Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Hoofdstuk X: De laatste jaren van het gezantschap.De slag bij Djerba (Gerba). De gevangenen.Busbequius beschouwde het als zijn taak in krijgsgevangenschap geraakte landgenoten te helpen. Hij trok zich vanaf het begin van zijn verblijf in Turkije het lot aan van hen die daar als slaaf werkten of in de gevangenissen een ellendig bestaan hadden. Busbequius en Dernschwam betaalden op 11 juni 1555 elk 20 gulden in Ankara om de Duitser Hans Schwaben vrij te kopenGa naar voetnoot1.. In Constantinopel kocht Busbequius een Duitse steenhouwer Erhart vrij. Maar vanwege diens naam lieten de Turken in Boeda hem niet doorreizen naar Oostenrijk. Zij verstonden ‘Verhat’ (ofwel ‘Ferhad’), hetgeen een Turkse naam was en besneden Turken konden niet worden vrijgekochtGa naar voetnoot2.. Dat de godsdienst een belemmering vormde voor de overschrijding van de grens met het Ottomaanse rijk, gold aan beide zijden. De vijfde vizier Ferhad Pasja had gevraagd om toestemming voor zijn moeder en zuster om vanuit het Hongaarse gebied dat zich in Ferdinands handen bevond naar Constantinopel te komen. Busbequius had geantwoord dat niets gemakkelijker was, ware het niet dat de godsdienst het verhinderdeGa naar voetnoot3.. Van grote betekenis was de inspanning die praktisch de gehele christelijke gemeenschap in Constantinopel leverde om het lijden van vele, voornamelijk Spaanse gevangenen te verlichten. Het waren soldaten die tijdens de zeeslag bij Djerba (mei 1560) en tijdens het daaropvolgend beleg van de vesting op het eiland in groten getale krijgsgevangen waren gemaakt. In de jaren die volgden, werden velen van hen vrijgekocht. Dit geschiedde veelal door tussenkomst van (Italiaanse) renegatenGa naar voetnoot4.. Busbequius zelf nam niet zelden staan | |
[pagina 267]
| |
risico's door voor de betaling van het hoge losgeld borg te staan. Tengevolge daarvan keerde hij in 1562 met grote schulden naar huis terug. In maart 1560 had een grote Spaans-Italiaanse vloot het eiland Djerba veroverd. In Constantinopel volgde een snelle reactie. Piyale Pasja, de admiraal van de Ottomaanse vloot, leidde zijn schepen in slechts twintig dagen naar het eiland, zodat hij zijn tegenstanders volkomen verraste. Op 11 mei vernietigde hij in een zeeslag een groot deel van de vijandelijke vloot. Vele schepen vielen bovendien in zijn handen. Vervolgens belegerden de Turken het fort op het eiland. Dit werd door enkele duizenden soldaten verdedigd. Er heerste in de vesting spoedig een groot gebrek aan vers water. Alvaro de Sande, een der bevelhebbers, waagde met een aantal soldaten een vergeefse uitval om met schepen te ontvluchten. Hij werd echter gevangengenomen. Twee dagen later veroverden de Turken het fort (31 juli)Ga naar voetnoot5.. Djerba bracht de Turken op het hoogtepunt van hun macht in de Middellandse ZeeGa naar voetnoot6.. | |
[pagina 268]
| |
toegezegd een losgeld te betalenGa naar voetnoot9.. Korte tijd later informeerde Ferdinand bij Busbequius naar de mogelijkheid van de bevrijding van Alvaro de Sande. De Sande had als aanvoerder van Spaanse infanterietroepen goede diensten verleend in Hongarije en zijn grootvader was in Spanje hoogste kamerheer geweest in de tijd dat Ferdinand in Spanje zijn jeugd doorbrachtGa naar voetnoot10.. | |
[pagina 269]
| |
brieven te sturen: vanuit Chios, Messina en Napels. Busbequius beloofde dat hij voor de verdere financiële afwikkeling zorg zou dragenGa naar voetnoot13.. | |
[pagina 270]
| |
Op 24 maart 1562 schreef Busbequius dat het hem gelukt was om Bartholomeus Dargotte los te kopen. Deze was bij Temesvár gevangengenomen. Ferdinand had Busbequius op 21 mei 1561 opdracht gegeven zich voor hem in te spannen. Dargotte zou zelf voor zijn makkers zorgen. Het losgeld van 600 dukaten had de gezant geleend op voorwaarde dat de som twee maanden na het tonen van de wisselbrief in Venetië zou worden betaaldGa naar voetnoot19.. Op 21 juli 1562 beloofde Busbequius dat hij zich zou inspannen voor Laurentius de Cervignero, maar deze was op dat tijdstip vertrokken met de galeien (als galeislaaf)Ga naar voetnoot20.. Ferdinand gaf op 6 maart 1562 opdracht kapitein Johannes Crusitz los te kopen, de leider van Korpona; hij was in datzelfde jaar gevangengenomen. Nog tijdens zijn laatste bezoek aan de divan, op 17 augustus 1562, vroeg de gezant zijn invrijheidstelling, maar de pasja's gaven ten antwoord dat hij met de vrijheid van De Sande, Don Sancho en Don Berenguer tevreden moest zijn. Na het sluiten van de vrede zou de keizer hun vrijheid met slechts geringe moeite gedaan kunnen krijgen. Crusitz zou echter nog tot 1565 in Turkse gevangenschap blijvenGa naar voetnoot21.. Bij zijn terugkeer in Wenen bracht Busbequius brieven mee van deze gevangene en ook van kapitein Cicala, een oudgediende van Karel V; beiden vroegen de keizer voor hen te bemiddelen bij de TurkenGa naar voetnoot22.. | |
[pagina 271]
| |
Bourgondische correspondentie, maar tevens vroeg hij om betaling van de 5.000 dukaten die de keizer Busbequius ‘had kwijtgescholden’ (‘quorum mihi gratiam facere dignata est’), zodat hij ze kon gebruiken voor ‘die dingen die hij in het begin had aangegeven’Ga naar voetnoot24.. Wat ‘die dingen’ precies waren, blijkt niet uit de bewaarde brieven, maar het is duidelijk dat Busbequius op dat moment reeds in aanzienlijke geldnood verkeerde: vele losgekochte gevangenen waren hun verplichtingen jegens hem niet nagekomen. Ook had hij in deze periode van zijn gezantschap nog andere hoge privé-uitgaven, zoals voor de aanschaf van tenminste 263 Griekse handschriften die hij uiteindelijk via Venetië naar Wenen liet verschepenGa naar voetnoot25.. | |
De pest in Constantinopel. Rüstems dood. Het verblijf op de Prinseneilanden.De pest, die bijna onophoudelijk in Constantinopel slachtoffers eisteGa naar voetnoot31., brak in 1560 in grote hevigheid uit. De plaag | |
[pagina 272]
| |
hield jaren aanGa naar voetnoot32.. Ook het Oostenrijks gezantschap bleef niet gespaard. Op 2 november 1560 berichtte de Franse zaakgelastigde De Dolu in een brief dat Ferdinands gezant in grote moeilijkheden verkeerde omdat twee van zijn belangrijkste dienaren waren gestorven aan de pest. En toen Busbequius bij Rüstem Pasja toestemming liet vragen om van lucht en verblijfplaats te veranderen, werd hem dit van de zijde van de sultan geweigerd met de woorden dat zelfs de sultan het aan God overliet of zijn serail al dan niet door een dergelijke ziekte werd getroffenGa naar voetnoot33.. Het besmettingsgevaar voor de Europeanen werd nog groter toen de sultan begin 1561 verbood nog langer wijn te gebruiken. Dit verbod gold ook voor christenen en jodenGa naar voetnoot34.. Het aantal slachtoffers van de pest varieerde licht in de eerste maanden van 1561. De bailo Hieronymus Ferro sprak in een brief van 20 maart van 120 doden in drie dagen in Pera en nog enige honderden in ConstantinopelGa naar voetnoot35.. Maar op 25 juli 1561 berichtte hij dat de plaag in hevigheid toenam in Constantinopel en Pera. In de drie afgelopen dagen waren er 791 personen gestorven en men geloofde dat buiten die steden nog veel meer slachtoffers vielen. De wijngaarden in de omgeving waren vol mensen die daar hun toevlucht hadden gezochtGa naar voetnoot36.. Nadat ook de Franse zaakgelastigde De Dolu, 33 jaren oud, in het voorjaar aan de pest was gestorven, sprak | |
[pagina 273]
| |
zijn opvolger De Boistailé in een brief van 5 augustus 1561 over tenminste 200 doden per dagGa naar voetnoot37.. Op 8 juli 1561 stierf Rüstem Pasja aan waterzucht (‘aqua extinctus intercute’); de tweede vizier Ali Pasja volgde hem in zijn functie opGa naar voetnoot40.. Er zijn geen bewijzen dat Ali Pasja vóór het overlijden van Rüstem Pasja een bijzondere band met Busbequius had ontwikkeld. Het was de gezant wel bekend dat er tussen Rüstem en Ali Pasja een zekere wedijver had bestaan die soms ontaardde in grote woordenstrijd. Ali Pasja was daarbij zeker niet altijd voorstander geweest van een vredelievende politiek maar tijdens de onderhandelingen met Busbequius die spoedig na zijn aanstelling begonnen, ontpopte hij zich als een redelijk en vredesgezind bestuurder. | |
[pagina 274]
| |
Ali Pasja ontving Busbequius op 23 juli welwillend. De gezant bood hem een groot geschenk aan van zijden gewaden, klokken en andere zaken. Busbequius vroeg niet alleen toestemming voor het vertrek van een ‘edelman’, die twee jaar geleden was gezonden - het ging hier vermoedelijk om Albertus de Wijs - maar hij wenste ook een minder strenge bewaking dan tot dan toe gebruikelijk wasGa naar voetnoot41.. Omdat de pest ook onder zijn personeel huis bleef houden en ook hijzelf van zwakke gezondheid was, vroeg hij Ali Pasja verlof om naar een gezondere plaats uit te wijkenGa naar voetnoot42.. Dit verzoek leidde tot een drie maanden durend verblijf van Busbequius op de Prinseneilanden. Busbequius vertrok begin augustusGa naar voetnoot43 naar zijn nieuwe onderkomen op ‘Prinkipo’, het lieflijkste eiland van een grote groep kleine eilandjes, vier uren varen van ConstantinopelGa naar voetnoot44.. Weliswaar gaf de Franse zaakgelastigde, die zelf aan een grote bewegingsvrijheid gewend was, uiting aan zijn medelijden, omdat Busbequius werd bewaakt door 20 Janitsaren en een tsjausj: ‘(..) de sorte que le pauvre gentilhomme ne peut faire un pas hors de sa maison pour prendre l'air sans estre accompagné de sa garde, ce qu'il trouve beaucoup plus doux que d'estre enfermé dans la prison de son carvassara, tout infecté de peste’Ga naar voetnoot45., maar Busbequius was aan strenge bewakers gewend en oordeelde in de vierde Turkse brief mild over deze wachters: zij legden hem geen strobreed in de weg en hij mocht gaan, waarheen hij wildeGa naar voetnoot46.. Hij bracht zijn tijd door met het vangen van vissen in gezelschap van plaatselijke vissers en bij slecht weer wandelde hij op het eiland en zocht planten. Ali Pasja en diens | |
[pagina 275]
| |
hofmeester kregen een deel van de buit die hij aan land brachtGa naar voetnoot47.. Busbequius vertelde ook hoe, toen de pasja's na twee maanden bang waren geworden dat hij zou kunnen vluchten, Ali Pasja hun zorgen had weggenomen. Desalniettemin stuurde de pasja een tsjausj naar de gezant. Deze stuurde de man terug met een geschenkje en de mededeling dat Ali Pasja hem volkomen kon vertrouwen. Zo keerde hij tenslotte na drie maanden uit vrije wil terug naar zijn karavanseraiGa naar voetnoot48.. | |
De vredesonderhandelingen met Ali Pasja in 1561 en 1562.Dat er tenslotte een vrede tot stand kwam tussen de sultan en de keizer, schreef Busbequius in de eerste plaats toe aan de vredelievende houding van Ali Pasja. Onder Rüstem was zoiets niet mogelijk geweest, ook al was de politieke en economische situatie van het Ottomaanse rijk onder de twee viziers vergelijkbaar: de bejaarde sultan kampte reeds lang met een slechte gezondheidGa naar voetnoot49.; Bayazid, die deze jaren in Perzische gevangenschap doorbracht, vormde voor zijn broer Selim een grote bedreiging; ook de hoge kosten die een nieuwe oorlog met zich mee zouden brengen, vormden zeker nog een belemmeringGa naar voetnoot50.. Rüstem had in de tijd waarin Busbequius als gezant in Constantinopel verbleef, zijn beste krachten gegeven om de onverminderd oorlogszuchtige sultan af te houden van een Hongaarse veldtocht. Maar tegelijk had hij zich tijdens besprekingen met de gezanten van Ferdinand dwars en onverzoenlijk getoond. Zowel Verantius en Zay als Busbequius dachten doorgaans met weinig plezier terug aan de gesprekken met hem. Busbequius voelde zich sterk tijdens de onderhandelingen met Ali Pasja, omdat Bayazids gevangenschap de sultan dwong om in Constantinopel te blijven, als hij tenminste de éénheid van het rijk niet in gevaar wilde brengen. Süleyman hoopte aanvankelijk dat hij de sjah door dreigementen tot uitlevering van zijn zoon en kleinzonen zou kunnen bewegen. Toen hij daarin niet slaagde, werd er onderhandeld over de prijs die de sultan zou moeten betalen voor het vermoorden van Bayazid en diens zonen. Intussen was het voor de Turken een bittere noodzaak dat elders de rust en de orde gehandhaafd bleven, zodat de Perzen niet tot vijandelijkheden konden worden verleid. Tenslotte stemden de sultan en Selim erin toe een hoge prijs voor Bayazid en zijn zonen te betalen. Daarvoor kwam in maart 1562 een groot Perzisch gezantschap naar Constantinopel. Er werd toegestemd dat de sultan | |
[pagina 276]
| |
200.000 scudi aan de sjah zou betalen. Kort daarna vertrok een Turks gezantschap met deze som naar Perzië. Op 13 augustus hoorde Busbequius dat Bayazid en zijn zonen waren gewurgd door een afgezant van SüleymanGa naar voetnoot51.. Tot dan toe had hij weinig geloof gehecht aan alle optimistische voorspellingen van de Turken dat de problemen met Bayazid weldra tot het verleden zouden behoren. Busbequius schreef op 21 januari 1562 dat men algemeen verwachtte dat de sjah er nooit toe gebracht kon worden om Bayazid uit te leveren. Dit hadden contacten met een geheime Perzische spion hem nog eens duidelijk gemaakt. Een ‘verstandig en vertrouwenswaardig man’ - deze was niemand anders dan Zernovitz - had namelijk met een Perzische koopman gesproken. Die had zich na een lang gesprek bekend gemaakt als een vertrouwensman van de sjah en ook had hij verteld dat hij door de sjah was gestuurd om te berichten over de gezant die de sjah naar Constantinopel had gezonden. Op de vraag waarom de sjah een gezant had gestuurd, had de spion geantwoord dat zijn meester een man was van groot beleid. Hij vertelde van deze gezant ondermeer dat hij van lage rang was en dat hij voor zijn vertrek zijn testament had opgemaakt, zodat de titels en de geschenken die hem waren gegeven op zijn erfgenamen zouden overgaan. Tenslotte werd ook de mogelijkheid van een verdrag tussen de keizer en de sjah besproken. De Pers toonde zich daarover enthousiast, maar hijzelf (Busbequius) kon de man geen zekerheid geven over de intenties van de keizer. Met de Perzische gezant werd tenslotte afgesproken dat als de sjah een gezant naar de keizer zou sturen, hijzelf verwachtte dat de sjah iets dergelijks gedaan zou kunnen krijgen. Nadat dit door de vertrouwensman (Zernovitz) aan de spion was overgebracht, was deze tevreden op 12 januari vertrokken met de belofte dat hij uiterlijk over vier maanden zou terugkeren. Busbequius meende tenslotte dat zelfs indien de komst van deze man alleen maar meer zekerheid over de plannen van de sjah opleverde, dit een aanzienlijk voordeel betekende in een tijd waarin beslissingen geheel van de Perzische aangelegenheden schenen af te hangenGa naar voetnoot52.. We kennen niet de details van de onderhandelingen tussen Busbequius en Ali Pasja in de zomer en het najaar van 1561. De gezant had in december 1561 twee gesprekken met Ali PasjaGa naar voetnoot54.. Maar spanningen in Moldavië waren er de reden van | |
[pagina 277]
| |
dat de eerste vizier de onderhandelingen gedurende korte tijd afbrakGa naar voetnoot55.. De ‘despoot’ Johan Basilikos Heraklides had met Ferdinands steun de vorst Alexander van de Donau verdrevenGa naar voetnoot56.. Hierop werd in Constantinopel gealarmeerd gereageerd. Het werd weer rustig toen de nieuwe heerser de sultan een jaarlijks tribuut aanbood dat groter was dan zijn voorganger placht te brengen. Zo werd duidelijk dat hij er enkel op uit was geweest om de tiran van Moldavië te verdrijven en dat hij zich wilde schikken als Süleymans vazalGa naar voetnoot57.. Busbequius schreef in zijn vierde Turkse brief dat de militaire actie in Moldavië de ver gevorderde onderhandelingen met Ali Pasja in gevaar bracht. Zijn diplomatieke optreden was de reden dat de onderhandelingen niet waren vastgelopenGa naar voetnoot58.. Het is mogelijk dat latere gebeurtenissen in zijn verhaal zijn meeverteldGa naar voetnoot59.. Evenals voorheen trachtte Zapolya de vredesbesprekingen te dwarsbomen. In Zevenburgen bleef het onrustig. De door Ferdinand opgeëiste plaatsen buiten Zevenburgen bleven het twistpunt vormen. In Constantinopel heerste onzekerheid over de interpretatie van de beschuldigingen die door beide kampen werden geuit, maar men neigde ertoe minder geloof te hechten aan de beschuldigingen van Zapolya. Ferdinand bleef klagen over Zapolya's pogingen om de vrede te verstorenGa naar voetnoot60.. Begin februari bereikte een bericht de hoofdstad dat Ferdinand met een groot leger enkele plaatsen bij de grens met Zevenburgen belegerde, nadat zijn hulp was ingeroepenGa naar voetnoot61.. Kort daarna volgde het bericht dat Melchior Balassa en Nicolaus Bathory waren overgelopen van Zapolya naar FerdinandGa naar voetnoot62.. Aan het Turkse hof groeide het wantrouwen tegen Zapolya. Deze werd ervan verdacht dat hij berichten achterhield en de belangen van de sultan in Zevenburgen slecht behartigdeGa naar voetnoot63.. Door de afval van Melchior Balassa en Nicolaus Bathory kwam een groot deel van de betwiste bezittingen buiten Zevenburgen opnieuw in de macht van de keizer. Hiermee tevreden gaf Ferdinand zijn gezant in Constantinopel opdracht een vredesregeling met de sultan niet meer afhankelijk te stellen | |
[pagina 278]
| |
van de plaatsen die buiten Zevenburgen waren gelegenGa naar voetnoot64.. Deze nieuwe instructie bereikte Busbequius op 26 maart 1562Ga naar voetnoot65., toen de besprekingen met Ali Pasja weer enige tijd waren hervat. Overeenstemming was op dat moment evenwel nog niet bereikt en het was Busbequius niet ontgaan dat Ali Pasja begon te wanhopen aan de vrede. Op 4 maart schreef Busbequius aan Ferdinand dat hij door de pasja was ontboden vanwege de onrust in Zevenburgen. Ali drong er bij hem op aan dat Albertus de Wijs of een van Busbequius' mannen naar Wenen gestuurd zou worden om het Turkse standpunt toe te lichten: de keizer moest zijn troepen uit Zevenburgen terugtrekken of in ieder geval niet verder laten oprukken. De gemeenschappelijke dorpen zouden vervolgens onder de keizer en de sultan verdeeld moeten worden als garantie voor een blijvende vrede. Busbequius wilde niets weten van het sturen van een van zijn mensen. Hij zei dat hij een brief van de keizer af wilde wachtenGa naar voetnoot66.. Maar meer dan drie weken gingen voorbij zonder dat een brief van de keizer aankwam. Dit wekte grote wrevel bij de TurkenGa naar voetnoot67.. Busbequius voelde zich in grote verlegenheid gebracht door de nieuwe instructie van de keizer, die neerkwam op de bereidheid een wapenstilstand in Zevenburgen te respecteren, als tenminste de edelen die zich opnieuw aan de keizer hadden onderworpen, ook onder zijn gezag gehandhaafd zouden blijven. De gezant meende dat een plotselinge verandering van zijn standpunt de sultan en de pasja's argwanend zou kunnen stemmen. Nadat hijzelf altijd zoveel had geëist, zouden zij hem wellicht ‘dit weinige’ niet meer toestaan. Hij besloot daarom een middenweg in te slaan tussen de oude en de nieuwe voorwaarden van de keizer. Zijn nieuwe voorstel behelsde een wapenstilstand tussen Ferdinand en koning Zapolya gedurende drie of vier maanden. Het was zijn bedoeling om een uitbreiding van de oorlog in Zevenburgen te voorkomen. Commissarissen moesten in die periode onderhandelen over de plaatsen die de keizer terug wilde hebben. Busbequius beloofde ervoor te zorgen dat hijzelf als één van deze commissarissen werd gekozen. Hij meende dat dit voorstel de Turken meer vertrouwen zou geven, aangezien hijzelf bekend stond als ijveraar voor de vrede én omdat de Turken geloofden dat hij bij de keizer een groot gezag genootGa naar voetnoot68.. Om zich te weren tegen valse aantijgingen van boden uit Zevenburgen deed Busbequius nog een ander voorstel: hij zou zich samen | |
[pagina 279]
| |
met een tsjausj persoonlijk ter plaatse op de hoogte gaan stellen van de inspanningen die de keizer leverde om tot een vrede te komen. Daarna zou hijzelf of een andere gezant in zijn plaats met de tsjausj terugkeren en verslag uitbrengenGa naar voetnoot69.. Ali Pasja leek hierop in te willen gaan maar stelde drie voorwaarden: de gezant moest zijn meester onverwijld schrijven dat deze zijn troepen halt deed houden; de pasja's en sandjaks kregen in dat geval hetzelfde bevel. Verder eiste Ali dat de secretaris van de gezant en ook Albertus de Wijs in Constantinopel achter bleven; de gezant moest bovendien zelf twee kooplui meenemen die plechtig moesten beloven dat zij hem of een andere gezant terug zouden brengen. Deze twee laatste punten deden het plan mislukken. In de eerste plaats kon De Wijs slechts met grote moeite worden overgehaald om in het belang van de keizer nog langer in Constantinopel te blijven. Hij wilde pas zijn toestemming daartoe geven indien de sultan schriftelijk zou bevestigen voor hem borg te staan. Maar het verzoekschrift van De Wijs mishaagde Ali Pasja. Ook de tweede eis riep bezwaren op. Wel toonden een Turks koopman uit Galata en een Venetiaans koopman uit diezelfde plaats zich bereid om borg te staan voor de terugkeer van de gezant, maar toen Ali Pasja van deze kooplui eiste dat zij op hun beurt borggevers zouden aanwijzen die zouden beloven te allen tijde voor hen borg te staan, bleek dit risico te groot. De kooplui vreesden vals beschuldigd te wordenGa naar voetnoot70.. Berichten over een inval door graaf Miklos Zrínyi in Kroatië en over een zegevierende veldtocht van Zrínyi tegen enkele sandjaks brachten de onderhandelingen tussen Busbequius en Ali Pasja in een nieuwe impasse. Ali Pasja zei tegen Busbequius dat hij tot nu toe had geloofd dat de keizer niet tegen de sultan maar tegen Zapolya oorlog voerde. Daarom had hij een oogje dicht gedaan. De gebeurtenissen in Kroatië echter overtuigden hem dat de keizer oorlog zocht met de sultan. Dreigend voegde de pasja eraan toe dat hij hieruit zijn conclusies zou trekken, zodra Bayazid een provincie binnen het Ottomaanse rijk was toegewezenGa naar voetnoot71.. Ali Pasja nam dadelijk maatregelen: zeven sandjaks in Griekenland kregen bevel tegen graaf Zrínyi op te trekken. De beglerbeg van Rumelië moest zich gereedhouden om Zevenburgen te hulp te schieten. Toch werd aan deze oorlogsvoorbereidingen zo weinig mogelijk ruchtbaarheid gegeven. Busbequius begreep dat het grote gezantschap van de Perzen dat zich in de Turkse hoofdstad bevond, hiervan de reden was: de Perzen mochten niet de indruk krijgen dat er een oorlog met de keizer dreigdeGa naar voetnoot72.. Hij maakte uit Ali Pasja's jongste oorlogsbevelen op dat de pasja wanhoopte aan het succes van zijn eigen voorstel tot onderhandelingen tussen Ferdinand en Zapolya. Toen Ali Pasja op 19 april vroeg wat er moest ge beuren als er na drie of vier maanden van overleg niets was | |
[pagina 280]
| |
bereikt, had hijzelf geantwoord dat dan alles bij het oude zou blijven. Busbequius schreef verder dat hij er bij dit antwoord van uit was gegaan dat de sultan Zapolya zou dwingen om aan de eisen van de keizer tegemoet te komenGa naar voetnoot73.. Busbequius wijzigde vervolgens zijn tactiek en besloot de instructies van de keizer via een omweg uit te voeren. Hij hield geheim dat hij in opdracht van de keizer handelde maar bood aan zelf naar de keizer te reizen en zelf te gaan onderhandelen over de vrede op voorwaarde dat elk der partijen behield wat zij bezat. Zapolya zou worden beschouwd als een der sandjaks van de sultan, zodat een afzonderlijk verdrag tussen hem en de keizer niet nodig wasGa naar voetnoot74.. Dit voorstel werd de basis voor het nieuwe vredesverdrag. Nog deed het bericht op 24 april van een nederlaag van de keizerlijke troepen bij Szecsény Busbequius vrezen dat de Turken hun eisen hoger zouden stellen. Dit gebeurde echter niet. Tijdens deze slag waren Georg Bebek en kapitein Hans Crusitz gevangengenomenGa naar voetnoot75.. Op 24 april vatte Busbequius met hulp van Ibrahim Beg in een document samen wat hij met Ali Pasja was overeengekomen. Aan beide zijden zou een wapenstilstand van kracht zijn. Daardoor konden nieuwe aanspraken op gebieden geen verwarring stichten zolang de besprekingen voortduurden. Ali Pasja zou een tsjausj sturen om de pasja van Boeda en die van Temesvár en de overige sandjaks tot naleving van de wapenstilstand te manen. Ook in Zevenburgen zou elke inbreuk op het bestand moeten worden gestraft. De goederen van Melchior Balassa en Nicolaus Bathory in en buiten Zevenburgen zouden tot het gebied van de keizer worden gerekend. Als tegemoetkoming aan de keizer, die zijn eis tot teruggave van plaatsen buiten Zevenburgen had opgegeven in het belang van deze vrede, werd de invrijheidstelling van enkele Spaanse gevangenen, onder wie Alvaro de Sande, gevraagd. Voor het overige waren de voorstellen van de keizer dezelfde als die van drie jaren geleden. De keizer verwachtte volgens het vredesvoorstel van de sultan gelijkluidende voorwaarden. Busbequius stelde tenslotte uitdrukkelijk dat dit vredesvoorstel door hem was samengesteld buiten medeweten van de keizer en dat ten aanzien van de afloop nog niets kon worden beloofdGa naar voetnoot76.. Op 15 februari 1562 was in Constantinopel de Franse gezant Francesco Salviati gearriveerd. Hij was op Spaans verzoek door de | |
[pagina 281]
| |
Franse koning Karel IX gestuurd om de bevrijding van De Sande te bewerkstelligen. Het geloof bestond dat alleen de Franse koning hiertoe in staat was, omdat alle eerdere pogingen tot dan toe waren mislukt. De oude vriendschap tussen Frankrijk en het Ottomaanse rijk was nog niet vergeten. Salviati werd op 2 maart door de sultan ontvangenGa naar voetnoot77.. Kort daarna volgde de teleurstellende weigering op zijn verzoek tot vrijlating van De SandeGa naar voetnoot78.. Op 24 april ontving Busbequius het vredesvoorstel van de sultan op schrift. De gezant stelde vast dat het in ‘Turkse stijl’ was geschreven; daarmee doelde hij op verschillende duistere en dubbelzinnige passages, vooral met betrekking tot Balassa en BathoryGa naar voetnoot81.. Busbequius vroeg Ali Pasja in een schrijven of hij de keizer mocht berichten dat die voorwaarden die hijzelf in zijn brief van de vorige dag had vastgelegd, geldig warenGa naar voetnoot82.. Ali Pasja gaf hiervoor tenslotte toestemming nadat hierop nog eens uitvoerig was aangedrongen door Busbequius tijdens een gesprek op de volgende zondag (eind april). Bij die gelegenheid kwam ook de hoogte van het tribuut ter sprake. Dit onderwerp had Busbequius tot dan toe met zorg vermeden. Maar op een teken van Ibrahim gaf de gezant als zijn mening te kennen dat hij van het geld geen geschil wilde maken en dat de keizer over de voorafgaande jaren niets verschuldigd was. Ali Pasja verzette zich aanvankelijk niet tegen - | |
[pagina 282]
| |
deze uitspraak. Na afloop van het onderhoud met de gezant zei hij echter tegen Ibrahim dat slechts weinig van het in totaal verschuldigde bedrag kon worden afgetrokken aangezien deze som de onderhandelingen kon bespoedigen. De dragoman moest overbrengen dat het niet aan de pasja lag dat de gezant geen toestemming kreeg voor een reis naar de keizer. Omdat er geen andere mogelijkheden waren, moest de gezant vol overgave de keizer aansporen tot de vrede. Ali Pasja zei ook dat zijzelf niets liever wilden dan gelegenheid voor een oorlog in Hongarije, maar de onzekerheid rond Bayazid weerhield hen: ‘(..) want, zei de pasja, een Turk werd niet gemakkelijk een christen, maar door de overeenkomst in godsdienst gemakkelijk een Pers en omgekeerd’. Volgens Busbequius betekenden deze woorden dat een Turks leger wanneer het naar Perzië gezonden werd en het niet onder leiding stond van de sultan zelf - vanwege diens zwakke gezondheid - zich gemakkelijk aan Bayazid zou overgeven en hèm sultan zou noemen. Ali Pasja voegde er nog aan toe dat de bijna onoplosbare Perzische kwestie de keizer een grote kans gaf op het sluiten van een vrede en hij moest die met beide handen aangrijpen. Hij had dit alles niet willen zeggen in aanwezigheid van Busbequius' tolken, want hij wilde niet de indruk wekken dat hij minder trouw was jegens zijn eigen meester. Maar hij gaf Ibrahim opdracht om aan Busbequius over te brengen dat hij door een zekere lotsbestemming en door een gesternte hem toegenegen en goed gezind wasGa naar voetnoot83.. Op 29 april 1562 voltooide Busbequius de brieven, waarin hij uitleg gaf aan de vredesvoorstellen. Onmiddellijk daarna werd Jasper de Haze met deze brieven en een kopie van de brief van de sultan naar de keizer gestuurd. De keizer reageerde goedgunstig op de vredesvoorwaarden. Op 18 mei kwam De Haze in Wenen aan. Maximiliaan stuurde de brieven door aan zijn vader in Praag. Ferdinand ontving ze twee dagen later en antwoordde Maximiliaan op 23 meiGa naar voetnoot84.. De keizer schreef zijn zoon dat hij niet wilde beslissen zonder hem te hebben gehoord. Daarom stuurde hij hem de ontcijferde brief van Busbequius en de andere belangrijke stukken. Bovendien wilde hij hem | |
[pagina 283]
| |
zijn opvatting kenbaar maken: er deed zich nu een buitengewoon gunstige gelegenheid voor om een succesvolle oorlog tegen de vijand te voeren. De bejaarde en in slechte gezondheid verkerende sultan kon niet op veldtocht gaan, ook al omdat Bayazid de Turken bezighield. Toch neigde hijzelf tot vrede, omdat de situatie snel kon veranderen en gunstige omstandigheden spoedig in hun tegendeel konden verkeren. Want Busbequius had in zijn brief niet onverstandig opgemerkt dat het als het ware door een bepaald lot aan de Turken gegeven scheen dat zaken die voor hen slecht begonnen waren, gunstig afliepen. De keizer meende verder dat het nog onzeker was hoe het Bayazid zou vergaan. De sjah kon Bayazid belasten met een eervolle bestuursbaan in een van zijn provincies of ook kon hij zwichten voor de verlokking van een hoge som gelds voor de uitlevering van Bayazid aan zijn vader, want, zo meende de keizer, barbaarse volkeren hadden de gewoonte hun trouw ver achter te stellen bij winst en eigen voordeel. Het was duidelijk dat de sjah voor een oorlog met de sultan terugschrok. De Turken waren dan na een regeling van hun zaken in Perzië in staat al hun krachten te richten op Hongarije. De keizer liet ook de eigen financiële problemen niet onvermeld: een oorlog was een te zware belasting voor de reeds lege schatkist. Van de andere christelijke vorsten en van de organisaties binnen het rijk hoefden zij geen steun te verwachten. Een vrede in Hongarije kwam bovendien zeer gelegen in verband met de plannen die hij had om Maximiliaan tot koning van Hongarije te kronen. Hij meende bovendien dat de situatie, vergeleken met eerdere onderhandelingen gunstig was omdat het vredesverdrag de keizer een niet onaanzienlijke uitbreiding gaf van zijn macht aan de overzijde van de Tisza, vooral ook omdat zijn gezant eervolle en dragelijke voorwaarden had verkregenGa naar voetnoot85.. Op 1 juni had Ferdinand zijn voorwaarden voor de vrede geformuleerd op grond van de afspraken die Busbequius had gemaaktGa naar voetnoot86.. Kort tevoren was Busbequius' ontslag in Wenen opnieuw aan de orde gekomen. Op 21 april 1562 had Ferdinand aan Maximiliaan geschreven dat hij Busbequius wilde terugroepen. Als zijn vervanger zou Albertus de Wijs kunnen optreden, hoewel deze had geschreven niet langer dan een jaar te willen blijven. In het andere geval zou een nieuwe gezant moeten worden gevondenGa naar voetnoot87.. Op 28 april antwoordde Maximiliaan dat het niet nadelig zou zijn Busbequius, die goed van alles op de hoogte was, tot het einde van de onderhandelingen in Constantinopel te houden. Reden daarvoor was niet alleen de onrust in Hongarije, maar ook het gevaar op een oorlog wanneer Süleyman zou overlijden. Maar hijzelf zou zich in elk geval neerleggen bij het besluit van zijn vader. De Wijs zou dan in Constantinopel moeten blijven totdat er een geschikte opvolger was gevondenGa naar voetnoot88.. Dit laatste berichtte Ferdinand op 10 mei 1562 ook aan Busbequius, maar | |
[pagina 284]
| |
vanwege de jongste onrust in Hongarije deed de keizer de gezant het verzoek om nog een weinig geduld te hebbenGa naar voetnoot89.. Bij zijn terugkeer in Constantinopel bracht De Haze een brief mee voor De Wijs waarin Ferdinand opdroeg dat Busbequius moest terugkeren met het antwoord van de sultan. Ferdinand vroeg De Wijs nog enkele maanden te blijven totdat Busbequius of een andere permanente gezant weer was gekeerdGa naar voetnoot92.. Ook richtte de keizer een verzoek tot de sultan om Don Alvaro en de twee andere Spaanse legerleiders in vrijheid te stellen. Busbequius kreeg opdracht geen geld te sparen; de verwanten zouden het losgeld betalen. Hij moest zich ook inzetten voor de bevrijding van Don Sancho de Leyva en Don Berenguer de Requesens. Ook schreef Ferdinand met nadruk dat hijzelf niet aansprakelijk was voor de betaling van losgelden waartoe geen opdracht was verstrektGa naar voetnoot93.. Gedurende de afwezigheid van De Haze was het Busbequius niet vergund op zijn lauweren te rusten. De ongeregeldheden in Zevenburgen dwongen hem nogmaals de vredesgezindheid van de keizer schriftelijk te bevestigen. Op 31 mei schreef hij een brief aan de pasja's waarin hij stelde dat de keizer vrede wilde sluiten met Isabella en Zapolya. Maar dit was door hen beiden gedwarsboomd. Vanwege de onrust in dat gebied moesten de pasja's niet menen dat de keizer geen vrede wilde. Zapolya had de bemiddeling van de koningen van Bohemen en Polen altijd geweigerd. Busbequius schreef dat hij nooit geheimzinnig had gedaan over de voorwaarden van de keizer. De Turken konden nu wel Rüstem aanwijzen als de oorzaak van het feit dat hun vredesvoorstel afwijkend was geweest, maar was Rüstem niet een dienaar van de sultan? En moest soms in de gehele wereld bekend worden dat de sultan ontkende wat zijn dienaar had gedaan? Maar hoe dit ook zij, het stond vast dat de keizer zich aan zijn voorwaarden zou houden en dat hij niets tegen de vrede had ondernomen en ondernam, behalve wanneer hij hiertoe werd uitgedaagd. Busbequius bood aan om zelf naar de keizer te gaan en zich in te spannen voor een wapenstilstand van drie tot vier maan den. In die periode kon er over de vrede worden onderhandeld. Hij | |
[pagina 285]
| |
zou dan intussen zijn hofmeester (‘Magister curiae’) achterlatenGa naar voetnoot94.. De Haze keerde op 6 juli in Constantinopel terug met het antwoord van FerdinandGa naar voetnoot97.. Zijn vertrek samen met een begeleidende tsjausj was enigszins vertraagd vanwege vijandigheden aan de grenzen door Turken die niet van de wapenstilstand op de hoogte waren geweestGa naar voetnoot98.. Busbequius drong nu bij Ali Pasja aan op een snel antwoord van de sultan op het vredesvoorstel. Hij had op 17 juli een lang onderhoud met de pasja. Aan het begin van het gesprek stelde de vizier wederom de vrijlating van de Spaanse edelen in het vooruitzicht. Tijdens het gesprek handhaafde Busbequius zijn oude standpunt ten aanzien van Szigetvár, de gemeenschappelijke dorpen en de hoogte van het tribuut. Ali Pasja zei verder dat hij de sultan had overgehaald tot het verdrag, maar ook dat de andere pasja's zich nog daartegen verzetten. De sultan stelde nu nog als enige voorwaarde de ontmanteling van Szigetvár en bood in ruil daarvoor de vesting Tata aan. In wat Busbequius in zijn verslag aan de keizer een ‘lang en vervelend dispuut’ noemde, trachtte Ali Pasja hem ‘bijna met geweld over te halen tot zijn standpunt’. Maar Busbequius wees op de brief waarin de keizer hem had geboden een gelijkluidend vredesverdrag terug te brengen. Was dit niet mogelijk, dan moest hij elk ander antwoord van de sultan naar de keizer brengen, nadat hij een wapenstilstand van een aantal maanden had gesloten. Ali Pasja liet Szigetvár hierna verder rusten. Hij wilde vervolgens dat de Turken de mogelijkheid werd gegeven een burcht te bouwen in de nabijheid van Szigetvár zodat de heidukken konden worden bedwongen. Verder wilde hij een verdeling van de gemeenschappelijke dorpen. Maar Busbequius zei dat deze dingen onmogelijk waren. Hierop verweet Ali Pasja de gezant dat hij onbillijk was en dat hij geen zorg had voor een duurzame vrede. Toen de gezant ook niet van standpunt wilde veranderen ten aanzien van de hoogte van het tribuut, zei Ali Pasja dat hij zo vanwege een klein geschil de gehele vrede in gevaar bracht en hij eiste een antwoord van de gezant vóór de divan op de | |
[pagina 286]
| |
volgende dag. Dit deed Busbequius en hij schreef dat hij uit eigen beweging en zonder toestemming van de keizer de pasja's een bedrag van 60.000 dukaten als geschenk aanboodGa naar voetnoot99.. Dit bedrag was het tribuut van twee jaren. De pasja's zeiden dat zij het gehele bedrag aan de sultan zouden schenken. Hierna kwam Ibrahim Beg bijna dagelijks naar de karavanserai met kleine problemen ten aanzien van het vredesverdragGa naar voetnoot100.. Toen Busbequius op 3 augustus in de divan werd ontvangen, was hij ondanks zijn voortdurend aandringen nog altijd niet in het bezit van een gelijkluidende brief. Ali Pasja had Ibrahim geïnstrueerd dat Busbequius ook tegenover de andere pasja's dit keer vrijuit kon spreken. De gezant verwachtte een inspannende discussie en bereidde zich daarop voor. Maar tijdens het onderhoud bleek dat Ali Pasja zijn collega's reeds had overtuigd. Wel betwistte Mehmed Pasja het recht van de keizer op de gemeenschappelijke dorpen en hij vroeg de gezant waar deze plaatsen lagen. Busbequius antwoordde dat hij dit niet wist omdat hij ergens anders was grootgebracht. Maar het was zijns inziens duidelijk dat, waar deze plaatsen ook lagen, de inwoners altijd diensten hadden verricht voor, en betalingen hadden gedaan aan de keizer. Ook stelden de pasja's Busbequius vragen over enkele punten die in de voorafgaande weken voor moeilijkheden hadden gezorgd. De gezant legde uit dat de keizer de heidukken niet steunde bij hun plunderingen. Hij zei ook dat de vermelding van Bosnië in het vredesverdrag het gevolg was van een onjuiste vertaling van ‘Sclauonia’ door Ibrahim en dat de afzonderlijke vermelding van de sandjaks van Walachije en Moldavië in het verdrag slechts tot doel had hen te waarschuwen omdat zij in het verleden dikwijls invallen hebben gedaan in nabijgelegen keizerlijke gebieden. Ook zegde de gezant toe dat de keizer niets tegen Zapolya zou ondernemen tenzij deze zelf ongeoorloofde dingen deed. De keizer beloofde dat hij, voor zover de situatie dit toeliet, de sultan zou verwittigen als hij iets tegen Zapolya ondernam. Toen de pasja's tevreden gesteld waren door Busbequius' woorden, vroeg deze om een overeenstemmende vredesbrief. Op aanraden van Ibrahim sprak de gezant nu ook enige lovende woorden tot Ali Pasja omdat dankzij diens goedheid en vriendelijkheid (‘bonitate et facilitate’) de onderhandelingen | |
[pagina 287]
| |
tot dit punt waren gebracht. Er was geen hoop op vrede geweest wanneer Ali Pasja met dezelfde norsheid was behept als Rüstem Pasja, zelfs niet na nóg eens zeven jaren van vredesonderhandelingenGa naar voetnoot101.. De gezant vroeg ook om de invrijheidstelling van de drie Spaanse edelen, waar de keizer om had verzocht. Hij meende dat dit een passende tegemoetkoming was voor de keizer die wat betreft de plaatsen buiten Zevenburgen niet tevreden was gesteld. Busbequius voegde eraan toe dat hijzelf hun invrijheidstelling als verontschuldiging kon aanvoeren voor de burchten die hij niet had weten te verkrijgen, want bij het zien van die oude mannen (‘senes’) zou de keizer zeker aangenaam worden getroffen. De pasja's gaven ten antwoord dat zij deze zaak ter harte zouden nemen. Op 16 juni had Salviati Constantinopel verlaten. Dit had de weg vrij gemaakt voor nieuwe onderhandelingen over het lot van Don Alvaro de Sande, Don Berenguer de Requesens en Don Sancho de Leyva. Niettemin was Busbequius nog lang vol twijfel over het succes, omdat hij wist dat de Turken zulke belangrijke mannen niet zomaar zouden laten gaanGa naar voetnoot102.. Ali Pasja had gezegd dat de bevrijding van de Spaanse edelen niet gratis kon zijn en hij herinnerde eraan dat zijzelf een bedrag van 60.000 dukaten en 100 gevangenen hadden beloofd. Er werd tenslotte voor Don Alvaro een losgeld van 9.000 kronen beloofd aan de pasja en de zijnen, plus 20 Turkse gevangenen voor de sultan. Don Sancho en Don Berenguer zouden 100.000 kronen aan Ali Pasja beloven en 150 gevangenen aan de sultan. De Florentijnse bailo zou borg voor hen staan. Afgesproken was verder dat ook de andere pasja's ongeveer 3.000 kronen als geschenk zouden ontvangenGa naar voetnoot103.. Op 9 augustus, de feestdag van de heilige Laurentius, herwonnen de drie gevangenen tenslotte hun vrijheid. Busbequius nam hen in de karavanserai op totdat zij met hem zouden vertrekkenGa naar voetnoot104.. | |
[pagina 288]
| |
divan, werkte Ibrahim Beg aan het opstellen van de vredesovereenkomst. Hij beloofde Busbequius een brief die gelijk was aan die van de keizer, maar hij klaagde dat de brief van de keizer te lang was en te veel herhalingen bevatte; dit was voor het Turks een ondeugd (‘uitium’). Toen Busbequius hem verzocht om de bewuste passages aan te wijzen, wees de dragoman op enkele ‘kleinigheden’ (‘friuola’), zoals de gezant het noemde in zijn verslag aan de keizer. Ook kondigde Ibrahim aan dat hij de volgorde van de punten zou wijzigen. Busbequius meende dat dit slechts tot doel kon hebben om sommige dingen weg te laten, andere dingen dubbelzinnig te maken, en tenslotte weer andere dingen een geheel andere strekking te geven dan in de brief van de keizer. Hij merkte verder op dat Ibrahim zich vol ijver aan deze taak kweet, want deze had hem verteld dat de brief van de sultan reeds veertien keer was herschreven. Op 13 augustus kwam Ibrahim opnieuw met de brief van de sultan bij Busbequius. De gezant eiste opnieuw verandering van enkele passages. Maar toen vertelde Ibrahim dat volgens Ali Pasja het bericht was gekomen dat Bayazid en zijn vier zonen waren gedood. Ali Pasja had hieraan toegevoegd dat de gezant niet kleingeestig (‘morosus’) achter zijn eis moest blijven staan dat hem een gelijkluidende brief werd gegeven. Indien hij niet het gehele verdrag in de waagschaal wilde stellen, moest hij tevreden zijn met de brief zoals die was. Busbequius was aanvankelijk geneigd te twijfelen aan de juistheid van deze woorden. Maar hij wilde op dit punt vooral de vrede redden en tevens de krijgsgevangenen. Dezen waren sinds twee dagen uit hun kerkers bevrijd en leefden met hem in de karavanserai. Bovendien werden Ibrahims woorden weldra van verschillende zijden bevestigd. Intussen brachten Busbequius, de losgekochte gevangenen en de Florentijnse bailo een bezoek aan Ali Pasja ten einde hem te bedanken. Na afloop nam Ali Pasja hem terzijde en vroeg of hij tevreden was met de brief van de sultan. De gezant verklaarde dat die brief op vele plaatsen verschilde met die van de keizer. Daarop waarschuwde de pasja hem in serieuze bewoordingen dat hij deze brief niet moest weigeren: zo'n lange brief kon niet geheel naar wens zijn; er moest ook voor de Turken iets overblijven. Daarop herhaalde Busbequius in volle ernst wat hij bij een vorige gelegenheid reeds aan Ibrahim had gezegd: hij had de keizer reeds moeten teleurstellen inzake Tata en de opname van Zevenburgen in de wapenstilstand. Indien hij nu ook nog zonder protest afwijkende vredesvoorstellen zou meebrengen, zou het voor iedereen duidelijk zijn dat hij dit deed met gevaar voor eigen leven. De pasja antwoorde dat hij dit in de divan ter sprake zou brengen. De volgende dag viel in de divan het besluit dat Ibrahim met de gezant en de brief van de sultan naar de keizer zou reizenGa naar voetnoot105.. In de vierde Turkse brief schreef Busbequius dat hij Ali Pasja had duidelijk gemaakt dat hij erop vertrouwde dat de keizer de vredes voorstellen die niet geheel in overeenstemming waren met diens | |
[pagina 289]
| |
verwachting, toch zou aanvaarden, mits er iemand werd meegestuurd die de duistere en strijdige punten kon uitleggenGa naar voetnoot106.. Er werd nu de laatste hand gelegd aan de voorbereidingen voor de terugreis. Volgens de gewoonte werden er gewaden en reisgeld gebracht aan de dienaren van de gezant, maar het viel op dat de gewaden geen grote waarde hadden (‘uiliores’) en het reisgeld bedroeg slechts een 150 goudstukken: al met al was dit een geschenk dat aan gezanten werd gegeven wanneer een werkelijke vrede nog niet was gesloten. Om dezelfde reden kreeg de gezant van staatswege niet de maaltijd (‘prandium’) aangeboden zoals dat voor een vertrekkend gezant na het sluiten van een vrede gebruikelijk wasGa naar voetnoot107.. De lichtgeraaktheid van Rüstems weduwe werd als reden hiervoor gegeven. Zij had verboden dat er ook maar iemand van de koks werd weggeroepen van de voorbereidingen voor het huwelijk van een van haar nichtjes met Selim. Men zei de gezant dat indien hij de terugreis enkele dagen zou uitstellen, ook hij met een maaltijd geëerd zou worden. Maar Busbequius gaf, zoals hij schreef aan de keizer, de voorkeur aan een spoedig vertrek boven niet alleen alle maaltijden (‘prandia’) van de Turken, maar zelfs boven hun diners (‘cenae’)Ga naar voetnoot108.. Ook bij de afscheidsontvangst in de divan op 17 augustus werd duidelijk dat men hem niet wilde eren als een gezant die vertrok na het sluiten van een vredesverdrag. De Wijs was hierbij aanwezig omdat hij als borg (‘sponsor’) voor de voorwaarden van de keizer zou achterblijven. Busbequius liet Ibrahim aan de sultan zeggen dat de keizer zich gebonden achtte aan de voorwaarden in de brief die hijzelf had opgesteld, maar niet aan de voorwaarden uit de brief van de sultan. De gezant kreeg bevel om buiten te wachten. Pas tamelijk lang daarna werd hij voor de sultan gevoerd. Diens gelaat straalde, naar Busbequius opmerkte, die dag louter onbekommerdheid (‘mera serenitas’) uit: de sultan was namelijk uitgelaten vanwege het bericht over de dood van zijn zoon en diens zonen en ‘(..) zoals andere vaders vrolijk plegen te zijn als hun zonen en kleinkinderen gered zijn, zo verheugde hij zich omdat zij gedood waren’. Busbequius dankte de sultan dat de Spaanse edelen hun vrijheid hadden herkregen en voor de ‘mildheid’ waarmee hij zeven jaren lang was bejegend. Tenslotte sprak hij de wens uit dat God de deugd van de sultan waardig zou belonen. Hierop reageerde Süleyman met een vriendelijke gelaatsuitdrukking en hij zei in eveneens vriendelijke bewoordingen dat | |
[pagina 290]
| |
de keizer niet moest toestaan dat de heidukken nog langer plunderden. Deze rovers moesten niet met medeweten van de keizer iets uithalen waarvan de keizer dan later zei dat hij niet wist dat het was gebeurd. Na deze woorden gaven de pasja's Busbequius een teken want het was toch al ongebruikelijk dat de sultan zolang met een gezant had gesprokenGa naar voetnoot109.. Tegenover het gebrek aan officiële eerbewijzen voor de vertrekkende gezant stonden de kostbare eerbewijzen die Ali Pasja Busbequius deed toekomen, en de lovende woorden die hij tegenover anderen uitte over de gezant van Ferdinand. Toen Ali Pasja hoorde dat Busbequius zijn dienaren opdracht had gegeven om op de markt uit te zien naar enkele schitterende paarden, liet hij in het geheim een edel en zeer goed paard van hemzelf naar de markt brengen. De dienaren van de gezant gingen tot het hoogste, hun toegestane, bod van 80 dukaten, maar moesten afzien van de koop, omdat er 120 dukaten werden gevraagd. Enkele dagen later gaf Ali Pasja Busbequius dit paard als geschenk met nog twee andere. In een gesprek gaf hij waardevolle adviezen over de verzorging van de paarden onderwegGa naar voetnoot110.. Behalve deze dieren gaf Ali Pasja als geschenken een met goud doorstikt gewaad, een doosje met theriak en tenslotte een glazen potje met een geelachtig balsem uit Egypte dat, volgens de uitleg van Ali Pasja, door zijn zeldzaamheid het meest kostbare was van al deze geschenkenGa naar voetnoot111.. De gezant kon tevreden huiswaarts keren. Alle partijen waren het erover eens dat hij zeer gunstige voorwaarden had verkregenGa naar voetnoot113.. Daniel Barbarigo, de Venetiaanse bailo in Constantinopel, schreef over een gesprek dat op 4 augustus had plaatsgevonden tussen hem en Ali Pasja onder andere het volgende. Op zijn vraag of de vrede | |
[pagina 291]
| |
was gesloten met de keizer had de pasja bevestigend geantwoord, maar hij zei ook dat de voorwaarden nog niet waren ondertekend; men was die nog aan het schrijven. Niettemin kreeg de bailo toestemming om naar Venetië te schrijven dat de vrede zeker was. En hij voegde eraan toe dat de gezant van de keizer veel had gevraagd. Dit had de vrede echter niet kunnen verhinderen, aangezien op de belangrijkste punten reeds overeenstemming bestond. Immers, hijzelf had daaraan de grootste moeite besteed, zoals de gezant van Ferdinand wist. Ook prees Ali Pasja Ferdinands gezant en hij toonde dat hij van hem hield en hem hoogschatte (‘mostrando di amarlo et stimarlo, che certo non si potria desiderar più da esso med.mo Amb.re). Toen de bailo vroeg of hij de gezant van Ferdinand een bezoek mocht brengen, stond Ali Pasja dit toe en hij zei dat hij dit in de toekomst zonder vragen kon doen. Barbarigo meende verder dat de vrijlating van De Sande het grootste struikelblok voor de totstandkoming van het vredesverdrag moest zijn geweest, aangezien kortgeleden speciaal voor deze gevangene de Franse gezant Salviati vergeefs naar Constantinopel was gekomenGa naar voetnoot114.. Zeer tegen zijn zin bleef De Wijs eind augustus achter in de karavanserai. Het is niet duidelijk wie er op dat moment deel uitmaakten van zijn gevolg. In elk geval nam Busbequius het grootste deel van zijn dienaren mee terug naar WenenGa naar voetnoot115.. De Wijs was niet gemachtigd om als gezant op te treden, wel had hij de taak te berichten over de gebeurtenissen in ConstantinopelGa naar voetnoot116.. Hij werd bij de uitoefening van deze taak geholpen door een kleine kring vrienden. Daartoe behoorden in elk geval de twee dragomans Domenico Zeffi en Matthia del Faro, die hem in de volgende jaren zouden blijven dienenGa naar voetnoot117.. Ook onderhield De Wijs contacten met de koopman Jacopo Drapper. Deze leende hem dadelijk 2.000 dukaten, wat noodzakelijk was aangezien hij zonder financiële middelen was achtergebleven. Reeds na korte tijd zorgde opnieuw Zernovitz ervoor dat De Wijs door middel van Drapper werd geïnformeerd over de politieke ontwikkelingenGa naar voetnoot118.. Niet lang daarna kwam Zernovitz echter zelf in grote moeilijkheden nadat de Venetianen zijn contacten met de keizer hadden ontdekt; hij wendde zich ook tot De Wijs om hulp en verdween tenslotte met de noorderzon uit ConstantinopelGa naar voetnoot119.. | |
[pagina 292]
| |
terugkeer of een andere gezant in diens plaats naar huis wilde gaanGa naar voetnoot120.. Maar er was in Wenen geen geschikte opvolger voor Busbequius te vinden. De keizer en Maximiliaan stelden De Wijs wel voortdurend de komst van een vaste gezant in het vooruitzicht, maar gaven geen gevolg aan deze belofte. Op 28 mei 1563 benoemde Ferdinand hem officieel tot Busbequius' opvolger en gaf hem opdracht ook namens Filips II over de vrede te onderhandelenGa naar voetnoot121.. | |
De terugreis naar Wenen en Frankfurt. Het gezantschap van Ibrahim Beg naar de keizer.Het vertrek uit Constantinopel vond plaats op 24 augustus. De drie bevrijde Spaanse gevangenen vertrokken samen met BusbequiusGa naar voetnoot122.. De Franse zaakgelastigde had nog geprobeerd hun bevrijding te verhinderen die werd ervaren als een belediging voor de Franse koning na de afwijzing van Salviati's verzoekGa naar voetnoot123.. Vanuit Belgrado wilden Don Sancho en Don Berenguer via Ragusa naar hun vaderland reizen. De Sande zou Busbequius begeleiden naar Wenen. Don Berenguer, echter, stierf nog vóórdat hij Ragusa bereikteGa naar voetnoot124.. Busbequius schreef de keizer pas op 21 september over het sluiten van de vrede. Hij was inmiddels in Belgrado aangekomen. Hij had onder andere daarom niet eerder geschreven | |
[pagina 293]
| |
omdat hij het resultaat had willen afwachten van de klachten waarmee een bode uit Zevenburgen op 17 augustus naar Constantinopel was gekomen. Hij vreesde dat de bode een verzoekschrift in zou dienen tegen de voorwaarden van het verdrag, vooral tegen die betreffende Balassa, omdat diens overgang naar het kamp van de keizer nog niet zeker zou zijn. Een andere reden voor zijn late schrijven was dat hij meende dat hijzelf sneller over land kon reizen dan de brief over zeeGa naar voetnoot126.. Op 7 oktober bereikte het gezantschap Wenen. Drie dagen later kwam ook Ibrahim in de hoofdstad aan met zijn gevolg. Dit was in Boeda met 20 personen uitgebreid tot 53 personen en tot 76 of 77 paarden en 6 kamelenGa naar voetnoot127.. In antwoord op Busbequius' brief van 21 september uit Belgrado droeg de keizer op 7 oktober aan de gezant op om met Ibrahim in Linz te wachten: de Turkse gezant kon er aartshertog Karel uitleggen wat hij met de keizer wilde bespreken. Slechts indien hij hiertoe niet bereid was, moest Busbequius hem naar Frankfurt brengenGa naar voetnoot128.. | |
[pagina 294]
| |
bepalend voor het bestuur van de staat maar waren het de meningen van de mensen en de uiterlijke schijn die mensen al dan niet tot dingen aanzetten. Om die reden was vaak niet van belang waarover er onderhandeld werd maar waarover men geloofde dat er onderhandeld werd. Een reis van Ibrahim naar de keizer was daarom een geschikt middel om Transsylvanië dat na Bayazids dood minder betrouwbaar scheen, in het gareel te houden. Want de komst van Ibrahim die beschouwd werd als een ervaren onderhandelaar en als goed bevriend met hemzelf (Busbequius), zou grote indruk maken op de pasja's en de sandjaks die de gebieden aan de grenzen met Hongarije bestuurden. Ibrahim zou overal spreken over de sympathie die de sultan koesterde voor de keizer. De drie Spaanse gevangenen, die de sultan alleen had willen vrijlaten op verzoek van de keizer, waren hiervan het bewijs. Bovendien hadden Ali Pasja en zijn hovelingen aan hemzelf (Busbequius) paarden ten geschenke gegeven. Ibrahim vertelde deze dingen overal rond, juist met de bedoeling om de pasja's en sandjaks te waarschuwen. Busbequius meende dat het nog een bijzonder voordeel was dat Ibrahim later aan de pasja's kon vertellen over de rijkdom en de macht van de keizer, over het rijke Duitsland, de omvangrijke bevolking van dit land, de talrijke steden en over het grote aantal infanteristen en ruiters. Tegenover gezanten praalde de sultan gewoonlijk welbewust en op smakeloze wijze met de pompa van zijn hof. Nu deed zich de gelegenheid voor om hetzelfde te doen voor hun gezant, zij het dit keer ‘zonder dwaasheden’! Bovendien was de kroning van Maximiliaan tot rooms-koning een juiste gelegenheid om de Turken af te brengen van de gedachte dat Duitsland door meningsverschillen op religieus gebied werd verscheurd, temeer daar kwaadwillende personen hadden beweerd dat de macht van Ferdinand in Duitsland nog niet vaststond. | |
[pagina 295]
| |
was om hen daarin te overtreffen; men moest hen behandelen in overeenstemming met de waardigheid van de keizer, maar men diende daarin toch enige maat te houden, opdat zij niet in hun brutaliteit zouden gaan denken dat zulk een behandeling hen terecht verschuldigd wasGa naar voetnoot131.. Op 26 oktober verleende Ferdinand Busbequius verlof om met Ibrahim via Bohemen naar Frankfurt te reizen. Niet langs Linz waar de pest heerste, maar over Neuhausen trok de Turkse gezant met een kleiner gezelschap van 23 personen, 29 paarden en zes kamelen richting Praag waar het hof van aartshertog Ferdinand was. Vandaar ging het via Bamberg (11 november) en Würzburg naar Frankfurt. Aartshertog Karel schreef Ferdinand op 24 oktober dat hij zijn Turkse tolk Sigismundus meestuurde in het gevolg van De Sande die op ‘snelle Pannonische’ wagens naar Frankfurt reisde. Deze tolk zou van nut kunnen zijn. Busbequius verliet Ibrahim nadat hij de grens van Bohemen en het Duitse gebied was overgestoken en hij reisde met postpaarden enkele dagen voor de Turkse gezant uit. Hij kwam rond 20 november in Frankfurt aan. Daar werd hij door de keizer op welwillende wijze ontvangenGa naar voetnoot132.. De verkiezing van Maximiliaan tot rooms-koning vond plaats in Frankfurt op 24 november, de kroning zes dagen later. De feestelijkheden in de stad hielden dagenlang aanGa naar voetnoot133.. De intocht van de Turkse gezant moet groot opzien hebben gebaard. Ibrahim was laat in de avond vóór de kroningsdag aangekomen maar vond de poorten van de stad gesloten. Ferdinand liet de volgende dag de poort voor het Turkse gezantschap openen. Dit geschiedde in strijd met het gebruik bij een dergelijke kronings-ceremonie. Men wees Ibrahim een plaats toe langs de route opdat hij de plechtige kroningsstoet | |
[pagina 296]
| |
goed kon zienGa naar voetnoot134.. Tijdens een plechtige audiëntie overhandigde Ibrahim Ferdinand op 27 november de vredesoorkonde van de sultan en de geschenken: een Turks paard waarvan de tuigage versierd was met goud en gemmen, vier kamelen en twee kostbare kristallen schalen of bekers, bewerkt met gemmenGa naar voetnoot135.. Ibrahim werd nog diezelfde maand november ontvangen door Maximiliaan. Hij overhandigde de koning op 2 december de Turkse geschenken. Op 8 december klaagde hij bij Maximiliaan dat de keizer zonder het geven van een antwoord was vertrokken uit FrankfurtGa naar voetnoot136.. Op 13 december stuurde Ferdinand vanuit Spiers een brief aan Ibrahim in Wenen. De keizer verbond zich hierin aan de vredesvoorwaarden, maar hij ontweek de punten waarover men het niet eens had kunnen worden. Een keizerlijk gezant zou de beslissing daarover in Constantinopel komen berichten. De keizer schreef dat zijn haastige vertrek had verhinderd om de Turkse gezant te antwoorden. Hij beloofde zich te zullen houden aan de voorwaarden van het verdrag. Eerstdaags zou een gezant naar Constantinopel worden afgevaardigd. Zijn persoonlijke afwezigheid uit Oostenrijk maakte het hem nu onmogelijk om deze zaak af te handelen. Maar bij monde van zijn gezant zou hij zijn besluit kenbaar maken ten aanzien van de verdeling van de dorpen en het overige dat betrekking had op de veiligheid van de grenzen. Ook beloofde de keizer dat hij inlichtingen zou inwinnen over de krijgsgevangenen die de Turken opeisten. Omdat er verschillen bestonden tussen de vredesvoorwaarden van de keizer en van de sultan, droeg de keizer Ibrahim op ervoor zorg te dragen dat de sultan zich tot hetzelfde verplichtte als de keizer. Dit gold ook voor de zeggenschap over de plaatsen bij Komorn en de voorwaarden betreffende Bebek, omdat de keizer vreesde dat diens gebieden aan zijn gehoorzaamheid werden onttrokken. De keizer schreef verder dat er geen geloof gehecht moest worden aan Zapolya's laster dat de keizer niet eerlijk handelde. Hij had bevolen de brieven voor de | |
[pagina 297]
| |
sultan en voor Ali Pasja klaar te maken en deze zouden met postpaarden naar Ibrahim in Wenen worden gebracht. Ibrahim moest streven naar een duurzame vrede. Vooral de bevelhebbers in Bosnië moesten van hun plundertochten worden afgehouden. Op voorspraak van Busbequius verleende de keizer hem een jaarlijkse som van 500 kronen. Dit geld zou tegelijk met het geschenk voor de sultan worden gebrachtGa naar voetnoot137.. In brieven aan de sultan en aan Ali Pasja drukte Ferdinand op diezelfde 13 december zijn wil tot vrede en vriendschap uit en beloofde de naleving van de vredesvoorwaarden. Hij schreef Ali dat zowel Busbequius als Ibrahim lovend hadden gesproken over zijn inspanningen voor de vredeGa naar voetnoot138.. Ook De Wijs in Constantinopel werd van de gebeurtenissen op de hoogte gebracht: Ibrahim was uit Frankfurt gestuurd op de dag van Ferdinands vertrek uit die stad. Hij was twee keer in audiëntie ontvangen en vertrok rechtstreeks naar Wenen en Boeda. De keizer beloofde dat binnen zes maanden een nieuwe gezant met het eregeschenk naar Constantinopel zou worden gezonden. Hij verontschuldigde zich dat niet meteen een opvolger voor hem naar Constantinopel kwam. Tot zolang moest De Wijs er voor zorg dragen dat Zapolya de vrede niet verstoordeGa naar voetnoot139.. Ibrahim was van plan om in Wenen te wachten op het tribuut en de geschenken voor de pasja's. Na overleg in Spiers waarbij ook Busbequius aanwezig was, wijzigde Ferdinand zijn aanvankelijke plannen ten aanzien van Ibrahim. Hij schreef Maximiliaan dat de geschenken voor de pasja's zouden worden gestuurd samen met een deel van het eregeld. Immers de pasja's zouden uit vrees voor loze beloften ten aanzien van het eregeschenk niets durven aannemen zolang niet ook het geschenk voor de sultan was gebracht. Een betrouwbaar en in aanzien staand man zou weldra met 30.000 dukaten en de geschenken daarheen gaanGa naar voetnoot140.. Ibrahim kreeg in verband met deze beslissing opdracht niet langer in Wenen te dralen maar te vertrekken. Een aantal van de gevraagde Turkse gevangenen zou hem worden gegeven, ondermeer die welke Don Alvaro had beloofdGa naar voetnoot141.. Pas in de tweede helft van juli 1563 vertrok Paulus de Palyna met 30.000 dukaten en de geschenken naar Constantinopel. Daar verbleef hij van midden september tot midden novemberGa naar voetnoot142.. Pas begin november 1564 werden de beloofde | |
[pagina 298]
| |
60.000 dukaten naar Constantinopel gebracht. Dit gebeurde door Michael ZernovitzGa naar voetnoot143.. | |
Het resultaat van Busbequius' gezantschap.Acht jarenlang had Busbequius als gezant in Constantinopel de keizer gediend. In de laatste jaren van zijn verblijf, toen Rüstem Pasja nog leefde, had hij uiting gegeven aan de opvatting dat zijn aanwezigheid vooral de Turken in de kaart speeldeGa naar voetnoot144.. Ali Pasja's grotere bereidheid tot serieuze onderhandelingen over de vrede in het belang van beide naties deden hem ongetwijfeld van mening veranderen. In de vier Turkse brieven spreekt Busbequius in elk geval nergens meer zijn twijfel uit over de zin van een vaste gezant in Constantinopel. Aan het einde van zijn gezantschap kon hij niet anders dan met voldoening op de bereikte resultaten terugkijken. Terwijl Verantius en Zay in 1557 met niet meer dan een wapenstilstand en, zoals zij ook zelf beseften, met onvervulbare voorwaarden Constantinopel verlieten, nam Busbequius een vredesverdrag voor acht jaren mee terug naar huisGa naar voetnoot145.. Sinds Ferdinands annexatie van Transsylvanië (1551) werden er alleen enkele korte wapenstilstanden gesloten, maar in het algemeen was het onrustig geweest aan de grenzen met Oostenrijk en er werden geldverslindende oorlogen gevoerd in Hongarije. Hoewel ook na de vrede van 1562 nog dikwijls incidenten voorkwamen in de grensgebieden, kon men zich in deze streken toch enigszins herstellen dankzij de vrede. Beschouwt men de voorwaarden van het vredesverdrag, dan springt in het oog dat Busbequius' hardnekkig vasthouden aan de eisen van de keizer en zijn standvastig weigeren om brieven van de sultan op te sturen zolang hijzelf de inhoud ervan niet kende, vruchten heeft afgeworpen. Terwijl in 1559 de vrede onmogelijk bleek vanwege de te grote verschillen in opvattingen, moest de sultan in 1562 op belangrijke punten toegeven. De kleine onenigheden die bleven bestaan, stonden een ratificatie van het vredesverdrag echter niet in de wegGa naar voetnoot146.. Het is opvallend hoe juist Busbequius en zijn collega's ondanks hun semi-gevangenschap van meet af aan de economische, militaire en politieke problemen van het Ottomaanse rijk onderkenden. Reeds in het najaar van 1558 doorzag Busbequius de gunstige kans die de strijd tussen Bayazid en Selim hem bood. In het voorjaar en in de zomer | |
[pagina 299]
| |
van 1562 echter kon hij zich nauwelijks voorstellen dat de Bayazid-affaire spoedig werd opgelost. Het bericht van de moord op de prins en diens zonen kwam voor Busbequius als een volslagen verrassing. Dat de vrede hem op dat moment toch niet is ontglipt, was in belangrijke mate te danken aan Ali Pasja die zich sinds zijn ambtsaanvaarding voor een vrede had ingezet. Deze achtte dit van het grootste belang voor het Ottomaanse rijk. De goede verstandhouding tussen de gezant en de pasja en hun wederzijdse vertrouwen moeten op dat laatste moment van cruciale betekenis zijn geweest voor het slagen van het verdrag. Busbequius moest van zijn kant zijn onverzettelijkheid laten varen en enkele kleine concessies doen, wilde hij tenminste het bereikte behouden. Nadat Ferdinand door de terugkeer van Isabella in Transsylvanië in 1556 zijn aanspraken op dit land had opgegeven, bleven er nog tenminste vijf grote belemmeringen voor het sluiten van een vrede over: 1) de plaatsen buiten Zevenburgen, die in handen waren van Isabella en haar zoon, maar die de keizer als de zijne opeiste; 2) het recht dat de keizer meende te hebben op de gebieden van de opstandige edelen; 3) de gemeenschappelijke dorpen waarvan de sultan een verdeling eiste; 4) de vesting Szigetvár waarvan de sultan sinds 1557 de ontmanteling wilde; 5) de Turkse eis dat de koningen van Frankrijk en Spanje en ook Venetië in een vredesverdrag tussen de sultan en de keizer zouden worden opgenomen. Ferdinand kreeg in 1562 op de laatste vier punten grotendeels zijn zin. Wat het eerste punt betreft, kreeg hij het recht om met Zapolya een vreedzame regeling te treffen; Zapolya werd verplicht zich aan de vredesvoorwaarden te houden. Bovendien vergrootte ook de bevrijding van de drie Spaanse gevangenen het prestige van de keizer omdat dit voorheen aan geen enkele vorst in Europa was toegestaan. Wat betreft het tribuut en het achterstallige tribuut had de keizer moeten toegeven, maar de gezant had de tien jaren waarin geen tribuut was betaald, buiten de discussie weten te houden. Dat de vrede reeds na enkele jaren weer zou overgaan in een nieuwe oorlog tussen de keizer en de sultan, lag wel enigszins in de lijn der verwachting. Er waren te veel onopgeloste kwesties. De keizer verloor zijn aanspraken op de Hongaarse kroon niet uit het oog. En de sultan hield zijn oog gericht op de verovering van Szigetvár en uiteindelijk van Wenen zelf. Wel waren de voorwaarden die Busbequius was overeengekomen van dien aard dat de vrede, indien er geen belangrijke wijziging zou zijn ingetreden, na acht jaren eventueel verlengd kon wordenGa naar voetnoot147.. |
|