Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Hoofdstuk VIII: Terugkeer naar Constantinopel (1556). De onderhandelingen van Verantius, Zay en Busbequius over een wapenstilstand.Audiëntie bij de pasja van Boeda (december 1555).Op 23 november kwam Busbequius opnieuw aan in Boeda. Volgens opdracht vroeg hij een onderhoud aan met de pasja, dat hem echter pas twee dagen later werd toegestaan. De reden hiervan was, meende hij, dat er te weinig mannen in Boeda aanwezig waren om bij de ontvangst aanwezig te zijn. De Turken antwoordden op zijn bezwaren tegen dit oponthoud dat zij voor zijn rust zorgden. Deze nieuwe ontmoeting met de pasja en de Turkse onderbevelhebbers was weinig verschillend van eerdere bezoeken. Ook nu klaagde Busbequius namens Ferdinand over de burchten die veroverd waren en over de gewelddadigheden die de Turken bij Szigetvár (‘Zigeth’) hadden gepleegd. De Turken daarentegen, geërgerd door het feit dat deze burcht in handen was van de koning, antwoordden dat rovers hiervan de schuld waren en zij uitten kritiek op de bisschop van Grosswardein (‘Waradinensis’) die een burcht aan de Tisza (Theiss, ‘Tibiscus’) had veroverd, en tevens op de koning die niet had gereageerd op hun klachten. Toen Busbequius aandrong op een verlenging van de wapenstilstand voor de periode waarin er over de vrede werd onderhandeld, antwoordde de pasja dat hij zijn onderbevelhebbers zou schrijven zich daaraan te houden totdat de gezant was teruggekeerd. Hij stelde wel als voorwaarde dat ook de koning de wapenstilstand in acht moest nemen. Op 4 januari 1556 - 40 dagen na zijn vertrek uit Boeda - arriveerde Busbequius in Constantinopel en trof zijn collega's in gespannen afwachting aanGa naar voetnoot2.. In Constantinopel had intussen een machtswisseling plaatsgevonden. Na intriges van Roxelane, Süleymans wettige echtgenote, had de sultan bevel gegeven de eerste vizier Ahmed Pasja te wurgen. Rüstem Pasja nam diens plaats | |
[pagina 187]
| |
inGa naar voetnoot3.. De gezanten besloten een bezoek aan Rüstem nog enige dagen uit te stellen in de hoop dat er weldra brieven uit Polen zouden komen over de verwikkelingen met koningin Isabella. Intussen bejegenden de Turken hen met allerlei bedreigingen voor het geval zij een ander antwoord hadden gebracht dan de sultan wensteGa naar voetnoot4.. Op 9 januari werden zij ontvangen door de pasja's. Rüstem hoorde hun korte uiteenzetting aan. Tegen verwachting viel hij hen daarbij niet in de rede, maar toen zij nadien hetzelfde uitgebreider en in het Turks op schrift aan hem overhandigden, wierp hij het document na lezing van zich af op de grond met de woorden dat er niets instond dat in overeenstemming was met verwachting van de sultan. Hij beval hun terstond weg te gaan. De karavanserai kwam opnieuw onder strenge bewaking. Berichten van vrienden beloofden weinig goeds. Enige hoop gaf alleen nog de algemene situatie: het nijpende gebrek aan koren, de geringe legervoorraden en de zekerheid dat de sultan zijn leger dit jaar niet zou kunnen aanvoeren op een veldtocht tegen Hongarije. Ook hoopten zij dat goede resultaten van de onderhandelingen tussen Ferdinand en Isabella de sultan tot andere gedachten zouden brengenGa naar voetnoot5.. Op de derde dag na het bezoek aan Rüstem Pasja legden de gezanten in een geschrift nog eens vast dat de koning niet zonder advies van de christelijke vorsten afstand kon doen van Zevenburgen omdat hij door verdragen daartoe verplicht was. Afstand doen van Zevenburgen betekende voor de koning een groot verlies van eer en waardigheid. Ferdinand beloofde zo spoedig mogelijk Isabella en haar zoon tevreden te stellen, hetgeen zij zelf door boden zou getuigen, zodat er geen belemmering meer was voor de vrede. | |
[pagina 188]
| |
De gezanten hoorden dat Rüstem Pasja meermalen liet vragen wat zij dachten of deden, maar dat hij geen wijze vond om hen voor de sultan te voeren aangezien Ferdinand geen afstand wilde doen van Zevenburgen en er ook geen tribuut was gebracht. Hierop stuurden zij naar Rüstem Pasja een betrouwbare tolk, gekozen uit de openbare tolken (‘interpretes publici’), en zij lieten hem 5.000 dukaten beloven wanneer deze hun zaak bij de sultan zou bepleiten. Dit geschenk zou evenwel niet in geld worden gegeven - daarover beschikten zij zelf en bevriende kooplieden niet - maar in de vorm van zijden en wollen stoffen, waarvan zij - daar hadden ze reeds lang voorheen voor gezorgd - goed voorzien waren. De tolk kwam terug met het bericht dat Rüstem Pasja zich niet afkerig had getoond tijdens twee met hem gevoerde gesprekken. Kort daarna bereikte hen het gerucht dat heel Zevenburgen was afgevallen van de koning. De leiding van de opstand had Melchior Balassa. De tolk die namens de gezanten bij Rüstem Pasja was geweest, kwam met dit bericht en hij voegde eraan toe dat Rüstem Pasja nu nog minder bereid was tot hulp en eerst het verdere nieuws af wilde wachten. Er waren nu ook geruchten dat gezanten van Polen en van koningin Isabella onderweg waren en reeds de Donau over waren gestoken met de bedoeling te melden dat Ferdinand en Isabella een verdrag hadden gesloten. De gezanten wisten niet wat de waarde was van al deze berichten. Overal vreesden ze listen en hinderlagen van de Turken. Ook trachten de Turken hen te intimideren door hun dienaren die buiten de karavanserai waren gegaan, te vragen of zij nog andere voorstellen hadden. En ze kondigen aan dat de pasja's besloten hadden om de gezanten gescheiden van elkaar in een kerker te gooien en hun dienaren te verkopen als slaaf of te veroordelen tot de galeien; hun huisraad zou worden buitgemaakt indien er niet snel een gunstig antwoord over Zevenburgen zou volgen. In deze situatie spoorden de gezanten de koning aan zo snel mogelijk een akkoord te sluiten met Isabella en haar zoon en brieven en boden naar de sultan te sturen met het bericht dat de kwestie tot tevredenheid was geregeldGa naar voetnoot6.. Dit is ook wat koning Ferdinand het gehele jaar 1556 vergeefs probeerde via zijn contacten in Polen. Maar reeds lang was Isabella vastbesloten om terug te keren naar haar land. En de afval van Zevenburgen onder leiding van Melchior Balassa stelde haar daartoe ook in staat. Op 12 maart 1556 werd haar zoon Johannes Sigismundus als heer van Zevenburgen erkend. Maar het duurde tot de tweede helft van oktober eer Isabella met haar minderjarige zoon naar Zevenburgen terugkeerdeGa naar voetnoot7.. | |
[pagina 189]
| |
Voor Verantius, Zay en Busbequius begon nu een lange periode van angst en onzekerheid. Het hele jaar 1556 bleven zij hopen op onderhandelingen met Rüstem. Maar deze liet Busbequius die met het antwoord van de koning was gekomen, niet toe tot de divan. Er kwam geen duidelijk antwoord op Ferdinands voorstellen al bleek spoedig dat de Turken de koning noch Zevenburgen noch de overige bezittingen in Hongarije toe wilden staan. Ook kwam er geen toestemming voor ook maar een van de gezanten om naar huis terug te keren. Daarentegen hielden de Turken hen onder zeer strenge bewaking. Alleen met hulp van vrienden vernamen de gezanten wat er zich buiten de muren van de karavanserai afspeelde. De talrijke brieven aan de koning uit deze periode staan vol van hun gedachten over de vele mogelijkheden die zich zouden kunnen voordoen maar zich in de regel niet voordeden; en er zijn ook de steeds wederkerende teleurstellingen wanneer een nieuw verzoek aan Rüstem om toelating tot de divan of om een antwoord op niets was uitgelopen. Intussen groeide het onbehagen en de bezorgdheid bij de gezanten vanwege een nieuwe dreigende oorlog in Hongarije. Het was duidelijk dat de Turken liever de uitkomst van een nieuwe oorlog in dit land wilden afwachten alvorens vrede te sluiten. Hun belangrijkste doel was daarbij de verovering van de strategische vesting SzigetvárGa naar voetnoot8.. Verantius, Zay en Busbequius ondertekenden gezamenlijk hun brieven aan de koning en ze deden dit in de genoemde volgorde. Het is wel zeker dat deze brieven niet of zelden door Busbequius zijn geschreven maar dat ze door één van de beide Hongaarse gezanten werden opgesteld. Men moet dan waarschijnlijk in de eerste plaats denken aan Verantius. De schrijver van de brieven was sterk geïnteresseerd in de ontwikkelingen in Hongarije en de belangen van dit land. Hij schreef ook aanmerkelijk meer brieven dan Busbequius alleen in latere jaren. Bovendien toonde hij zich goed op de hoogte van de voorgeschiedenis van de Hongaarse aangelegenheden, voor zover dit althans mogelijk was, want de langdurige en strenge opsluiting bracht de gezanten in grote onzekerheid over de werkelijke gebeurtenissen. Daarentegen geven Busbequius' brieven aan Ferdinand, die bijna alle dateren uit de periode na augustus 1557, blijk van een minder grote vertrouwdheid met de gebeurtenissen in Hongarije. Busbequius vereenzelvigde zich als Nederlander natuurlijk ook veel meer met de belangen van zijn vorst dan met die van Hongarije. Ook was zijn blik wat meer westwaarts gericht, naar Italië, Spanje en natuurlijk de Nederlanden zelf, zijn geboorteland. In al die landen domineerden de Habsburgse vorsten en stonden grote belangen op het spel. De trage vooruitgang in de onderhandelingen is er de reden dat de gebeurtenissen uit het jaar 1556 hier in vogelvlucht | |
[pagina 190]
| |
worden besproken. Pas in het voorjaar van 1557 ontstond er een gunstiger klimaat voor vruchtbare besprekingen die uitmondden in de wapenstilstand van augustus 1557. Deze besprekingen zullen gedetailleerder worden weergegeven. | |
Nieuwe instructies van Ferdinand.Op 15 mei ontvingen de gezanten in Constantinopel een belangrijke brief van Ferdinand. De brief was op 19 maart geschreven en handelde over de moeilijkheden met Isabella. Sinds 1551 eiste de koningin van Zevenburgen, nadat zij haar land had verlaten en Oppeln en Ratibor daarvoor in ruil had gekregen, ook de betaling van de 100.000 gulden die haar door Ferdinand waren beloofd. De koning stelde de betaling van deze som en de snel oplopende rente voortdurend uit. Hij had zijn gezanten in Constantinopel in 1554 geschreven dat de Poolse koningin Bona voor hem een nieuwe bemiddelingspoging bij Isabella zou ondernemen. Maar Isabella liet zich niet langer paaien met mooie beloften en zij maakte aanstalten om vanuit haar ballingsoord naar Zevenburgen terug te kerenGa naar voetnoot9.. In maart berichtte Ferdinand dat Bona's inspanningen vergeefs waren geweest. Ook stelde hij hen officieel op de hoogte van de opstand in Zevenburgen. In verband met de gewijzigde omstandigheden in Zevenburgen kregen de gezanten nieuwe instructies. De koning stelde vast dat de bezetting van Zevenburgen door zijn troepen nu niet langer een reden kon zijn voor de sultan om de vrede en een wapenstilstand te weigeren. Er waren nu twee mogelijkheden. De gezanten moesten in de eerste plaats proberen Süleyman over te halen Zevenburgen alsnog aan de koning toe te wijzen, eventueel tegen betaling van een jaargeld (‘pensio’). Konden zij hierin niet slagen, dan moesten ze een vrede of wapenstilstand nastreven voor de overige delen van Hongarije en het rijk van Ferdinand, maar zó dat zij de schijn wekten dat zij het voorstel daartoe uit eigen beweging deden zonder speciale opdracht van de koning. Ten aanzien van het eerste voorstel konden Verantius en zijn collega's aanvoeren dat de koning Zevenburgen uit de handen van koningin Isabella, haar zoon, wijlen broeder George Martinuzzi en ook van Petrus Petrovitsj had ontvangen; het zou de sultan tot lof strekken als hij vrijgevig afstand zou doen van dit gebied. Verder konden de gezanten benadrukken dat Isabella en haar zoon Zevenburgen niet binnen durfden gaan omdat een aantal van de grootste bolwerken in dit gebied in handen van Ferdinand was. Bovendien: Petrus Petrovitsj zocht slechts eigen voordeel en was noch uit op vermeerdering van de roem van | |
[pagina 191]
| |
de sultan, noch op die van Isabella en haar zoonGa naar voetnoot10.. Ook deze nieuwe instructies brachten besprekingen met de Turken niet naderbij. Reeds lang voor de ontvangst van de brief van de koning had Rüstem via de dragoman Ibrahim de gezanten duidelijk te verstaan gegeven dat de gewijzigde situatie in Zevenburgen de sultan niet milder stemde jegens Ferdinand: de sultan had de koning eerst via Malvezzi en later via Busbequius laten weten dat hij Zevenburgen nooit zou toestaan, maar hij had geëist dat de koning dit land aan Isabella teruggaf. Nu de koning dit niet had gedaan en de sultan Zevenburgen langs andere weg had teruggekregen als vazalstaat, wilde de sultan het overige deel van Hongarije dat de koning tot nu toe bezeten had, niet meer prijsgeven. Hij beval de koning dit gebied te verlaten. Indien de koning vrede wilde in de toekomst moest hij een schatting betalen over Oostenrijk, Moravië en over de andere rijken buiten Hongarije en binnen Duitsland. Zo niet, dan zou er een oorlog worden voorbereid. Alle pogingen van de gezanten om een wapenstilstand te bereiken of een ander middel tegen de steeds grotere vijandigheid te vinden, mislukten. De dragoman antwoordde dat het te laat was om over een wapenstilstand te spreken. De oorlog was lang geleden verklaard. En de schenkingsoorkonde van Zevenburgen was reeds verstuurd naar Johannes Sigismundus, de zoon van Johannes Zapolya. De sultan was niet gewoon zijn besluiten te herroepenGa naar voetnoot11.. | |
De oorlog in Hongarije.In het late voorjaar ontbrandde de strijd in Hongarije. Voor de koning verliep de oorlog gunstiger dan was verwacht. Ali Pasja, die in het voorjaar was aangesteld als de nieuwe pasja van BoedaGa naar voetnoot12., verloor een groot deel van zijn troepen bij de slag aan de Rinya nabij Babócsa en hij slaagde er niet in Szigetvár in te nemen. Aartshertog Ferdinand speelde een belangrijke rol in deze oorlog die vooral ging tegen Ali PasjaGa naar voetnoot13.. In enkele brieven lichtte Ferdinand de gezanten in over zijn successen. Hier volgt een kort verslag van deze oorlog waarvan enkele hoogtepunten ook in de derde Turkse brieven beschreven staanGa naar voetnoot14. Aanvankelijk had men gehoopt dat Ali, de nieuwe pasja van Boeda, vredesbesprekingen zou beginnen omdat zijn plaatsvervanger beweerde dat hij daartoe opdracht had. Maar weldra bleek het tegendeel. Van 11 juni tot 22 juli deed Ali Pasja pogingen om Szigetvár te veroveren. De bezetting moest de stad opgeven, | |
[pagina 192]
| |
wel hield zij stand in de burcht. Toen bekend werd dat de pasja van Bosnië met enkele sandjaks Ali Pasja te hulp kwam, trokken Thomas de Nadasd, de palatijn van het koninkrijk Hongarije, graaf Miklós Zrínyi, ban van Dalmatië, Kroatië en Slavonië, Johannes Lenkovitsj, generaal van Kroatië en Slavonië, en nog andere bevelhebbers met in totaal ongeveer 10.000 mannen naar Babócsa en belegerden die plaats. Dit geschiedde op 19 juli. Het was hun bedoeling Ali Pasja van het nabije Szigetvár weg te lokken. Deze opzet slaagde want op 22 juli kwam de Turkse generaal met 15.000 ruiters naar Babócsa. Hij stak de rivier de Rinya over en voerde twee vergeefse aanvallen uit. De volgende dag werd er heftig gestreden bij de rivier. Ondanks de veertien kanonnen, die de Turken hadden meegebracht en de ongunstige positie van de troepen van de koning, wonnen de laatste. De Turken hadden twee tot drie keer zoveel troepen verloren. Ali Pasja zag zich gedwongen terug te keren naar Szigetvár maar hij liet een bescherming achter bij Babócsa. Op 30 juli deden de burgers van Szigetvár een geslaagde uitval naar de Turkse belegeraars en doodden velen van hen. De volgende dag trok Ali Pasja zich terug bij Fünfkirchen. Ondanks zijn grote verliezen was hij niet tot vredesonderhandelingen bereid. En hetzelfde gold voor onder andere de pasja van Bosnië die met wisselend succes oorlog had gevoerd in KroatiëGa naar voetnoot15.. Deze successen brachten echter een vrede niet onmiddellijk naderbij. De voor de Turken ongelukkig verlopen oorlog vormde een uitdaging voor de sultan om in het nieuwe seizoen de overwinning te behalen in Hongarije. Maar voor het zover was, dwong de situatie de sultan uit te kijken naar een nieuwe wapenstilstand met Ferdinand. | |
[pagina 193]
| |
Het lange wachten op de onderhandelingen in de zomer van 1557.Op 4 oktober schreven de gezanten dat het nog niet zeker was of de sultan naar Edirne zou reizen. Er heerste bij de Turken bezorgdheid over de oorlogsgezindheid van de Perzen. Niettemin troffen de gezanten voorbereidingen voor hun spoedig vertrek uit Constantinopel. Er gingen geruchten dat één of meer van hen naar de koning zou worden gestuurd. Bij eventuele vredesbesprekingen zouden zij een vrede eisen in overeenstemming met de wensen van de koning, of anders zouden zij gezamenlijk ontslag vragen. In elk geval waren ze van plan voet bij stuk te houden omdat het duidelijk was dat de Turken hen niet wilden laten vertrekken zonder een regeling. Immers, de Turken gingen niet in op hun verzoek om toestemming voor vertrek naar Wenen, maar zij kondigden ook niet aan of zij een vrede, dan wel een oorlog wenstenGa naar voetnoot17.. Op 22 oktober vertrok de sultan naar Edirne maar dit geschiedde zonder een leger en zonder de militaire tekens, zoals gebruikelijk bij een oorlog. In zijn gevolg waren zijn echtgenote, eunuchen, zijn paleiswacht, janitsaren en andere soldaten en hofpersoneel. Weldra kwam het bericht dat de sultan op jacht was in ThraciëGa naar voetnoot18.. De gezanten, onzeker of zij zelf naar Edirne zouden worden geroepen, vroegen de sultan schriftelijk om een beslissing te nemen over hen. Maar in aanwezigheid van de andere pasja's gaf Rüstem Pasja hun via de dragoman Ibrahim het volgende te verstaan: ‘Wat, geven we hun dan niet genoeg te eten! Wat willen ze nog meer!’ En terwijl Ibrahim wachtte op een wat aangenamer en eervoller antwoord, voegde hij eraan toe: ‘Wat verwacht je nog meer? Alleen dit moet je hun doorgeven’. Toen de gezanten dit aan Ferdinand schreven, voegden zij er als commentaar de volgende woorden aan toe: ‘En we schrijven iets dergelijks met geen andere reden dan dat uwe majesteit zich verwaardigt te begrijpen hoe moeilijk en onwaardig voor vrijgeboren mensen het onderhandelen is met dit volk’Ga naar voetnoot19.. | |
[pagina 194]
| |
De gezanten bleven aanvankelijk vertrouwen op geruchten over een vrede in Hongarije en ze verwachtten dat tenminste één van hen toestemming zou krijgen om terug te gaan naar de koningGa naar voetnoot20.. Maar al in hun brief van 22 november gaven zij blijk van hun vrees dat er tegen hen een list werd beraamd en dat er in het geheim een oorlog in Hongarije werd voorbereid. Ook verloren zij gaandeweg de hoop dat de sultan hen naar Edirne zou roepenGa naar voetnoot21.. Nieuwe oorlogsbereidheid bij de Turken bleek uit verschillende gebeurtenissen. Süleyman had direct na aankomst in Edirne de djebedji basji, de prefect van de uitrusting, en zijn secretaris ontboden. Kort daarna beval hij onder andere dat alle kanonniers in Constantinopel en Galata werden opgeroepen en dat hun aantal op het gebruikelijke niveau werd gebracht. De gezanten beschouwden dit niet als een regelrecht bewijs dat de sultan een oorlog in de zin had. Maar men verdacht de sultan er in het algemeen van dat hij met zijn jachtpartijen vrede voorwendde, terwijl hij in het geheim alles in gereedheid bracht voor een oorlog, zodat hij, zoals destijds bij zijn veldtocht tegen Corfu, op het laatste moment van de jacht naar de hoofdstad kon terugkeren en de leiding van de veldtocht op zich kon nemenGa naar voetnoot22.. De gezanten waren aldus gedwongen om werkeloos af te wachten totdat de koning of de sultan iets zou ondernemen. Zij brachten de nieuwe oorlogsvoorbereidingen, begin 1557, in verband met de grote verliezen in Hongarije in het voorafgaande jaar. Het bleef onzeker of de sultan zelf de leiding van een nieuwe campagne zou hebben. Sommigen zeiden dat elk jaar in de winter de oorlog werd aangekondigd, maar dikwijls zonder enig gevolg. Volgens de gezanten waren er vier grote gevaren die de Turken dwongen om thuis in elk geval een grote bescherming achter te laten: de expeditie op zee, de spanningen in de verhouding met Perzië, de onrust in het gebied van de Zwarte Zee (‘Sarmatici motus’), en de bezorgdheid dat er in het binnenland onrust kon ontstaan vanwege de zonen van de sultan. De Tataren konden door hun | |
[pagina 195]
| |
vijandschap met de Russen de Turken niet bijstaan in Hongarije. Ook zou men bij een nieuwe oorlog last ondervinden van het grote tekort aan graan, de desertie vanwege de reeds zeven jaren durende strijd in Zevenburgen en ook vanwege de nog immer drukkende schulden van de voorbije oorlog met Perzië. Er werd openlijk om vrede gebeden en er werd op de sultan gescholden dat deze in tegenstelling tot de gewoonte van zijn voorvaderen niet zorgde voor een demobilisatie van de soldaten en alsmaar aanzette tot oorlogen die ongelegen kwamen. Juist de echtgenoten en dochters pleitten het sterkst voor de vredeGa naar voetnoot23.. In maart 1557 kwam George Bebek naar het hof van de sultan. De komst van deze rebel tegen de koning wekte grote ongerustheid en men vreesde dat hij de sultan wilde overhalen naar Hongarije op te trekken. Begin april schreven de gezanten dat Bebek aan de sultan had gezegd dat de Hongaren door geheime verdragen met elkaar waren verbonden en dat zij zich allen aan de sultan zouden overgeven, zodra de sultan daarheen was gekomenGa naar voetnoot24.. | |
[pagina 196]
| |
zou Mehmed Pasja daarna Fünfkirchen en Stuhlweissenburg belegerenGa naar voetnoot28.. Op 12 oktober zagen de gezanten vanuit het venster, hoe Mehmed Pasja met veel pracht en praal vertrok. Ieder was het erover eens dat hij tegen Hongarije zou optrekken. De pasja nam 3.000 ruiters mee, zijn krijgsgevangenen, en verder oeloefedjis en goerebas. Men had ook 1.500 janitsaren gelicht en hen voor het grootste deel betaald. Ook werd rondverteld dat dit alles tot doel had om de gezanten schrik aan te jagen maar de gezanten wisten niet in hoeverre dit waar wasGa naar voetnoot29.. In januari kwamen de gezanten met het bericht dat om onduidelijke redenen de kanonskogels, het kruit en het andere verdedigingsmateriaal dat met zeven galeien naar Boeda was gestuurd, al bij de stad Varna aan de Zwarte Zee was uitgeladen om vandaar met karren en per schip verder te worden vervoerdGa naar voetnoot30.. Op 16 februari waarschuwden de gezanten dat de troepen van Mehmed Pasja en van de beglerbeg van Rumelië met het verschijnen van het eerste groen in Hongarije zouden zijn en konden aanvallen. De Turken waren van plan Szigetvár, Erlau en de overige grensplaatsen te bestoken en zouden proberen om Marcus Horvath, bevelhebber van Szigetvár, in een hinderlaag te lokken. Men wist dat deze ogenblikkelijk zou reageren op gesimuleerde aanvallen. Zo waren voorheen Matthias Ally, Gregorius Literatus en anderen op ongelukkige wijze te gronde gegaanGa naar voetnoot31.. | |
[pagina 197]
| |
naar Constantinopel; men vermoedde dat dit in verband stond met een dringend verzoek van de Koerden om hulp tegen de PerzenGa naar voetnoot35.. In januari meldden de gezanten aan Ferdinand dat een pseudo-Mustafa, gesteund door de Perzen, in opstand was gekomen bij de Circassiërs. Een gezant uit Babylonië had dit bericht. Omdat de moeder van Mustafa van Circassische afkomst was, vermoedde men dat deze Mustafa met dit volk verwant wasGa naar voetnoot36.. Half februari 1557 was bekend bij de Oostenrijkse gezanten dat koningen van bepaalde kleine rijkjes en gezanten uit Azië waren gekomen ten einde steun te zoeken tegen Mustafa. Naast Georgiërs, Koerden en Ottomanen uit het gebied van Bagdad (‘Babyloniërs’) was ook de dadiaan, de koning van de Mingreliërs met een gezelschap van ongeveer 300 personen op weg naar Constantinopel, omdat de Circassiërs en degenen die met Mustafa samenzwoeren, hem bedreigdenGa naar voetnoot37.. Kort daarna vernam men dat de dadiaan kwam vragen om galeienGa naar voetnoot38.. In maart kwamen er alarmerende berichten dat de sjah en diens zonen zich voorbereidden op een oorlog tegen Turcomanië en Koerdistan (‘Armenia maior’), de Georgiërs en dat zij vijf naburige gebieden, die nu aan de sultan toebehoorden, terugeisten. Het grote aantal boden dat uit Azië naar Constantinopel was gekomen, had de gezanten ervan overtuigd dat deze berichten juist waren en dat zij niet waren verzonnen door de partij die de sultan thuis wilde houden. En anders zou er naar de mening van de drie gezanten ook al lang een oorlog tegen Hongarije zijn aangekondigd. De oorlog in Perzië joeg, naar men zei, de sultan meer schrik aan dan die in Hongarije waar hij zich gesteund voelde door veel rebellen. Toch zou de sultan verscheurd worden tussen tegenstrijdige gevoelens naar aanleiding van enerzijds de dagelijkse berichten over de oorlogsvoorbereidingen van koning Ferdinand en het optreden van Bebek dat hem aanmoedigde daarheen op te trekken, en anderzijds de steeds grotere opstandigheid die dreigde van de zijde van zijn beide zonen. Deze was niet zozeer gericht tegen de sultan zelf, maar zij kwam veeleer voort uit de bezorgdheid bij beide zonen om de macht in het rijk na het overlijden van de sultanGa naar voetnoot39.. Door dikke muren van de buitenwereld afgesloten, trachtten de drie gezanten zich op grond van de vele tegenstrijdige verhalen een beeld van de werkelijkheid buiten te vormen. Zij wezen er zelf dikwijls op dat ze slechts konden melden wat hun bij geruchte ter ore was gekomen. En pas na grote aarzeling durfden ze bepaalde berichten op schrift te stellen want ze vreesden achter alle geruchten de listen van de Turken. Tegelijk constateerden de gezanten dat een eventuele Turkse veldtocht in Hongarije dankzij de diensten van trouwe | |
[pagina 198]
| |
en bevriende personen nauwelijks langer dan één maand verborgen kon blijvenGa naar voetnoot40.. Omdat zij zich niet in Edirne bevonden bij het hof van de sultan, waarschuwden de gezanten Ferdinand dat hij, alvorens een bode te sturen, hen daarvan via Venetië in kennis zou stellen; anders bestond het gevaar dat de bode ‘uitgeschud’ werd zodat de brief van de koning hen niet bereikte en ze in gevaar kwamenGa naar voetnoot41.. Het werd de eerste maanden van het jaar 1557 duidelijk dat de sultan niet naar Hongarije zou optrekken. De onzekerheid over een nieuwe oorlog in Hongarije duurde echter voort tot in het late voorjaar. De gezanten begrepen reeds begin maart dat de veranderingen die waren aangebracht in het opperbevel over de gebieden die grensden aan Zevenburgen en Hongarije, duidden op een verlangen naar vrede van Süleyman met Ferdinand. Ali, de pasja van Boeda, die bekend stond als een razend (‘furiosus’) en onrustwekkend (‘turbulentus’) man en Chazzetum, de pasja van Temesvár en Lippa, die doorging voor listig (‘astutus’) en op zijn hoede voor gevaar (‘cavens periculum’) waren vervangen door respectievelijk Mehmed Pasja uit het sandjakaat Bosnië en door Arslan Beg, die was weggeroepen van de Pontus. Beiden waren zeer verschillende personen: Mehmed was ‘zachtaardig’ (‘mitis’) en zeer geschikt om een goede nabuurschap met de koning voor te wenden; Arslan Beg daarentegen was heftig (‘acer’) en greep gewoonlijk snel naar de wapens; hij was overgeplaatst naar de drempel van Zevenburgen en de poorten van Gyula en Grosswardein (‘Varadinum’)Ga naar voetnoot43.. | |
[pagina 199]
| |
in dat gebied had veroorzaakt. En Rüstem Pasja had de gematigde Toejgoen Pasja een beloning in het vooruitzicht gesteld wanneer hij de koning tot een gezantschap zou weten over te halen; indien het gezantschap van Verantius en Zay in 1553 namelijk achterwege was gebleven, was Süleymans plan om zijn zoon Mustafa te vermoorden in gevaar gekomen en kon ook de noodzakelijke veldtocht tegen Perzië niet worden uitgevoerdGa naar voetnoot44.. Reeds op 9 oktober had Ferdinand geschreven dat hij de uitzichtloze positie van zijn gezanten inzag. Hij stond hun toe om te proberen uit deze bewaking te geraken en naar huis terug te keren. Deze brief kwam op 5 december in Constantinopel aanGa naar voetnoot50.. Kort daarna toonden de gezanten zich verheugd vanwege Ferdinands toestemming voor de terugkeer | |
[pagina 200]
| |
naar huis, maar zij schreven dat zij niet zozeer vanwege zichzelf bleven als wel voor de koning. Want de koning had wellicht veel minder bij de onderhandelingen bereikt als zij zelf niet ‘om zo te zeggen in deze fuik’ waren terecht gekomen of wanneer zij zich er sneller uit hadden bevrijdGa naar voetnoot51.. Op 16 februari drongen de gezanten bij de koning aan op nieuwe instructies. En zij herhaalden dit op 9 april. Want sinds het vertrek van de sultan naar Edirne waren zij niets verder gekomen. Zonder nieuwe instructies zouden zij zich aan de oude houden. Zij vreesden echter voor de woede van de Turken en wilden daarom graag tijdig van veranderingen op de hoogte worden gebracht. Onlangs was uit Edirne bericht dat de pasja's niet eerder met hen wilden onderhandelen dan na de komst van Isabella's gezantenGa naar voetnoot52.. Boden van Isabella kwamen naar Edirne met klachten over Stefan Dobo die de burchten in zijn macht nog niet had verlaten. Zolang in Fogaras, de sterkste van deze vestingen, een grote bezetting van koning Ferdinand was, werd Zevenburgen bedreigd. Isabella vroeg de sultan om hulp bij het herkrijgen van deze burcht. De sultan zou dit bericht welgevallig geweest zijn; hij wachtte af, totdat de nood in Zevenburgen zo hoog was dat zijn hulp werd ingeroepen. Maar hij zou hulp hebben beloofd en Mehmed Pasja en de beglerbeg van Rumelië te hulp hebben gestuurd. Dit alles was de gezanten ter ore gekomen maar ze wisten niet of het waar wasGa naar voetnoot53.. Eén van de tafeldienaren van de sultan, een beproefd vriend die dikwijls uit Edirne terugkeerde ten einde hen in te lichten, had in het grootste geheim oudere geruchten bevestigd dat de sultan vrede verlangde met Ferdinand ten einde zich meester te maken van Zevenburgen. Maar het ontbrak de sultan aan een eervol voorwendsel om de vrede te vragen en hij wilde dat de koning iemand zou sturenGa naar voetnoot54.. Er kwam pas een definitieve verandering in de zich voortslepende kwestie toen Michael Molnar uit Komorn als een bode van Ferdinand op 29 april naar Constantinopel kwam. Hij bracht brieven voor de gezanten, en ook voor de sultan en de pasja's aan wie de koning op 1 april had geschreven. Deze brieven zijn niet bewaard maar het is uit het vervolg wel duidelijk dat de koning hierin de sultan vroeg om zijn gezanten met een al dan niet gunstig antwoord terug te zenden. Ook gaf de koning in deze brieven opnieuw blijk van | |
[pagina 201]
| |
zijn verlangen naar vrede op grond van de oude voorwaarden. De gezanten waren blij met deze brieven van de koning. Zij konden nu meer invloed uitoefenen op de onderhandelingen. Bovendien meenden zij dat ook voor de Turken deze brieven zeer gelegen moesten komen. Maar ze konden niet zeker zeggen of de Turken er niet in de eerste plaats op uit waren om de zaak met de koning op de lange baan te schuivenGa naar voetnoot55.. Er zouden echter nog maanden verstrijken, voordat Verantius en Zay met nieuwe eisen van de sultan naar de koning konden terugkeren. Op 3 juni keerde de sultan terug uit Edirne naar Constantinopel, bijna gebroken door de pijn aan zijn voetenGa naar voetnoot56.. De gezanten richtten dadelijk een verzoek tot Rüstem om hem met zijn eigen terugkeer en die van de sultan te mogen komen feliciteren. Zij wilden hem dan tevens hun zaak in herinnering brengen. Op 9 juni liet Rüstem de twee dragomans Ibrahim en Ferhad aan de gezanten vragen, of zij iets nieuws hadden, zo niet, dan zouden zij vergeefs bij hem komen. Het antwoord van de gezanten luidde dat zij persoonlijk met Rüstem wilden onderhandelen en niet door tussenpersonenGa naar voetnoot57.. | |
[pagina 202]
| |
gelaten. Zernovitz schreef dat een nieuw onderhoud met de gezanten door Rüstem was uitgesteld, omdat Peter Erdödy de vesting Gradiska aan de Save had ingenomen en verwoest, maar ook vanwege een ongelukkig voorval, dat op 18 juni had plaatsgevonden. Op die dag namelijk was de dragoman AloysioGa naar voetnoot59., die in dienst was van de drie gezanten, erop uitgegaan om voor hen een dienst te vervullen. Hij kwam bij een drukbezochte fruitwinkel. Toen hij niet uitkeek, stapte hij op de voeten van een imam van de Agia Sofia (‘zapo sul pie d'uno delle sacerdoti grandi de Santa Sofia’). Deze imam draaide zich om en gaf de dragoman een oorvijg (‘un schiaffo’). Naar men zei had de dragoman hem een klap in de zij (‘un pugno al fiancho’) gegeven, al bleef de dragoman dit ontkennen en zei hij dat een janitsaar die bij hem was, dit gedaan had. De klap was van dien aard dat de imam binnen een uur stierf. Dadelijk zocht de dragoman zijn toevlucht in het huis van de gezanten. Rüstem eiste hoe dan ook de uitlevering van de man. De gezanten echter stelden 1.000 dukaten ter beschikking als schadeloosstelling voor de zonen van de imam. De zonen van de imam stemden ermee in dat de dragoman zou worden vrijgelaten, maar de priesters van de Agia Sofia protesteerden en Süleyman liet de dragoman ophangen. De Turken, daarmee niet tevreden, stenigden en verbrandden het lijk en wierpen de as in zee. Vervolgens vroegen de gezanten de 1.000 dukaten terug die zij in bewaring hadden gegeven voor de bevrijding van de dragoman. Rüstem antwoordde hun dat het geld aan de zonen van de imam was gegeven voor de dood van hun vader; en hij voegde eraan toe dat de sultan de dragoman niet had laten ophangen als straf voor de dood van de imam, aangezien diens zonen waren tevredengesteld, maar omdat de dragoman, terwijl hij de slaaf was van de sultan, zonder diens toestemming de gezanten, ‘hun vijanden’, had gediendGa naar voetnoot60.. | |
[pagina 203]
| |
Rüstem antwoordde dat het nog nooit was voorgekomen dat een vorst een overwonnen rijk in het bezit van zijn vijanden liet. Hij vroeg hun hoe zij de vriendschap met de sultan durfden zoeken terwijl zij beweerden met het volste recht het gebied te bezitten dat de sultan door zijn zwaard had veroverd. In de loop van dit onderhoud ontkende Rüstem het recht van de koning op vriendschap met de sultan, omdat de koning zich niet had willen richten naar de wil van de sultan. | |
[pagina 204]
| |
eerst de komst van een Perzische gezant wilde afwachten en de bairam, omdat in die periode een gezant, met wie een verdrag was gesloten, niet op een afscheidsmaal kon worden onthaald. Intussen kwamen er ook boden van Zapolya. Dezen eisten Temesvár en Lippa op als de grenzen die tevoren aan hen waren gegeven. De Oostenrijkse gezanten begonnen te wanhopen; zij vreesden dat de Turken hen ook nu weer wilden misleiden: reeds de gehele winter en het voorjaar waren ze aan het lijntje gehouden met beloften dat men vrede wilde in Hongarije. De dragoman Ibrahim zei hun dat hij dit uitstel niet had verwacht, maar hij geloofde dat de pasja het antwoord van de gezanten afwachtte op zijn eerdergenoemde eis van de drie vestingen die de koning moest ontmantelen. Op Ibrahims advies drongen de gezanten in een brief van 12 juli opnieuw bij Rüstem aan op een welwillend antwoord voor de koning, of anders op toestemming voor hun terugkeer; aan hun standpunt konden ze niets toevoegen. Op deze brief kwam geen antwoord. Maar de tsjausj-basji, de hoogste beambte in de divan, kwam persoonlijk vertellen dat de pasja's zich weldra om hun zaak zouden bekommerenGa naar voetnoot63.. Pas op 1 augustus, de dag waarop de Perzische gezant in Skutari aankwamGa naar voetnoot64., werden Verantius, Zay en Busbequius opnieuw door Rüstem ontvangen, nadat zij daartoe opnieuw hadden laten aandringen door Ibrahim. Rüstem stelde drie eisen namens de sultan: het slechten van Szigetvár, de betaling door de koning van het eertijds vastgestelde tribuut en bovendien ook de betaling van het tribuut over de twee jaren waarover het tribuut vanwege de oorlog in Hongarije niet was betaald. Eerst dan zou de sultan, na vaststelling van de grenzen, aan de koning dat deel van Hongarije afstaan dat hij op het ogenblik in zijn bezit had en ook pas dan zou hij een duurzame vrede (‘perpetua pax’) sluiten op de voorwaarden van de vorige vrede. De sultan wilde dat Verantius en Zay zijn eisen aan de koning zouden gaan voorleggen, Busbequius echter moest achterblijven en de onderhandelingen voeren in de toekomstGa naar voetnoot65.. In hun antwoord zeiden de gezanten dat de koning nooit erin zou toestemmen dat Szigetvár, Kaschau, Gyula, Grosswardein, Huszt, Munkácz en andere belangrijke plaatsen, die tijdens de wapenstilstand bedreigd, belegerd, of bezet waren, in vijandelijke handen zouden zijn of komen. Verantius en Zay weigerden de voorwaarden van de sultan over te brengen naar de koning tenzij zij daartoe werden gedwongen. Ook Busbequius meende dat de Turken de | |
[pagina 205]
| |
gezanten niet moest verdelen terwijl de vrede nog onzeker was. Zoiets was tegen de uitdrukkelijke wens van de koning. Indien zijn collega's niet met acceptabele voorwaarden werden teruggestuurd, vroeg ook hij zijn ontslag. Wanneer hij daartoe geen verlof kreeg, zou hij officieel protesteren in de divan dat hij niet anders dan gedwongen en tegen zijn zin achterbleef. Rüstem sprak Busbequius vervolgens uiterst minzaam en vertrouwelijk toe: hij moest het niet zo erg vinden om bij de sultan achter te blijven. Hij zou vrij zijn en veilig. En Rüstem beloofde zijn vriendschap en spoorde Busbequius keer op keer aan zich niet te verzetten tegen dit plan dat hijzelf buiten medeweten van de andere pasja's maar door vrouwen van de sultan had weten te bewerkstelligen. En hij voegde eraan toe dat er niet reeds een aanleiding voor een oorlog gegeven moest worden, vóórdat Verantius en Zay de voorwaarden naar de koning hadden overgebracht. Nadat de gezanten nogmaals op billijker voorwaarden hadden aangedrongen en hun standpunt hadden herhaald dat zij niet ogenblikkelijk konden instemmen, zond Rüstem hen heen. Dit was de gezanten niet onwelgevallig, want zij hadden tijdens dit onderhoud geen Latijnse tolk bij zich gehad: Rüstem had achter de rug van de Poolse dragoman {sc. Ibrahim} een Hongaar als tolk besteld {vermoedelijk Ferhad}. Deze tolk kende geen Latijn. Busbequius was hierdoor zeer benadeeld, omdat hij de tolk niet had verstaan en juist hij een tolk hard nodig had gehad. De gezanten hadden inmiddels besloten dat zij met behulp van de gebruikelijke Latijnse tolk {vermoedelijk Ibrahim} bij de pasja's zouden aandringen op duidelijke informatie over Szigetvár en de overige plaatsen. Ook wilden Verantius en Zay zich deze kans om terug te keren niet laten ontnemen. Intussen ging het gerucht dat de Turken Verantius en Zay pas zouden laten gaan na het vertrek van de Perzische gezantGa naar voetnoot66.. Op 8 augustus vond een nieuw onderhoud met Rüstem plaats. Het gesprek ging over de voorwaarden van de toekomstige vrede. Rüstem zei onder andere dat de tijdens de wapenstilstand veroverde plaatsen niet zouden worden teruggegeven. De koning moest zich tevredenstellen met het deel dat de sultan hem had toegestaan. Dit gold ook voor zijn aanspraken in Zevenburgen die de sultan niet wilde erkennen. Ook over de teruggave van de burchten Huszt, Munkácz en Grosswardein (‘Varadinum’), die voorheen aan de koning hadden toebehoord maar door bedrog en oorlogshandelingen tijdens de wapenstilstand in handen van de vijand waren geraakt, wilde Rüstem niets beloven. Toen de gezanten op deze punten niets konden bereiken, maakten ze duidelijk dat de koning de eis van de sultan inzake het eregeld niet zou accepteren. Het was onbillijk om van de | |
[pagina 206]
| |
koning voor een kleiner gebied in Hongarije een groter bedrag aan eregeld te vragen en hetzelfde gold voor de eis van de sultan dat het achterstallige eregeld van twee jaren werd gebracht, voordat een vrede tot stand was gekomen. De koning was niet tot het betalen van dit eregeld verplicht maar was hiertoe alleen uit welwillendheid jegens de sultan bereid. Rüstem wilde van dit alles niets horen: ook de vrede die de koning was beloofd, had hij met moeite verkregen; het was nodig dat het achterstallige eregeld tijdig werd gebracht, zodat dit hielp om de sultan verder over te halen tot onderhandeling over de vrede. Zij spraken ook over de duur van de vrede. Rüstem zei dat deze zou voortduren zolang de koning en de sultan leefden en zolang er door de koning geen aanleiding gegeven werd tot een oorlog. Indien de koning een vrede voor een kortere periode wenste, dan liet de sultan hem hierin vrij om zelf te beslissen. De Hongaar Ferhad, die als tolk fungeerde, weerhield de gezanten toen zij het gesprek wilden brengen op Gyula en Kaschau. Immers, deze vestingen waren nog in handen van de koning en er was beloofd dat de koning zou behouden wat hij bezat. Wel spanden de gezanten zich in dat Gyula, dat midden in vijandelijk gebied lag, in het vervolg niet werd lastiggevallen en dat de koning het recht kreeg de gebieden op de rebellen te heroveren. Rüstem zei dat hiervan geen sprake kon zijnGa naar voetnoot67.. Op 17 augustus konden Verantius en Zay de koning schrijven dat zij eindelijk toestemming hadden gekregen om te vertrekken. Op aandrang van Rüstem stuurden zij nu een bode vooruit zodat de wapens zo snel mogelijk werden neergelegd. Zij hadden dit niet willen weigeren maar waren het oneens met Rüstems standpunt dat de koning zijn grensgebieden moest ontwapenen; men diende te zorgen dat plunderingen werden voorkomen. Ook vroegen zij de koning de naburen op de hoogte te brengen van hun terugkeer, zodat zij niet, evenals Malvezzi destijds, onderweg moeilijkheden zouden krijgenGa naar voetnoot68.. Naar aanleiding van het vertrek van Verantius en Zay schreef ook Busbequius een brief aan de koning. Hij vroeg de koning er in de toekomst rekening mee te houden dat hij eigenlijk te zwak was om alleen de zware last van het gezantschap te dragen. Toch beloofde hij een volledige inzet. Verder herhaalde Busbequius dat hij en zijn collega's tijdens de onderhandelingen hadden duidelijk gemaakt dat als de vrede niet werd verleend op de voorwaarden die de koning wenste, hij zou vragen om met zijn collega's te mogen vertrekken. Ook had hij met zijn collega's een zeer fel geschrift opgesteld voor de pasja's. Daarin verklaarde hij dat | |
[pagina 207]
| |
hij niet kon achterblijven, zoals de pasja's wensten. Maar Rüstem liet tijdens een privé-onderhoud blijken dat hij vreesde dat de oorlog onvermijdelijk zou zijn en ook dat hijzelf moeite deed om zulk een oorlog af te wenden door het winnen van tijd. Om die reden had hijzelf (Busbequius) besloten zich te beheersen en rekening te houden met de omstandigheden. Hij begreep dat de sultan door zijn leeftijd, stroeve karakter (‘praefracto animo’), en gevoel voor waardigheid een oorlog niet uit de weg zou gaan, maar dat Rüstem daarentegen uit bezorgdheid voor de zwakke gezondheid van de sultan, maar ook voor zichzelf en zijn partij (‘factio’) op vrede probeerde aan te sturen. Daarom besloot hij (Busbequius) meer ingehouden op zijn ontslag aan te dringen, temeer ook omdat hij bang was voor de listen van Rüstem die hen allen langer zou kunnen vasthouden. In dat geval zou hijzelf er de reden van worden dat aan zijn collega's het verlof om te vertrekken zou worden geweigerd. Dit zou voor hen persoonlijk erg zijn en tevens voor de koning ongunstig zijn vanwege de hoge onkosten van hun verblijf in Constantinopel. Bovendien konden deze twee trouwe dienaren de koning elders beter van dienst zijn. Om deze redenen meende Busbequius dat hij moest blijven, ook al kwam er niet dadelijk iets definitiefs tot stand. Nadat hij nogal vaak persoonlijk en door tolken zijn mening kenbaar had gemaakt, liet hij tenslotte een korte brief in de divan zien en niet het eerder opgestelde geschriftGa naar voetnoot69.. De inhoud van deze nieuwe brief kennen we alleen uit de derde Turkse brief want de kopie die hij tegelijk met bovenstaande brief naar de koning stuurde, is verloren gegaan. In de brief stond dat hijzelf bereid was in Constantinopel te blijven, maar dat hij geheel onkundig was van de bedoelingen van de koning en dat hij daarom niets kon beloven ten aanzien van de afloop van de onderhandelingen. Van deze brief zou hij nadien veel baat hebbenGa naar voetnoot70.. Intussen schreef Busbequius nog aan de koning dat deze indien hij het oneens was met een langer verblijf van hem als gezant in Constantinopel, moest schrijven dat hij buiten medeweten van de koning in Constantinopel was achtergebleven en dat daarom niet twee, maar alle drie gezanten hadden moeten terugkeren en dat het billijk was dat ook hijzelf toestemming kreeg om te vertrekken; de gewoonten van het volkerenrecht mochten niet worden geschonden. Deze brief stuurde Busbequius mee met de bode die Verantius en Zay vooruitstuurden bij hun vertrek en om de koning tijdig te informeren, voegde hij een Latijnse vertaling van de brief van de sultan aan Ferdinand toeGa naar voetnoot71.. |
|