in Busbequius' omgeving. Hij kwam vóór 1578 naar Parijs, terwijl hij rondreisde voor zijn studie en vanwege de burgeroorlog in zijn vaderland. Hij stond op het punt om naar Italië te gaan, toen Busbequius hem, hoewel hij hem nog niet van gezicht kende, in zijn huis opnam en aanmoedigde zijn uitgave van geschriften van Aurelius Victor te voltooien. In 1579 verscheen de vrucht van dit werk in de vorm van twee afzonderlijke boekjes, het eerste opgedragen aan koningin-weduwe Elisabeth, het tweede aan Busbequius; beide boekjes zijn in de meeste gevallen tot één bundel samengebondenGa naar voetnoot101..
| |
| |
In de volgende jaren deden nog andere Nederlandse en Vlaamse humanisten Busbequius' huis aan: Ludovicus CarrioGa naar voetnoot102., Petrus Egmondus en Paullus Merula, de latere opvolger van Lipsius als hoogleraar in de geschiedenis te LeidenGa naar voetnoot103. en vermoedelijk ook Dominicus BaudiusGa naar voetnoot104.. In 1581 droeg een Vlaamse dichter, Alexander Van den Bussche, ook wel ‘Alexandre Sylvain’ zijn Franse ‘Epitomes de cent histoires tragiques’ aan Busbequius op. We weten van hem dat hij een avontuurlijk bestaan heeft geleid, en zich in hofkringen ophield, maar we zijn verder slecht over hem ingelichtGa naar voetnoot105.. De jonge filoloog Janus Gulielmius droeg in 1583 zijn ‘Plautinarum quaestionum commentarius’ op aan Busbequius in de hoop bij hem in de gunst te komenGa naar voetnoot106.. Petrus Colvius, een andere jeugdige Zuid-Nederlandse filoloog, die in 1584 zes maanden met Gulielmius in huis leefde en in die tijd ook Busbequius leerde waarderen, droeg enkele jaren later zijn editie van Apuleius aan Busbequius opGa naar voetnoot107.. De Latijnse dichter Paulus Melissus toonde zich in zijn verzen dankbaar jegens Busbequius' mecenaatGa naar voetnoot108.. Ook komen we
| |
| |
Busbequius' naam tegen in het vriendenboek van Marcus Valerius ColinusGa naar voetnoot109..
Stellig hebben nog andere Nederlanders Busbequius bezocht. In zijn vaderland had hij een grote naam in kringen van geleerden en geletterden. Dit bleek ook later uit de reacties bij zijn overlijden. Zijn jonge bezoekers hadden een grote liefde voor de Latijnse letteren gemeen. Zij wierpen zich op de tekstkritiek, het schrijven van commentaren op klassieke auteurs of op de historiografie.
Van al deze vriendschappen verdient die tussen Busbequius en Lipsius bijzondere aandacht. In juni 1572 was Lipsius naar Wenen gekomen en hij had daar aan het hof naast Sambucus, Crato, Pighius, Biesius en Verantius ook Busbequius leren kennenGa naar voetnoot110.. Lipsius beschouwde Busbequius vanaf het begin als een ‘held’ (‘heros’) - uiteraard niet op het slagveld, maar op intellectueel terrein, als diplomaat, kenner van de literatuur en als bevorderaar van wetenschappen; in zijn grafschrift voor Busbequius noemde Lipsius hem een ‘Nestor’Ga naar voetnoot111..
Lipsius vertrok begin september 1572 met de noorderzon uit Wenen, maar hij liet nog wel een schriftelijke opdracht achter bij Pighius die hem bij Busbequius, Biesius en Sambucus moest verontschuldigenGa naar voetnoot112.. Het is mogelijk dat het contact tussen Busbequius en Lipsius hernieuwd werd door tussenkomst van Andreas Schottus die, zoals we zojuist zagen, in Busbequius' huis leefde. Maar misschien ook is er voortdurend contact tussen beide
| |
| |
mannen geweest, want in 1577 nam Lipsius een (gefingeerde) brief van hemzelf aan Busbequius op in zijn ‘Epistolicarum quaestionum libri V’Ga naar voetnoot113.. In 1582 volgde de opdracht van zijn ‘Saturnalia’ aan Busbequius en in diezelfde periode nam Lipsius ook brieven uit zijn correspondentie met zijn oude vriend op in zijn brievenuitgaven. Elders in het werk van Lipsius komen we de invloed van gesprekken met en geschriften van Busbequius tegenGa naar voetnoot114..
Busbequius dankte Lipsius dat hij zijn naam vermeld had in de brief van 12 februari 1580, de eerste van zes bewaarde brieven tussen beide mannen. Ook nodigde hij Lipsius uit om als zijn gast bij hem te verblijvenGa naar voetnoot115.. Nog vele jaren later wist Lipsius zich deze uitnodiging te herinneren, maar hij gaf hieraan geen gevolgGa naar voetnoot116., waarschijnlijk vooral vanwege de grote afstand.
Na ontvangst van Lipsius' ‘De constantia’ prees Busbequius de geleerde voor zijn verdiensten voor de ‘res publica literaria’, want hij had de grenzen van de kennis van de oudheid verlegdGa naar voetnoot117.. Van zijn kant loofde Lipsius Busbequius in de opdracht van zijn ‘Saturnalia’ om zijn deugd, zijn eruditie, verstandig inzicht en manier van schrijvenGa naar voetnoot118.. Op 7 maart 1580 bedankte Lipsius Busbequius voor het toezenden van afwijkende lezingen uit een Livius-handschrift van de Franse geleerde Claudius PuteanusGa naar voetnoot119.. Lipsius zelf stuurde Busbequius behalve de edities van zijn ‘Saturnalia’, ook de ‘De Constantia’ toeGa naar voetnoot120.. Verder kondigde hij op 23 augustus 1584 aan dat zijn Tacitus-commentaar door hem herzien was en dat Busbequius het boek via Plantijn zou worden
| |
| |
toegestuurdGa naar voetnoot121..
Een ander die nog op enigerlei wijze met Busbequius in contact heeft gestaan, was Franciscus Hildesheim. Deze was sinds 1585 lijfarts van de keurvorst van Brandenburg, maar is tevens bekend als historicus en dichter. Hildesheim schreef Lipsius dat hij tijdens zijn omzwervingen door Europa gedurende bijna tien jaren zeer vriendschappelijk had geleefd met Engelsen, Italianen, Fransen en Nederlanders, maar hij had er bovenal spijt van dat hij vanwege de oorlogen in de Nederlanden alleen hem niet had leren kennen. Want een kennismaking met Lipsius zou volgens de mening van ‘die grote Busbequius’ gelijkwaardig geweest zijn met allen die hij had leren kennenGa naar voetnoot122..
| |
Gezondheid en geestkracht.
Ook op oudere leeftijd schijnt Busbequius nog redelijk gezond geweest te zijn, ook al had zijn gezondheid tijdens het Turkse gezantschap en in de jaren die volgden geleden.
De hitte velde Busbequius tijdens de terugreis vanuit AmasyaGa naar voetnoot123.. In de zomer van 1561 klaagde hij in een brief aan de keizer over een zwakke gezondheidGa naar voetnoot124.. Op terugreis naar Wenen in de zomer van 1562 leed de gezant wederom onder de hitte die zijn eetlust aantastteGa naar voetnoot125.. Ook in Spanje zou het de warmte geweest zijn die hem uiteindelijk had genoopt om terug te kerenGa naar voetnoot126.. Toen Maximiliaan Busbequius in 1566 vroeg voor een nieuw gezantschap naar het hof van de sultan, opperde de keizer zelf reeds de mogelijkheid dat Busbequius vanwege zijn gezondheid liever afzag van deze opdracht. En dit geschiedde ookGa naar voetnoot127.. Reizend van Wenen naar Parijs, in de zomer van 1574, gaf Busbequius bloed op. Artsen in Salzburg en Augsburg adviseerden toen om enige dagen rust te nemen. Zelf beschouwde Busbequius hitte en beweging als de belangrijkste oorzaken van de ziekte en hij vervolgde de reis in een rustig tempo en langs een kortere wegGa naar voetnoot128..
Tot het eind van zijn leven beschikte Busbequius over een ongebroken geestkracht. Dit blijkt wel allereerst uit de brieven aan keizer Rudolf II en zijn optreden tegen de kanselier van de Franse koning dat we reeds hebben leren kennen. Interessant is ook de herinnering van Petrus Colvius uit 1587: drie jaar eerder, schreef Colvius, was hij regelmatig met Busbequius omgegaan en had hem leren kennen als een man die ondanks zijn netelige zorgen en de politieke beslommeringen zijn ‘levendige en krasse ouderdom
| |
| |
verkwikte in die lieflijke weiden van de muzen’ en die zijn gesprekken kruidde met de woorden en gedachten uit de boeken van de betere schrijversGa naar voetnoot129.. Gulielmius herinnerde er in zijn dedicatiebrief aan dat Busbequius zich in zijn vrije tijd graag bezighield met de studie van politieke en historische onderwerpenGa naar voetnoot130..
Een andere zijde van Busbequius treedt aan het licht in zijn brief van 15 maart 1585 aan Lipsius. In deze brief gaat Busbequius in op de zwaarmoedigheid, die Lipsius had getroffen. Ook zelf leed hij eens aan zwartgalligheid, maar in beperkte mate. Hij gebruikte veel medicijnen, maar waar hij het meeste baat bij had gehad, kon hij niet zeggen, of het moesten zijn de tijd en het niet voortdurend neerzitten en nadenken. Van de hulpmiddelen scheen hem het meest een drank geholpen te hebben die beschreven was door Marsilius Ficino in hoofdstuk 19 van zijn ‘Liber de studiosorum valetudine tuenda’Ga naar voetnoot131..
Dat alcohol in het leven van Busbequius een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld - misschien ook als middel tegen zwaarmoedigheid -, blijkt uit enkele passages in de Turkse brieven, maar ook uit een schertsende opmerking in een brief aan Lipsius. Daar sprak Busbequius over zichzelf als een ‘dorstige en drankzuchtige oude man’ (‘senem siticulosum et bibulum’)Ga naar voetnoot132..
|
-
voetnoot1.
- Busbequius aan Von Dietrichstein d.d. 17-1-1574.
-
voetnoot2.
- HESSELS (1887), 899 (45, 35): Goltzius aan Ortelius d.d. 21-2-1574; cf. H. XI, p. 329.
-
voetnoot5.
- Hendrik deed bij de aanvaarding van de Franse kroon niet onmiddellijk afstand van de Poolse troon. Niettemin was dit wel het gevolg van zijn aanvaarding van de Franse kroon. Polen ging een nieuw ‘interregnum’ tegemoet. Bij deze Poolse ‘interregna’ die met regelmaat terugkeerden, speelde de Oostenrijkse Habsburgers telkens een belangrijke rol. Hoewel referenties hieraan voorkomen in Busbequius' correspondentie met Maximiliaan en Elisabeth, bleef hijzelf een buitenstaaander in deze kwesties, zie bv. Busbequius aan Maximiliaan d.d. 13-11-1574; Elisabeth aan Busbequius d.d. 9-4-1585.
-
voetnoot7.
- ‘Lo que el Rey de françia mando (..) a los criados del Emperador (..)’ d.d. ?-?-1574: ‘Bousbeck. Vna Cadena de 500 escudos’. Busbequius' aanwezigheid tijdens de ontvangst van Hendrik III staat ook vermeld in: ‘Augerius (..) Busbequius’ {Vita, 1598 of later} (PBN Coll. Dupuy 348, f. 179r).
-
voetnoot9.
- TURBA (1895), 538. Op 14 augustus berichtte dezelfde gezant dat Busbequius drie dagen eerder was vertrokken: ID., 538 (n. 4).
-
voetnoot12.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 22-8-1574; in zijn brief d.d. 9-2-1575 (= 2) kwam Busbequius op dit cijferschrift terug; hij stuurde een ander, omdat hij niet wist of het vorige was aangekomen.
-
voetnoot13.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 10-9-1574; zie voor deze brief App. IV, p. 533, onder de brief d.d. 1574-9-8.
-
voetnoot14.
- BUSBEQUIUS (1632), 170: ‘Hier mist een brief uit het gehucht Markirchen (..)’; daarna volgt een samenvatting van de inhoud van de verloren brief.
-
voetnoot17.
- BUSBEQUIUS (1632), f.*.3: ‘Auctum ecce thesaurum profero: EPISTOLAS, inquam, omnes, quotquot haberi potuerunt: dignas omnes quae legantur’.
-
voetnoot20.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 10-9-1574; zie voor deze brief App. IV, p. 533, onder de brief d.d. 1574-9-8.
-
voetnoot21.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 10-9-1574 (zie voor deze brief App. IV, p. 533, onder de brief d.d. 1574-9-8). De beschikbare studies over Elisabeth moeten met enige voorzichtigheid worden geraadpleegd: DARLEM (1847), MARTONNE (1848), STRAKOSCH (1965).
-
voetnoot22.
- FD., II, 6/7 (n. 1) (zich baserend op uitspraken van Thuanus en Brantôme).
-
voetnoot23.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 10-9-1574 (zie voor deze brief App. IV, p. 533, onder de brief d.d. 1574-9-8); Busbequius aan Maximiliaan d.d. 17-9-1574.
-
voetnoot25.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 13-11-1574.
-
voetnoot28.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 27-12-1575.
-
voetnoot31.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 27-12-1575.
-
voetnoot32.
- Zie ook het kleine geschreven portret van Elisabeth bij: FD., II, 136/7 (n. 1) (met citaten uit Brantôme).
-
voetnoot34.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 13-11-1574, 16-11-1574, 29-11-1574.
-
voetnoot35.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-11-1574, 13-11-1574; In zijn brief d.d. 9-11-1574 schreef Busbequius dat hij een bezoek had gebracht aan Pibrac; deze had hem een tegenbezoek gebracht. In zijn brief d.d. 13-11-1574 vermeldde hij dat Pibrac eergisteren (‘nudiustertius’) in Parijs was aangekomen. Als dit juist is, moet één van beide brieven verkeerd zijn gedateerd.
-
voetnoot36.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 13-11-1574.
-
voetnoot37.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 29-11-1574.
-
voetnoot38.
- Cf. ook Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575.
-
voetnoot39.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 29-11-1574. De genoemde bedragen voor de bruidsschat in deze en de volgende brieven wijken soms van elkaar af.
-
voetnoot40.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 24-1-1575 (= 1).
-
voetnoot41.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 24-1-1575 (= 1) en 9-2-1575 (= 1).
-
voetnoot42.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575 (= 1 en 2).
-
voetnoot43.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575 (= 1).
-
voetnoot44.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575 (= 2); Busbequius had in augustus vanwege ziekte zijn reis naar de Nederlanden uitgesteld, aangezien dit tot verdere vertraging van zijn reis naar Parijs zou leiden, cf. Busbequius aan Maximiliaan d.d. 22-8-1574.
-
voetnoot46.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 1-4-1575. Busbequius sprak in zijn brieven aan Maximiliaan d.d. 7 en 16-7-1575 uitdrukkelijk over Elisabeths verlangen om naar huis terug te keren.
-
voetnoot49.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 15-5-1575. Het lenen van geld was in het ontredderde Frankrijk in deze tijd schier onmogelijk: Busbequius aan Maximiliaan d.d. 17-8-1575 en ?-7-1575.
-
voetnoot50.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575 (= 2).
-
voetnoot52.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 1-4-1575; in verschillende brieven is er sprake van Elisabeths wens om naar haar dochter in Blois te reizen: Busbequius aan Maximiliaan d.d. 15-5-1575, 7-7-1575, 16-7-1575.
-
voetnoot54.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-6-1575 (= 1).
-
voetnoot55.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-6-1575 (= 2).
-
voetnoot56.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-6-1575 (= 2). Een korte herhaling van Busbequius' standpunt vindt men in zijn brief aan Maximiliaan d.d. ?-7-1575.
-
voetnoot58.
- Deze bode was klaarblijkelijk niet gekomen in antwoord op de bode die Busbequius begin juni (cf. Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-6-1575 (= 2)) had gestuurd, want Busbequius schreef in dezelfde brief, waarin hij de komst van de bode meldde, dat hij reeds zes weken op een antwoord wachtte (zie Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-7-1575); een onjuiste datering van de brieven ligt voor de hand.
-
voetnoot61.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-7-1575, 17-8-1575. Deze klokken werden tenslotte geweigerd door Maximiliaan: Busbequius aan Maximiliaan d.d. 23-10-1575. In de bewaard gebleven brieven uit Lyon wordt niet over klokken gesproken.
-
voetnoot64.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 14-10-1575. Het eerste deel van deze brief werd geschreven op een moment vóór de vlucht van de hertog van Anjou.
-
voetnoot65.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 23-10-1575 (= 1).
-
voetnoot66.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-11-1575 (= 2); zie ook Busbequius aan Maximiliaan d.d. 14-10-1575 en 23-10-1575 (= 1 en 2).
-
voetnoot67.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-11-1575 (= 2).
-
voetnoot68.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 27-12-1575: Lazarus von Schwendi kon wegens ziekte niet aanwezig zijn.
-
voetnoot69.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 12-1-1576, 31-1-1576, {?-?-1575/6} en 8-2-1576. TURBA (1895), 538 (n. 14): Elisabeth bereikte Wenen op 16 februari 1576.
-
voetnoot70.
- BECKER (1877), 316; VOCELKA ‘Die Begräbnisfeierlichkeiten (..)’, 106/7.
-
voetnoot71.
- BECKER (1877), 316: Busbequius staat hier vermeld als ‘Augerius von Griesspegkh’; maar ook de namen van anderen zijn in dit artikel verbasterd.
-
voetnoot72.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-7-1575 (= 1).
-
voetnoot73.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. ?-7-1575 (= 2).
-
voetnoot74.
- Busbequius aan Rudolf / Ernst d.d. 17-7-1576.
-
voetnoot75.
- Busbequius aan ‘Hofkammer’ d.d. 30-10-1576.
-
voetnoot76.
- GACHARD (1872), 187 (ook voor het citaat uit het verslag van Girolamo Lippomano, 1579). In officiële documenten van deze periode staat Busbequius genoemd als raadgever (‘consiliarius’) van de keizer en tegelijk als hofmeester van koningin-weduwe Elisabeth.
-
voetnoot77.
- Busbequius aan Maximiliaan d.d. 9-2-1575. De geloofsbrieven, waarvan enkele keren sprake was in de correspondentie met Maximiliaan, hadden slechts betrekking op zijn functie als zaakgelastigde voor de belangen van Elisabeth. Op 29-11-1574 vroeg Busbequius voor het eerst bij Maximiliaan om geloofsbrieven. In een brief d.d. ?-7-1575 meende hij zich te herinneren dat hij deze in februari 1575 ook had ontvangen. Maar hij had ze niet gebruikt, omdat het in het voordeel van Elisabeth was om de indruk te wekken dat hij geen opdracht had eigenmachtig haar zaken te regelen. Immers, in het andere geval zouden de Fransen voorzichtiger zijn met hun voorstellen. Hij vroeg in dezelfde brief om nieuwe geloofsbrieven die hij nu nodig kon hebben.
-
voetnoot78.
- STRAKOSCH (1965), 73-80. Bij Strakosch vindt men een reeks documenten vermeld over Elisabeth en over de onderhandelingen betreffende haar erfenis; deze en nog andere documenten over Elisabeth bevinden zich in WHA.
-
voetnoot81.
- Rudolf aan Busbequius d.d. 9-6-1578, 11-2-1579, 17-6-1579, 7-4-1580 en 25-6-1580. In de brieven d.d. 9-6-1578, 7-4-1580 en 12-2-1590 staan aansporingen om de brieven langs een kortere weg te bezorgen.
-
voetnoot82.
- Over Matthias: LOUSSE (1974) (vooral belangrijk voor de literatuurverwijzingen), EVANS (1979), 59 (n. 44) en s.v. ‘Matthias’; over Matthias ‘vlucht’: HIRN (1936), 22.
-
voetnoot84.
- Busbequius aan Rudolf d.d. 25-3-1582. Rudolf aan Busbequius d.d. 7-4-1580: een verzoek om brieven van de keizer aan de Franse koning en de hertog van Anjou te overhandigen en mondeling of schriftelijk hun antwoord te vernemen en te rapporteren. De inhoud van Rudolfs brief aan de Franse koning leren we kennen uit de Busbequius' brief aan Rudolf d.d. 25-6-1580: de Franse koning diende zich, zoals de keizer Busbequius ook reeds in 1578 had geschreven, niet met de aangelegenheden in de Nederlanden te bemoeien.
-
voetnoot85.
- Elisabeth aan Busbequius d.d. 13-2-1581, 9-4-1588.
-
voetnoot87.
- Busbequius aan Rudolf d.d. 12-7-1586, 20-11-1586.
-
voetnoot89.
- B.354,(22-26). Cf. App. II, p. 477: Busbequius aan Masius d.d. 28-5-1556. Cf. H. XI, p. 300, p. 325.
-
voetnoot90.
- Sanderus en latere biografen meenden dat Busbequius in Saint Cloud leefde: SANDERUS (1624), 26. Maar zelf ondertekende Busbequius zijn Latijnse brieven uit deze periode met ‘(Fanum) St. Clothoaldi’, dat mogelijk voor ‘(La Celle) St. Cloud’ staat. La Celle St. Cloud ligt niet ver van St. Cloud. In het vervolg zal echter slechts worden gesproken van St. Cloud.
-
voetnoot92.
- Elisabeth aan Busbequius d.d. 13-2-1581. Zie over de oorlogen in de Nederlanden: PARKER (1977), ID. (1979).
-
voetnoot94.
- MELISSUS (1586), I, 141/2; cf. NOLHAC (1923), 55-59. In Melissus' ‘Schediasmata Poetica’ uit 1582 (Frankfurt) kwamen nog geen gedichten voor die tot Busbequius waren gericht.
-
voetnoot97.
- ‘Koopakte van de heerlijkheid Bousbecque’ d.d. 18/31-12-1587. Er is mogelijk verband tussen deze aankoop en Busbequius' opmerking dat hij een maand in de Nederlanden was geweest, zie Busbequius aan Clusius d.d. 16-1-1588.
-
voetnoot99.
- FD., I, 69-70. Hocquette gaf zelfs een beschrijving van de tuin die Busbequius zou hebben laten aanleggen, overigens zonder bronvermelding: HOCQUETTE (1951), 61.
-
voetnoot100.
- Cf. bijvoorbeeld CARRIO ‘Censorinus (..)’ 1583, f. áij vlg.: Carrio aan G. Fornerius d.d. 26-10-1582; VAN DEN ABEELE (1953/4), 49, 200-209.
Er is niets bekend over contacten tussen Guillaume Postel en Busbequius hoewel er raakvlakken zijn tussen deze twee mannen: hun vriendschap met Andreas Masius, hun liefde voor de letteren; hun belangstelling voor het Ottomaanse rijk: beiden brachten lange tijd door in Constantinopel. Eind 1553 was Postel voor een korte tijd in Wenen en in zijn latere leven verbleef hij in Frankrijk. Toch waren hun karakters zeer verschillend. Postels soms extreme standpunten riepen weerstand op. Zie over Postel KUNTZ (1981). Cf. voor een summiere vergelijking van Busbequius' en Postels oordeel over de Turken: WEILL (1892), 76-18, ROUILLARD (1938), passim.
Er is evenmin iets bekend over contacten tussen Busbequius en Jacobus Bongars die in 1585 een reis naar Constantinopel heeft gemaakt; cf. over Bongars: LIPSIUS (1978), 210. Zie voor zijn reisverslag HAGEN (1874), 62-72.
-
voetnoot101.
- SCHOTTUS (1579), I, 4: Schottus aan Elisabeth d.d. 30-12-1578: ‘(..) quia me in familiam suam vocauit honoris mei gratia Augerius Busbequius'; ID., II, 5: Schottus (‘Lutetiae in aedibus tuis’) aan Busbequius d.d. 16-2-1579. Over deze uitgave van Schottus: VOET (1980), I, nr. 606/7. Cf. H. XV, p. 402.
Zie verder MAES (1906), 325-327: Lipsius aan Schottus d.d. 3-9-1578: Lipsius laat Busbequius groeten; de brief is geadresseerd aan het huis van Busbequius (cf. LIPSIUS (1978), 206-208). MAES (1910), 239-241: Schottus (St. Germain en Laye) aan P. Pithou d.d. 23-9-1578: ‘Jam ruris me satias cepit, doctissime Pithoee; libet propediem ad libros reverti, peracta vindemia atque adeo racematione urgente etiam frigore. Tamen, ut tempus fallerem, Plautum et Tacitum tamquam fidos comites assumpseram’. Wat verderop in deze brief gaf Schottus nieuws over recente politieke gebeurtenissen. Hij wist dit uit een brief aan Busbequius (‘ex litteris ad legatum nostrum’). Het is waarschijnlijk dat Busbquius het Franse hof naar St. Germain en Laye was gevolgd, waar de koning vaker vertoefde (cf. Busbequius aan Rudolf d.d. 12-2-1584). MAES (1906), 348/9: Schottus aan Petrus Puteanus (zoon van Claude Dupuy) d.d. 9-10-1621: Schottus herinnerde aan zijn verblijf bij Busbequius.
Schottus was naar Parijs gekomen in gezelschap van Petrus Pantin (1556-1611). Er is echter zonder grond verondersteld dat Pantin ook bij Busbequius was ondergebracht, cf. ROERSCH (1910), 104, ID. (1914-1920), 3-4, FABRI (1953), 191.
-
voetnoot103.
- MERULA (1595), ‘Ad Lectorem’: opsomming van de geleerden die hij in Frankrijk had leren kennen. Zie ook: HAAK (1901), 23-26; cf. H. IV, p. 84. Zie over Egmondus H. IV, p. 85.
-
voetnoot105.
- Van den Bussche aan Busbequius d.d. 1-4-1581; over hem: CHARLIER / HANSE (1958), 156/7.
-
voetnoot106.
- GULIELMIUS (1583): Gulielmius aan Busbequius d.d. 30-9-1583. Janus Gulielmius (Johann Wilhelm) (1555-1584) was afkomstig uit Lübeck. Hij correspondeerde sinds 1580 met Lipsius en ging in Frankrijk om met de toonaangevende filologen: LIPSIUS (1978), 236/7. Lipsius schreef dat hij hem bij Busbequius had aanbevolen: LIPSIUS (1983), 38/9: Lipsius aan Gulielmius d.d. 7-1-1584. In een brief van 5 maart 1584 vertelde Gulielmius aan Lipsius dat hij Busbequius was tegengekomen en hem namens Lipsius had gegroet. Busbequius had Lipsius geprezen, maar had ontkend dat hij een brief van hem had ontvangen, want die was doorgestuurd naar Egmondus in Italië. Carrio had bij Busbequius kwaadgesproken over hemzelf: ID., 62-64; cf. ook H.
IV, p. 94. Op 18 mei 1584 beloofde Lipsius aan Gulielmius dat hij voor hem naar Busbequius zou schrijven: ID., 119-121; en Lipsius deed dit dan ook in een brief d.d. 23-8-1584: ID., 140/1. Gulielmius stierf als hoogleraar in Bourges in september 1584. Zijn dood werd diep betreurd door Lipsius: ID., 176-179.
-
voetnoot107.
- COLVIUS (1588), f.*2-*3 recto: Colvius aan Busbequius d.d. 13-8-1587. Over Colvius (Brugge 1567 - Granville 1594): LIPSIUS (1983), 78-81 en s.v. ‘Colvius’; na een verblijf in Parijs studeerde Colvius in Bourges en Leiden. Colvius droeg een kort gedicht op aan Gulielmius, waarin hij ook Busbequius roemde: GULIELMIUS (1583), (achterin het boek).
-
voetnoot108.
- Zie s.v. ‘Melissus’. Een aantal van Melissus' gedichten her innerde aan zijn levendige omgang met Busbequius en diens vriendenkring. Nolhac sprak over Busbequius als ‘le meilleur mécène que Melissus rencontra à Paris’: NOLHAC (1923), 55; Melissus bevond zich in Parijs vanaf de zomer van 1584 tot de herfst van het jaar 1585, toen hij voor enige tijd naar Engeland reisde. Terugkerend uit Engeland in de winter van 1586 deed hij op doortocht Parijs aan en vestigde zich kort daarna in Heidelberg voor de rest van zijn leven: ID., passim. We bezitten een ongedateerd kattebelletje van Melissus aan Busbequius, waarin de dichter schreef dat hij Busbequius niet thuis had aangetroffen. Hij liet een ode achter voor Busbequius en wilde hem groeten in verband met zijn vertrek naar Duitsland. Cf. ook: LIPSIUS (1987), 245: Melissus aan Lipsius d.d. 5-4-1590: ‘Busbequius ubi
gentium nunc vivat, scire aveo’.
-
voetnoot109.
- ‘Album amicorum Valerii Colini {sic}’ f. 72r (d.d. ?-?-1586). Het titelblad van dit ‘Album amicorum’ luidt: (p. 1:) ‘Itineraire de Colin Valare {sic} en divarses langues {sic}’; op p. 72r de opdracht van ‘Augerius Gislenius Busbequius’ aan ‘M. Valerius Colinus’ uit 1586. Deze opdracht en het motto zijn geschreven in Busbequius' handschrift. Het motto luidt: ‘Heur ou cueur // Aut sors aut animus sorte potentior’. Uit opmerkingen op p. 2 en p. 3v blijkt dat Colinus als ‘praeceptor’ werkzaam is geweest en mogelijk in Orléans een graad heeft behaald. Het bovenstaande is een korte samenvatting van informatie die dr. H.H. Kubbinga (Filosofisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) voor mij verzamelde. Voor een opsomming van namen in dit vriendenboek: KRISTELLER (1983), 250. Het is onduidelijk of Colinus een leerling, of een medestudent was van Lipsius: LIPSIUS (1983), 226/7: Lipsius aan Collinus {sic} d.d. 31-8-1585.
-
voetnoot110.
- BERGMANS (1889), 150: Lipsius aan Johannes Woverius d.d. 1-10-1600, en MIRAEUS ‘Vita Justi Lipsi’ (1609), 13; LIPSIUS (1978), 73/4: Lipsius aan Biesius d.d. ?-6-1572. In een ongedateerde brief aan Pighius vertelde Lipsius het verhaal van de dood van Mustafa en de andere zonen van Süleyman. Verantius had hem daarover verteld: LIPSIUS (1675), I, 540 (= ‘Epist. quaest. libr. III’ uit 1577).
-
voetnoot111.
- Cf. H. II, p. 25 (n. 12); zie ook Carrio's woorden op p. 80.
-
voetnoot112.
- LIPSIUS (1978), 76: Pighius aan Lipsius d.d. 10-9-1572.
-
voetnoot113.
- LIPSIUS (1577), I, 16; LIPSIUS (1675), I, 471/2; cf. H. XV, p. 388. Het boek was een verzameling brieven met tekstkritische aantekeningen over passages, vooral met betrekking tot Livius.
-
voetnoot115.
- LIPSIUS (1978), 226: Busbequius aan Lipsius d.d. 12-2-1580.
-
voetnoot116.
- LIPSIUS (1983), 267/8: Lipsius aan Peter l'Oyseleur de Villiers d.d. 1-4-1586.
-
voetnoot117.
- LIPSIUS (1983), 134: Busbequius aan Lipsius, d.d. 12-7-1584; cf. ook: LIPSIUS (1983), 204-206: Busbequius aan Lipsius d.d. 15-3-1585.
-
voetnoot118.
- LIPSIUS (1978), 325/6: Lipsius aan Busbequius d.d. ?-1-1582. Over de ‘Saturnalia’-editie: VOET (1981), III, nr. 1556.
-
voetnoot119.
- LIPSIUS (1978), 228: Lipsius aan Busbequius d.d. 7-3-1580.
-
voetnoot120.
- Zie voor de ‘Saturnalia’ LIPSIUS (1978), 332/3: Busbequius aan Lipsius d.d. 28-1-1582 (cf. H. IV, p. 82); voor de ‘De Constantia’: LIPSIUS (1983), 134/5: Busbequius aan Lipsius d.d. 12-7-1584. Over de herdrukte ‘Saturnalia’: ID., 204-206: Busbequius aan Lipsius d.d. 15-3-1585; Lipsius' leerling Franciscus Raphelengius en ook Johannes Esychius werden naar Busbequius gestuurd om de ‘Saturnalia’ en een (verloren gegane) brief bij Busbequius te bezorgen in ‘St. Clou’; cf. ID., 174-176: Lipsius aan Raphelengius d.d. 28-11-1584, en PLANTIJN (1883-1918), VII, 178-181 en VOET (1986), 39 (n. 36): Pierre Porret (Parijs) aan Plantijn d.d. 11-2-1585: ‘Jeudi j'envoyay François avec Eysichius porter le Saturnalia a monsr de Busbeck a St. Clou lequel les a receu humainement.
Demain je les doibtz presenter a monsr le president Brisson qui est bien de differente humeur’.
-
voetnoot121.
- LIPSIUS (1983), 140/1: Lipsius aan Busbequius d.d. 23-8-1584.
-
voetnoot122.
- LIPSIUS (1987), 163-165: Franciscus Hildesheim aan Lipsius d.d. 15-3-1589.
-
voetnoot123.
- Zie H. VII, p. 173, 179, 182. Cf. ook H. X, p. 274.
-
voetnoot124.
- HARTL / SCHRAUF (1898), 344: {Busbequius aan Ferdinand d.d. 25-8-1561}.
-
voetnoot125.
- Busbequius plaatste zijn ziekelijke gebrek aan eetlust tegenover het bijna groteske verlangen naar eten van de onverzadigbare De Sande: B.344,(3-30).
-
voetnoot129.
- COLVIUS (1588), f. *2 verso: Colvius aan Busbequius d.d. 13-8-1587. Sarton schetste een te negatief beeld van Busbequius op oudere leeftijd als: ‘(..) an elderly man, broken in the curial domesticity, a loyal servant, anxious to eschew adventures, guileless but colorless’: SARTON (1942), 563 (Sarton ging ervan uit dat de Turkse brieven op jongere leeftijd (in Constantinopel) waren geschreven: ID., 560).
-
voetnoot130.
- GULIELMIUS (1583), {p. 10}: Gulielmius aan Busbequius d.d. 30-9-1583: ‘(..) et tu secundum politica illa et historica studia, quibus honoratissimum otium honestissime oblectas (..)’. Zie s.v. ‘Gulielmius’.
-
voetnoot131.
- LIPSIUS (1983), 204-206: Busbequius aan Lipsius d.d. 15-3-1585. Zie voor dit ingewikkelde recept tegen melancholie: FICINO (1651), 493. Cf. over melancholie als veel voorkomend verschijnsel in de zestiende eeuw CHUDOBA (1952), 96 en BURTON (1920).
-
voetnoot132.
- LIPSIUS (1978), 108: Busbequius aan Lipsius d.d. 12-2-1580. Wijn was in Constantinopel de dagelijkse drank. De wijn was ook het middel tegen de onaangenaamheden van de reis naar en het verblijf in Turkije. Busbequius' persoonlijke wijnvoorraad trok veel Turken aan: B.28,(11-26); cf. ook H. X, p. 268. B.201,(18)-302,(9): over ‘Juppenbier’, een geschenk van een handelsman uit Dantzig.
|