Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Hoofdstuk IX: De onderhandelingen van Busbequius tot de dood van Rüstem Pasja (1557-1561).Het vertrek van Verantius en Zay uit Constantinopel (augustus 1557).Antonius Verantius en Franciscus Zay verlieten Busbequius op 17 augustus 1557Ga naar voetnoot1.. Zij reisden zonder veel haast naar Wenen, maar Ferdinand maande hen tenslotte tot spoedGa naar voetnoot2.. Het duurde maanden eer de koning de sultan antwoord gaf op diens eisen. Maar Busbequius genoot deze periode een ongekende bewegingsvrijheid; de karavanserai stond voor iedereen openGa naar voetnoot3.. Busbequius mocht nu evenals de andere gezanten een huis zoeken in Pera of ConstantinopelGa naar voetnoot4. maar hij maakte hiervan pas in het voorjaar van 1558 gebruik. Rüstem gaf toestemming een tolk uit de christelijke gemeenschap in dienst te nemen in plaats van de veroordeelde dragomanGa naar voetnoot5.. Busbequius maakte in de herfst een reisje naar ‘Golazio’ en naar de vestingen aan de Zwarte ZeeGa naar voetnoot6.. De politieke situatie binnen het Ottomaanse rijk verklaart de nieuwe houding van de pasja's ten opzichte van Busbequius en tevens het optimisme over de aanstaande vredesonderhandelingen over Hongarije. De verwachting bestond dat Busbequius naar Edirne zou worden ontboden zodra de sultan naar dit winterverblijf zou reizen. Rüstem en Roxelane beijverden zich éénsgezind voor de vrede en beteugelden Süleymans verlangen naar een veldtocht in HongarijeGa naar voetnoot7.. Süleyman vertrok half oktober naar EdirneGa naar voetnoot8.. Omdat hij niet daarheen was ontboden, richtte Busbequius een verzoekschrift aan Rüstem om zich ook naar het hof van de sultan te mogen begeven. De pasja antwoordde daartoe opdracht te verlenen na zijn eigen aankomst in Edirne: de gezant kon zich dan met groter gemak daarheen | |
[pagina 209]
| |
begevenGa naar voetnoot9.. Op 22 november kwam een bode uit Boeda met brieven van Ferdinand voor de sultan en voor Busbequius. De bode berichtte de sultan dat de koning na een beraad van drie dagen een antwoord zou sturen. De volgende dag werd Busbequius bevolen naar Edirne te komenGa naar voetnoot10.. | |
De adviezen aan Ferdinand.Intussen hadden op 1 december 1557 de leden van de Hongaarse raad vergaderd over de drie belangrijkste eisen van de sultan. Deze eisen waren dat de versterking Szigetvár moest worden ontmanteld, dat een achterstallig tribuut voor twee jaren moest worden betaald en dat Ferdinand het gebied in het bezit van de rebellen en van de zoon van Johannes Zapolya met rust diende te laten. Het strategisch belang van Szigetvár voor Stiermarken, maar ook voor het overige deel van Oostenrijk tot aan Wenen toe, stond voor de leden van de Hongaarse Raad buiten kijf: ‘(..) zozeer dat de burcht Szigetvár in de toestand waarin het verkeerde geheel gelijk gesteld kon worden aan Belgrado: in de handhaving van deze stad alleen lag het hele behoud van Hongarije’. Volgens de Raad belemmerde de ligging van de vesting de bewegingen van de Turken over land en over water. De geoefende soldaten van | |
[pagina 210]
| |
Szigetvár konden elke veldtocht in Stiermarken of richting Wenen van achteren belemmeren. Na afbraak van Szigetvár zouden de Turken op die plek zeker meteen een nieuwe versterking bouwen. Geen enkele andere burcht in Hongarije lag door zijn vruchtbare gronden zo gunstig voor de fouragering van paarden en manschappen. Geen enkele plaats ook bezat zulke geoefende soldaten: zij waren voor het merendeel daarheen gevlucht voor de Turken en verdienden met de krijgsdienst hun brood. Als Szigetvár afgebroken zou worden, zouden zij niet ergens anders heen gaan maar zich gedwongen voelen om het Ottomaanse juk te dulden en het gebied van de koning te verwoesten. Ook zou de ontmanteling van Szigetvár geen duurzame vrede opleveren want de Turken zouden, indien dit hun uitkwam, redenen voor een nieuwe oorlog vinden en zich dan over andere vestingen beklagen. Na een weigering om Szigetvár af te breken zouden de Turken met een oorlog dreigen, vooral als zij konden vertrouwen op de Fransen. Indien binnenlandse problemen hen zouden weerhouden, dan stonden nog altijd vele rovers in deze gebieden tot hun beschikking. De Hongaarse Raad raadde de koning aan zijn weigering om Szigetvár te ontmantelen met redenen te omkleden. Hij zou kunnen aanwenden dat hij Szigetvár altijd vreedzaam had bezeten en de afbraak ervan hem gezichtsverlies zou opleveren omdat zoiets voorheen nooit door enig christelijk vorst of door een van zijn voorgangers was gedaan. Bovendien hadden de naburige gebieden van de koning de bewaking en instandhouding van de burcht op zich genomen. De Raad van Bohemen en de overige Provincies en die van Neder-Oostenrijk - zij kwamen omstreeks diezelfde tijd in vergadering bijeen - sloten zich bij dit standpunt aan. De Neder-Oostenrijkse Raad betrok ook de verdeeldheid van de christenvorsten in de discussie en het feit dat tot nu toe geen hulp van buitenaf was ontvangen in de strijd tegen de Turken. Zij adviseerden daarom de koning bij Rüstem of de sultan aan te dringen op een verlenging van de wapenstilstand met een half jaar; daarna moest de koning dadelijk openlijk zijn mening aan de sultan kenbaar maken. Voorts meenden zij dat vijandelijkheden door de Turken tijdens de wapenstilstand voorkomen moesten worden. Zij zelf moesten al het tijdens de wapenstilstand geroofde teruggeven; en de rovers verdienden straf, voor zover ook de Turken zich hieraan zouden houden. Intussen moest de koning zich tot de andere christelijke vorsten wenden om raad en bijstand. De drie raden adviseerden de koning de sultan te schrijven dat het geldbedrag bijeen werd gebracht. De Raad van Neder-Oostenrijk waarschuwde het geld niet naar Constantinopel te sturen eer de vrede was verzekerd. | |
[pagina 211]
| |
De Hongaarse Raad pleitte voor een groter geschenk voor Rüstem wanneer een vrede werd gesloten. Men stelde een verhoging voor van 20.000 goudstukken tot 24.000 of 25.000. Ferdinands gezant in Constantinopel zou aan Rüstem moeten mededelen dat de helft van dit bedrag of een derde deel aan hem zou worden gegeven als bewijs van de goede gezindheid van de koning, mits hij erin toestemde de sultan over te halen niet langer de afbraak van Szigetvár te eisen. Men moest in een officiële brief aan Rüstem schrijven dat Rüstem alles van de gezant zou vernemen. Wanneer de Turkse tolken afwezig zouden zijn, moest Rüstem een tweede brief in het Turks worden overhandigd. Daarin moest geschreven staan dat de koning het geschenk voor hem had vergroot; en bovendien dat de koning een deel daarvan nu had gestuurd en de rest zou sturen na het sluiten van de vrede. Wat betreft de rebellen en de zoon van Johannes Zapolya meende de Hongaarse Raad dat zij hun gebied niet uit eigen beweging aan de koning zouden teruggeven. De koning moest trachten vóór het sluiten van een vrede de burchten Huszt, Munkács en Grosswardein onder zijn gezag terug te brengen. Ook de onderwerping van de rebellen aan de overzijde van de Tibiscus was nodig om de verovering van Kaschau door de Turken te voorkomen. De Hongaarse Raad herinnerde eraan dat Rüstem volgens de gezanten had gezegd dat wanneer iets in handen van de Turken zou vallen, dit niet zou worden teruggegeven en dat de koning daarom zijn gebied zorgvuldig diende te bewaken. Tenslotte meende deze Raad dat de koning en de andere belanghebbende vorsten goed moesten bedenken dat een vrede en een langere wapenstilstand niet door de sultan zouden worden aangegaan tot profijt en het duurzaam voortbestaan van het christendom. De koning moest daarom met vrienden en andere vorsten in overleg treden zodat de Turken hem niet onvoorbereid zouden aantreffenGa naar voetnoot13.. | |
De onderhandelingen in Edirne.Busbequius arriveerde op 13 december in Edirne. Een escorte van ruiters kwam hem op Rüstems bevel tegemoet. Deze eer was ook de Franse gezant te beurt gevallenGa naar voetnoot14.. Algemeen koesterde men de verwachting dat de Turken een vrede met Ferdinand zouden sluitenGa naar voetnoot15.. Desalniettemin ontving Rüstem Busbequius met verwijten over invallen en rooftochten van de | |
[pagina 212 ]
| |
Hongaren. De pasja dreigde de gezant naar Constantinopel te sturen maar werd daarna weer rustig. Maar Busbequius had een antwoord klaar, want juist op tijd was een bode van Ferdinand gekomen met informatie over wandaden die in strijd met de wapenstilstand door de vijand waren gepleegdGa naar voetnoot16.. De la Vigne, de Franse gezant, had de opdracht om een vrede tussen het Ottomaanse rijk en Oostenrijk te verhinderenGa naar voetnoot17.. Hij keerde op 6 december in Edirne terug van een reis naar FrankrijkGa naar voetnoot18.; Ibrahim Beg had hem op de hoogte gehouden van de besprekingen tussen Busbequius en RüstemGa naar voetnoot19.. Spoedig liet De la Vigne aan Zernovitz weten dat de sultan meer dan Ferdinand de vrede wensteGa naar voetnoot20.. De la Vignes oordeel was vervuld van bittere teleurstelling. Zelf had hij de sultan een reeks gunsten gevraagd. Bijna niets daarvan was ingewilligd. De sultan weigerde Frankrijk een lening van twee miljoen goudstukken onder het voorwendsel dat het Turken verboden was christenen geld te lenen, ook het Franse verzoek aan de sultan om in Hongarije een oorlog te voeren werd afgewimpeld: er zou vrede komen met Ferdinand zodra aan de voorwaarden - een tribuut van vier jaren en de ontmanteling van enkele vestingen - was voldaan. De belofte van Süleyman om een vloot te sturen ter ondersteuning van de Franse vloot had weinig waarde omdat de Ottomaanse vloot niet in de Franse havens mocht overwinteren; grote expedities waren daarom uitgeslotenGa naar voetnoot21.. Berichten over vredesbesprekingen tussen Spanje en Frankrijk hadden Rüstems wantrouwen tegen Frankrijk versterktGa naar voetnoot22.. De la Vigne ontkende dat er zo'n verdrag tussen de genoemde landen zou komen. Busbequius poogde, wijzend op deze vredesbesprekingen, zijn tegenstanders over te halen tot onderhandelingen met de Spaanse koning Filips IIGa naar voetnoot23.. Begin december had Ferdinand, overeenkomstig het advies van zijn raadgevers, aan Süleyman geschreven dat een definitief antwoord over Szigetvár en de andere eisen van de sultan af zou hangen van het overleg met raadgevers en vorsten binnen zijn rijk. Hij vroeg daarom een verlenging van de wapenstilstandGa naar voetnoot24.. In een brief van 21 januari 1558 aan | |
[pagina 213]
| |
Ferdinand verlengde Süleyman de wapenstilstand met zeven maanden. Beide partijen behielden hun bezittingen en moesten zich van vijandigheden aan de grenzen onthouden. De sultan eiste dat Ferdinand zijn troepen uit Zevenburgen, dat de sultan als zijn bezit beschouwde, terugtrokGa naar voetnoot25.. De Kroatische bode Ladislaus Zabo die Ferdinands brieven naar Edirne had gebracht, legde na terugkeer in Wenen een ooggetuigenverslag af waarin wat nieuwe gegevens staan over de onderhandelingen van Busbequius in Edirne. Zabo vertelde dat hij met de tsjausj Behram in zeer korte tijd naar Edirne was gereisd. Hij zei niet wanneer hij uit Wenen was vertrokken, maar vanuit Boeda waren zij in vijf dagen over de Donau naar Belgrado gevaren. Daar hadden zij paarden gekocht en ze waren op de zeventiende dag in Edirne aangekomen; dat was de verjaardag van Christus' geboorte. | |
[pagina 214]
| |
begunstiger (‘fautor’) van de pasja van Boeda waren in het vertrek aanwezig. Ibrahim (die Latijn sprak) en de man van de pasja van Boeda waren niet in staat Zabo's Kroatisch te vertalen. Rüstem verwijderde hen met de woorden dat hij zelf goed Kroatisch kende. Hij beval Zabo voor hem te treden en knielend voorover te liggen. Desgevraagd antwoordde de bode dat hij als dienaar van de koning maandelijks acht goudstukken verdiende. Hij was aangesteld als bevelhebber van één nassade van de Donau-vloot. Ook gaf hij passende antwoorden op vragen over de leeftijd en de gezondheid van de koning en zijn zonen en op de vraag of laatstgenoemden gehuwd waren. Op Rüstems vraag of de koning vrede wenste, sprak Zabo dat de koning gezanten en een bode had gestuurd die door de Turken langdurig werden vastgehouden: het lot van Zay was daarvan een voorbeeld geweest. Daaruit bleek dat de Turken geen vrede wilden. | |
[pagina 215]
| |
In de tweede helft van februari gaf Rüstem Busbequius verlof naar Constantinopel te reizen; hij mocht in de stad wonen waar hij wildeGa naar voetnoot31.. | |
Het einde van de wapenstilstand. De ontwikkelingen van maart tot december 1558.Busbequius keerde op 5 maart naar Constantinopel terugGa naar voetnoot32., waar hij op eigen kosten een huis huurde - of liever een heel huizenblok (‘insula’) - voor zichzelf en zijn gevolg. De ruimte rond het huis dacht hij zich als tuin in te richtenGa naar voetnoot33.. Maar omstreeks april veranderde de nieuwe situatie drastisch. Op 27 maart waren de sultan en de pasja's teruggekeerdGa naar voetnoot34.. Kort daarna kwam er een bericht van de pasja van Boeda dat Maximiliaan tijdens afwezigheid van koning Ferdinand troepen had verzameld en dat hij de vesting Babócsa aan de Rinya, noordwestelijk van Szigetvár, versterkte. Opnieuw werd de gezant onder strenge bewaking vastgezet in de karavanseraiGa naar voetnoot35., totdat een bode uit Boeda een brief bracht die de gemoederen deed bedarenGa naar voetnoot36.. Toch bleef Busbequius van nu af in de karavanserai. De trage berichtgeving tussen Constantinopel en Wenen had voedsel gegeven aan het wederzijdse wantrouwen. Ferdinand schreef Busbequius op 9 april dat Babócsa jaren geleden in strijd met de wapenstilstand door de Turken was veroverd maar aartshertog Ferdinand had de plaats in 1556 heroverd toen hij Szigetvár ontzette. Sedertdien had Maximiliaan de plaats laten herstellen. De pasja van Boeda had echter niet alleen gedreigd tegen Babócsa op te trekken, maar ook tegen andere plaatsen. Maximiliaan had vervolgens het werk bij de vesting laten stilleggen en Ferdinand had naar Constantinopel geschreven om het gebied tegen invallen van de Turken te behoeden en niet de wapenstilstand in gevaar te brengen. Vervolgens had de pasja van Boeda de bode die met de | |
[pagina 216]
| |
brieven op weg was naar Constantinopel, vastgehoudenGa naar voetnoot37.. | |
[pagina 217]
| |
werd voorbereid. Bij diezelfde gelegenheid overhandigde Rüstem hem ook een brief die afkomstig was van de koning, maar omdat de gezant wel vermoedde dat die brief betrekking had op Babócsa en hij de inhoud nog niet had gelezen, hield hij zich tijdens het gesprek met Rüstem op de vlakte. Rüstem zei tenslotte dat er een bode of een brief naar de koning zou worden gestuurd om te onderzoeken of de bouw bij Babócsa met medeweten van de koning was geschied, hetgeen in strijd zou zijn met de wapenstilstand. Indien dit niet het geval zou zijn, dan moesten de schuldigen worden gestraft. Korte tijd later was de kahya van de pasja van Boeda uit Constantinopel gestuurd. Men vertelde dat deze kahya moest nagaan wie van de plaatselijke bevelhebbers het verdrag met de koning in gevaar bracht en naar willekeur de dorpen plunderde. Busbequius voegde toe dat hijzelf de kahya een brief voor de koning had meegegeven, omdat hij vermoedde dat hij daarheen zou worden gestuurd. Ook had hij de klachten van de koning over de Turkse schendingen van de wapenstilstand, over de steun van Isabella aan de opstandelingen tegen de koning en ook die over het standpunt betreffende de vesting Munkácz in een geschrift samengevat. Dit was in de divan voorgelezenGa naar voetnoot42.. Busbequius berichtte ook dat Isabella vergeefs had verzocht om hulp tegen de edelen die tegen haar samenzwoeren. Haar beschuldigingen van Ferdinand vonden bij de sultan weinig geloofGa naar voetnoot43.. Maar een nieuw incident in Hongarije bracht Busbequius opnieuw onder strenge bewaking; dit gebeurde vermoedelijk eind mei. Bijna gelijktijdig verloor de gezant door toedoen van De la Vigne de steun van zijn dragoman Ibrahim. Arslan, de sandjakbeg van Fünfkirchen, was (waarschijnlijk omstreeks mei) in opdracht van de sultan met drie kadi's naar Stuhlweissenburg gereisd. Niet ver van deze plaats werden de kadi's bij een nachtelijke overval door Ferdinands soldaten gedood. Arslan zelf raakte zwaargewond. Een onderzoek naar de toedracht toonde aan dat Veli Beg, de voormalige sandjak van Stuhlweissenburg, de hand in de overval had gehad. Velibeg was vervolgens met twintig van zijn volgelingen naar Constantinopel ontboden en met twee van hen vastgezet. Zelf werd hij in de gevangenis van de Zeven Torens gebracht. Zijn plaatsvervanger werd gefolterd. Wat er met twee anderen van zijn volgelingen was geschied, was niet bekend. Zernovitz die hierover berichtte, beschouwde Busbequius' hernieuwde bewaking als een onmiddellijk gevolg van deze overval op Arslan BegGa naar voetnoot45.. | |
[pagina 218]
| |
Eind mei kondigde de pasja van Boeda aan dat Maximiliaan troepen samentrok langs de grens. Dit werd echter spoedig door gevangen genomen Hongaarse soldaten ontkendGa naar voetnoot46.. Niettemin stelde de Franse gezant op 28 mei met tevredenheid vast dat de wapenstilstand met de koning sinds zes weken was verbroken en dat Ferdinands gezant gevangen was gezet in de karavanserai. Ook schreef hij dat twee dagen geleden een bode van Ferdinand naar Constantinopel was gekomen om mede te delen dat de wapenstilstand niet door soldaten van Ferdinand was gebroken en dat de koning niet had toegestaan dat een fort werd herbouwd en versterkt dat op grond van een verdrag was ontmanteld. Ferdinand had de sultan gevraagd de wapenstilstand te handhaven. De sultan wilde oorlog, hoewel Rüstem hem hiervan af wilde houdenGa naar voetnoot47.. | |
[pagina 219]
| |
helpende hand geboden, zij het met oog op het belang van Isabella. Een vast vertrouwen hadden de gezanten toen nog niet in zijn hulpGa naar voetnoot51.. Er groeide daarna een betere verstandhouding tussen de Oostenrijkse gezanten en Ibrahim. Vooral Busbequius schijnt in Edirne van zijn hulp te hebben geprofiteerd. Dit blijkt uit de reeks schenkingen aan Ibrahim. Evenals de andere dragomans ontving Ibrahim namelijk vóór Kerstmis 1557 al regelmatig kleine geschenken in de vorm van kledingstukken en geld. In Edirne echter ontving Ibrahim tijdens de onderhandelingen méér dan de andere dragomans en méér ook dan voorheen. Nadat Ibrahim uit zijn functie was ontheven, kreeg hij rond Kerstmis van het jaar 1559 tegelijk met de andere dragomans nog eens een geschenkGa naar voetnoot52.. Ibrahims hulp aan de gezanten van Zevenburgen en Frankrijk moet Busbequius de indruk hebben gegeven dat de dragoman in deze jaren niet geheel betrouwbaar was. Pas nadat Ibrahim in het najaar van 1559 opnieuw was aangesteld als eerste dragoman van het Turkse hof, ontstond er weer een nuttige samenwerking tussen hen beidenGa naar voetnoot53.. Omdat De la Vigne geen vervanger had voor Ibrahim als dragoman, bleek de Franse gezant vooral zichzelf te schaden door zijn verzoek om diens ontslag. Ferdinands gezant had een aantal trouwe vrienden die hem bleven steunen. Tot hen behoorde ook Michael Zernovitz, met wie Busbequius al | |
[pagina 220]
| |
langer in contact stondGa naar voetnoot54. en die steeds onmisbaarder voor hem werd. Al op 22 april, kort na Busbequius' insluiting vanwege Babócsa, stelde Zernovitz de koning voor om de brieven uit Wenen die voor Busbequius waren bestemd via hem te laten lopen: dit was ongevaarlijk omdat hij altijd toegang had tot Busbequius, ook wanneer dit aan anderen was verbodenGa naar voetnoot55.. De koning maakte geen gebruik van dit aanbod maar omzeilde het probleem doordat hij slechts schreef aan zijn gezant wanneer dit werkelijk noodzakelijk was: na de komst van Baldus in augustus 1558 gingen er acht maanden voorbij zonder dat er een brief van Ferdinand uitging naar BusbequiusGa naar voetnoot56.! Al in de eerste weken van mei had Busbequius de koning gewaarschuwd dat er tijdig een bode moest worden gestuurd met een antwoord aan de sultan over de vrede: het zou niet gemakkelijk zijn bij de pasja's uitstel voor dit antwoord te verkrijgenGa naar voetnoot58.. In augustus bracht Philippus Baldus Ferdinands antwoord naar Constantinopel. Dit kwam in grote lijnen overeen met de eerdergenoemde voorstellen van zijn raadgeversGa naar voetnoot59.. Op 13 augustusGa naar voetnoot60. arriveerde Baldus in Constantinopel. In de instructies voor Busbequius stond dat Szigetvár niet moest worden opgegeven. Tata dat tijdens de jongste wapenstilstand (in mei) door Hamza Beg was ingenomenGa naar voetnoot61., moest worden teruggeëist, mits dit de totstandkoming van een vrede niet zou belemmeren. Als er een vrede tot stand kwam, mocht de gezant beloven dat het achterstallige tribuut van twee jaren binnen een half jaar zou worden gebracht. Overigens meende de koning dat deze som niet werkelijk verschuldigd was omdat de burchten Fülek, Salgo, Babócsa, Zabatha, Kaposvár, ‘Korothna’, ‘Paczod’, ‘Mezlegnew’, ‘Mere’, ‘Kozthanicza’, ‘Novigrad’ en het laatst Tata tijden de wapenstilstand door list en bedrog van de bevelhebbers van de sultan | |
[pagina 221]
| |
waren ingenomen. Grosswardein, Huszt en nog andere plaatsen waren door bevelhebbers van Isabella veroverd. Busbequius mocht, indien nodig, het jaarlijks tribuut met 10.000 dukaten verhogen. Rüstem kon hij 5.000 dukaten aanbieden boven de 20.000 dukaten die hem reeds waren beloofd bij een vredeGa naar voetnoot62.. De gezant kreeg toestemming om vijf- tot zesduizend dukaten op te nemen bij de gebroeders Scaramelli ten einde Rüstem voor zich te winnen. Tenslotte kreeg Busbequius opdracht zich in te spannen ook de koning van Spanje in een vredesverdrag op te nemenGa naar voetnoot63.. Zoals men in Wenen verwacht had, viel de weigering Szigetvár te ontmantelen in Constantinopel in slechte aarde. De pasja's gaven hiervan echter niet openlijk blijk maar weigerden ondanks Busbequius' aandringen de brief van Ferdinand te beantwoorden. Opnieuw lieten zij de karavanserai streng van de buitenwereld afgrendelen. Op 19 november schreef Busbequius dat de dragoman Murad hem uitdrukkelijk had gezegd dat zonder de afbraak van Szigetvár een vrede niet mogelijk zou zijnGa naar voetnoot64.. Busbequius vertelt in de derde Turkse brief dat Baldus doodziek in Constantinopel was aangekomen. Waarom juist Philippus Baldus als bode was aangewezen, is niet duidelijk; in ieder geval was Martinus Zenthgothardy vanwege de zwakke gezondheid van Baldus meegestuurd. De tsjausj die de karavanserai bewaakte, stond niet toe dat de poort werd geopend om medicijnen te halen voor de zieke. Hierop gaf Busbequius opdracht de tsjausj niet meer in de karavanserai toe te laten. Weldra wisten ook de pasja's dat de tsjausj was buitengesloten. Het was hun niet ontgaan dat de man buiten de karavanserai zat af te wachten en nu zelf het hooi voor zijn paard moest kopen. Busbequius schrijft dat zij hartelijk om het geval hadden moeten lachen en dat kort daarna de bewaking was versoepeldGa naar voetnoot65.. In de zomer van 1558 namen de spanningen tussen Süleymans zonen verder toe. Deze ontwikkeling en ook de berichten over een vrede tussen Frankrijk en Spanje maakten | |
[pagina 222]
| |
het de sultan onmogelijk zijn harde optreden tegen Ferdinands gezant door te zetten. Het was uitgesloten dat Süleyman in deze omstandigheden een veldtocht naar Hongarije zou aanvoeren, iets waarmee hij de hele zomer van 1558 dreigde. Busbequius nam zich voor af te wachten alvorens een antwoord op de vredesvoorstellen te eisen ofwel toestemming te vragen om te vertrekkenGa naar voetnoot66.. Roxelane, Süleymans wettige echtgenote, was in april 1558 overledenGa naar voetnoot67.. Er bestond na haar dood enige onrust omdat niet zeker was of Rüstem zijn invloedrijke positie zonder haar steun kon handhaven. Voor Bayazid, Süleymans jongste zoon, zag de toekomst er nu slecht uit. Tot nu toe had zijn moeder hem beschermd. Süleyman echter had zijn zoon Selim aangewezen als troonopvolger. Het was traditie binnen het huis van de sultan dat na het overlijden van de sultan de troonopvolger de overige prinsen en hun kinderen ombracht ten einde zijn macht zeker te stellen. Bayazid, met de dood voor ogen, was echter vastbesloten zijn noodlot niet af te wachten. | |
[pagina 223]
| |
dat deze gezanten van Süleyman veel zouden bereiken, want: ‘(..) dergelijke haatgevoelens die ook dikwijls voorkomen in de tragedies worden bijna nooit bijgelegd. Vooral niet zodra de dood met het verlies van macht daartoe de voorwaarde is. Bovendien kent Bayazid de aanleg van zijn vader als toornig en begerig naar wraak. De moord op zijn broer kan hem voldoende leren welk vertrouwen hij kan stellen in een toornige. Het is dus aannemelijk’, besluit Busbequius, ‘dat zij elkaar in de toekomst altijd zullen verdenken’. In de laatste maanden van 1558 stond Busbequius scherp voor ogen in welke moeilijke situatie de Turken verkeerden door zowel de opstand van Bayazid als de toenadering tussen Frankrijk en Spanje. Tevens begreep hij, zoals blijkt uit zijn brief van 19 november, dat men in Constantinopel nog altijd geen vrede wilde op de voorwaarden die Ferdinand had gesteld, maar ook dat de pasja's hemzelf niet wilden laten gaan. Ze vreesden namelijk een oorlog van Ferdinand in Hongarije, terwijl zij met handen en voeten waren gebonden en zij, zolang de vrede niet was gesloten, een gezant van Ferdinand in hun nabijheid juist goed konden gebruiken. Dit verklaarde waarom zij liever een vredesgezinde houding aannamen in Hongarije tegenover Oostenrijk, zolang Szigetvár niet ontmanteld wasGa naar voetnoot74.. In januari 1559 schreef Busbequius dat de wedijver tussen de twee jonge prinsen meer vooruitzicht bood op een vrede van enkele jaren in Hongarije dan een ‘onbetrouwbaar vredesverdrag’Ga naar voetnoot75.. Op 19 november 1558 berichtte de gezant dat de gehate, onredelijke en oorlogszuchtige Kasim, de pasja van Boeda, door Toejgoen Pasja was vervangen. Toejgoen Pasja was een gematigder en rustiger man die beter tot veinzen in staat wasGa naar voetnoot76.. Busbequius | |
[pagina 224]
| |
verwachtte dat Toejgoen de kwestie Szigetvár zou bagatelliseren en zich als bemiddelaar tussen de koning en de sultan zou aanbieden. Hij adviseerde de keizer om eventuele vredesvoorstellen van deze nieuwe pasja van Boeda niet te accepteren of anders duidelijk te maken dat men begreep welke bedoelingen erachter staken. Als de koning het verstandiger achtte om toch op de voorstellen van Toejgoen te antwoorden, dan was het misschien nuttig om bij hem in herinnering te brengen dat aan Busbequius nog steeds geen antwoord was gegeven op de vredesvoorstellen van de koning en evenmin op diens verzoek om te mogen vertrekken. Desalniettemin was het in alle christenlanden bekend dat de gezant reeds dikwijls op deze toestemming had aangedrongen en tenslotte een geschrift aan de sultan had gestuurd over de onrechtvaardige behandeling die indruiste tegen de gewoonten van alle volkeren en vorsten en tegen de verwachtingen van de koning. Zonder veel gevaar kon de Turken nu hun onfatsoenlijkheid en onbeschaamdheid voor de voeten worden geworpen. | |
[pagina 225]
| |
oorlog tegen de Turken werd voorbereidGa naar voetnoot80.. Er zijn geen aanwijzingen dat er in Wenen aan dit verzoek gehoor is gegevenGa naar voetnoot81.. In de herfst van 1558 overleed Karel V in het klooster San Jerónimo de Yuste in Spanje. De keizertitel was inmiddels kort daarvoor officieel overgedragen aan Ferdinand. Dit betekende een versterking van zijn positie tegenover de sultan. De werkelijke macht bleef echter afhankelijk van de militaire en economische krachtsverschillenGa naar voetnoot84.. We zullen in het vervolg spreken van keizer Ferdinand. | |
Nieuwe vredesonderhandelingen (december 1558 - september 1559).Het nieuws dat er een verdrag tussen Frankrijk en Spanje zou worden gesloten, noodzaakte Rüstem in de tweede helft van | |
[pagina 226]
| |
december 1558 de vredesbesprekingen met Busbequius te hervattenGa naar voetnoot85.. Busbequius schreef dat Rüstem hem op 19 en 20 december bij zich had geroepenGa naar voetnoot86.. Tijdens het onderhoud op de laatstgenoemde datum was Rüstem ‘tegen zijn gewoonte in vriendelijk en menselijk’ geweest en het onderhoud had langer geduurd dan enig ander in het verleden. Rüstem had echter niets willen weten van de teruggave van de vestingen die tijdens de wapenstilstand waren veroverd, ook niet van Tata. Evenmin wilde de pasja praten over de kwijtschelding van het achterstallige tribuut over twee jaren en hij had Busbequius weggestuurd. Maar over Szigetvár had hij niet meer gesproken en daaruit concludeerde Busbequius dat men deze eis reeds had laten vallen. Op 14 januari liet Rüstem Busbequius in de avond bij zich roepen. De beide mannen werden het eens over de belangrijkste voorwaardenGa naar voetnoot88.. Op 26 januari hechtten zij hun goedkeuring aan de ontwerptekst van het verdragGa naar voetnoot89.. Busbequius schreef Ferdinand dat de Turken de eis van de ontruiming van Szigetvár hadden laten vallen, maar Tata hadden zij niet op willen geven. De vrede zou niet aan een termijn zijn gebonden. De hoogte van het tribuut was gelijk | |
[pagina 227]
| |
gebleven maar het bedrag van het achterstallige tribuut (60.000 dukaten) werd gehalveerd. Ook aan Ferdinands wensen inzake de plaatsen in Transsylvanië en inzake Komorn was gehoor gegeven. Rüstem vroeg de vrijlating van drie gevangenen in ruil voor drie of vier christenen. De bestaande grenzen zouden worden gerespecteerd. Maar, vervolgde Busbequius, de Turken hadden ook de koningen van Frankrijk en Spanje in het verdrag willen opnemen. Zij wensten hun vriendschap met Frankrijk niet in gevaar te brengen zolang de vrede tussen Frankrijk en Spanje nog niet vaststond. Daarom hadden zij in strijd met de waarheid aan het verdrag toegevoegd dat Busbequius had gezegd dat er iemand van de Spaanse koning zou komenGa naar voetnoot90.. Tenslotte vroeg Busbequius aan Ferdinand een opvolger te sturen: vijf jaren reeds leefde hij in deze barbarij en wentelde hij naar zijn vermogen deze steen voort. Hij had tot nu toe geen ontslag uit zijn ambt gevraagd omdat hij niet de indruk wilde wekken dat hij een afkeer van zijn taak had en dat hij haar onafgemaakt wilde ontvluchtenGa naar voetnoot91.. De Franse gezant had vergeefs geprobeerd de totstandkoming van deze afspraken tussen Süleyman en Ferdinand te verhinderen. In strijd met alle geruchten hield hij vol dat een vrede tussen de Franse en Spaanse koning was uitgesloten. Hij zei ook dat een nieuwe Franse gezant op weg was naar ConstantinopelGa naar voetnoot92.. Maar volgens Zernovitz had De la Vigne zich een slechte naam bij de Turken verworven en zou hij daarom de belangen van de keizer weinig schade kunnen toebrengen. Rüstem hechtte weinig geloof aan zijn ontkenning van een vrede tussen Frankrijk en Spanje. De Venetiaanse bailo in wie Rüstem veel vertrouwen stelde, had gezegd dat een dergelijke vrede zou worden geslotenGa naar voetnoot93.. | |
[pagina 228]
| |
Haze met brieven van hemzelf en een kopie van de vredesvoorwaarden naar de keizerGa naar voetnoot96.. Baldus zou spoedig met het officiële verdrag volgen. Op 19 februari bezocht Busbequius met Baldus de pasja's. Hij merkte naar aanleiding van deze audiëntie op dat de pasja's hem nog nooit zo welwillend hadden ontvangen; zij hadden ook zijn verzoek om vrij te mogen vertrekken goedgekeurdGa naar voetnoot97.. Omdat de politieke ontwikkelingen aan snelle veranderingen onderhevig waren, drong de gezant bij de keizer aan op grote spoedGa naar voetnoot98.. Maar hij had de loop van de gebeurtenissen niet in de hand en pas op 29 april stuurde de keizer zijn antwoord aan de sultan. | |
Ferdinands antwoord aan Süleyman (eind april 1559).Op 1 april 1559 stuurde Maximiliaan in opdracht van keizer FerdinandGa naar voetnoot99. een bode naar Busbequius met het bericht dat een antwoord niet binnen de gestelde termijn van 90 dagen kon worden gebracht. Maximiliaan schreef dat Jasper de Haze in Wenen was aangekomen maar Baldus nog niet en deze moest zelfs nog naar de keizer in AugsburgGa naar voetnoot100.. Soldaten van de keizer hadden De Haze enige tijd vastgehoudenGa naar voetnoot101.. | |
[pagina 229]
| |
Het was ook Rüstem Pasja ter ore gekomen dat De Haze gevangen was genomen. Hij liet daarom op 28 maart Busbequius een van zijn mannen naar Venetië sturen om kopieën van de brieven die De Haze mee had genomen, naar de keizer te brengenGa naar voetnoot102.. Baldus, gehinderd door zijn zwakke gezondheid, kwam op 7 | |
[pagina 230]
| |
april aan in Wenen en op 28 april in AugsburgGa naar voetnoot106.. De keizer, tevoren ingelicht door de brieven die De Haze in maart naar Wenen had gebracht, dateerde één dag na de ontvangst van het officiële vredesvoorstel zijn antwoord aan de sultan. Diezelfde dag zette de keizer aan Busbequius zijn bedoelingen uiteen. Hij stuurde vier verschillende verdragsteksten. Twee teksten boden een vredesvoorstel met een looptijd van acht jaren, twee andere gaven een vredesvoorstel zonder vaste termijn. Naast deze onderverdeling was er een tweede: twee teksten bevatten de voorwaarden die Busbequius op 31 januari in de divan had voorgesteld, twee andere waren zonder deze voorwaarden. De keizer voegde hieraan toe dat hij de voorkeur gaf aan een verdrag van acht jaren met de voorwaarden die Busbequius had gedaan en pas in de laatste plaats aan een verdrag zonder vaststelling van de duur van de vrede en ook zonder voorwaarden. Busbequius moest, afhankelijk van de situatie, de sultan de gunstigste verdragstekst aanbieden. Ferdinand wenste echter een reeks veranderingen in de voorwaarden en in het optreden van Busbequius. Het artikel waarin de bestraffing van Hamza Beg werd geëist, moest worden geschrapt want de keizer zou hiervan meer schade ondervinden dan Hamza Beg zelf: de sultan zou de klachten over hem veeleer als een compliment beschouwen dan als een vergrijp. Verder was het niet mogelijk om, zoals de sultan wenste, tegelijk met de bevestiging van het vredesvoorstel ook het achterstallig tribuut van 60.000 dukaten te sturen. Daarvoor was te weinig tijd beschikbaar en het was bovendien niet zonder risico. Dit geld zou worden gebracht samen met het tribuut voor het eerste jaar van de vrede en niet voordat de vrede door de sultan zou zijn getekend. De koning meende dat Busbequius met betrekking tot de Spaanse koning weliswaar juist had gehandeld maar hij mocht in het vervolg geen melding meer maken van de opneming van Spanje in een vredesverdrag tussen de keizer en de sultanGa naar voetnoot107.. Ook moest hij gezien de gunstige politieke | |
[pagina 231]
| |
situatie blijven aandringen op de restitutie van Tata, Fülek en van de andere plaatsen, of anders bewerkstelligen dat deze vestingen zouden worden afgebroken en dat er een verlichting kwam van de belastingen en diensten die de Turken oplegden aan de plaatsen bij Komorn. De gezant diende hier echter naar eigen inzicht te handelen. Maar het zou in ieder geval terecht zijn wanneer hij aandrong op de afbraak van de vijandelijke vestingen bij Gyula en Vilagosvár. Ferdinand beloofde dat er een opvolger voor Busbequius zou worden gezocht; de gezant hoefde niet nog lang in deze tredmolen te werken. Op het moment was er echter geen geschikte persoon voor een dergelijk gezantschap maar de keizer beloofde dat hij iemand zou vinden die in zijn plaats in Constantinopel zou achterblijven, nadat hij door Busbequius zou zijn ingewerktGa naar voetnoot108.. Op diezelfde 29 april droeg Ferdinand Maximiliaan op om een man van een tenminste behoorlijk gezag (‘saltem mediocris authoritatis’) met de vier vredesvoorstellen naar Busbequius te sturen. Hij wilde bij voorkeur een man die Busbequius zou kunnen opvolgen en uit de ‘vijandige barbarij’ zou kunnen verlossen zodat deze hem elders kon dienen; zelf kende hij geen geschikte persoon. De keizer voegde hieraan toe dat de expeditie die door De Haze naar Constantinopel zou worden geleid, niet mocht worden uitgesteld. Hij gaf evenals Maximiliaan zelf de voorkeur aan bijvoorbeeld een Italiaan of Duitser maar liever geen Hongaar als opvolger voor BusbequiusGa naar voetnoot109.. | |
[pagina 232]
| |
De voorspoedige onderhandelingen met Rüstem hadden tot gevolg dat de zware bewaking van de karavanserai werd opgeheven. Busbequius kon nu weer ieder die hij wilde, ontvangen. Zelfs maakte hij vijftien dagen lang een toeristische tocht buiten Constantinopel naar ‘verscheidene tuinen van de sultan’Ga naar voetnoot111.. Intussen steeg de spanning omdat het vast stond dat Bayazid en Selim met elkaar zouden slaags raken zodra de winter was geweken. Busbequius berichtte geregeld dat Bayazid troepen wierf, ondermeer ook onder de KoerdenGa naar voetnoot112.. Hij had een gesprek met een janitsaar die hem vroeger had gediend en die nu in het gezelschap van een bode van Bayazid naar de sultan was gekomen. Deze man vertelde dat Bayazid ongeveer 10.000 mannen onder de wapenen had gebracht en dat hij zo nodig naar Egypte zou vluchtenGa naar voetnoot113.. | |
[pagina 233]
| |
Toen Bayazid vernam dat zijn vader zich vanwege zijn slechte gezondheid ‘heel wat dagen’ niet in het openbaar had vertoond, aarzelde hij niet en trok naar Ankara waar hij de kooplieden van die stad geld afperste met de belofte dat dit zou worden teruggegeven na een voorspoedige afloop van de oorlog. Daarna leidde de jonge prins zijn troepen in de richting van Konya. Süleyman vaardigde, nadat hij dit had vernomen, een reeks bevelen uit: zijn leger moest zich in gereedheid houden, de sandjaks en begs in Azië dienden zich bij Selim aan te sluiten, de beglerbeg van Rumelië moest zijn troepen naar Klein-Azië overzetten en Mehmed Pasja en de ruiterij kregen opdracht om hemzelf in Klein-Azië op te wachten. De pasja's evenwel waren beducht voor de geringe oorlogsbereidheid bij de soldaten en zij beijverden zich om Süleyman ervan te weerhouden zich aan het hoofd van zijn troepen te begeven. De overtocht van de sultan naar Klein-Azië werd elke drie dagen weer uitgesteld. De door Süleyman geraadpleegde Moefti had geschreven dat al degenen die aan een man als Bayazid hulp boden, een zware straf verdienden en hij veroordeelde hen als ketters en overlopers. Dit vonnis werd verspreid onder de soldaten en aan Bayazid overgebrachtGa naar voetnoot116.. Op 5 juni kwam het nieuws dat Bayazid en Selim bij Konya een veldslag hadden geleverd. Busbequius meldde de keizer dat Bayazid een nederlaag had geleden en zich naar Amasya had teruggetrokken. Maar Bayazids dapperheid tijdens het gevecht had alom bewondering gewekt want hij had niet geaarzeld om met een handjevol soldaten af te gaan op zijn broer die behalve een groot leger ook veel kanonnen had. De soldaten in het leger van Süleyman koesterden sympathie voor Bayazid. Dit benauwde de oude sultan zeerGa naar voetnoot117.. | |
[pagina 234]
| |
Inmiddels was op 27 mei Busbequius' dienaar Julius teruggekeerd die op aandringen van Rüstem in maart naar Venetië was gezonden met een kopie van Süleymans vredesvoorstellenGa naar voetnoot118.. Busbequius koos uit de vier vredesvoorstellen die de keizer had opgesteld, het stuk waarin een vrede voor acht jaren naast andere voorwaarden werd bedongen. Onverwijld gaf hij dit aan Rüstem Pasja zonder met de pasja over de afzonderlijke voorwaarden van het vredesvoorstel te onderhandelen. Hij liet het aan de dragoman Murad over om zijn standpunt bij Rüstem uiteen te zettenGa naar voetnoot119.. Op 20 mei, kort voor de terugkeer van Julius, was ook de bode Petrus Woiwode in Constantinopel aangekomen. Hij was door Maximiliaan begin april gezonden om aan te kondigen dat de keizer niet in staat was om binnen 90 dagen aan de sultan een antwoord te geven op diens vredesvoorwaarden. De pasja van Boeda had hem echter gedurende 21 dagen vastgehoudenGa naar voetnoot120.. Zijn komst en die van de tsjausj die hem begeleidde, kwam Busbequius gelegen. Immers, op 14 mei was een man namens Isabella komen vertellen dat het leger van de koningin slaags was geraakt met dat van Ferdinand. Hij berichtte bovendien dat Maximiliaan een groot leger verzamelde rondom Zevenburgen dat hij zou laten oprukken zodra de sultan tegen Bayazid ten strijde trok. Isabella riep daarom de hulp in van de pasja's van Boeda en Temesvár om de vijand te weerstaan. | |
[pagina 235]
| |
bevel dat er geen aanleiding gegeven mocht worden tot oorlogGa naar voetnoot121.. De ontvangst van Ferdinands antwoord waarop Rüstem zo had aangedrongen, baatte Busbequius weinig. De pasja's lieten hem zeggen dat zij zich nu niet met het vredesvoorstel konden bezighouden omdat de sultan eerstdaags naar Klein-Azië zou oversteken. Murad Beg kwam namens hen zeggen dat ook Busbequius zich moest voorbereiden op de overtocht. Busbequius vertelt in zijn derde Turkse brief dat hij, toen bekend was geworden dat de sultan zou uitrijden naar zijn legerkamp, zijn tolken en janitsaren had bevolen een bovenverdieping te huren in een huis langs de route. Op de bewuste dag was hij vóór de dageraad opgestaan maar wachtte vergeefs op de tsjausj die dagelijks de poort van de karavanserai opende. Omdat hij begreep dat de tsjausj willens en wetens niet kwam opdagen, liet hij zijn janitsaren de poort openbreken. Daarna verschafte de handigheid van deze mannen hem toegang tot het huis waarin hij een uitkijkplaats had gehuurd, want ook de poort van dit huis bleek gesloten te zijn. Het huis was vol joden. Eenmaal binnen kreeg hij een plaats bij het raam vanwaar hij de indrukwekkende uittocht van de sultan gadesloeg. De dame des huizes die hem bij zijn entree kwaad had aangesproken in het Spaans, kalmeerde, zoals Busbequius schreef, toen hij haar tien dukaten gaf in plaats van de zeven die hij had beloofdGa naar voetnoot123.. | |
[pagina 236]
| |
De sultan trok op 5 juni, de dag waarop de nederlaag van Bayazid bekend werd, naar zijn legerkamp aan de overzijde van de Bosporus. De pasja's in Constantinopel volgden hem, met uitzondering van de vierde pasja die met 1.000 janitsaren in Constantinopel achterbleef ter bewaking van de stad. Busbequius nam nog diezelfde avond zijn intrek in een huis dat was gelegen in een gehucht nabij Chalcedon waar zich het legerkamp van de sultan bevondGa naar voetnoot124.. | |
De onderhandelingen gedurende de zomer van 1559.Op 6 juni ontving Süleyman de Franse gezant in een schitterend paviljoen temidden van zijn legerkamp. De la Vigne overhandigde een brief van de Franse koning. Deze schreef dat de vrede die gesloten was tussen Frankrijk en Spanje geen belemmering vormde voor het voortbestaan van de vriendschap van Frankrijk met het Ottomaanse rijkGa naar voetnoot125.. De sultan antwoordde de Franse gezant slechts dat als de koning van Frankrijk, zoals deze zei, zijn vriend wilde zijn, hij nog altijd aan diens kant stondGa naar voetnoot126.. De volgende dag {7 juni} werd Busbequius ontvangen in de divan. Zich verwerend tegen Rüstems verwijten over invallen van de heidukken die in dienst van Ferdinand zouden staan, repliceerde hij dat ook de keizer zelf veel last van hen ondervond en dat alleen een groot leger hen kon verslaan. Hij eiste dat de burchten tegenover Gyula en Vilagosvár die in strijd met de wapenstilstand waren ingenomen en in vredestijd nutteloos waren, met de grond zouden worden gelijkgemaakt. Maar weldra werd hem duidelijk dat de pasja's en de sultan brutaler waren geworden en dat de vrede hem niet zou worden toegestaan: de Turken verkeerden in de mening dat de oorlog met Bayazid snel in hun voordeel kon worden beslist. Busbequius vreesde dat zij door de influisteringen van de Franse gezant bezorgd waren dat alle christelijke landen tegen hen samenzwoeren. Het vredesvoorstel van de keizer waarin de vrede werd bedongen voor de duur van acht jaren droeg alleen maar bij tot deze angst. Immers, deze periode van acht jaren was voldoende om een oorlog voor te bereiden. Toen Busbequius, nadat hij bij Rüstem en de andere pasja's was geweest, voor de sultan werd geroepen, drong hij aan op een antwoord op het vredesvoorstel van de | |
[pagina 237]
| |
keizer. Rüstem zei dat dit antwoord werd geschrevenGa naar voetnoot127.. Busbequius wachtte daarna vele dagen. Intussen werden de berichten over Bayazid dagelijks ongunstiger voor de Turken. Dit was echter niet van grote invloed op hun houding tegenover Busbequius. Zij bleven vastbesloten hem slechts een vrede toe te staan op grond van hun voorwaarden. Maandenlang hielden zij hun ware bedoelingen geheim en probeerden de gezant ertoe te bewegen de brief van de sultan naar de keizer te laten brengen, maar zij stonden hem niet toe de inhoud ervan te lezen. De gezant had goede redenen voor zijn vermoeden dat Süleymans antwoord niet overeenstemde met de afspraken die hij in januari had gemaakt met Rüstem Pasja. Hij doorzag de opzet die schuilging achter al die geheimzinnigheid van de pasja's: wanneer de brief van de sultan eenmaal naar Wenen was opgestuurd, konden de pasja's de keizer betichten van woordbreuk indien deze de opgestuurde vredesvoorwaarden niet nakwam. Busbequius weigerde derhalve consequent de brief op te sturen tenzij hij eerst zelf een betrouwbaar afschrift van het antwoord van de sultan ontving. Van de andere kant was hij wel bereid om zelf naar Wenen te reizen om welke brief van de sultan dan ook naar de keizer te brengen. Hij voorvoelde dat de Turken in dat geval billijker voorwaarden zouden meegeven, daartoe genoodzaakt door de politieke en economische moeilijkheden waarin het Ottomaanse rijk zich bevond. De pasja's stonden Busbequius niet toe te vertrekken met de brief van de sultan omdat dit betekende dat de gezant van de keizer niet meer had kunnen bereiken dan die voorwaarden waarvan iedereen tevoren wist dat de keizer ze zou afkeuren. Ook dreigde in dat geval een werkelijke oorlog, terwijl de Turken zelf dan niet konden profiteren van de Oostenrijkse gezant in Constantinopel die anders een eventuele oorlog kon helpen voorkomen met diplomatieke middelen. Wel deden de pasja's gedurende deze zomer vergeefse pogingen om de gezant te misleiden en zij toonden hem niet gelijkluidende kopieën van de brief die voor de keizer bestemd was. Dat dit spel van kat en muis en van wederzijdse onverzettelijkheid op niets uitliep, bleek al in het najaar van | |
[pagina 238]
| |
1559 toen de pasja's de brief voor de keizer bij Busbequius lieten wegnemen en hem opnieuw lieten vastzetten in de karavanserai. Toch bleef Busbequius erop vertrouwen dat de politieke omstandigheden de sultan en zijn pasja's weldra zouden dwingen op zijn eisen in te gaan. Hij had echter onvoldoende rekening gehouden met het koppige karakter van Rüstem Pasja die elk toegeven scheen te beschouwen als een grond voor een beschuldiging van de kant van de sultan. De geschiedenis van deze voor de gezant zo spannende zomermaanden volgt hieronder. Bayazids optreden bepaalde de gehele zomer in hoge mate de verwachtingen bij de verschillende partijen. Zernovitz schreef dat op 15 juni zes mannen van Bayazid in Constantinopel waren gearriveerd. Zij hadden de sultan gevraagd zijn zoon in vrede te laten leven. Süleyman eiste dat Bayazid de overgelopen sandjaks uitleverde en dat hij de 10.000 soldaten in zijn dienst ontsloeg. Hij mocht 1.000 soldaten houden. Alleen op die voorwaarden werd het verzoek ingewilligdGa naar voetnoot128.. De la Vigne had al langer het vertrouwen van de sultan verloren. Toch was de herinnering aan het langdurige bondgenootschap met Frankrijk bij Rüstem nog zo sterk dat zij nog niet wilden toestemmen in een bondgenootschap met Ferdinand zolang niet ook de Fransen daarbij werden betrokken. Naar Busbequius' opvatting zouden de Fransen in zo'n geval de vrije hand krijgen wanneer zij onrust wilden stoken in de Duitse landenGa naar voetnoot130.. Hij bleef daarom bij zijn standpunt dat er slechts een vredesverdrag tussen Ferdinand en Süleyman gesloten kon worden. Busbequius schreef de keizer dat De la Vigne in deze periode een grote welwillendheid jegens hem aan de dag legdeGa naar voetnoot131.. Deze | |
[pagina 239]
| |
verrassende houding van de Franse gezant moet in verband gebracht worden met Frankrijks wens om deel uit te maken van een verdrag tussen Süleyman en Ferdinand. Dat Ferdinands gezant het opportunisme van De la Vigne doorzag, blijkt uit zijn brief van 13 augustus waarin hij de keizer schreef veel hinder te ondervinden van de Fransen. Want die zeiden dat de Turken ook in het verdrag tussen de Franse koning en Filips II waren opgenomen. De Turken durfden naar Busbequius' opvatting zich niet te verzetten tegen de eis van de Fransen om hen in een verdrag met Ferdinand op te nemenGa naar voetnoot132.. | |
[pagina 240]
| |
zouden zijn verlost. Busbequius bemiddelde bij het schrijven van nieuwe brieven aan hun verwanten. Ook de Venetiaanse bailo deed pogingen de gevangenen los te kopen. | |
[pagina 241]
| |
derhield hij zich met hen. Hij was verheugd dat zij vrij waren. Kort daarna schoot hij hun honderd dukaten voor, voldoende om naar Venetië te reizenGa naar voetnoot138.. Hij was tevreden met hun belofte dat zij het geld zouden terugsturen en wees een schuldbekentenis van de hand: als zij zich niet aan hun woorden zouden houden, zouden zij ook niet trouw zijn aan wat zij schriftelijk hadden beloofd. Busbequius nodigde hen uit als gasten van zijn tafel. Zij verlieten Constantinopel op 12 juli. In Venetië voorzag, dankzij Busbequius' aanbevelingsbrief, graaf Frans von Thurm (Francesco della Torre) hen van verdere middelen voor de reis. Zo bereikten zij tenslotte op 7 september 1559 Breslau. Pas op de dertiende dag na de audiëntie bij de sultanGa naar voetnoot141. kreeg | |
[pagina 242]
| |
Busbequius de brief met het Turkse vredesvoorstel. Maar niet Rüstem persoonlijk gaf hem de brief zoals gebruikelijk, maar een tsjausj. Deze voegde er namens de sultan aan toe dat zowel Ferdinand als de sultan ‘vriend en vijand zouden zijn voor vrienden en vijanden’. Busbequius weigerde echter een brief te verzenden waarvan hij geen afschrift had ontvangen. Wel was hij bereid welke brief dan ook persoonlijk naar de keizer te brengen. Op 19 juni brachten Busbequius' dragoman en zijn arts een brief met zijn standpunt aan Rüstem. Deze brief werd voorgelezen in de divan. Vertoornd stuurde Rüstem de dragoman weg met de boodschap dat een antwoord zou volgen. De gezant vermoedde dat de Turken heimelijk ook de Franse koning en Venetië in het verdrag wilden opnemen. De dragoman Murad Beg had hem in het grootste vertrouwen een vertaling van de brief laten lezen: de Turkse vredesvoorstellen weken af van die van de keizer maar hij vreesde dat het origineel op nog veel belangrijkere punten verschildeGa naar voetnoot142.. De tsjausj bracht de volgende dag nogmaals de brief van de sultan en beloofde een afschrift. Hij spoorde Busbequius ‘bijna met geweld’ aan om naar Constantinopel terug te keren. Busbequius weigerde zolang de zaak niet was afgehandeld. Hij stuurde iemand naar Rüstem om aan te dringen op een antwoord. Toen uiteindelijk een Turks afschrift was gebracht, las hij dit door met Murad Beg: het bleek hetzelfde als de kopie die de dragoman hem eerder had laten lezen. Er kwamen enkele ‘duistere en ongewenste passages’ in voorGa naar voetnoot143.. Busbequius protesteerde door middel van een brief in de divan tegen de opneming van anderen in het vredesverdrag. Zijn argument was het geschil van de keizer en de koning van Frankrijk om enkele steden. Hij had Murad Beg een document laten opstellen waarin hij zijn standpunt uiteenzette en dat was toegevoegd aan zijn brief. De dragoman had hem hoop gegeven op voorspoedige onderhandelingen. Nadat de brief in de divan was gebracht, probeerde Murad Beg hem over te halen alsnog de Fransen in het verdrag op te nemen. Busbequius begreep dat de dragoman met deze bedoeling naar hem toe was gestuurd.Ga naar voetnoot144 Het volgende voorval sterkte de gezant nog in zijn overtuiging. De secretaris van de Franse gezant was bijna slaags geraakt met de bailo van Florence die het bericht had verspreid dat in Frankrijk opdracht was gegeven om steden in andere {Habsburgse} handen terug te | |
[pagina 243]
| |
eisen. De Franse secretaris was bang dat het bericht zou verhinderen dat Frankrijk in het verdrag van Ferdinand en de sultan werd opgenomenGa naar voetnoot145.. Intussen leren we de onzekerheid waarin de pasja's verkeerden beter kennen uit een episode in een brief van Zernovitz: Rüstem vroeg aan Zernovitz om aan de hand van Ptolemaeus de omvang van Duitsland aan te geven. Zernovitz vertelde de pasja dat Duitsland zes keer zo groot was als Frankrijk. Rüstem had zich hierover verwonderd. Zernovitz verklaarde onder andere dat Duitsland veel dichter bevolkt was dan Klein-Azië en heel Griekenland samen, met inbegrip van Bosnië en Hongarije. Desgevraagd vertelde de wakkere Macedoniër dat Duitsland vele, zeer rijke en machtige hertogen en vorsten telde en dat zij allen verplicht waren om de keizer te helpen. Spanje was volgens Zernovitz twee keer zo groot als FrankrijkGa naar voetnoot146.. Omdat Busbequius zijn doel langs deze weg niet bereikte, zond hij een tsjausj naar Rüstem en vroeg toestemming voor zijn terugkeer naar Constantinopel: hij wilde zelf de brief van de sultan naar de keizer brengen; ook hoopte hij zó een confrontatie te vermijden met een menigte dronken Turkse soldaten die als gevolg van de bairam zijn dienaren lastigvielenGa naar voetnoot147.. Rüstem prees dit voornemen om naar Constantinopel te gaan maar wilde niets horen van Busbequius' plan om naar Wenen te gaan: er zou weldra een nieuwe gezant in zijn plaats komen. Eerst dan zou hij worden ontslagen; hij moest niet ‘somber’ zijn maar de brief opsturen die hij had | |
[pagina 244]
| |
gekregen. Busbequius weigerde dit laatste. Wel keerde hij terug naar ConstantinopelGa naar voetnoot148.. Intussen putte hij moed uit het nieuws over Bayazid. Hij meende dat ook het bericht over de bouw van een vloot in Spanje de Turken er weldra van moest overtuigen dat een vrede met de keizer waarin naar de wil van de Fransen ook de koning van Spanje moest worden opgenomen, niet lang stand zou houdenGa naar voetnoot149.. Bovendien zouden, naar hij verwachtte, ook de fraaie geschenken die De Haze en De Wijs op 9 juliGa naar voetnoot150. - acht dagen na zijn terugkeer in Constantinopel - hadden meegebracht tegelijk met het officiële vredesvoorstel van Ferdinand hun uitwerking niet missen. Zij hadden namelijk 6.500 dukaten meegebracht die bestemd waren voor Busbequius en bovendien 31 bokalen (‘sciphos’), drie kleinere en twee wat grotere klokken. De klokken waren voor de sultan, maar omdat het Turkse leger de aanbieding van de geschenken zou bijwonen en het gerucht rondging dat het geschenk groot zou zijn, besloot Busbequius er enige bokalen aan toe te voegen. Omdat de derde vizier en de beglerbeg van Rumelië afwezig waren en de pasja van Boeda overleden wasGa naar voetnoot151., gebruikte hij hun geschenken om de andere groter te doen lijken. Rüstem wenste ook nog enige zijden gewaden als geschenk voor de sultan en wilde dat de indruk werd gewekt dat de extra bokalen werden gegeven in Ferdinands opdracht om zoals Busbequius het uitdrukte ‘de kwaadwillende massa meer tevreden te stellen’. Maar de gezant vond het geschenk groot genoeg en om onnodige kosten te vermijden liet hij de gewaden achterwegeGa naar voetnoot152.. | |
[pagina 245]
| |
geweigerd één ‘obool’ aan te raken zolang niet een verdrag tot stand was gebracht. Dit was ook nu het geval. Niettemin besloot de gezant Rüstem vier grote bokalen maar zonder geld en tevens een klok aan te biedenGa naar voetnoot153.. Op 17 juli stak Busbequius nogmaals over naar Klein-Azië. Tijdens een onderhoud met Rüstem trok hij het gebeuren in Szigetvár in twijfel en hij zei dat hij spoedig een brief van de keizer hierover verwachtte. Hij benadrukte bij die gelegenheid dat geen anderen in het verdrag konden worden opgenomen. Nu bezocht hij ook Ali Pasja met geschenken en gaf hem twee bokalen en 1.000 dukaten; een van deze bekers, gemaakt van sierlijk handwerk, was bestemd geweest voor de pasja van Boeda. De in Constantinopel verblijvende Pertau Pasja en Ferhad Pasja zouden elk 400 dukaten ontvangen en twee bokalenGa naar voetnoot156.. De volgende dag - het was inmiddels 18 juli - kuste Busbequius in gezelschap van Albertus de Wijs en zijn eigen secretaris de hand van de sultan. Voor zijn aanzien had hij zijn gevolg nog uitgebreid met zijn arts en een jonge edelman. In het legerkamp werd veel gepraat over de geschenken, vooral over de klok in de vorm van een olifantGa naar voetnoot157.. De pasja's hadden te kennen gegeven dat zij dit geschenk wilden zien alvorens het bij de sultan zou worden binnengebracht. In een rede groette de gezant de sultan uit naam van de keizer en hij noemde de geschenken en de brief waarin de keizer zijn goedkeuring had gehecht aan de vredesvoorwaarden. Hij vroeg een heldere en duidelijke brief met een bevestiging van de vredesvoorstellen, zodat de keizer zich erin kon vinden. | |
[pagina 246]
| |
Het was ook billijk dat hijzelf, nadat hij reeds vijf jaar als gezant had gediend, deze brief naar de keizer mocht brengen. De sultan gaf ten antwoord dat de zaak in overweging zou worden genomen. Busbequius keerde hierna naar Constantinopel terug. De volgende dag bracht Murad Beg de beslissing van de sultan: Albertus de Wijs moest met de brief van de sultan naar de keizer gaan. De gezant zelf mocht Constantinopel niet verlaten maar zou na aankomst van het eregeschenk zijn ontslag krijgen. Busbequius wees dit besluit van de hand: wel was hijzelf bereid om samen met al zijn mensen de brief naar de keizer te brengen. Dan was het namelijk ook voor zijn meester duidelijk dat hij niet anders kon handelenGa naar voetnoot158.. Murad Beg hielp hem vervolgens een nieuwe brief voor de pasja's op te stellen: in zijn brief van 3 februari had hij slechts de verantwoordelijkheid op zich genomen voor de voorwaarden zoals hij die op 31 januari in de divan had laten zien. Daarna had hij de keizer geschreven dat de naar Wenen opgestuurde voorwaarden identiek waren aan de Turkse. Wanneer nu het nieuwe vredesvoorstel op veel punten van het oude zou verschillen, zou hem dit als gezant ‘zijn hoofd kunnen kosten en zou hij zijn eer verliezen’. Reeds hadden zijn vrienden hem verwijten gemaakt over zijn toegevendheid inzake Tata en andere punten. De grens was hiermee bereikt. Hij voegde hier nog aan toe dat hij niet verwachtte dat de sultan tegen hem geweld zou gebruiken en hem tegen zijn wil zou vasthouden wanneer hijzelf de brief van de sultan naar de keizer zou brengenGa naar voetnoot159.. | |
[pagina 247]
| |
Busbequius berichtte de keizer dat de pasja's tegen De Wijs hadden gezegd dat de rust en veiligheid van de bewoners voor de vrede onontbeerlijk waren en dat de keizer daarom de heidukken moest beteugelen. Rüstem had tijdens dit onderhoud voor zichzelf een sierlijke klok gevraagdGa naar voetnoot162.. | |
[pagina 248]
| |
De Turken hadden baat bij een voortduren van de vrede met de keizer. De gezanten, die zij bij wijze van gijzelaar in Constantinopel vasthielden, maakten hen zorgeloosGa naar voetnoot167.. Rond eind juli, of begin augustus 1559, kwam het verrassende bericht dat Bayazid was gevlucht uit Amasya en dat hij zich in een hoog tempo in de richting van de Perzische grens bewoog. Heimelijk was de in het nauw gedreven zoon van Süleyman enkele dagen - volgens Zernovitz zeven dagen - voor zijn vijanden uitgereisdGa naar voetnoot170.. Busbequius putte uit deze berichten en uit de verdere ontwikkelingen binnen en buiten het Ottomaanse rijk nieuwe hoop. Het wachten op de gewenste brief van de sultan viel hem nu lichter. Er waren geruchten dat Bayazid zou zijn omsingeld en dat hij weldra in handen van de sultan zou vallen maar Busbequius geloofde hier niet erg inGa naar voetnoot171.. En mochten de geruchten toch op | |
[pagina 249]
| |
waarheid berusten dan meende hij dat het leger van de sultan wel tien jaren nodig had om te herstellen van het groot tekort op allerlei gebied. Bovendien kwamen de ruitertroepen uit Rumelië binnen die tijd zeker in opstand, indien ze op veldtocht werden gestuurd. Daarom stuurde Busbequius zijn dragoman met een brief naar Rüstem. Maar deze vroeg de dragoman nog voordat hij de brief had geopend, wanneer De Wijs zou vertrekken. De dragoman, die Busbequius' plannen niet kende, antwoordde dat dit weldra zou geschieden. Rüstem gaf hem toen opdracht om de zak met de oude brief van de sultan te halen zodat ook een tweede brief aan de eerste kon worden toegevoegd. Gehoorzaam aan dit bevel keerde de dragoman terug in de ambassade. Busbequius verweet hem dat hij zonder zijn opdracht antwoord had gegeven op vragen en hij stuurde de dragoman terug met het antwoord dat de gezant niet toestond dat een dergelijke brief naar Wenen werd gebracht, tenzij door hemzelfGa naar voetnoot172.. | |
[pagina 250]
| |
Enkele dagen later herhaalde dit gesprek zich nu in aanwezigheid van Ferhad Beg, de tolk van de Zevenburgers. Deze zei dat een regeling met Isabella mogelijk was als de keizer een dochter zou uithuwelijken aan de zoon van Isabella. Busbequius antwoordde hierop dat daarover niet met hem onderhandeld moest worden maar met de keizer zelf. De pasja's besloten Busbequius strenger aan te pakken. Men liet hem zeggen dat hij vergeefs vroeg te vertrekken naar Wenen: De Wijs had de hand van de sultan ten afscheid gekust en moest daarom vertrekken. Het Turkse vredesvoorstel en dat van de keizer verschilden niet in die mate als de gezant beweerde. Zijn doel was het slechts om uitstel van de vrede te bewerkstelligen. Hij wilde alleen naar Wenen omdat hij iets verwachtte of iets wist. Of hij moest de brief van de sultan weg laten brengen, of hij moest hem teruggeven! Beducht voor de woede waarmee deze mededelingen aan hem werden gedaan, besloot Busbequius de zak terug te sturen. Hij voegde een brief toe om te reageren op de verwijten die tot hem waren gerichtGa naar voetnoot174.. Op deze brief kwam niet direct antwoord. Maar het kwam de gezant ter ore dat in de divan naar aanleiding van zijn antwoord een geweldige ruzie was ontstaan tussen Rüstem en Ali Pasja. Maar degenen die naar binnen hadden kunnen kijken, wisten niet waarover de ruzie ging. Daarna was de zak met de brief van de sultan in de hazine geplaatst, waar de pasja's waardevolle voorwerpen bewaarden. Enkele dagen later kreeg Busbequius in het geheim van zijn tsjausj te horen dat men hem had aangekondigd dat de gewenste brief klaarlag. De Wijs moest hem naar Wenen brengen. De volgende dag, 16 augustusGa naar voetnoot175., toonde Murad Beg een kopie van de brief die aan de oude brief van de sultan zou worden toegevoegd. Nu keurde de sultan de voorwaarden van de keizer goed. De eis dat het eregeschenk binnen een bepaalde termijn moest worden gebracht, ontbrak. Murad Beg zei dat hij daarvoor had gezorgd zodat de keizer vrij was in zijn beslissing. Busbequius liet de Turkse tekst ook nu door een ‘vertrouwd vriend’ vertalen. Het resultaat bleek overeen te stemmen met de woorden van Murad Beg. Maar toen de tsjausj (op 19 augustusGa naar voetnoot176.) de zak met de nieuwe brief van de sultan bracht en de gezant hem om een officieel afschrift vroeg, antwoordde de man dat dit de volgende dag zou worden gebracht. Hij spoorde de gezant aan de brief in de zak te vertrouwen en naar de keizer te sturen. | |
[pagina 251]
| |
Maar de tsjausj, die door Busbequius een beloning in het vooruitzicht was gesteld, was ongewoon somber en ook Murad Beg was veel minder vrolijk dan bij zo'n belangrijke gebeurtenis verwacht mocht worden. Dit wekte Busbequius' argwaan. Hij wist dat de Turken soms teksten opstuurden die niet overeenstemden met hetgeen was afgesproken. Ook was hij erachter gekomen dat de Venetiaanse bailo wel de gewoonte had om de zak met zulk een brief te openen. Dit voorbeeld navolgend opende hij de zak van onderen en las de brief. Maar in plaats van een ‘schat’ vond hij ‘zwarte kolen’: de brief week af van het exemplaar dat Murad Beg hem had laten lezen. Vervolgens werd de zak weer dichtgenaaid zodat het niet zichtbaar was dat hij ooit was geopendGa naar voetnoot177.. Zernovitz had Busbequius in deze moeilijke uren met raad en daad bijgestaan. Hij vertelde in een brief aan de keizer dat de dragoman Busbequius in het geheim een kopie van de brief van de sultan had laten lezen. De gezant (zo ging Zernovitz verder) had hem de kopie ter vertaling aangeboden en hij had geconcludeerd dat deze kopie goed was, mits hij ook waar was. Vervolgens had Busbequius hem gevraagd hoe zij hierachter konden komen. Hijzelf was toen met het plan gekomen om de zak van onderen te openen zodat het origineel (in het Turks) kon worden gelezenGa naar voetnoot178.. Busbequius voelde zich nu voor een zware beslissing gesteld. Toch deed een combinatie van factoren hem uiteindelijk in zijn standpunt volharden. Weliswaar had hij het angstige vermoeden dat de Turken indien Bayazid gevangen werd genomen, ook in de toekomst zouden weigeren te onderhandelen over de vrede en dat zij de keizer een nadelige oorlog zouden aandoen. Maar daartegenover stond in de eerste plaats het recente, voor de Turken ongunstige bericht dat de Franse koning was gestorvenGa naar voetnoot179.. De vlootbouw in Spanje waarover berichten binnenkwamen, beloofde het Ottomaanse rijk nieuwe zorgen te bereidenGa naar voetnoot180.. En dan waren er vooral de tijdingen over Bayazid die met de dag gunstiger voor hem werden. Ook de slechte gezondheid van de oude sultan en de hoge kosten van de jongste oorlog vormde een belemmering voor een nieuwe oorlog. Busbequius vreesde dat hij, als hij de brief van de sultan zou versturen, de kans op | |
[pagina 252]
| |
gunstiger voorwaarden voorbij liet gaan en ook dat koningin Isabella zich onbeschaamder zou opstellen indien een vrede tussen Süleyman en Ferdinand tot stand kwam. In een korte brief bracht de gezant de keizer op de hoogte van zijn onzekerheid. Hij voegde een samenvatting toe van de jongste berichten over Bayazid die zich in Perzië in veiligheid had weten te brengenGa naar voetnoot181.. De volgende dag stuurde hij ten einde tijd te winnen zijn dragoman naar Rüstems tent met het verzoek dat deze hem een afschrift zou geven van Süleymans brief voor Ferdinand. De pasja antwoordde tijdens de openbare divan dat het niet de gewoonte was gezanten inzage te geven in brieven van de sultan: de keizer zelf zou wel reageren als de brief niet aan zijn wensen voldeed. In een afzonderlijk gesprek hoorde Rüstem de tsjausj uit over de geschenken die Busbequius aan de andere pasja's had gegeven. De pasja zelf bleef bij zijn standpunt dat hij zijn deel van de geschenken pas wilde na afsluiting van de vredeGa naar voetnoot182.. Op 13 augustus 1559 had Zernovitz aan Ferdinand geschreven dat hij uit goede bron had vernomen dat de sultan ermee instemde dat de gemeenschappelijke plaatsen niet werden verdeeld maar gemeenschappelijk zouden blijven; verder, dat Frankrijk en Venetië niet in de vrede werden opgenomen. De sultan stond echter niet toe dat een vrede met Ferdinand zou voortduren indien er tussen de keizer en de koningin van Zevenburgen een oorlog zou uitbreken over de plaatsen buiten Zevenburgen. Zernovitz voegde hieraan toe dat hij dit aan Busbequius had medegedeeldGa naar voetnoot183.. In Busbequius' eigen correspondentie uit deze tijd vinden we het nieuwe Turkse standpunt nog niet zo helder omschreven. Voor zover we kunnen nagaan, formuleerde hij eerst later dat de Turken hun opstelling hadden veranderd. Toch moet Zernovitz' optimisme, dat gebaseerd was op goede argumenten, de | |
[pagina 253]
| |
gezant moed hebben gegeven bij zijn standvastig optreden tegenover de pasja's.
Bayazid was uit Amasya gevlucht op de dag van bairam (6 juli). Op 19 augustus stak hij de rivier de ‘Araxes’ (Aras) over die de grens met Perzië vormdeGa naar voetnoot184.. Weldra was in Constantinopel bekend dat Bayazid, zijn zonen en hun grote leger in veiligheid waren en ook goed door de Perzen waren ontvangen. Süleyman vaardigde meteen een gezant af naar de sjah. Selim en de derde vizier overwinterden in Aleppo, de beglerbeg van Rumelië in ErzurumGa naar voetnoot185.. Het kostte Busbequius weinig moeite zich de problemen voor te stellen waarin de oude sultan verzeild was geraakt. Hij hechtte niet veel geloof aan geruchten dat de sultan met zijn zoon tot overeenstemming wilde komenGa naar voetnoot186.. Nadat Albert de Wijs de hand van de sultan had gekust, bleven de Turken aandringen dat De Wijs met Süleymans brief naar de keizer zou vertrekken. Busbequius echter weerhield hem daarvan. Omdat de tsjausjen en anderen bleven aandringen dat De Wijs zou weggaan, besloot Busbequius een nieuwe brief te richten tot de divan. Opnieuw bleef het gewenste antwoord uit. Maar de gezant hield vol dat hij niet begreep waarom hem een officieel afschrift van de brief werd geweigerd. En hij keurde de brief af waarmee Murad Beg tenslotte kwam aanzetten. Tsjausjen kwamen nu dagelijks op bevel van de sultan informeren naar het vertrek van De Wijs. Toen Busbequius zich ook hierdoor niet liet imponeren, verscheen zijn tsjausj in gezelschap van de bevelhebber van de akindji. Deze had de opdracht om De Wijs die hij eerder uit Boeda naar Constantinopel had gebracht, zo snel mogelijk terug te brengen. De Wijs zei dat hij zonder toestemming van de gezant niet wilde vertrekken. Vervolgens schreef Busbequius aan Rüstem dat hij bereid was om samen met De Wijs naar Wenen te gaan. Dit verzoek werd echter afgewezen. Later hoorde hij dat Rüstem zich tegen zijn vertrek had verzet uit angst dat hij, nu de Franse koning was gestorven, de keizer zou aansporen tot een oorlog tegen de TurkenGa naar voetnoot187.. | |
[pagina 254]
| |
Op 11 september kwam er voorlopig een eind aan deze moeizame touwtrekkerij. Murad Beg bezocht de karavanserai en vroeg Busbequius of hij de brief van Süleyman naar Ferdinand op wilde sturen. Toen deze ontkende, wilde de dragoman de brief terug. Zonder aarzeling voldeed de gezant hieraan. Bij het verlaten van de karavanserai droeg Murad Beg de janitsaren op de poort te sluiten en verder niemand toe te laten. Daarna ging hij, naar Busbequius later had vernomen, rechtstreeks naar de Franse gezantGa naar voetnoot188.. Deze onverwachte afloop gaf Busbequius weinig zorgen. Hij besefte dat men hem probeerde af te schrikken en dat de opsluiting ook in verband stond met de uit Constantinopel vertrekkende Franse gezantGa naar voetnoot189.: de sultan en de pasja's wilden, meende hij, de Fransen duidelijk maken dat hun trouw jegens de Franse koning onveranderd was gebleven en dat hun houding ongewijzigd was tegenover de weigering van de keizer om de Fransen in een vrede op te nemen. Maar Busbequius was vanwege de interne problemen van het Ottomaanse rijk vol goede hoop dat de Turken hem de gewenste brief spoedig zouden geven, als zij zichzelf tenminste geen schade wilden berokkenenGa naar voetnoot190.. Intussen beval de gezant een van zijn mensen de poort van de karavanserai van binnenuit gesloten te houden. Hij verwachtte dat op die wijze spoedig algemeen bekend zou worden dat hij opnieuw was opgesloten. Dit zou voor zijn tegenstanders nadelig zijn. Hij deelde de keizer mede dat de Turken niet geloofden dat hijzelf enige hinder ondervond van deze opsluiting: opzettelijk had hij zich tot dan toe zelden buiten de karavanserai begeven, ook niet wanneer hij daartoe de vrijheid had. Hij wilde namelijk niet de indruk wekken dat hij dit graag deed. | |
[pagina 255]
| |
Kort nadien werden in plaats van de zes janitsaren en de tsjausj die Busbequius tot nu toe hadden bewaakt, vier andere janitsaren en een nieuwe tsjausj aangesteld. De tsjausj zei tegen de gezant dat hij door Rüstem was gezonden om hem in alles bij te staan. Busbequius schreef dat, hoewel deze man een ‘slecht en verdraaid karakter’ bezat, hij buiten verwachting niemand lastigviel die naar binnen of naar buiten wildeGa naar voetnoot191.. In deze tijd ontsloeg Busbequius ook Murad Beg. Hij voelde zich door hem bedrogen en benadeeld. Kort daarna stelde Rüstem Ibrahim Beg aan in zijn oude functie. Murad Beg overlaadde Busbequius met beschuldigingen dat hij de brief niet opstuurde: zelf had hij de gezant in alle opzichten tevredengesteld maar deze was onrechtvaardig, omdat hij wilde dat de bezittingen van degenen die door de sultan werden beschermd, of van degenen die in dienst van de sultan stonden, werden afgenomen tot voordeel van de keizer. Ook klaagde de dragoman dat hij door de gezant op geen enkele wijze was beloond voor zijn inspanningen. Hij bedreigde de mensen die de karavanserai plachten te bezoeken en hij toonde zich, zoals Busbequius vaststelde, in alle opzichten beledigd. De gezant meende genoeg redenen te hebben om zich gekwetst te voelen door Murads optreden. Murad was door hem met 100 dukaten beloond maar waarschijnlijk vond Murad Beg het moment gunstig om hem meer geld af te persen; ook steunde de dragoman sinds kort de nieuwe Franse gezant en de belangen van Zevenburgen. | |
[pagina 256]
| |
de 100 dukaten die hij ontvangen had. Busbequius gaf hem er nog eens even zoveel èn een zijden kleedGa naar voetnoot192., maar hij voegde eraan toe dat hij dit ook gekregen zou hebben als hij geduldiger was geweest, nu ontving hij dit op voorwaarde dat hij hem niet langer lastigviel. Murad Beg trachtte zich vrij te pleiten maar Busbequius stuurde hem wegGa naar voetnoot193.. Ongeveer in die tijd keerde ook de sultan terug van zijn legerkamp naar de hoofdstad en kwam het bericht dat koningin Isabella was overledenGa naar voetnoot194.. Vrijwel onmiddellijk na het ontslag van Murad Beg, en volgens Busbequius in nauw verband daarmee, werd Ibrahim Beg door Rüstem aangesteld als dragoman in plaats van Murad Beg. Busbequius geloofde dat Rüstem hem in de gelegenheid wilde stellen om de onderhandelingen voort te zetten. De pasja wist al te goed dat Ibrahim Beg eertijds door toedoen van De la Vigne zijn functie had verloren omdat hij Ferdinands belangen zou hebben gesteund. De nieuwe dragoman bezocht spoedig de karavanserai en bood de gezant zijn hulp aanGa naar voetnoot195.. | |
De impasse in de onderhandelingen. Busbequius' moedeloosheid.In de periode die volgde namen de pasja's geen nieuwe initiatieven. Zij hoopten kennelijk dat Busbequius na ontvangst van een brief van de keizer zijn plannen zou wijzigen en alsnog bereid zou zijn de brief van de sultan naar Wenen te sturen. Een gebeurtenis op 27 oktober leek een verandering in te luiden. Süleyman reed op die dag naar de moskee en passeerde daarbij de karavanserai. Hij zag daar heel wat van Busbequius' dienaren buiten staan. Met luide stem vroeg de sultan aan Rüstem naast hem - maar zó dat allen en ook Busbequius' dragomans het konden horen -, wat hij toch met die lui had onderhandeld? Deze uitspraak werd opgevat als een voorteken voor nieuwe onderhandelingenGa naar voetnoot196.. | |
[pagina 257]
| |
Maar op 30 november schreef Busbequius dat er sedertdien niets was geschied. Hij verwachtte dat de Turken het initiatief aan hem lieten, of het moest zijn dat de omstandigheden hen tot een andere koers zouden dwingenGa naar voetnoot197.. Intussen had zich een grote moedeloosheid van Busbequius meester gemaakt. Op 10 december 1559 stelde hij de keizer voor zijn gezantschap zo veel mogelijk te bekorten en hem uit deze ‘barbarij’ terug te roepen. Hij zag niet de noodzaak van de voortdurende aanwezigheid van een opvolger in Constantinopel. Het was toereikend wanneer bij gelegenheid een gezant het eregeschenk zou brengen en zich na de onderhandelingen weer naar Wenen zou spoeden. De Polen, Zevenburgers en Perzen stuurden gewoonlijk alleen een bode als er zich iets dringends had voorgedaan. Deze boden onderhandelden vervolgens met veel autoriteit. De keizerlijke | |
[pagina 258]
| |
gezant daarentegen maakte de sultan en pasja's vooral vrijpostiger, want zij beschouwden zich veilig met de permanente gezant als een zeker onderpand en gijzelaar. Wanneer de ontwikkelingen de aanstelling van een permanente gezant raadzaam maakten, kon dit eenvoudig worden verwezenlijkt. Maar indien de permanente aanwezigheid van de gezant vanaf het begin gebruikelijk was, kon deze niet zonder grote verdenking en zonder belediging van de Turken terug worden geroepenGa naar voetnoot199.. Ook Albert de Wijs die zich door Busbequius had laten weerhouden van de terugkeer naar Wenen, was het verblijf in Constantinopel moe. Op 8 november 1559 schreef hij Maximiliaan dat de mogelijkheid dat de vredesvoorstellen zouden worden geaccepteerd, gering was; hij vroeg toestemming om na het verkrijgen van zijn ontslag naar huis te mogen terugkeren. Een antwoord op deze brief is niet bewaard. Op 12 september 1560 herhaalde De Wijs zijn verzoek met meer nadruk: hij zat ledig zonder iemand tot voordeel te zijn en joeg zijn meester op kosten. Hij vroeg bij de eerste de beste gelegenheid te mogen vertrekken. Op 25 november 1560 schreef Ferdinand aan Busbequius dat De Wijs overeenkomstig het verzoek van Maximiliaan in geen geval langer vastgehouden moest wordenGa naar voetnoot200.. De reden dat De Wijs ook nu niet terugkeerde, kan nauwelijks een andere geweest zijn dan dat dit door de Ottomaanse autoriteiten werd verhinderd. Verder leefden ook de boden Petrus Woiwode en - sinds het voorjaar van 1560 - Ladislaus Zabo zeer lange tijd en wellicht tegen hun zin in de karavanseraiGa naar voetnoot201.. | |
De onderhandelingen tot Rüstems dood (8 juli 1561).De moeilijkheden rond Bayazid wierpen ook na 1559 een zware schaduw op de Ottomaanse politiek en ontnamen de sultan de mogelijkheid tot een veldtocht tegen zijn vijanden in Hongarije. Bayazid was gastvrij onthaald in Perzië en in januari 1560 kwam het bericht dat de sjah de soldaten van Bayazid een salaris voor zes maanden had betaald. De prins en zijn zonen hadden rijke geschenken ontvangenGa naar voetnoot202.. Onderhandelingen van de sultan met de sjah van Perzië leverden lange tijd niets op. In mei 1560 kwam echter het bericht dat Bayazid en zijn zonen gevangen waren gezet en zijn soldaten waren vermoordGa naar voetnoot203.. Daarna werd lange tijd niets meer uit Perzië vernomenGa naar voetnoot204.. In Constantinopel was men ervan | |
[pagina 259]
| |
overtuigd dat Süleyman de hoofdstad niet kon verlaten zolang Bayazid levend in Perzië wasGa naar voetnoot205.. Busbequius was na een korte opsluiting in september 1559 opnieuw vrij om zich buiten de karavanserai te bewegenGa naar voetnoot206.. Maar hij maakte hiervan zelf weinig gebruik. Hij beschouwde het als een groot voordeel dat zijn dienaren niet opgesloten zaten maar zich vrij in de stad konden bewegen, al gaf dit soms aanleiding tot ongeregeldheden met dronken janitsarenGa naar voetnoot207.. Velen zochten de gezant in zijn huis op. Dikwijls kon dit slechts gebeuren met toestemming van de tsjausj. Onder de bezoekers waren vrienden, burgers van Pera, al dan niet afkomstig uit Genua, verder ook reizigers uit Ragusa, Florence, Venetië, Grieken en zelfs handelslui uit Noord-EuropaGa naar voetnoot208.. De pasja's bleven eisen dat de gezant de brief waarin de sultan de vredesvoorstellen bevestigde, accepteerde, maar hij van zijn kant ‘piekerde daar niet over’ zoals Zernovitz schreef. Hij bleef bij zijn oude standpunt dat hij een brief wilde, gelijk aan die van de keizer. Kreeg hij die niet, dan wilde hij zijn ontslagGa naar voetnoot209.. Op 17 maart 1560 berichtte Zernovitz dat Rüstem de tsjausj die de gezant bewaakte, dreigend had gewaarschuwd dat Busbequius niet ‘per ongeluk’ mocht ontvluchten, want dit zou hem (de tsjausj) zijn hoofd kosten. Ook meldde Zernovitz dat Busbequius hoopte binnenkort de vrede te sluiten die de keizer voor ogen stondGa naar voetnoot210.. Süleyman gaf in mei zijn eerste vizier opdracht de besprekingen met Busbequius weer op te nemenGa naar voetnoot211.. Van de briefwisseling tussen Busbequius en de keizer uit de jaren 1560 en 1561 is nauwelijks iets bewaard. Wat er over is, zou de lezer die niet vertrouwd is met de afspraken tussen de keizer en zijn gezant in Constantinopel, op een dwaalspoor kunnen brengen. In | |
[pagina 260]
| |
brieven van 20 februari en van 13 november 1560 klaagde Ferdinand namelijk dat hij na het vertrek van Albert de Wijs uit Wenen - dit geschiedde begin mei 1559! - niets meer van Busbequius had ontvangen over het verloop van de onderhandelingen met de sultan. Ook klaagde de keizer in diezelfde brieven over de grensschendingen in Hongarije en Zevenburgen door de pasja van Boeda en de pasja van Bosnië. Hij wees bovendien de valse aantijgingen van Zapolya inzake de vestingen Huszt, Munkácz en Tokaj van de hand en drong aan op de totstandkoming van een verdragGa naar voetnoot212.. Zernovitz schreef begin mei dat Busbequius op 27 april in de divan was ontboden en twee uren lang met Rüstem en de andere pasja's had gesproken. De volgende ochtend waren het vredesvoorstel van de keizer en het antwoord van de sultan in de divan gebracht. De brief van de sultan was voorgelezen, die van de keizer was opnieuw vertaald. Het resultaat daarvan was de sultan toegestuurd. Ook was het besluit gevallen dat een tsjausj naar Zevenburgen zou worden gezonden met een brief van de sultan. Daarin vroeg de sultan aan Zapolya om de burchten Munkácz, Tokaj en Huszt aan Ferdinand af te staan en ook werd informatie gevraagd over deze vestingen. De tsjausj had bevel gekregen om binnen 40 dagen terug te zijn met een antwoord. Zernovitz meende dat zowel Rüstem als Süleyman vrede wilden met FerdinandGa naar voetnoot216.. | |
[pagina 261]
| |
Het duurde langer dan was afgesproken eer de tsjausj terugkeerde uit Zevenburgen. Op 12 juli berichtte Zernovitz dat Busbequius reeds enkele keren aan Rüstem had gevraagd om de sultan een geschrift in handen te geven waarin de zaak (‘negocio’) uit de doeken werd gedaan. Rüstem had de gezant tot geduld aangespoord totdat de tsjausj was teruggekeerd. Hijzelf (Zernovitz) had Busbequius verteld dat er aan het hof twee opvattingen circuleerden: of de tsjausj werd door Zapolya vastgehouden, omdat deze niet wilde beslissen zolang hij niet ook de mening van de koning van Polen kende, of de tsjausj had bevel gekregen om niet terug te keren voordat er nieuws over Bayazid was gekomenGa naar voetnoot217.. Later in juli keerde de tsjausj uit Zevenburgen terug in gezelschap van Zapolya's gezant Michael Giulay. Deze gezant bracht het tribuut van de koning van Zevenburgen en een brief waarmee Zapolya alle angst bij de sultan over een verdrag tussen hem en Ferdinand weg wilde nemen; Zapolya weigerde Huszt, Munkácz en Tokaj aan Ferdinand af te staan: deze vestingen kwamen hem rechtens toe en bovendien was hem door de sultan verboden iets af te staan aan FerdinandGa naar voetnoot218.. | |
[pagina 262]
| |
gezant bij Ibrahim over de waarde van een vrijgeleide die hij betitelde als een bedrieglijke ‘valstrik’ voor gezanten wanneer ze na zoveel jaren naar huis wilden terugkeren. Hij droeg Ibrahim op dit antwoord aan de pasja's over te brengenGa naar voetnoot219.. Interessant zijn Busbequius' opvattingen over het geschil met Zevenburgen, zoals we die aantreffen in zijn brief van 30 augustus 1560 aan de keizer. De sultan wilde volgens hem Zevenburgen niet afvallen en was evenmin in staat om Zapolya in het belang van een vrede te dwingen tot concessies aan de keizer. Ook waren de Turkse autoriteiten bang dat Zapolya een verdrag met de keizer zou sluiten. Zapolya's dienaren hadden alles gedaan om bij hen die vrees te wekken: ze hadden gezegd dat Ferdinand Zapolya een dochter ten huwelijk had aangeboden en dat een van de dienaren van de koning bij Ferdinand verbleef. Van de andere kant hadden zij ook gezegd dat er geen beslissing genomen zou worden zonder toestemming van de sultan. Dit alles en ook de eerdere afloop van het gezantschap deden Busbequius geloven dat er geïntrigeerd werd ten einde de sultan en de pasja's af te schrikken. En inderdaad, de Zevenburgse boden wisten een zeer geschikt antwoord in Constantinopel te verkrijgen. De sultan had geschreven dat, zolang hij leefde, het zijn wil was dat Zapolya de vestingen en plaatsen buiten Hongarije verdedigde tegen de aanspraken van de keizer en dat hij nooit iets aan de keizer mocht afstaan. Indien - zo vervolgde Busbequius in zijn brief aan de keizer - de keizer zijn recht op de grensplaatsen in Hongarije met de wapenen wilde behalen, kon alles zo blijven als het was. Het was namelijk niet onmogelijk dat er een moment zou komen waarop men in Constantinopel desondanks een vrede met de keizer niet zou afwijzen. Wilde de keizer daarentegen toch Süleymans bevestiging van de vrede, dan zou hijzelf (Busbequius) zich daarvoor inzetten. Ibrahim had gezegd dat niets verhinderde dat deze wapenstilstand tot twee of drie jaren beperkt bleef. Maar in dat geval wilde hijzelf dat de keizer hem zou bevelen terug te keren met een brief waarin de vrede werd bevestigd. Want de Turken zouden achterdochtig worden als hijzelf iets dergelijks zou voorstellen en hij was bang dat zij onverwacht iets zouden toevoegen inzake de gemeenschappelijke plaatsen. Dit hadden zij ook eerder gedaan. Murad Beg had uitgelegd dat men in Constantinopel ervan overtuigd was dat zolang zij de gezant als ‘contactman’ (‘internuntius’) hadden, zij konden doen wat zij wilden. Wanneer hijzelf echter zou worden teruggeroepen, waren de Turken gedwongen na te denken over een geschikte brief. Busbequius legde ook elders in deze brief zijn kwetsbare positie uit: zolang hij in Constantinopel verbleef, konden de Turken altijd tot billijker voorwaarden overgaan. Zou hijzelf weigeren die voorwaarden naar de keizer te brengen, dan | |
[pagina 263]
| |
zouden zij hem verwijten dat hij niet tevreden gesteld kon worden; dit was in feite op hen zelf van toepassing. De Turken wilden een oorlog met de keizer voorkomen en Busbequius meende dat zij in de nabije toekomst veeleer schrik konden aanjagen dan dat zij in staat waren om werkelijk oorlog te voeren. Dat zij in zo'n situatie met de keizer een oorlog zouden beginnen om de goede naam of om het profijt, achtte hij niet waarschijnlijk. Het was normaal dat hij na zoveel jaren werd teruggeroepen. De keizer zou kunnen schrijven dat hij dezelfde gezant of een andere wederom naar Constantinopel zou zenden met het tribuut, zodra een brief van de sultan was ontvangen. De Turken lieten zich niet door billijkheid en goede redenen overtuigen, maar alleen door noodzaak en dwang. Busbequius gaf toe dat hij verlangde naar huis terug te gaan. Toch was zijn verlangen om de keizer te dienen nog groter en als de keizer dat wilde, was hij bereid zo nodig naar Constantinopel terug te gaan en er zelfs te sterven. Indien echter de keizer hem terug wilde roepen, was het verstandig wanneer hij schreef dat Busbequius werd beschuldigd van nalatigheidGa naar voetnoot220.. In zijn antwoord van 14 november drong de keizer er bij Busbequius op aan de verveling en ellende van het inspannende gezantschap te dragen in het belang van het rijk en de gehele christenheid. Hij moest proberen een vrede te verkrijgen ook al weigerden de Turken dit op dat moment. Tevens kreeg Busbequius opdracht bij zijn eis te blijven dat de brief van de sultan gelijk was aan die van de keizer. Hij moest echter voorzichtig zijn met zijn aandringen op ontslag want de Turken zouden hierop in kunnen gaan als hun zaken een gunstige wending zouden nemenGa naar voetnoot221.. Ook in het najaar van 1560 en in het volgende jaar gaf de sultan niet toe aan de noodzaak om een vredesverdrag met Ferdinand te sluiten. Tot Rüstems dood volgden geen werkelijke onderhandelingen meer. Dit betekent nog niet dat Busbequius geen pogingen meer ondernam tot nieuwe onderhandelingen met Rüstem. In zijn brief aan Von Dietrichstein van 5 maart 1561 sprak hij over een onderhoud met Rüstem waarvan de betekenis ons verder niet bekend isGa naar voetnoot222.. In de vierde Turkse brief staat een uitgebreide beschrijving van een kenmerkende confrontatie met Rüstem enkele maanden vóór de dood van Rüstem PasjaGa naar voetnoot223.. Busbequius leidde dit verhaal in met de opmerking dat Rüstem altijd somber en grimmig was en dat hij wilde dat zijn woorden als onherroepelijk werden beschouwd. Hij was ook bang om voor toegevend door te gaan of voor de beschuldiging van omkoopbaarheid omdat hij daarvan door zijn meester | |
[pagina 264]
| |
verdacht werd. Daarom was Rüstem bij audiënties altijd bars. En als voorbeeld daarvan gaf Busbequius een gesprek weer dat enkele maanden vóór Rüstems dood had plaats gevonden. Rüstem had toen voorstellen die Busbequius gedaan had, als onwaardig van de hand gewezen en hij had gezegd dat wanneer de gezant niets anders had, hij weg moest gaan. In alle haast stond Busbequius vervolgens op en ging, maar hij zei nog wel dat hij onderhandelde overeenkomstig de instructies van zijn meester. Het scheen Rüstem toe dat de gezant dit tegen zijn gewoonte in nogal geëmotioneerd had gedaan en hij riep daarom diens tolk terug en vroeg of Busbequius kwaad was. Toen de tolk dit ontkende, vroeg Rüstem of Busbequius hem werkelijk het hem beloofde geschenk zou geven als hij van de sultan gedaan zou krijgen waarover hij eens met de gezant had onderhandeld. Toen de tolk zei dat hij hieraan niet twijfelde, zei Rüstem: ‘Ga naar huis en vraag het hem’. Busbequius zond Rüstem zijn tolk onmiddellijk met 5.000 dukaten (ofwel 6.000 kronen) die hij voor eventualiteiten had achter gehouden; hij droeg op aan de pasja te zeggen dat hij dit moest beschouwen als een bewijs van zijn betrouwbaarheid en het begin van een betaling, de rest zou later volgen. Busbequius schreef dat Rüstem verheugd naar het geld had gekeken en het met zijn handen had aangeraakt. Daarna had hij het teruggegeven aan de tolk en hij had gezegd dat hij niet twijfelde aan de betrouwbaarheid van de gezant maar de kwestie van de vrede was vol moeilijkheden. Hij kon daarom niets beloven en ook kende hij niet de gezindheid van zijn meester. Busbequius moest deze kist met geld voor hem bewaren totdat de vrede gesloten wasGa naar voetnoot224.. | |
[pagina 265]
| |
toen hij op 9 september aan Busbequius de vraag stelde of Albert de Wijs een geschikte opvolger zou zijnGa naar voetnoot228.. Een maand later noemde Ferdinand in een brief aan Maximiliaan een reeks kandidaten als opvolger voor Busbequius: Albert de Wijs, Dr. Odoricus Costeda uit Trente, Octavius Landus, Orpheus de Zara en ook Andreas MasiusGa naar voetnoot229.. In antwoord op een brief van Maximiliaan van 11 december 1561 stuurde Ferdinand zeven dagen later een nieuw bericht aan Busbequius en hij voegde daaraan de opdracht toe om met de Hongaarse raad te beraadslagen over de vraag of Busbequius nog langer in Constantinopel gehouden moest wordenGa naar voetnoot230.. |
|