| |
| |
| |
Hoofdstuk VII: Van Wenen naar Amasya en terug (1554-1555).
De reis naar Boeda en het onderhoud met Toejgoen Pasja.
Volgens zijn instructies reisde Busbequius allereerst via Komorn (‘Komárom’) en Gran (‘Esztergom’) naar Boeda (‘Buda’). Hier diende met Toejgoen (‘Tuigon’) Pasja onderhandeld te worden over drie punten: 1. de veelvuldige schendingen van de wapenstilstand en de teruggave van dorpen en vestingen die tijdens de wapenstilstand waren veroverd; 2. de vrijlating van gevangengenomen burgers en soldaten tijdens de wapenstilstand; 3. een regeling voor de belastingen en de herendiensten van de bewoners der grensdorpenGa naar voetnoot1..
Het overhaaste bezoek aan Malvezzi was de reden dat Busbequius op de dag van vertrek nog onvoldoende voorbereid was en reeds om zes uur 's ochtends in de weer was met pakken en regelen. Al had de koning vóórdat hij die dag op jacht was gegaan, aangedrongen op een spoedig vertrek, toch vertrok het gezantschap niet vóór de avond en moesten de reeds gesloten poorten van de stad voor het vertrekkende gezantschap worden heropend. Een uitgestelde maaltijd werd tegen elven 's avonds in Fischamend genuttigd. Nu ging het richting Komorn, het vestingstadje op de grens met Turks-Hongarije, waar Donau en Waag samenvloeien, hemelsbreed een kleine honderd kilometer van WenenGa naar voetnoot2..
In Komorn stuurde Busbequius op 30 november aan de koning bericht van de afwezigheid van Paulus de Palyna, een kenner van de Hongaarse kwesties, die zich bij hem had moeten voegen: samen met Malvezzi en Johannes Paxi, de bevelhebber van Komorn, was besloten dat er enkel die vrijdag nog op De Palyna, diens plaatsvervanger, of een bericht van de koning zou worden gewacht. Immers, Paxi had reeds twee dagen eerder de koning op de hoogte gebracht. Busbequius schreef tenslotte dat hij de onderhandelingen met de pasja zou rekken en De Palyna zou verontschuldigen vanwege ziekte of een andere redenGa naar voetnoot3..
Op zaterdag 1 december vertrok Busbequius, de rivier de Waag
| |
| |
overstekend, richting Gran dat de Turken toebehoorde. Met zestien huzaren van Paxi reed hij ongeveer drie uur ongehinderd door het uitgestrekte Hongaarse land, uitziend naar het escorte dat de Turken hem zouden zenden. Toen vier Turkse ruiters in de verte zichtbaar werden, gaf Busbequius, die bevreesd was voor schermutselingen, zijn begeleiders een teken zich terug te trekken. Door middel van een jongen die als tolk fungeerde, onderhield hij zich met de Turkse ruiters. Rijdend op een lage plaats ontwaarde hij tot zijn grote verrassing plotseling ongeveer 150 Turkse ruiters die hem omringden en naar Gran brachten. De kleurrijke uitdossing van de ruiters maakte grote indruk op de nog onervaren gezantGa naar voetnoot4..
Enkele tsjausjen ontvingen Busbequius, toen hij op 2 december in Boeda aankwam. Hij werd ondergebracht bij een Hongaars burger. De Palyna was nog altijd niet gekomen en daarom kwam het bericht goed van pas dat Toejgoen Pasja vanwege een levensgevaarlijke ziekte de audiëntie uitstelde.
De eerste Turkse brief behandelt het twee weken durende verblijf in Boeda uitvoerig. Er zijn uitweidingen over de eerste ontmoetingen met de janitsaren, over de gewoonten van deze Turkse keursoldaten, over de verzotheid van de Turken op wijn en over hun bijgelovigheid ten aanzien van alcohol; ook de stad Boeda zelf komt ter sprake: de ligging en de bezienswaardigheden, de huizenbouw en enkele typische gewoonten aan het hof van de pasjaGa naar voetnoot5.. Ook vertelt de schrijver dat volgens sommigen het verlies van een grote schat de oorzaak was van de ziekte van de gierige pasja. Op aandringen van de Turken had hij Willem Quackelbeen toestemming gegeven de zieke pasja te behandelen, maar achteraf had hij doodsangsten uitgestaan, want indien de pasja zou zijn gestorven, dan had dit zijn arts in de schoenen kunnen worden geschovenGa naar voetnoot6.. Uit onervarenheid had hij toegestemd zijn arts uit te lenen, maar koning Ferdinand zou hierover niets van hem horen, zo blijkt uit de diplomatieke correspondentie!
Voor de gang van zaken tijdens de audiënties bij de pasja zijn we aangewezen op de brief van 12 december aan Ferdinand; de eerste Turkse brief geeft slechts de hoofdzaken weer.
Busbequius berichtte dat de tsjausj-basji op de tweede avond na aankomst in Boeda onrust veroorzaakte met berichten dat soldaten in de grensvesting Tata werden samengetrokken en dat men er ondanks de vrede niet de poorten openzette maar nieuwe versterkingen aanlegde; dit zou de Turken alleen maar prikkelen tot het breken van de wapenstilstand. Hij drong er bij Busbequius op aan naar Tata te schrijven en de bewoners van hun onderneming af houden. ‘Ik antwoordde hun’, schreef Busbequius de koning: ‘dat een brief van mij niet nodig was: ik wist niet wat er te Tata gebeurde.
| |
| |
Maar ik was van mening dat als zij rondom een gracht wilden aanleggen, dit niet van meer betekenis was dan wanneer de pasja zelf iets bij de muren van Boeda zou bouwen. Dit wist ik alleen dat zijne Majesteit niet zou dulden dat er iets zou geschieden in strijd met de voorwaarden van de wapenstilstand. Ik stelde daarop alleen volkomen mijn vertrouwen en zij moesten ook daarop vertrouwen’. Hierna hielden de Turken op de gezant hiermee lastig te vallen.
Op woensdag 5 december kwam Paulus de Palyna voor negen uur 's avonds aan in Boeda. Hij had een brief met nieuwe instructies voor BusbequiusGa naar voetnoot7.. Ondanks Busbequius' aandringen op een gesprek liet de pasja telkens zeggen niet in staat te zijn hen te ontvangen, aanvankelijk vanwege zijn ziekte, daarna vanwege de late aankomst van de sandjak van Stuhlweissenburg of van weer een andere sandjak. Nadat Busbequius eraan had herinnerd dat de sultan Ferdinands eisen snel wilde horen, werd hem op zaterdag 8 december aangekondigd dat de pasja hen de volgende dag ‘ongetwijfeld’ zou toelatenGa naar voetnoot8..
Omdat de gezondheid van de pasja nog zwak was, kreeg Busbequius tijdens de audiëntie slechts toestemming om kort de eisen van de koning toe te lichten. Hierna beval de pasja alle anderen behalve De Palyna en een tolk de zaal te verlaten en hij vroeg Busbequius naar de inhoud van de voorstellen aan de sultan. De gezant was door de instructies van de keizer voorbereid op deze vraag en hij antwoordde dat hij niet eerder aan hem dan aan ‘zijn meester’ het bericht mocht meedelen; ook de Turkse gezanten waren niet gewoon om raadgevers van de koning eerder in te lichten dan de koning zelf. Nadat Busbequius en Paulus de Palyna enkele andere kwesties hadden aangeroerd, beëindigde de pasja het gesprek met de woorden dat zijn krachten hem niet toelieten zich langer met de gezanten bezig te houden.
Busbequius oordeelde dat de pasja in dit gesprek niet onwelwillend was geweest. Weliswaar was de invrijheidstelling van de gevangenen van de hand gewezen, maar met betrekking tot de teruggave van de dorpen had hij na lang aandringen toegestemd. Op het voorstel van de instelling van commissarissen had hij geantwoord dat het hem niet mishaagde maar moeilijk scheen. De gezant liet de voorstellen kort samengevat op schrift aan de pasja overbrengen.
Het tweede, afsluitende gesprek met de pasja vond twee dagen later {11 december} plaats na het middagmaal. Dit onderhoud is beschreven in de eerste Turkse brief maar het vond niet plaats op 7 december zoals daar vermeld wordt, en ook de suggestie dat er slechts één gesprek had plaatsgevonden, is onjuist.
De gezant vroeg de pasja allereerst hoe deze dacht over de voorstellen die hem twee dagen eerder mondeling en daarna
| |
| |
schriftelijk waren medegedeeld. Toen de pasja vroeg, welke toch die voorstellen waren, herhaalde Busbequius de punten nog eens één voor één. De pasja beloofde daarop dat hij allen zou opdragen zich aan de wapenstilstand te houden, mits de koning hetzelfde zou doen. Bij het tweede punt, de teruggave van de onlangs bezette dorpen overeenkomstig de gedane belofte, wilde de pasja dit keer niet verder gaan dan dat hij zou schrijven dat deze dorpen geen schade of onrecht zouden ondervinden. Daartoe gaf hij ook één van de zijnen opdracht. Maar (zo ging de pasja voort) over teruggave van de dorpen moest de gezant in Constantinopel onderhandelen.
Toen Busbequius en De Palyna de pasja met wisselende argumenten herinnerden aan de belofte die hij op schrift en met zijn zegel bekrachtigd aan De Palyna had gedaan en twee dagen daarvoor in aanwezigheid van de gehele raad had herhaald, zocht de pasja een excuus in dingen die niets met het voorgestelde onderwerp te maken hadden. Terloops klaagde hij over de versterkingen bij Tata. Hij zei dat hij de onlangs bezette dorpen zou teruggeven wanneer de koning alle schade uit de tijd van de wapenstilstand zou vergoeden; in die zin had hij zijn belofte om de dorpen terug te geven, bedoeld. Na verdere aandrang antwoordde de pasja: ‘Jullie kunnen gemakkelijk inzien dat ik dit niet kan doen. Wij hebben burchten in ons bezit die zonder die dorpen niet kunnen bestaan; daarom kan ik ze niet teruggeven. Het volgende kan ik wel doen: vóór uw terugkeer zullen ze geen schade ondervinden en er zullen geen andere dorpen bezet worden. Intussen moeten al deze dorpen blijven, zoals ze zijn. Bovendien kan ik aan het gezag van mijn meester wél iets toevoegen, maar ik kan er niets afhalen of ervan vervreemden’Ga naar voetnoot9..
Busbequius en De Palyna zeiden dat een naleving van de vrede niet verwacht kon worden van iemand die zich niet aan een wapenstilstand hield. De pasja wees op het zware onrecht dat zij zelf tijdens de wapenstilstand te lijden hadden gehad. Daarom kon hij die dorpen met recht vasthouden. Bovendien zei hij dat hij zelfs Wenen of Praag niet zou teruggeven, als hij die steden in handen had gekregen. Heel Hongarije zelfs was van zijn heer; die had dat land met zijn speer verworven.
Busbequius wees de pasja erop dat de discussie niet hierover ging, maar over het houden van een gedane belofte. Ferdinand had zijn belofte gehouden, wat al voldoende hieruit bleek dat
| |
| |
De Palyna en Busbequius zelf door hem waren gestuurd. De pasja gaf ten antwoord dat teruggave niet in zijn macht lag: het was van weinig belang of hij het had beloofd of niet. Kortom, hij kon noch durfde iets anders te doen. Zij moesten ophouden hem hierover lastig te vallenGa naar voetnoot10..
Toen Busbequius ten langen leste verklaarde dat hij de koning op de hoogte zou brengen en de pasja's zou inlichten, repliceerde de pasja: de gezant moest maar doen zoals hem goed toescheen. In Constantinopel waren voldoende mensen die zijn mening deelden. Hijzelf kon niet anders handelen. Deze dingen lagen niet in zijn macht maar moesten door de gezant in Constantinopel worden voorgesteld en behandeld.
Na een herhaalde klacht van de pasja dat Busbequius hem zijn instructies niet wilde mededelen, werden in korte tijd de overige punten afgehandeld. Met betrekking tot de invrijheidstelling van de krijgsgevangenen werd nu even weinig bereikt als tijdens het vorige gesprek. Nadat de pasja in het vorige gesprek reeds de ‘afgesproken gevechten’ (‘duella’) had afgekeurd, liet men dit punt nu rusten, omdat de pasja al beloofd had zich aan het bewaren van de wapenstilstand te houden. Wat betreft de bovenmatige belasting voor de gemeenschappelijke dorpen, die belasting betaalden en diensten leverden aan zowel de sultan als de keizerGa naar voetnoot11., beloofde de pasja dat hij daarmee rekening zou houden zolang de wapenstilstand van kracht zou zijn. Hij meende dat vaste grenzen tussen de boeren van de koning en van de sultan noodzakelijk waren. Over de instelling van commissarissen voor de inning van de belastingen en diensten van de gemeenschappelijke dorpen moest in Constantinopel worden gesprokenGa naar voetnoot12..
Hiermee was er aan de onderhandelingen met de pasja een eind gekomen. Hiermee ook had Busbequius voor het eerst kennis gemaakt met de in zijn ogen weinig redelijke omgangsvormen bij het onderhandelen, sterk verschillend van de academische disputen zoals hij die aan de Italiaanse universiteiten had leren voeren.
| |
Van Boeda naar Constantinopel.
Op donderdag 13 december ging het gezantschap aan boord van het schip dat het naar Belgrado zou brengen. De Palyna keerde terug naar WenenGa naar voetnoot13..
De reis naar Constantinopel is vol afwisseling beschreven in de eerste Turkse brief. Er is aandacht voor toeristische
| |
| |
bezienswaardigheden, grappige voorvallen, klassieke reminiscenties, de folklore van de verschillende streken, kortom voor het vele dat een wakker mens niet kan ontgaan. Het reisverslag is - maar de schrijver tracht dit te verhullen - een samenvatting van de verschillende reizen die Busbequius tussen de beide hoofdsteden heeft afgelegd. Twee passages echter verraden hem. Bij Plovdiv (‘Philippopolis’) nam hij waar dat er - nota bene midden december - rijst groeideGa naar voetnoot14.. Evenzo zag hij voorbij Edirne vele bloeiende tulpen, narcissen en hyacinten ‘niet zonder grote verwondering van onze zijde vanwege het allerminst bloemenvriendelijke jaargetijde, namelijk midden in de winter’Ga naar voetnoot15..
Op de rijstbouw bij Plovdiv wordt gewezen in het dagboek van Hans Dernschwam, wanneer deze spreekt over de terugreis naar Wenen in de zomer van 1555Ga naar voetnoot16.. Busbequius was bij die reis aanwezig.
De tulpen en andere voorjaarsbloemen zag Busbequius misschien tijdens een tocht van Edirne naar Constantinopel begin maart 1558Ga naar voetnoot17.. Maar ook elders kan hij deze planten hebben zien bloeien want de Turken waren grote liefhebbers van plantenGa naar voetnoot18. en in hun tuinen kwamen tulpen algemeen voorGa naar voetnoot19.. Busbequius zelf vertelde over de janitsaren dat dezen hem gewoonlijk met twee tegelijk bezochten en een bosje hyacinten of narcissen plachten op te dringen voor een geldelijke beloning. Niettemin moet ook deze passage een mengeling van verschillende gebeurtenissen zijn en niet de weergave van één bepaalde ervaring: de auteur plaatste het voorval met de bloemen immers tijdens zijn bezoek aan Boeda, begin december 1554Ga naar voetnoot20.!
Toch verhinderde niets dat Busbequius' opmerking over de bloeiende tulpen beroemd werdGa naar voetnoot21.. Johannes Camerarius nam haar als eerste overGa naar voetnoot22.. Wratislaw von Mitrowitz, de Turkse brieven als model gebruikend voor zijn eigen reisbrieven, schreef dat hij dezelfde planten zag bloeien toen hij jaren later rond 20 december - dus nog ongeveer drie weken vroeger in het jaargetijde dan bij Busbequius - in de buurt van Edirne rondreisde en hij voegde eraan toe: ‘In allen Gegenden, die wir von Adrianopel aus zuruckgelegt
| |
| |
hatten, sahen wir eine Menge von allerley Blumen, welches uns sehr wunderbar vorkam, weil der Winter bereits heranbrach’Ga naar voetnoot23..
Het winterse weer zorgde voor een ongerieflijke reis over de Donau. Belgrado werd in zeven dagen bereiktGa naar voetnoot24.. Een landweg die voor een deel terugging tot de Romeinse tijd, bracht het gezantschap van Belgrado via Nisj, Sofia, Plovdiv en Edirne naar ConstantinopelGa naar voetnoot25.. Negen en dertig dagen duurde de reis van Boeda naar Constantinopel. Busbequius stelde vast dat de tocht veel sneller was verlopen dan velen vanwege het winterse weer hadden verwachtGa naar voetnoot26..
Al op 6 januari konden Verantius en Zay Ferdinand berichten dat hun collega het Haemus-gebergte was overgestoken en ze wisten reeds dat hij niet Malvezzi was. Dit laatste hadden zij na zoveel verhalen over diens hardnekkige ziekte ook niet verwacht maar zij verzekerden dat ‘hun vriend’ een goed dienaar van de koning was geweest en dat zijn vaardigheid hun nog van grote dienst had kunnen zijnGa naar voetnoot27..
Op 19 januari wensten Verantius en Zay hun nieuwe collega die Constantinopel inmiddels dicht was genaderd, in een brief geluk met zijn komst.
Zij waarschuwden hem tegelijkertijd dat hij niet uit een gebrek aan ervaring de Turken moest toestaan dat zij hem gescheiden van zijn collega's zouden onderbrengen. Ook moest hij niets aan de Turken toevertrouwen voordat hij zijn collega's zou hebben ontmoet. Aan deze woorden werden de volgende dag nog deze toegevoegd: ‘(..)
| |
| |
wij waren van plan je deze brief gisteren te sturen, toen wij hoorden dat je reeds bijna bij de poorten van deze stad was aangekomen. Zonder derhalve iets aan het voorgaande te veranderen, antwoorden wij met enkele woorden op jouw brief: lang is er door ons op jou gewacht en het is voor ons niet alleen een groot genoegen maar ook een troost dat je nu gekomen bent. Wij danken God dat je ongedeerd bent aangekomen. De pasja heeft zonder moeite toegestaan wat wij met betrekking tot jouw onderdak eensgezind en volgens één plan hadden verlangd. In het andere geval had hij niets slechter kunnen opdragen dan wanneer hij ons had gescheiden. Voor Verantius is het werkelijk een erg groot genoegen dat jouw persoonlijke vertrouwdheid met hem nu uitgelopen is op een gemeenschappelijke taak voor het algemeen belang. En daarom, in de mate waarin hij zich nu met jou verbonden weet, hoopt hij dat de vriendschap in de toekomst nog groter en krachtiger zal zijn’Ga naar voetnoot28..
Op 23 januari schreven Verantius en Zay aan Ferdinand dat hij er goed aan gedaan had Busbequius in plaats van Malvezzi te sturen want naarmate de Turken meer wanhoopten aan de komst van Malvezzi, des te toeschietelijker zouden ze nu zijn in het onderhandelen over de vrede, tenminste als de oorlog met de Perzen door zou gaan en zij niet bedrogen werden door geruchten die de ronde deden en door wat hun vrienden verteldenGa naar voetnoot29..
| |
De leden van het gezantschap. Het leven in het Duitse Huis. Contacten in Constantinopel.
Bijna drie jaren zou Busbequius in Constantinopel doorbrengen met Antonius Verantius en Franciscus Zay, de eerste bisschop, de tweede een hoge militair. Beide mannen waren goed geschoold maar vooral Verantius was een man met een brede belangstelling en met vele internationale contacten. Veel historisch werk en poëzie van zijn hand is bewaard. Twee andere belangrijke personen uit hun gevolg waren Johannes Belsius, secretaris van Verantius en Zay en een kundig en veelzijdig man, en ook Hans Dernschwam, die uit eigen beweging naar Constantinopel was gereisd en daar een dagboek heeft bijgehouden, dat een belangrijke bron voor dit boek is.
Antonius (‘Antal’) Verantius was geboren in Sebenico in Dalmatië in 1504. Hij ontving een brede humanistische opvoeding. Reizen in Frankrijk, Italië, Engeland en Polen maakten hem bekend met vele politici en wetenschappers van zijn tijd. In zijn bewaarde correspondentie - meer dan 4.000 brieven - bevinden zich ook brieven die hij wisselde met Erasmus. In 1553 werd hij benoemd tot bisschop van Fünfkirchen en in datzelfde jaar reisde hij met Zay naar het hof van de sultan. Als beloning voor zijn verdiensten als gezant werd hij bij terugkeer in 1557 benoemd tot bisschop van Erlau en hij speelde ook hierna een grote rol in het bestuur van de
| |
| |
Hongaarse gebieden in handen van Ferdinand en later Maximiliaan. Hij was een trouw dienaar van de Habsburgse keizers tot zijn dood in 1573Ga naar voetnoot30..
Over Franciscus (‘Ferenc’) Zay is minder bekend. Busbequius noemde hem het hoofd van de ‘Nassaden’, de schepen die de Habsburgse Donau-vloot vormdenGa naar voetnoot31.. Zay werd in 1503 geboren. Hij studeerde waarschijnlijk in Padua. Als hoveling van koning Lodewijk II van Hongarije streed hij bij Mohács. Hierna koos hij partij voor koning Ferdinand. Zijn huwelijk, enige tijd na terugkeer uit Constantinopel, gaf hem de beschikking over een vermogen. In 1560 verleende Ferdinand hem de titel van rijksbaron en volgde zijn benoeming tot hoofdkapitein van Kosice. Men kent Zay ook als auteur. Zijn biografen Lajos Szalay en Lajos Thallócszy schreven hem een werk toe, dat is getiteld: ‘Az Landor fejirwar el wezessenek oka e voth es ‘Igy esewth’ (ofwel ‘De oorzaak van het verlies van de burcht Landor, zoals het gebeurde’). Dit geschrift herinnerde qua opbouw aan het werk van Brodarics over de slag bij Mohács. Het manuscript bevond zich in de nalatenschap van Verantius en werd uitgegeven door Szalay die ook de brieven van Verantius publiceerdeGa naar voetnoot32..
Johannes Belsius was rond 1530 geboren in Eperjes in Hongarije. Hij studeerde aan de universiteit van Wittenberg. Zijn kennis van het Hongaars, het Duits, Grieks, Latijn en nog andere talen maakte hem zeer geschikt voor de taak van secretaris. Hij nam actief deel aan het zoeken naar inscripties en ongetwijfeld ook naar munten, handschriften en andere overblijfselen uit de oudheid. Na terugkeer van het gezantschap in 1557 werd Belsius in de Hongaarse adelstand verheven. In 1562 volgde zijn aanstelling als Ferdinands permanente gezant bij Jacob Heraklides, heerser van Moldavië. Later voerde hij nog andere diplomatieke diensten uit. Hij stierf begin 1594 in zijn geboortestadGa naar voetnoot33..
Hans Dernschwam (1494-1568) kwam van oorsprong uit Duitsland maar hij had zijn leven doorgebracht in Hongarije als koopman in dienst van de Fuggers. Hij was op latere leeftijd uit louter interesse en weetgierigheid met zijn koetsier en twee paarden en een wagen naar Constantinopel gereisd in het gevolg van Verantius (1553). Tot Busbequius' komst had hij lief en leed gedeeld met beide gezanten. Intussen deed hij geestdriftig onderzoek naar uiteenlopende aspecten van het leven in de Ottomaanse hoofdstad. Zijn verlangen om de dingen zelf met eigen ogen te aanschouwen en zijn hunkering naar het onbekende en nieuwe vinden we ook bij anderen uit dit tijdperk van grote ontdekkingsreizen. In Dernschwams ‘Tagebuch’ vinden we zijn observaties beschreven tot in de kleinste details en met grote intelligentie samengevat. Vergeleken met Busbequius ontbreekt bij hem een zekere distantie tot het onderwerp en een vermogen tot compositie en tot een gebeeldhouwde stijl, eigenschappen die Busbequius gedurende zijn lange
| |
| |
universitaire opleiding en actieve omgang met de klassieke auteurs had verworven. Dernschwam is naïever en sterker betrokken bij zijn onderwerp. In zijn dagboek vinden we een wat ruwe en ongepolitoerde stijl van schrijven, gekenmerkt door herhalingen, afgebroken zinnen en onafgemaakte gedachten; een aantal passages werd achteraf toegevoegdGa naar voetnoot34.. Dernschwam was erg belezen in de geschriften vanaf de oudheid tot de eigen tijd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn meer dan indrukwekkende bibliotheek. Hoewel hij het Latijn met groot gemak gelezen moet hebben, schreef hij in zijn landstaal. Naar zijn opvatting stelde de wetenschap van zijn tijd zonder de wijsheid van de Latijnse en Griekse auteurs weinig voor. Hiermee waren in zijn ogen de Turken gediskwalificeerd, want bij hen werden deze schrijvers niet gelezenGa naar voetnoot35..
Elk der drie gezanten had zijn eigen gevolg, al leefde men samen onder één dak. De kosten voor Busbequius' gezantschap werden gescheiden gehouden van die van zijn beide collega's. Hoewel de omvang van Busbequius' gezantschap niet precies bekend is, overtrof het waarschijnlijk niet dat van Verantius en Zay die beiden met 31 personen uit Wenen waren vertrokken.
Busbequius reisde in de zomer van 1555 met 40 personen van Constantinopel naar Wenen terug: verschillende mannen uit het gevolg van Verantius en Zay hadden zich uit heimwee bij hem gevoegdGa naar voetnoot36.. Ook de 40 mannen die de gezant hielpen bij de bedwinging van een wild geworden hert uit de ‘ark van Noach’, zoals hij zijn dierenverzameling schertsend noemdeGa naar voetnoot37., maakten niet allen deel uit van het gezelschap waarmee hij uit Wenen was vertrokken.
Dernschwam somde met naam en functie de leden op van Verantius' en Zays gezantschap. Het gevolg van Verantius en Zay telde bij hun vertrek uit Wenen respectievelijk 33 personen en 27 paarden en 31 personen en 25 paarden. Een gezelschap van 27 personen begeleidde Verantius van Constantinopel naar Amasya. Verantius en Zay hadden dus in Constantinopel elk 31 mannen onder zich, want Dernschwam had zichzelf en zijn koetsier tot het gevolg van de bisschop gerekendGa naar voetnoot38..
Een personeelslijst van een gezantschap dat in 1567 naar Constantinopel werd afgevaardigd, komt ongeveer op ditzelfde aantal. Het zijn een arts, kapelaan, secretaris, hofmeester en tolk, verder tien personen van oudere leeftijd en eenzelfde aantal jongere personen voor kamer- en tafeldiensten en gelijksoortige taken binnen het huis van de gezant; daarnaast twee koks, voor het geval er één ziek werd of stierf, één provisiemeester (‘dispensator edulium’), twee keukenknechten, één smid en een niet nader genoemd aantal
| |
| |
ezeldrijvers en koetsiers. Het personeel was gestoken in violette, scharlaken, groene en rode kleding; de gezant zelf droeg violette en zwarte klerenGa naar voetnoot39..
Het hogere aantal - 40 deelnemers in zijn gevolg - dat Busbequius noemde, vindt zijn verklaring in de uitbreiding die het gezantschap in Constantinopel kreeg. Er leefden doorgaans drie janitsaren, één of meer tsjausjen en ook tolken gedurende een groot deel van de dag en ook wel 's nachts in het huis van de gezant. Busbequius nam bovendien in Constantinopel nog anderen in dienst: een Griekse jongen was zijn huismeester (‘dispensator’)Ga naar voetnoot40.. Het aantal deelnemers van zijn gezantschap schommelde enigszins door het sterven van mensen als gevolg van ontberingen en ziekteGa naar voetnoot41..
Voor deelneming aan een gezantschap naar de hoofdstad van het Ottomaanse rijk was een avontuurlijke geest vereist. Busbequius schreef dat velen in Wenen hem na terugkeer uit Amasya benijdden, ook al waren ze aanvankelijk uit angst of om andere redenen voor de reis naar Constantinopel teruggeschrokkenGa naar voetnoot42..
Busbequius gaf enkele landgenoten belangrijke posities binnen het gezantschap. Zijn lijfarts en trouwe vriend Willem Quackelbeen deelde zijn grote belangstelling voor wetenschappelijke onderwerpen. Slechts van Quackelbeen weten we zeker dat hij vanaf het begin deel uitmaakte van Busbequius' gevolg. De Antwerpenaar Jasper de Haze was zijn secretaris, hofmeester was Henricus de Piermont. Behalve deze personen waren er nog andere Vlamingen in het gezantschap opgenomen.
Willem Quackelbeen, geboren in 1526 of 1527 te KortrijkGa naar voetnoot43., liet zich in 1543 aan de Leuvense universiteit inschrijven en werd vijf jaar later met zijn medestudenten Andreas Dadius en Johannes Ramus naar de Weense universiteit gehaald. Daar nam Quackelbeen ook de naam ‘Coturnossius’ aan die hij tot zijn dood gebruikteGa naar voetnoot44.. Quackelbeen doceerde aan de Weense universiteit filosofie en talen,
| |
| |
maar vanaf 1550 tot zijn vertrek in november 1554 volgde hij een medische studie. Het baccalaureaatsexamen in de medicijnen werd afgelegd na terugkeer uit Amasya op 22 oktober 1555. Reeds op 29 oktober vond zijn promotie plaats, nadat hij daartoe speciale toestemming had verkregen vanwege zijn terugkeer naar Constantinopel als lijfarts van de gezantGa naar voetnoot45..
Quackelbeen was Busbequius' grote vriend en helper gedurende deze jaren. De gezant beschouwde hem als een mogelijk opvolger. Alleen aan hem, als enige van het gehele gezantschap, besteedde hij uitvoerig aandacht in de Turkse brieven. Beide mannen waren enthousiaste onderzoekers op het gebied van de medicijnen en de natuurlijke historie en hartstochtelijke verzamelaars van inscripties, munten en handschriftenGa naar voetnoot46.. Van Quackelbeens geschriften is enkel een brief aan Andrea Matthioli bewaard gebleven, maar Matthioli heeft zijn aantekeningen gekend en gebruiktGa naar voetnoot47.. Busbequius beschreef hoe Quackelbeen een worteltje proefde dat een bezoeker uit China had meegebracht. De arts oordeelde dat het ging om ‘echte napellum’Ga naar voetnoot48.. Quackelbeen behandelde ook lijders aan de pest maar raakte door grote onvoorzichtigheid uiteindelijk ook zelf besmet: als arts was hij van oordeel dat waar de pest rondwaarde meer vrees was dan werkelijk gevaarGa naar voetnoot49.. Zijn sterfbed werd door Busbequius op roerende wijze beschrevenGa naar voetnoot50.. Quackelbeen overleed op 8 mei 1561. Busbequius liet voor zijn vriend een grafsteen plaatsenGa naar voetnoot51..
Jasper (Gaspar) de Haze trad op als secretaris van het gezantschap. De Haze was rond 1527 in Antwerpen geboren, waar zijn vader van handel leefde. Hij keerde in 1562 met Busbequius uit Constantinopel terugGa naar voetnoot52.. Ferdinand kende hem een pensioen van 100 rijksguldens toe voor bewezen diensten. Later leefde De Haze in Antwerpen, vermoedelijk als textielhandelaar. Na zijn huwelijk in 1564 kreeg hij tenminste zeven kinderen en hij stierf tussen 12 januari 1588 en 16 augustus 1591Ga naar voetnoot53..
| |
| |
Henricus Piermont, eveneens afkomstig uit de Nederlanden (‘Belga’), diende Busbequius gedurende zeven jaren als hofmeester. Later zou hij aan het Weense hof verbonden blijven. Rond 1570 was hij in dienst van het hof van Maximiliaans zonen, van wie Busbequius de opperhofmeester was. In het daaraan voorafgaande jaar was Piermont met Caspar von Minkwiz (‘a Mincquiz’) nogmaals naar Constantinopel gereisd om er het tribuut te brengen. Hoewel hij gehuwd was en kinderen had, werd hij opnieuw aangewezen als ‘leidsman en helper’ (‘director ac adiutor’) van Karel Rijm die in 1570 als gezant naar Constantinopel vertrok. Piermont stierf enkele jaren later op de terugreis in HongarijeGa naar voetnoot54..
Frederik Coenders van Helpen (nabij Groningen), die Wenen bezocht van 1567 tot 1569, noemde in zijn dagboek ene Bartholdus Gent als één der leden van Busbequius' gezantschapGa naar voetnoot55.. Uit latere brieven aan de koning is ook nog een zekere Julius bekend, die bodediensten vervulde; ook hij was vermoedelijk een VlamingGa naar voetnoot56..
De andere dienaren van Busbequius hadden uiteenlopende nationaliteiten. Op Quackelbeens grafsteen staan nog zeven andere namen gegraveerd, waarschijnlijk leden van Busbequius' gezantschap. Het zijn Bartholomeus Scablos, Wolfius Doltsch, Michael Caut, Stephanus Zancowits, Christophorus Ivretus, Stephanus Schreth en Denis WengigerGa naar voetnoot57..
Op zijn tweede reis naar Constantinopel nam Busbequius bovendien een tekenaar mee, die door zijn werk van zich heeft doen spreken: Melchior LorckGa naar voetnoot58.. Bij de Turken in Constantinopel kwamen weliswaar kundige tekenaars voorGa naar voetnoot59., maar Dernschwam merkte op: ‘Ich het vngeuarlich die figuren mugen abmalen ader verzaichnen. Aber fwr den turckhen darff sich khainer nicht ruren, also ein barbarisch volkh ist es, das alles zw laufft, wan es nur einen sicht, ein wenig in zwai wortter schreiben in ein tafell, auch das man einen bald prugeln soldt. So hat es auch in Constantinapol khain maler, der das wenigste kundt contterfehn. Es durfft
| |
| |
sich auch khaier vnderstehn, wurd in bald fwr ein kuntschaffter haltten, schlagen und schatzen’Ga naar voetnoot60..
Lorck werd in 1526/7 in Flensburg geboren. Hij staat bekend als één van de laatste kopergraveurs en houtsnijders in de traditie van Albrecht Dürer. In het najaar van 1555 trad hij in dienst van Busbequius die een tekenaar zochtGa naar voetnoot61.. Lorck zou volgens eigen zeggen drie en een half jaar in Constantinopel zijn geblevenGa naar voetnoot62., waar hij behalve planten, bloemen en dieren, ook taferelen uit het dagelijkse leven en verschillende portretten tekende. Op een schitterende overzichtstekening van Constantinopel en de Bosporus - de tekening is bijna elf en halve meter lang en 45 centimeter hoog - schreef Lorck ter hoogte van de Verbrande Zuil dat ook hij daar in de ‘herberg’ van het keizerlijk gezantschap ‘gevangen had gezeten’Ga naar voetnoot63.. In zijn latere leven onderhield Lorck contacten met Hubertus Goltzius en Ortelius. Carrio schreef een lofdicht op hemGa naar voetnoot64..
Busbequius hield, ondermeer als afleiding voor zijn dienaren, in de grote karavanserai vele grote en kleine dieren. Uit de derde Turkse brief maakt men op dat het houden van dieren vooral het werk van Busbequius is geweest, en wel in de periode na het vertrek van Verantius en Zay uit Constantinopel (augustus 1557). Toch gaf ook Dernschwam in zijn dagboek enkele voorbeelden waaruit blijkt dat er voorheen reeds huisdieren werden gehouden, al was het zeker niet in zo groten getale.
Er is weinig bekend over het leven in de karavanserai tijdens de jaren waarin Busbequius er leefde. Het kost echter weinig moeite om zich voor te stellen dat het isolement en de gevangenschap waarin de leden van het gezantschap tegen hun zin lange perioden moesten doorbrengen, en bovendien ook de intimidatie en de jarenlange onderhandelingen niet alleen grote saamhorigheid veroorzaakten, maar ook verveling, heimwee en soms hoog oplaaiende emoties. Dat zijn dienaren zich niet altijd even gemakkelijk voegden naar de Turkse wetten begrijpt men uit de verhalen die Busbequius vertelde. Eén daarvan betrof een avontuur van zijn apotheker en wijnmeester. Het speelde zich af niet lang vóór de dood van Rüstem Pasja. Zij waren zonder begeleiding in een bootje naar Pera overgestoken en raakten verwikkeld in een gevecht met een slaaf van een Turkse kadi, die hun bootje opeiste voor zijn meester; de kadi viel hierbij bijna in zee. De mannen kwamen in groot gevaar, Rüstem vroeg een genoegdoening voor de rechter, Busbequius weigerde en wist hen dankzij bemiddeling van Ali Pasja tenslotte vrij te krijgen zonder ook maar één asper voor voor hen neer te tellenGa naar voetnoot65..
| |
| |
Dernschwam vertelde ondermeer dat een huzaar oesters (‘ostreas’) had gehouden in zijn kamer. Op 25 februari 1554 was een muis in de open oester gekomen, die zich had gesloten rond de kop van de muis en hem vervolgens had gewurgd. Zay had dit de anderen laten zienGa naar voetnoot66..
Busbequius kreeg onderdak in de ‘Nemçe Han’, het Duitse Huis, de grote karavanserai waar tot het midden van de zeventiende eeuw de Oostenrijkse gezanten waren ondergebracht. Het gebouw stond tegenover de zogenaamde Verbrande Zuil, thans ÇemberlitasGa naar voetnoot67.. Süleyman had de han ter beschikking gesteld aan de Oostenrijkse gezanten en betaalde daarvoor ook de onkosten. Busbequius schatte die op 400 goudstukken (dukaten) per jaarGa naar voetnoot68.. De vrijheid om zoals andere gezanten in Pera of elders in de stad een huis te huren op eigen kosten - de Franse gezant huurde in 1553 een huis voor maar liefst 800 dukatenGa naar voetnoot69. - was de Oostenrijkse gezanten ontzegd en zij werden zoveel mogelijk afgezonderd gehouden van andere gezanten en van de bevolking, ook al eiste de keizer als voorwaarde bij de vredesonderhandelingen het recht op dat zijn gezanten in vrijheid een woning mochten uitkiezen in Constantinopel of GalataGa naar voetnoot70..
Niettemin onderhield men betrekkingen met allerlei Italianen, Grieken en personen van andere nationaliteiten. Deze personen leefden in Constantinopel of deden deze metropool op reis aan. Zo waren er in de eerste plaats contacten met verschillende kloosters en met afzonderlijke monniken en priesters in Constantinopel. Binnen het gezantschap werd er, voor zover de omstandigheden het toelieten, vastgehouden aan de eigen godsdienstige gebruiken.
Zonder deze contacten met de buitenwereld zouden de gezanten in hun gevangenschap zich nauwelijks raad hebben geweten. Zij waren voor de informatie over de politieke ontwikkelingen en de gang van zaken in het Ottomaanse rijk volledig afhankelijk van de hulp van hun dragomans en andere omgekochte personen die bereid waren om grote risico's te nemen. In het algemeen is weinig over deze helpers bekend. Maar de gezanten waren verplicht om deze mannen dikwijls
| |
| |
te belonen voor hun diensten; de bewijzen hiervan vinden we terug in het onkostenoverzicht dat Busbequius in het najaar van 1560 heeft opgesteld voor de keizer. Ook vinden we daar regelmatig uitgaven voor geschenken in geld of in andere vorm, bestemd voor hoja's, kadi's, chiaia's, boluk-basji's, tsjausj-basji's en tsjausjen, janitsaren-aga's, janitsaren en andere Ottomaanse soldaten, voor bedienden van Rüstem Pasja of voor dienaren van lagere ambtenaren, en tenslotte ook voor personen in het huis van de Franse gezant en de Venetiaanse bailoGa naar voetnoot71.. Ook de naam van Michael Zernovitz, Italiaans koopman, geheim spion van Ferdinand en tevens belangrijk helper en adviseur van Busbequius, komt in het onkostenoverzicht terug.
We weten niet of Busbequius een geestelijke had meegenomen voor zijn gezantschap. Zay had in ieder geval geen geestelijke in zijn gevolg. Verantius, die zelf bisschop was, had een kapelaan meegenomenGa naar voetnoot72.. Het is mogelijk dat deze kapelaan onder leiding van Verantius tot de zomer van 1557 zorgde voor de godsdienstige taken binnen het gezantschap. Dit zou kunnen verklaren dat er vóór het vertrek van Verantius en Zay eigenlijk nauwelijks uitgaven werden gedaan voor diensten van priesters in Constantinopel en daarna wel.
Er was vanuit het gezantschap contact met de kloosters St. Franciscus (Franciscanen), St. Petrus (Dominicanen) en St. Benedictus (Benedictijnen), al waren er nauwelijks nog Benedictijnen in het laatstgenoemde klooster: het klooster St. Benedictus had sedert 1557 een Dominicaan als beheerderGa naar voetnoot73.. Deze kloosters bevonden zich vooral in Galata. Busbequius vertelde zelf in zijn vierde Turkse brief hoe hij op de Prinseneilanden grote wandelingen maakte met een Franciscaan uit Pera. Deze was echter niet voor dergelijke sportieve inspanningen geschapenGa naar voetnoot74.. Uit het onkostenoverzicht, dat Busbequius in november 1560 opstelde, blijkt dat er dikwijls geld werd uitgegeven voor zowel diensten als noden van verschillende geestelijken in Constantinopel. Zo zegenden monniken de karavanserai rond Pasen 1559 en brachten ze een andere maal gewijde kaarsen, of wijwater. Ook gaf Busbequius reisgeld voor broeders die naar Italië reisden en hij kocht gevangengenomen geestelijken vrij. Eens gaf hij een kleine
| |
| |
som geld aan een priester ter gelegenheid van zijn eerste heilige mis. Met Pasen betaalde men vanaf 1558 jaarlijks een klein bedrag van vier tot zes dukaten aan een priester voor een preek. Het kerstfeest was een goede gelegenheid om personen die nauw verbonden waren met het wel en wee van het gezantschap geschenken te gevenGa naar voetnoot75.. Een persoon die voortdurend terugkeert in het onkostenoverzicht is ‘Padre Commissario’. Deze titel werd gedragen door de overste van het klooster der Franciscanen die zich noemden ‘Custodia della Terra Santa’; dit klooster had ook een ‘hospitium’ in Pera. ‘Padre Commissario’ was een broer van Domenico Zeffo, die ook zelf een Franciscaan wasGa naar voetnoot76..
Bij het vertrek van Verantius en Zay uit Constantinopel (augustus 1557) vroeg Busbequius de koning een beloning voor Lucianus Cabogus, een burger van Ragusa (Dubrovnik). Deze man had hen enorm geholpenGa naar voetnoot77.. En ook in de jaren hierna beloonde Busbequius
| |
| |
deze Cabogus verschillende keren met geschenkenGa naar voetnoot78..
Op 15 juli 1556 kwam in Constantinopel de Venetiaanse koopman Michael Zernovitz aanGa naar voetnoot79.. Hij kende Constantinopel reeds. Maar zijn handelsactiviteit in kringen van Venetiaanse kooplieden in Pera was niet zijn enige bezigheid. Hij bracht veel tijd door in kringen rond het hof van de sultan en hij berichtte hierover in het diepste geheim aan koning Ferdinand. Niet lang voor zijn komst in Constantinopel, in het voorjaar van het jaar 1556, had hij namelijk het hof van de koning bezocht en hem zijn diensten aangeboden. Er werd bij die gelegenheid ook afgesproken dat zijn contacten met de koning geheim zouden blijven voor de drie gezanten, zodat hij gemakkelijk toegang kreeg tot de Franse gezant en de Venetiaanse bailo en tot de pasja's en hun omgeving. Al na zeer korte tijd beschikte Zernovitz in Constantinopel over de beste contacten. Hij werd daarbij geholpen door zijn grote talenkennis, ondermeer van het Turks. De Venetiaanse bailo en de Franse gezant dongen weldra naar zijn diensten en hoewel hij aanvankelijk een vaste betrekking in dienst van een van hen had geweigerd, gaf Rüstem hem in 1558 opdracht om de bailo te dienen als tolk. Ongeveer elke twee weken schreef Zernovitz zijn gecodeerde brieven met waardevolle informatie naar WenenGa naar voetnoot80..
| |
De voorbereidingen voor de reis naar Amasya.
Na aankomst van Busbequius besloten de drie gezanten dat zij de volgende dag Ibrahim Pasja zouden bezoeken, Süleymans plaatsvervanger in Constantinopel. Zij vroegen hem verlof voor een reis naar de sultan die met zijn leger in Amasya bivakkeerde. De pasja, gewaarschuwd door gefluister van de raadgevers om hem heen, slikte een overhaaste toestemming in en besloot tenslotte dat de gezanten het antwoord moesten afwachten dat een bode in Amasya zou gaan halenGa naar voetnoot81.. Op de tweede dag na Busbequius' aankomst vond een beleefdheidsbezoek plaats aan Rüstem Pasja die naar verwachting spoedig weer een rol zou gaan spelen op het politieke toneel.
In de instructies aan de gezanten was nadrukkelijk opdracht gegeven voor dit bezoek aan Rüstem Pasja en ook aan zijn broer
| |
| |
Sinan Pasja; er waren daartoe in Wenen geschenken meegegevenGa naar voetnoot82.. Want reeds in het voorjaar hadden Verantius en Zay geschreven dat er geruchten waren dat de macht van Rüstem weer toenam en dat zijn broer Sinan weer in de oude waardigheid zou worden hersteldGa naar voetnoot83.. Korte tijd later berichtten zij dat de gesprekken met Ibrahim Pasja plezieriger verliepen dan die met Rüstem ‘bij wie wij hebben gezucht en gezweet’Ga naar voetnoot84.. Begrijpelijk is dan ook hun bezorgdheid dat Rüstem met steun van zijn schoonmoeder en zijn vrouw in zijn oude waardigheid zou worden hersteldGa naar voetnoot85..
Rond kerstmis van het afgelopen jaar hadden velen Rüstem gefeliciteerd, nadat het gerucht was verspreid van zijn herbenoeming als eerste vizier. Süleyman zou namelijk vanwege de grote rivaliteit tussen Ahmed Pasja en Ali Pasja binnenskamers hebben gezegd dat de wedijver van zijn pasja's Rüstem tot het pasja-ambt terugriepGa naar voetnoot86..
Op 12 januari had Rüstem verschillende soorten lekkernijen (‘bellaria diuersi generis’) aan Verantius en Zay gestuurd. Zij gisten naar de reden van deze onverwachte geste van de ‘onrustwekkende man’ (‘hominis turbulenti’): óf Rüstem wilde hen tot zijn standpunt overhalen en afhouden van een andere stellingname, óf hij wenste niet de geschenken van de koning voor de pasja's mis te lopen; óf, een andere mogelijkheid, hij verlangde vóór de sultan Ferdinands standpunt te vernemen in zake Zevenburgen; óf, tenslotte, Rüstem probeerde hen te bewegen tot de vrede waartoe hij, in verwachting op herstel van zijn oude positie, het initiatief had genomen. Het bezoek dat Verantius en Zay daarop aan Rüstem hadden gebracht, bleef beperkt tot het uitwisselen van beleefdheden. De Pasja zei dat als de koning echt vertrouwen in hem had, hij gevolg moest geven aan Süleymans eisen. Omdat de beide gezanten vermoedden dat Rüstem hen op verkeerde woorden wilde betrappen, prezen zij uit voorzichtigheid bijna al zijn woordenGa naar voetnoot87..
Na Busbequius' aankomst in Constantinopel werd dus een tweede bezoek aan Rüstem gebracht. Nu brachten zij als geschenken twee vazen en duizend goudstukken mee. Het geschenk voor Rüstem bedroeg echter 1.000 goudstukken minder dan aanvankelijk was bedoeld, daarvoor in plaats echter gaven zij twee vazen; Ibrahim gaven ze 100 goudstukken meer, maar dit woog niet op tegen het bedrag dat met het kleinere geschenk voor Rüstem werd bespaard.
| |
| |
Zodoende bewaarde men geschenken voor latere gelegenhedenGa naar voetnoot88.. Op hun vraag of hij ‘overeenkomstig zijn gewoonte’ de belangen van koning Ferdinand wilde begunstigen, antwoordde Rüstem dat hij dit zou doen, mits de koning van plan was gehoor te geven aan de brief die de sultan hem geschreven had. Busbequius zei dat hij niets over de inhoud van het antwoord mocht zeggen.
Op Rüstems vraag wie Busbequius eigenlijk was, antwoordden Verantius en Zay dat hij een Vlaams edelman was die reeds heel wat jaren in dienst van Ferdinand was. Daarna vroeg Rüstem naar de oorlog tussen de Spanjaarden en de FransenGa naar voetnoot89. en hij wilde vervolgens weten wie bij de dood van Karel V hem als keizer zou opvolgen, Filips II of Ferdinand en of beide vorsten goed met elkaar overweg konden. Toen het gesprek op Hamza Beg kwam die de koning een slechte dienst had bewezen, brak Rüstem het gesprek af met de woorden dat het tijd was voor het gebedGa naar voetnoot90..
Verantius en Zay noemden Rüstem ‘tegen verwachting meegaand’; ze hadden zijn gewone temperament (‘animum’) en hardnekkige pogingen (‘pertinaciam’) om het besluit van de koning over Zevenburgen te leren kennen, gevreesdGa naar voetnoot91..
Op 25 februari kwam een bode uit Amasya met het bevel dat de drie gezanten zich naar het hof van de sultan moesten haastenGa naar voetnoot92.. Nu was ook hun vrees weggenomen dat slechts één van hen hiertoe verlof zou krijgenGa naar voetnoot93.. Er heerste inmiddels bij de gezanten een groeiende onzekerheid over het welslagen van de onderhandelingen die in het verschiet lagen. Er waren geruchten over een vrede van de sultan met de sjah en de activiteiten van gezanten uit Frankrijk en Zevenburgen werden met argusogen gadegeslagen.
Verantius en Zay concludeerden op 23 januari dat een gerucht van de komst van een Perzische gezant naar Süleyman waarschijnlijk samenhing met Busbequius' komst ten einde hun volharding bij de onderhandelingen te breken. Immers, in Constantinopel gingen de oorlogsvoorbereidingen dagelijks door en men vertelde rond dat de Turken van plan waren gedurende verscheidene jaren Aleppo te versterken, totdat zij de Perzen hadden ingelijfd ofwel hadden vernietigd. Ook waren er in Constantinopel en Galata branden gesticht door de Perzen: in de afgelopen nacht waren tien brandstichters door de nachtwacht aangehouden. De branden zouden zijn veroorzaakt om bij de bevolking de gedachte aan oorlog te wekkenGa naar voetnoot94.. Op 6 februari meldden de gezanten dat paardenstaarten
| |
| |
waren opgehangen als teken van een naderende veldtochtGa naar voetnoot95..
Er waren berichten over invallen van de Perzen in de gebieden van de Georgiërs. Koninkjes die de Turkse partij aanhingen waren gestraft en gedoodGa naar voetnoot96..
Op 2 maart was de komst van de Perzische gezant nog onzeker. De sjah zou de sultan hebben geschreven vrede te wensen, als de sterke vestingen Van en Erzurum zouden worden ontmanteld. Maar de sultan zou dit niet willen. Een gevangen slaaf van de sjah had onder tortuur bekend dat de sjah geen vrede wilde, niet de godsdienst van de sultan over wenste te nemen en ook niet zijn zoon als gijzelaar wilde gevenGa naar voetnoot97.. Volgens geruchten wilde Süleyman naar het voorbeeld van zijn vader nog voordat de oorlog met Perzië zou beginnen naar Jeruzalem reizenGa naar voetnoot98.. Pas in Amasya hoorden de gezanten dat Süleyman toch niet van plan was naar Jeruzalem te reizen, maar dat hij na het vertrek van de Perzische gezant naar Constantinopel zou terugkerenGa naar voetnoot99.. Op 6 februari wisten de gezanten dat de sultan dat jaar geen grote oorlog zou voeren: de gebieden waar hij zich met zijn leger ophield, hadden al lang geen oogsten opgeleverdGa naar voetnoot100..
Vooral het optreden van de Franse gezanten baarde Verantius en Zay zorgen. Begin januari schreven Verantius en Zay dat een Franse gezant die aangeduid werd als ‘Baro’, met zes mannen was aangekomen. Michel de Codignac, die reeds een jaar als Frans ambassadeur in Constantinopel was gevestigd, zou naar de sultan reizen, ten einde schepen en 15.000 soldaten te vragen. Met een oorlog in Apulië wilden de Fransen het koninkrijk Napels verhinderen dat het de hertog van Florence en de Spaanse troepen zou helpen bij het beleg van Siena. Naar men zei, hadden de Franse gezanten als opdracht een vrede van Ferdinand en de sultan te voorkomen. Zij hadden een volmacht om de zoon van koningin Isabella van Zevenburgen namens de koning een huwelijk voor te stellen met een meisje van hoge afkomst en nauw verwant met de koning. Een Franse gezant met de naam De Cambrai (‘Cambray’) zou naar Polen zijn gereisdGa naar voetnoot101.. Verantius en Zay waarschuwden
| |
| |
Ferdinand geen gelegenheid te geven tot het verstoren van de vrede in Italië en langs de grenzen: de Turken zouden een inbreuk op de wapenstilstand kunnen aangrijpen om de vrede te weigeren, geheel overeenkomstig de wens van de FransenGa naar voetnoot102..
Ook op 6 februari merkten Ferdinands gezanten op dat De Codignac en de man die naar Constantinopel was gekomen, rond 24 januari waren vertrokken naar Amasya. Zij wilden Turkse hulp voor hun strijd op zee en streefden ernaar een vrede van Süleyman met Ferdinand te verhinderen, omdat die de koning de gelegenheid zou geven zich met Karel V tegen Frankrijk te verenigenGa naar voetnoot103..
Op 8 maart was bekend dat 100 galeien aan de Fransen waren toegezegd en daarenboven alle piraten van Afrika en Griekenland. Piyale Aga, de onlangs aangestelde opperbevelhebber van de Turkse vloot, zou ook uitvarenGa naar voetnoot104.. Dragut, de voormalige bevelhebber van de Turkse vloot, zou hem vergezellen. Hun vloot zou zich aansluiten bij de 40 Franse schepen. De Fransen wilden zo snel mogelijk Siena te hulp komen. Elba, Piombino en Porto Ercole zouden de belangrijkste standplaatsen van de Turkse vloot zijn. Behalve deze kuststreken zouden ze het gebied van Genua bedreigen. Een toegevoegde notitie bewees nog eens de kortstondige waarde van veel van deze geruchten: niet 100 maar 60 schepen én de schepen van de piraten (over het juiste aantal werd nog getwist) zouden uitvaren, maar niet onder de te jonge en te onervaren Piyale, maar, tot tevredenheid van de Fransen, onder Dragut. Het zou voor de Turken moeilijk zijn de schepen met soldaten en roeiers uit te rustenGa naar voetnoot105..
Intussen volgden de gezanten nauwlettend de plannen die in Zevenburgen tegen de koning werden gesmeed. Zo berichtten zij ondermeer dat terwijl De Codignac zich naar Amasya had begevenGa naar voetnoot106., de eerdergenoemde Franse gezant De Cambrai op weg was met berichten uit Polen. Op 2 maart 1555 kenden de gezanten ook het voorstel van deze Franse gezant die in Polen bij Isabella was geweest. De Cambrai wilde Transsylvanië heroveren met behulp van 50.000 gewapende mannen, die de Franse koning zou sturen,
| |
| |
en die door Bosnië en Servië naar Transsylvanië zouden marcheren. Maar de pasja's hadden na het vertrek van de gezant hartelijk gelachen om dit voorstel: de sultan kon niet zo waanzinnig zijn dat hij zo een grote christelijke legermacht midden in zijn gebied zou toelatenGa naar voetnoot107..
Isabella had De Cambrai een bisschopszetel in Transsylvanië beloofd, als een vrede tussen Ferdinand en de Turken zou worden verhinderdGa naar voetnoot108..
Aldus bestond er weinig twijfel dat de gezanten van Frankrijk en Zevenburgen samenspanden tegen FerdinandGa naar voetnoot109.. Het optimisme over de vredeskansen, waarvan de gezanten blijk gaven tegenover Nicolaus Olahus, aartsbisschop van GranGa naar voetnoot110., had dan ook zeker geen andere bedoeling dan de achterban in Hongarije moed in te spreken.
| |
De reis van Constantinopel naar Amasya.
De voorbereidingen van de drie gezanten voor de reis naar Amasya werden pas op 7 maart afgesloten met het overbrengen van de paarden, wagens, dienaren en bagage naar Skutari (Üsküdar)Ga naar voetnoot111.. Daar, aan de overzijde van de Bosporus, was het vertrekpunt van menige karavaan naar Ankara, Aleppo, Tokat en de andere handelssteden binnen en buiten de grenzen van het Ottomaanse rijk. Twee dagen later staken de drie gezanten zelf de Bosporus over. De eerste nacht brachten zij door in SkutariGa naar voetnoot112..
Op 14 maart werd het oude Nicea (Iznik) bereiktGa naar voetnoot113., twee dagen later de plaats JenisehirGa naar voetnoot114., die in deze tijd slechts aan weinig buitenlanders bekend was. Reizend langs Bozüyük boog men ten noorden van Eskisehir naar het oosten af. Via nu veelal niet meer bestaande plaatsen kwam men in Ankara aan; het staat niet vast waar de rivier de Sakarya werd overgestokenGa naar voetnoot115..
Op 28 maart werd Ankara bereiktGa naar voetnoot116.. Twee dagen later werd de reis voortgezet in noordoostelijke richting. Enige tijd
| |
| |
begeleidde de rivier de Kizil Irmak (‘Halys’) de reizigers, daarna staken zij deze over en reisden in de richting van Corum. Amasya kwam na een reis van 30 dagen op palmzondag (7 april) in zichtGa naar voetnoot117..
Busbequius merkte zelfbewust op dat vóór hem niemand de route naar Amasya had beschreven: derhalve gaf hij alle namen van de halteplaatsenGa naar voetnoot118.. Ook nu plaatste hij de vermeldenswaardigheden van de reis van Constantinopel naar Amasya en die van de terugreis naar Constantinopel bijeen in één enkel verslag van de heenreis. De belangrijkste bron voor de kennis van deze reis is het dagboek van Hans
Dernschwam.
Waarover sprak men zoal tijdens deze lange reis? Natuurlijk in de eerste plaats over de route zelf: de reizigers spanden zich in om steden, dorpen, rivieren, bergketens en historische
| |
| |
gebouwen te verbinden met de kennis die uit de oudheid was overgeleverd. Er was verder veel aandacht voor de dieren die zich onderweg lieten zien, of voor planten die op grond van Dioscorides in deze streken konden worden verwacht. Ook werd ijverig gespeurd naar oude munten en Latijnse en Griekse inscripties. Daarnaast werd de interesse gewekt door de levenswijze der plaatselijke bevolking, de typische huizenbouw, de wijze van landbewerking, en ook door onderwerpen als maten, gewichten en prijzen.
Er waren ontmoetingen met de plaatselijke bevolkingGa naar voetnoot119., dikwijls ook met Hongaren, Duitsers en andere christenen die als slaven in het binnenland leefden. Aan de hand van enkele voorbeelden uit het werk van Busbequius en Dernschwam zullen we hun weg naar Amasya wat preciezer volgen. Enkele inhoudelijke parallellen en verschillen tussen hun geschriften treden daarbij aan het licht.
Bij Skutari, aan het begin van de reis, merkten Busbequius en Dernschwam op dat hier eens het oude ‘Chalcedon’ (Kadiköy) gelegen moest hebbenGa naar voetnoot120.. De tocht leidde aanvankelijk door een nogal dicht bevolkte streek met druk verkeer. Het maakte indruk, toen op 11 maart, in de buurt van Gebze, de Franse gezant te paard (en met verscheidene paarden bij zich) hun tegemoetkwamGa naar voetnoot121.. Vele Bulgaarse boeren trokken te paard naar het leger van de sultan; Dernschwam schreef dat zij gelijk de marketenters (‘lixe’) bij de Romeinen allerlei diensten in het leger vervulden en dat zij werden betaaldGa naar voetnoot122.. Niet veel verder, bij Gebze, wist men dat daar eertijds het oude Libyssa had gelegen, bekend door Hannibals graf. Dernschwam verwees naar het werk van de historicus-geograaf Gaius Julius SolinusGa naar voetnoot123..
In Nicomedia (Izmid), een volgende halteplaats, zag men de arbeiders druk bezig met het afbreken van antieke bouwwerken; de stenen waren bestemd voor de bouw van de grote Süleyman-moskee in de hoofdstad. Dernschwam, die dit vermeldt, schrijft: ‘Alda das schon schlos vnd palatium vor gestanden, seind jetz nur hundtz vnd schwalben nester vmb den berg herumb. Scheindt trefflich gros vnd vil gewaldig altt stainen gepew vnd palatia alda gewesen, die nur gewaldige khonige haben mussen bawen zw eim wunder, dan so grosse schene aussgehawen stuk von marmelstain an dem gepew gestanden, die man jetz nicht handeln, heben, noch vil hundert man ruren mochten. Hot man gleich zerschlagen, wy wyr alda gewesen sein’Ga naar voetnoot124..
| |
| |
Misschien dacht Busbequius aan dit voorval, toen hij vertelde dat de resten van thermen in Nicea, dat zij na Nicomedia aandeden, door de Turken werden afgebroken voor de bouw van openbare gebouwen en dat tijdens hun aanwezigheid een bijna gaaf beeld van een Romeinse soldaat werd opgegraven, dat door de Turken spoedig met mokerslagen werd verminkt. Toen de reizigers er blijk van gaven dit erg te vinden, werden zij door de werklui uitgelachen, die vroegen of zij het naar hun gewoonte wilden aanbiddenGa naar voetnoot125.. Dernschwam maakte voor wat betreft Nicea geen melding van het verzamelen van stenen, wel vertelde hij dat in Nicea kerkjes en gebouwen door de Turken waren neergehaald.
Over goed geplaveide en brede wegen was het gezantschap naar Nicea gereisdGa naar voetnoot126.. Hier rustte Busbequius in het paleis, waar, naar hij dacht, ooit het concilie (van 325 na Chr.) was gehoudenGa naar voetnoot127.. Zowel op de heen- als de terugweg werd er hier één dag gerust. Tot de bezienswaardigheden van de stad behoorden de vier oude poorten en de indrukwekkende murenGa naar voetnoot128.. Tijdens de terugreis werden hier volgens Dernschwam veel inscripties gevonden en ‘doctor Wachtelbain’ (Quackelbeen) tekende een Griekse inscriptie op, die zich bevond in de ingang van een Griekse kerkGa naar voetnoot129.. Busbequius' geheugen lijkt betrouwbaar, wanneer hij het heeft over de ontdekking van oude Latijnse inscripties op de poorten van de stad en eraan toevoegt dat ze herinneren aan de hernieuwing van de stad ‘door een zekere Antoninus, welke herinnerde hij zich niet, maar zeker door een keizer Antoninus’Ga naar voetnoot130.. Dernschwam immers schreef: ‘(..) Vnd wie man die epitaphia an mer ortten gefunden darbej, haben ainer vnd ander khaiser, auch andere grosse hern, ein jeder sunderlich ein thurn gepawt (..). Hot 4 thor gehapt, daruntter zway thor gewaldig gewesen im einzug vnd auszug, die andern zway thor seind zerschlaifft. Hot sunst in 10 klaine pfortten gehapt, auch aine gefunden von dem kayser Marco Aurelio; er gepawth hot mit seiner vberschrifft gegen dem See’Ga naar voetnoot131..
In de plaats Czaus Sadan bezocht Busbequius een onderaardse woning; het was in feite één van de vele in de grond gebouwde woningen en karavanserais onderwegGa naar voetnoot132.. Veilig was dit land met verspreide dorpjes en nederzettingen van nomaden allerminst. 's Nachts werd het gezelschap volgens gebruik bewaakt door de tsjausjen, janitsaren en bewonersGa naar voetnoot133.. De gezanten leefden waar de omstandigheden dit toelieten in comfortabeler omstandigheden dan
| |
| |
de leden van hun gevolgGa naar voetnoot134.; in de plaats Bozüyük kregen zij tsjorba (soep), rijst en vlees aangebodenGa naar voetnoot135..
Bij de opsomming van de halteplaatsen beging Busbequius vervolgens een fout toen hij Chilancyck en Jalachich - in feite twee namen voor éénzelfde plaats - als twee halteplaatsen telde tussen Zugli en PotughinGa naar voetnoot136..
De schrijver gaf als redenen voor het lage tempo dat het gezelschap aanhield tijdens de reis naar Amasya het feit dat de Perzische gezant nog niet in die plaats was aangekomen en verder ook de hitte. Dernschwam maakt van dit laatste geen melding en het is de vraag of Busbequius zich hier niet vergiste met de hitte die in juni op de terugreis heerste, toen velen van het gezantschap ziek werdenGa naar voetnoot137.. In Ankara werd opnieuw een dag gerust. Onderweg waren reeds de vele schapen en geiten opgevallenGa naar voetnoot138., nu was er gelegenheid voor de bezichtiging van de verwerking en het verven van de AngorawolGa naar voetnoot139..
Vóór Ankara hadden de reizigers zich afgevraagd welke van de rivieren die zij overstaken de Sakarya was, nu, voorbij die stad rees dezelfde vraag bij de Kizil Irmak (‘Halys’). Bij Busbequius vinden we verwisseling van de rivier Adschi Su met de Kizil IrmakGa naar voetnoot140.. Aan de oevers van deze rivier vond men bossen zoethoutGa naar voetnoot141.. Deze plant kon met behulp van Dioscorides worden gedetermineerd. Busbequius vertelde ook dat Frans Zay in de rivier de Halys visnetten uitwierp; Dernschwam kwam met hetzelfde verhaal, maar pas op de terugreis uit Amasya en niet alleen bij de Halys, maar ook bij de SakaryaGa naar voetnoot142.. In het dorp Theke, niet ver van Corum, verwonderden de reizigers zich over het Derwisj-klooster, de verering door de Derwisjen van de held Hidrellez (‘Chederle’), die dezelfde was als St. Joris en over de wonderlijke verhalen die over Chederle verteld werdenGa naar voetnoot143.. Bij Amasya merkten zij op dat die streken sinds de moord op Mustafa de Turken vijandig gezind waren: de bewoners heulden heimelijk met de Perzen en de sultan liet velen van hen ombrengenGa naar voetnoot144..
De gezanten stuurden twee dagreizen van Amasya verwijderd een tsjausj vooruit om een onderkomen te regelen. Over diens ontvangst schreef Dernschwam: ‘In 2 tagrais von Amasya haben die bothschaffter ein czaus vor an gesant, herbrige zubestellen. Sol der
| |
| |
Achmut b<asch>a gefragt, wie das sy solang aussen gewest, wieuil tag noch dem anzaigen sy verhart zw Constantinapol vnd in wieuil tagen sy herein khommen. Als er geanth<wortet>, in 15 tagen sich gerust, in 1 monat herein gefarn, wegen vnd reder zerprochen hetten, darauff der b<asch>a, worum sy nicht zw ros khomen, ab sy auch hendtschuch hetten, das sy die sunne nicht verprente, dormit sy vnser verspotten vnd wol billich. Man sicht khain hendtstschuch bey inen, dorumb sy hende haben wie die moren’Ga naar voetnoot145..
Op palmzondag, 7 april, kwam het reisgezelschap in Amasya aanGa naar voetnoot146., de stad, waar - zo merkte zowel Busbequius als Dernschwam op - Strabo was geborenGa naar voetnoot147.. Zij werden in het midden van de stad geherbergdGa naar voetnoot148.. De ontvangst van de gezanten was eervol en overeenkomstig hun waardigheidGa naar voetnoot149..
| |
De onderhandelingen aan het hof van sultan SüleymanGa naar voetnoot150..
Op 10 april werden de gezanten ontvangen door Ahmed Pasja, de eerste vizier. Het geschenk voor hem bestond uit vier (zilveren) bekersGa naar voetnoot151.. De pasja, niet onwelwillend, vroeg naar het verloop van de reis en naar de koning. Daarna stelde hij ook het verdrag van Ferdinand en Isabella aan de orde. De gezanten antwoordden volgens hun instructies dat de koning erop vertrouwde dat de sultan dit beschouwde als een verdrag dat noch door list noch door geweldGa naar voetnoot152. tot stand was gekomen en dat de sultan niet zou willen dat dit verdrag verbroken werd, want dit zou voor de koning een groot gezichtsverlies betekenen.
Ahmed Pasja gaf ten antwoord dat de sultan niet zou toestaan dat de jonge Johannes Sigismundus (Zapolya) volledig werd buitengesloten. Beide partijen moesten een deel opgeven. Ferdinand diende een van zijn dochters aan de jonge Johannes Sigismundus uit te huwelijken. Maar bij de sultan
| |
| |
zou de uiteindelijke beslissing liggen. De gezanten bezorgden de pasja de volgende dag op zijn verzoek een schriftelijke uiteenzetting van Ferdinands standpuntGa naar voetnoot153..
Diezelfde dag vereerden de gezanten ook de tweede vizier Ali Pasja, en de derde vizier Mehmed Pasja met geschenken; elk van hen kreeg 2 (zilveren) bekersGa naar voetnoot154..
Na ontvangst van de brief van de gezanten werd de houding van Ahmed Pasja en zijn collega's allengs grimmiger. Busbequius schreef na afloop dat zij er vanaf het begin van uit schenen te gaan dat de Oostenrijkse gezanten informatie achter de hand hielden. Zij waren erop uit de verdere instructies van de gezanten te leren kennenGa naar voetnoot155..
Op 18 april werden de gezanten nogmaals bij Ahmed Pasja toegelatenGa naar voetnoot156. e In een uitvoerige rede gaven de gezanten een uiteenzetting van het standpunt van de koning. In een lange discussie hield de pasja vol dat de gezanten vergeefs met de sultan over Zevenburgen zouden onderhandelen. Overeenkomstig het gebruik wilde hij een kopie van het geschrift dat zij de sultan gingen aanbiedenGa naar voetnoot157.. Op 21 aprilGa naar voetnoot158. vond de ontvangst in de divan plaats. Een onderhoud met de pasja's ging aan de audiëntie van de sultan vooraf. In grovere bewoordingen eisten dezen dat Zevenburgen aan de sultan werd overgelaten.
Terwijl de gezanten zich inspanden nog eens het standpunt van hun koning toe te lichten, werden zij bij de sultan geroepen. Busbequius beschrijft in zijn eerste Turkse brief hoe zij een voor een voor de sultan werden gevoerd, terwijl kamerheren hen bij hun armen vasthieldenGa naar voetnoot159.. De sultan hield zijn handen bedekt door een doek zodat ze niet gekust konden worden. Daarna werden de gezanten teruggeleid naar de tegenovergelegen muur zonder dat zij de sultan de rug toe mochten keren. Toen eerst kreeg Busbequius gelegenheid om te spreken. Maar omdat de eisen van de koning vol waardigheid waren en de sultan meende dat hem niets geweigerd mocht worden, werden ze met onredelijkheid ontvangen en ‘vol afkeer’ (‘veluti fastidiens’) antwoordde de sultan slechts met de woorden ‘Guisel, Guisel’, dat betekent letterlijk ‘Mooi, mooi’Ga naar voetnoot160..
Busbequius' verslag aan de koning is minder uitvoerig: na het gebruikelijke ceremonieel, het geven van de geschenken - een voorwaarde voor toelating tot de sultanGa naar voetnoot161. -, de overhandiging van het tribuut en tenslotte na enkele woorden van de gezanten, hadden
| |
| |
de pasja's bevel gegeven heen te gaan. Zij zeiden dat het niet nodig was de woorden van de vorige dag te herhalen die ook reeds op schrift was gegevenGa naar voetnoot162.. Dezelfde dag nog kwam het bericht van de pasja's dat de sultan Zevenburgen niet afstond aan de koning.
Enkele dagen later - Dernschwam spreekt van 25 aprilGa naar voetnoot163. - werden de gezanten opnieuw door Ahmed Pasja ontboden. Hij herinnerde eraan dat hij de gezindheid van de sultan goed had voorspeld: de gezanten moesten goed overwegen, wat ze deden. Toen de drie zagen dat ze weinig te verwachten hadden, waagden ze het de pasja's grote sommen geld aan te bieden, als de sultan Zevenburgen aan de koning zou overlaten. De een boden ze 10.000, de ander 14.000 en de laatste 4.000 dukaten. De pasja's luisterden niet tegen hun zin, maar boden geen vooruitzichtenGa naar voetnoot164..
Hierna bleven de gezanten vele dagen thuis. Nieuwe bezoeken aan de pasja's - op 11 mei bij de drie pasja's afzonderlijk en op 14 mei bij de pasja's gezamenlijkGa naar voetnoot165. - brachten slechts een verharding van de standpunten. Een aanbod van een huwelijk tussen een dochter van Ferdinand en de jonge Johannes Sigismundus werd nu door de pasja's afgewezen.
De gezanten hadden hun hoop gevestigd op beloften van de emirahur, de opperstalmeester van de sultan, die over grote invloed bij de sultan zou beschikkenGa naar voetnoot166.. Zij beloofden de man 20.000 dukaten, wanneer door zijn toedoen de onderhandelingen een gunstige wending zouden nemen. Toen de stalmeester hen lange tijd met ijdele hoop had vastgehouden, gaf hij toe niets te kunnen bereiken.
Dagelijks kwamen nu boden namens de pasja's zeggen dat de gezanten met andere voorstellen moesten komen, of anders toestemming moesten vragen voor hun vertrek. Eén bode toonde een brief, waarin de sultan de oorlog afkondigde tegen de koning en hij voegde eraan toe dat dit stuk reeds verzonden was.
Een verzoek van de gezanten om uitstel wezen de pasja's als belachelijk van de hand: reeds lang genoeg was er over deze zaak gepraat. Het was volstrekt duidelijk dat de koning had opgedragen
| |
| |
wat zij moesten doen. Malvezzi was teruggestuurd om een duidelijk antwoord te brengen. De gezanten antwoordden dat de sultan evenveel vertrouwen moest hebben in de koning als deze in de sultan had gesteld. Eindelijk, nadat zij hadden gezworen geen andere opdracht van de koning te hebben gekregen, begonnen de pasja's enig geloof te hechten aan hun woorden. Op dat moment werden de feesten gevierd ter ere van de vrede die gesloten was met de Perzische gezant.
Verantius, Zay en Busbequius hadden de koning op 26 april geschreven dat de Perzische gezant reeds de grens van het Ottomaanse rijk was gepasseerd. Turkse soldaten waren hem tegemoet gegaan ten einde hem eer te bewijzen. Op 3 mei schreven zij andermaal aan de koning dat de Pers binnen 12 dagen zou aankomen. Op 17 meiGa naar voetnoot167. kwam de Perzische gezant dan eindelijk in Amasya aan, begeleid door 18 mannenGa naar voetnoot168.. De pasja's en de sultan ontvingen hem met grote eer. De geschenken die de Perzische gezant had meegebracht maakten grote indruk op de Europeanen: het waren ondermeer een tent bestaande uit 12 vertrekken, tapijten, bogen met pijlenkokers, Indische stenen en met goud geweven stoffen. Busbequius' herinnerde zich vooral een kostbare KoranGa naar voetnoot169..
Op 22 mei werd de Perzische gezant door de sultan ontvangen en op 23, 26 en 29 mei was hij met zijn gehele gezelschap achtereenvolgens te gast bij Ahmed Pasja, Ali Pasja en Mehmed Pasja; Ali Pasja, de tweede vizier, hield bij deze gelegenheid een groot feest in een tuin. Dit indrukwekkende festijn werd gadegeslagen door de leden van het Oostenrijkse gezantschap, die in een huis op enige afstand waren ondergebrachtGa naar voetnoot170.. De bepalingen van het nieuwe vredesverdrag met de Perzen bleven geheim. Men kreeg slechts te horen dat de voorwaarden zeer eenvoudig warenGa naar voetnoot171..
De sultan en zijn pasja's hadden geen definitief antwoord aan de gezanten van Ferdinand gegeven, zolang er nog niets bekend was over een vrede met de PerzenGa naar voetnoot172.. Toen deze gesloten was, kwamen de gezanten in nog grotere verlegenheid.
Daarop kwam de dragoman Ibrahim, die bekend stond als een begunstiger van koningin Isabella, naar de gezanten. De gezant van Zevenburgen had hem gewaarschuwd voor
| |
| |
Isabella's angst dat de Turken Transsylvanië niet meer zouden teruggeven, wanneer zij het met hun legers zouden zijn binnengevallen. Dit was voorheen ook met Hongarije geschied. Ibrahim klaagde over het geringe vertrouwen van de gezanten in hem. Hij gaf hun het advies een wapenstilstand van enkele maanden te vragen. In die tijd zou Busbequius naar Ferdinand moeten reizen ten einde zekerheid te vragen over Zevenburgen en over de mogelijkheid van een huwelijk tussen een dochter van Ferdinand en Johannes Sigismundus Zapolya. Verantius en Zay zouden echter in Constantinopel moeten wachten. Dit voorstel werd spoedig daarna door de pasja's geaccepteerd. En aldus kwam een nieuwe wapenstilstand van zes maanden tot stand.
Toen de gezanten overeenkomstig hun instructies verlangden dat Busbequius in Constantinopel zou mogen blijven en dat Verantius en Zay mochten terugkeren, weigerden de pasja's dit, want ‘wie een slecht bericht had gebracht, diende het ook terug te brengen’Ga naar voetnoot173..
De drie gezanten gaven als achterliggende reden voor deze eisen van de pasja's dat de terugkeer van Verantius koningin Isabella niet wenselijk voorkwam. Ook Zay zouden de Turken, indien het tot een oorlog zou komen, vanwege zijn militaire bekwaamheid niet gemakkelijk laten gaanGa naar voetnoot174.. Hiermee dan waren de onderhandelingen beëindigdGa naar voetnoot175..
Naar Turks gebruik nam Busbequius als vertrekkend gezant op 27 mei de geschenken van de sultan in ontvangst: ‘ein Kafftan von Samat und gold mit samat under futtert, und ein ober gulden samaten rok mit grienem tuche gefuttert und aff zerung 10.000 asper’ voor Busbequius, en daarenboven nog kledingstukken voor zijn dienaren. Dernschwam sprak met afkeuring over de kwaliteit van deze geschenkenGa naar voetnoot176..
De afscheidsaudiëntie van Busbequius bij de sultan vond plaats op 28 meiGa naar voetnoot177.. Omdat een goede naleving van de wapenstilstand voor de koning van het grootste belang was, verklaarde Busbequius na onderling overleg met zijn collega's dat hij verwachtte met een aangenaam antwoord terug te keren. De sultan antwoordde hierop slechts dat hij hetzelfde hoopte, maar keek dit keer welwillend en hield zijn handen overeenkomstig de gewoonte vrij voor de handkus. De sultan had die dag een geneesmiddel gebruikt, zodat men meende dat hij met moeite een audiëntie zou geven. Nadien werd Süleyman zwaar ziek, want een heviger hitte placht de zweer op zijn been te verergerenGa naar voetnoot178..
| |
| |
| |
De terugkeer uit Amasya naar Wenen.
Toen de gezanten Ahmed Pasja op 1 juni om toestemming vroegen voor hun vertrek naar Constantinopel, ontving Busbequius een vergulde zak met een lange brief en de opdracht om binnen zes maanden een antwoord terug te brengen. Hierna bezochten zij ook de twee andere pasja's met eenzelfde verzoek om verlof voor de terugreisGa naar voetnoot179..
De volgende ochtend vroeg, op pinksterdag, vertrokken zowel de Perzische gezant, als de Oostenrijkse gezantenGa naar voetnoot180.. Beide gezantschappen volgden - op enige afstand - dezelfde weg, totdat de weg zich splitste in oostelijke en westelijke richting. Zij zagen de vlakte rond Amasya vol met tenten van het Turkse legerkampGa naar voetnoot181..
In Busbequius' Turkse brieven is de terugreis, die grotendeels langs hetzelfde traject als de heenreis voerde, in enkele regels samengevat. Dernschwam verhaalde de gebeurtenissen tijdens de terugreis in detailGa naar voetnoot182..
Het tempo lag nu hoger, de dagmarsen waren langer, want de wapenstilstand was slechts kort. Ook anderszins was de reis zwaarder. De hitte, de stank en de kwaliteit van het water, de wijn, het vlees en het brood in Amasya hadden vele leden van het reisgezelschap verzwaktGa naar voetnoot183.. Busbequius, niet opgewassen tegen de hitte die er heerste, voelde zich een groot deel van de reis ziek en verzwakt bereikte hij ConstantinopelGa naar voetnoot184.. Op 23 juni werd Skutari bereikt. Diezelfde avond nog vond de oversteek naar Constantinopel plaatsGa naar voetnoot185.. In de Turkse hoofdstad liet men de wagens herstellen. Quackelbeen drong er bij Busbequius op aan enige rust te nemen en de heilzame werking van koudwaterbaden te beproeven, hetgeen hij deedGa naar voetnoot186..
Amper twee weken later, op 3 juli, verliet Busbequius de Turkse hoofdstadGa naar voetnoot187.. Hij was volgens zijn collega's nog niet geheel hersteld, maar wilde vanwege de consequenties van de zaak niet langer
| |
| |
wachten om Ferdinand op de hoogte te brengenGa naar voetnoot188.. Hans Dernschwam had besloten eveneens terug te kerenGa naar voetnoot189..
Op 7 juli werd Edirne bereikt, waar één dag rust werd genomenGa naar voetnoot190.. Op 16 juli bereikte men SofiaGa naar voetnoot191., op 25 juli BelgradoGa naar voetnoot192.. Een reis stroomopwaarts over de Donau zou te veel tijd vergen. Daarom werd dit keer over land gereisd langs Esseck (29 juli)Ga naar voetnoot193., Lug (30 juli)Ga naar voetnoot194., Mohács, Tolna, Dunaföldvár (2 augustus)Ga naar voetnoot195. en tenslotte over het Donau-eiland Csepel naar Boeda, dat op 4 augustus werd bereiktGa naar voetnoot196.. De pasja van Boeda stelde een ontvangst enige dagen uit. Pas op 7 augustus kon de reis worden vervolgd in de richting van GranGa naar voetnoot197.. De volgende dag kwam Komorn in zichtGa naar voetnoot198.. Vanhier was het nog slechts twee dagen tot Wenen.
Busbequius beschreef in zijn eerste Turkse brief vooral de reis vanaf Belgrado, want dit traject, dat over land werd afgelegd, was door hem nog niet beschreven. Dernschwam gaf in zijn dagboek een verslag van de reis in zijn geheel. Als derde bron voor de reis hebben we enkele opmerkingen in het verslag dat Busbequius na afloop van de reis voor Ferdinand opstelde.
Dat Busbequius zijn ervaringen samenvatte, is duidelijk. Dernschwam noemde elke keer weer de gevangengenomen christenen, die van de grensgebieden op weg waren naar de slavenmarkten in de grote Turkse steden. Het ging hier om groepen van tien en meer gevangenen. Maar Busbequius vermeldde dit droeve schouwspel slechts één enkele maalGa naar voetnoot199..
In Edirne stierf de huzaar Georg Diakowit. Hij was een van degenen die door Verantius en Zay was meegestuurd, omdat hij naar huis verlangde. Hij was bovendien de eerste die overleed sinds Verantius en Zay zich naar het hof van de sultan hadden begevenGa naar voetnoot200.. Busbequius prees in zijn eerste Turkse brief zijn arts Quackelbeen, die met het naar knoflook ruikende ‘Scordion’ en Lemnische aarde een besmetting voorkwam onder de mannen die de kleding van de overleden huzaar hadden aangetrokkenGa naar voetnoot201..
Nog vóór aankomst in Edirne kwam Busbequius mannen tegen, die zeiden dat zij in opdracht van Kasim Pasja de sultan gingen
| |
| |
vragen om toestemming voor de inname van drie burchten, want met deze burchten - zij noemden de naam ervan niet - in handen van de koning zou er geen vrede kunnen heersenGa naar voetnoot202..
In Edirne vielen de militaire toerustingen op, die Bayazid als gouverneur van deze plaats tijdens Süleymans afwezigheid had gemaakt met het oog op een mogelijk overlijden van zijn vaderGa naar voetnoot203.. Ook in Edirne: ‘Adì 9 July haben 4 luctatores naket vor dem bothschaffter gerungen und ir parat getrieben, wie vor zeitten bey den romern der prauch gewest’Ga naar voetnoot204..
Dernschwam beschreef het gebied langs de route door Bulgarije als een vruchtbaar land, maar leeg en dikwijls onbebouwdGa naar voetnoot205.. Onderweg nam hij veel bijzonderheden waar, die Busbequius reeds in zijn verslag van de heenreis naar Constantinopel had opgemerkt: zo bijvoorbeeld oude grafheuvels bij Philippopolis, die Dernschwam toedicht aan een ‘slag van Caesar, Pompeius of anderen’Ga naar voetnoot206.; Busbequius evenwel meende in zijn Turkse brief dat het ging ‘om heuvels die waren opgeworpen door de Turken als herinneringen aan oorlogen (die naar zij willen doen geloven vroeger veel op deze velden gestreden zijn) en als graven van mannen die de oorlog heeft opgeslokt’Ga naar voetnoot207..
Beide schrijvers noemen de opvallende klederdracht van de vrouwen in de buurt van Sofia - met name hun optorenende en breed uitlopende hoedenGa naar voetnoot208. - en verder ook de opmerkelijke uit hout gesneden beelden van herten en reebokken en andere dieren op begraafplaatsen in ServiëGa naar voetnoot209..
In Sofia hoorde Busbequius van 8.000 ruiters die werden verzameld om naar Temesvár te worden gezonden. Tussen Lasco, Mohács en Tolna kwamen hem veel klachten ter ore over Ferdinands bevelhebbers van Szigetvár en Kaposvár, die heidukken steunden bij hun invallen in het omliggende gebiedGa naar voetnoot210..
| |
| |
Deze mededeling in de brief aan Ferdinand staat vermoedelijk in verband met de passage in de Turkse brief, waarin Busbequius schrijft dat de bevolking in Lasko - volgens Dernschwam was het MohácsGa naar voetnoot211.! - de gezant voor de maaltijd uitnodigde. Busbequius, op dat tijdstip door de hitte bevangen, leed aan de driedaagse koorts, maar Quackelbeen stond toe om ‘te proeven van de hoorn des overvloeds die voor hem was uitgestald, zij het ook niets méér dan dat’. De volgende dag brachten de Hongaren van het dorp hem eer en gaven uiting aan hun klachten over de onrechtvaardige invallen en plunderingen van de heidukkenGa naar voetnoot212..
In deze streken ontkwam ook Busbequius zelf ternauwernood aan een hinderlaag, die voor hem was gelegd bij een brugGa naar voetnoot213.. Na aankomst in Boeda op 4 augustus wachtte hij twee dagen eer hij werd toegelaten tot de pasja, die in Pest krijgsraad hield. In een grote loofhut vóór zijn tent ondervroeg de pasja de gezantGa naar voetnoot214.. Busbequius drong aan op naleving van de wapenstilstand. De pasja zei dat hij Busbequius zou hebben vastgehouden, als niet zijn vrees voor de brief van de sultan hem had weerhouden. Hij eiste ondermeer de vrijlating van gevangengenomen janitsaren bij Szigetvár en Kaposvár. Busbequius beantwoordde zijn verwijten met verwijten. Dit was mogelijk omdat hij vóór zijn vertrek uit Constantinopel van de koning een lijst had ontvangen met klachten over schendingen van de wapenstilstand door de vijand. De gezant hoopte te bereiken dat de Turken zouden beseffen dat hun roofpartijen goed bekend waren. Want als gevolg van de rooftochten door de soldaten van de pasja aan gene zijde van Fülek had de pasja hem pas op de derde dag willen ontvangen; de pasja was namelijk bang geweest dat er tijdens de audiëntie te weinig soldaten van hem aanwezig zouden zijnGa naar voetnoot215..
De volgende dag (7 augustus) werd de reis voortgezet naar Gran. Een Turkse soldaat werd vooruit gezonden om schepen naar deze zijde van de Donau te halen. Tijdens een overval door vier als Turken verklede personen uit Raab werd hem zijn neus bijna geheel afgeslagen, terwijl de rovers er met het paard van zijn makker vandoor gingenGa naar voetnoot216.. In een onderhoud eiste de sandjak van Gran dat het paard werd teruggegeven. Busbequius zegde toe dat hij hiervoor zorg zou dragenGa naar voetnoot217..
Op 8 augustus kwam Busbequius aan in Komorn. Daar vonden, zoals hij schreef, na de onbeschaamde en brutale
| |
| |
stemmen van de Turken zijn óren rust en na de vele lichamelijke en geestelijke inspanningen hij zélfGa naar voetnoot218.. Twee dagen later was hij in WenenGa naar voetnoot219.. Maximiliaan, Ferdinands zoon en koning van Bohemen, ontving hemGa naar voetnoot220. en droeg hem op zijn ervaringen samen te vatten, zodat de koning kennis kon nemen van het gebeurde. Op 14 augustus was dit verslag voltooid.
In een brief van 13 september vroeg de koning naar de precieze termijn van de wapenstilstandGa naar voetnoot221.. Op 3 oktober berichtte Ferdinand aan Busbequius dat hij zijn brief van 22 september had ontvangen en zijn advies waardeerde. Deze verloren brief van 22 september was ongetwijfeld het antwoord op Ferdinands brief van 13 september.
Het vooruitzicht om nogmaals naar de hoofdstad van het Ottomaanse rijk te reizen was voor Busbequius niet aantrekkelijk. Maar een plaatsvervanger kon niet worden gevonden. Busbequius besloot dus dat hij zou terugkeren, omdat hij zijn belofte aan de koning niet wilde breken dat hij voor een aantal jaren als vaste gezant in Constantinopel zou blijvenGa naar voetnoot222..
Busbequius' houding tegenover de taak die hem was opgedragen, kennen we uit een brief aan Masius, die hij vijf maanden na terugkeer in Constantinopel schreef: door tussenkomst van de gemeenschappelijke vriend ‘Hieronymus’Ga naar voetnoot223. had een brief van Masius hem bereikt. Terwijl Hieronymus had gemeend een nieuwe vriendschap tot stand te brengen, haalde deze in feite de herinnering op aan een oude vriendschap. Als hijzelf (Busbequius) had geweten waar Masius was, zou hij ook aan hem een brief hebben gericht tegelijk met de brief aan Hendrik van Weze. Busbequius betuigde dat zijn liefde en vriendschap voor Masius nog even groot zijn: ‘Wat nu de vergelijking betreft die je in je brief maakt tussen jouw situatie en het soort leven van Micault en mij, heb ik stellig lange tijd
| |
| |
geaarzeld in welke zin ik dit moest opvatten, namelijk of het punt voor jou een werkelijke onzekerheid leek te bevatten, of dat jij veeleer de spot met ons dreef. Micault (zeg je) heeft in zijn eentje een last op de schouders genomen, die twee voortreffelijke mannen plachten te dragen. Jij - zeg je - verkeert temidden van de Turken en je naam is op ieders lip. Ik geniet van de vrije tijd die ik voor de studie heb (..). Ik zal slechts voor mezelf spreken. Want het komt mij voor dat je als volgt spreekt: “jullie worden op volle zee midden in de golven van een zeer woeste storm heen en weer geslingerd, ik heb me teruggetrokken in de haven, waar ik geniet van alle aangenaamheden, en ik beklaag jullie lot”. Welnu, dan is het zeker niet zo dat ik deze manier van leven van jou veracht of afkeur, maar veeleer zo dat jij mij gelukkig toeschijnt, wij daarentegen zo lang ongelukkig lijken te zijn, totdat beter weer ons in dezelfde haven en tot dezelfde rust heeft teruggebracht, waarin jij zegt te verkeren. Ik heb dus niets in te brengen tegen jouw redenering, noch ben ik (zoals je me ook vraagt niet te doen) jaloers op jouw rust. Want dit is wel geheel tegen mijn gewoonte. Ik verlang zeker dat het mij eens ten deel zal vallen op gelijke wijze te leven. Want ik betuig graag mijn bijval aan die man - jou niet onbekend -, die op een soortgelijke wijze, nadat hij vele jaren geleefd had, verklaarde dat hij maar zeven jaren had geleefd, omdat hij slechts zolang voor zichzelf en de muzen geleefd had. En meen niet dat het door een of andere fout van het oordeel is dat we dit soort leven omarmen en de literaire rust lijken te versmaden, maar schrijf het toe aan de noodzaak, die niet gemakkelijk toelaat een eenmaal in de staatsdienst aangenomen functie weer neer te leggen. Trouwens als ik jou goed ken, zul jij het iemand ook niet euvel duiden, dat men zich enige moeite getroost voor het staatsleven, waarop jij je altijd hebt toegelegd en waaraan je je, als
het nodig was, ook niet onttrokken hebt. En ook ik zal er geen berouw van hebben, als het me maar vergund is tijdig de zeilen te reven en, zoals je schreef, tot mezelf terug te keren’Ga naar voetnoot224..
Koning Ferdinand keerde pas op 25 oktober in Wenen terugGa naar voetnoot225.. Kort daarna kon Busbequius terugkeren naar Constantinopel met Ferdinands antwoord. De koning had zijn standpunt niet ingrijpend gewijzigd.
| |
| |
Overzichtskaart van de Hongaars-Oostenrijkse gebieden (zie ook de opmerking over Palota op p. 203 (n. 62).
|
-
voetnoot1.
- Ferdinand aan Verantius / Zay / Busbequius d.d. 23-11-1554.
-
voetnoot3.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. {11-30}-1554; deze brief werd abusievelijk gedateerd op 31-12-1555! Ook in de eerste Turkse brief sprak Busbequius over de problemen in Komorn, maar de rol van Malvezzi en Paxi bleef onvermeld: B.8,(6-21).
-
voetnoot4.
- B.8,(21)-9,(24): over de reis van Komorn naar Esztergom. B.9,(24)-11,(8): over het onthaal te Esztergom en de reis naar Boeda.
-
voetnoot5.
- B.11,(8)-18,(22). Cf. H. XV, p. 385 over de gewoonten aan het hof van de pasja van Boeda.
-
voetnoot8.
- Op diezelfde dag, 8 december, stelde Busbequius een brief samen voor de keizer met een verslag over de gebeurtenissen tot op dat moment. Deze brief werd niet verzonden, maar door Busbequius in december omgewerkt tot een veel uitgebreider verslag aan Ferdinand d.d. 12-12-1554. Onderaan de brief staan twee - wellicht door de ondertekenaar (Busbequius) gemaakte - tekeningetjes. Ze staan afgebeeld op p. 456 van dit boek.
-
voetnoot9.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 12-12-1554: ‘Vos ipsi facile perspicitis me praestare non posse. Sunt arces in manibus nostris, quae sine uillis illis esse non possunt; propterea eas restituere non possum. Hoc bene praestabo: ante reditum tuum nihil omnino passuras incommodi, neque alias uillas occupatum iri, interea has oportet manere omnes. Praeterea ego Domini mei ditioni aliquid adicere, sed nihil aufferre aut alienari possum’. Cf. een identieke strekking in: B.17,(21)-18,(5).
-
voetnoot10.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 12-12-1554: ‘{“Ille”:} hac de re moleste ei esse desineremus’; cf. hiermee: B.18,(5-8).
-
voetnoot11.
- Zie over het probleem van deze ‘gemeenschappelijke dorpen’ ook H. X. p. 278, 285/6, 299 en H. XI, p. 315.
-
voetnoot13.
- B.18,(22)-40,(13): de reis van Boeda naar Constantinopel.
-
voetnoot14.
- B.35,(6-8). De rijstbouw bij Plovdiv genoot een zekere faam: FAROQHI (1977), 170.
-
voetnoot18.
- B.36,(15-19); BELON (1605), 201 en CLUSIUS (1576), 124-126.
-
voetnoot19.
- Lubenau vertelde dat elke zondag op de Vrouwenmarkt (T. ‘Avret Pazari’) in Constantinopel een grote plantenmarkt werd gehouden waar in het bijzonder bollen van tulpen en allerlei andere vreemde Turkse gewassen en bloemen werden verkocht: LUBENAU (1912), 155. Over bloeiende tulpen in de paleistuinen aan de Bosporus: LUBENAU (1915), 3, 8; zie ook ID., 77.
-
voetnoot21.
- Zie H. II, p. 25 (15), en XVIII, p. 449 vlg..
-
voetnoot22.
- CAMERARIUS (1588), 173. Cf. ook DODONAEUS (1616), 231/2.
-
voetnoot23.
- WRATISLAW (1787), 92/3. Het was niet mogelijk de oorspronkelijke tekst van Wratislaw onder ogen te krijgen. Nota bene: Busbequius sprak van het: ‘midden van de winter’, Von Mitrowitz van het: ‘aanbreken van de winter’.
-
voetnoot24.
- B.18,(22)-20,(13); over Belgrado: B.20,(13)-22,(16).
-
voetnoot25.
- B.22,(16)-40,(14). De reconstructie van de route bij: JIREČEK (1877); cf. SPULER (1935), 175-179; moderne literatuur over de geografie bij: PITCHER (1972), 11. De uiteenlopende benamingen door de reizigers worden besproken door: NEHRING (1984); over het traject in Bulgarije: HYNKOVÁ (1973). Nehring besprak niet de plaatsen die Busbequius op de terugreis naar Wenen in de zomer van 1555 aandeed. Zij kunnen als volgt worden gedetermineerd: B.100,(8): ‘Esseck’ = Osijeck; B.100,(16): ‘Lasqueu’ = Lug; B.101,(11): ‘Mohacz’ en B.362,(16): ‘Mohacium’ = Mohács; B.101,(23): ‘Felduar’ = Dunaföldvár; B.105,(3): ‘Giaurinum’ = Györ; ‘Cophin’ (het eilandje in de Donau): B.101,(25) = Csepel (cf.: DERNSCHWAM (1923), 270); de varianten ‘Vscada’ et ‘Oresta’ (A1.40,(28), in plaats van ‘Oresta’ (B.35,(22)), oude benamingen voor Edirne (cf. H. IV, p. 88).
-
voetnoot26.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 23-11-1555; Busbequius aan Ferdinand d.d. 23-1-1555: ‘Cum ad diem 13 Decembris Buda profectus essem, usus nauigatione non satis commoda propter uaria hiberni temporis incommoda, die septima ueni Belgradum, inde terrestre iter ingressus omni celeritate adhibita 20a die Ianuarii ueni
Constantinopolim, 39 die, quam eram Buda profectus, tardius quidem propter itineris hiberni grauitatem, sed tamen celerius quam multi opinabantur’; zie ook Busbequius' brief aan Ferdinand d.d. 14-8-1555. Cf. HAMMER (1828), III, 333.
-
voetnoot27.
- VERANTIUS (1859), 1: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 6-1-1555.
-
voetnoot28.
- VERANTIUS (1859), 5/6: Verantius / Zay aan Busbequius d.d. 20-1-1555.
-
voetnoot29.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555.
-
voetnoot31.
- B.6,(5-7). Cf. Zabo's mededeling: H. IX, p. 214. Over de Donau-vloot: BAELDE (1982), 849.
-
voetnoot32.
- Zie Magyar Életrajzi Lexikon, II, 1982, 1066; Mevr. J. Jastrzebska, Mag. Fil. (Instituut Finoegristiek, Rijksuniversiteit Groningen) hielp mij aan de vertaling. Een summiere biografie van Zay bij WURZBACH (1890). Een Hongaarse biografie geschreven door Lajos Thallócszy kon niet worden geraadpleegd: THALLÓCSZY (1885). Over Broderic: NEHRING (1974); cf. H. VI, p. 130 (n. 12).
-
voetnoot33.
- Over Belsius: DERNSCHWAM (1923), 43, 284 (n. 203) en TARDY / MOSKOVSZKY (1973), 390/1 en passim.
-
voetnoot34.
- Bv. DERNSCHWAM (1923), 95, 288 (n. 298). Zie over Dernschwam in het algemeen: DERNSCHWAM (1923), p. xiii-xxvi; OBERDORFFER (1952); ID. (1974).
-
voetnoot35.
- DERNSCHWAM (1923), 113. Zie over de lotgevallen van zijn bibliotheek: H. XVI, p. 417 vlg..
-
voetnoot36.
- B.96,(26-29); B.99,(13/4): de Donau verschafte voldoende vis om de 40 man van Busbequius' gevolg te voeden. Op de heenreis naar Constantinopel moet Busbequius' gezantschap voornamelijk uit leden van Malvezzi's gezantschap hebben bestaan (cf. H. VI, p. 128). Malvezzi had in een brief d.d. 31-10-1554 aan Ferdinand geklaagd over de hoge onkosten die het onderhoud van zijn gevolg van 22 mannen en 24 paarden met zich meebracht.
-
voetnoot39.
- ‘Ratio familiae et apparatus oratoris, nunc in Turciam profiscentis’ d.d. 1567.
-
voetnoot41.
- Eén man stierf tijdens de reis naar Constantinopel in de winter van 1555/6: B.110,(5-8); in 1561 stierven Quackelbeen en anderen van het gezantschap door de pest: B.276,(18-22), B.281,(21-25) (cf. H. VII, p. 158). Busbequius betreurde het verlies van paarden die vers gras hadden gegeten en koud water hadden gedronken op de terugreis naar Wenen in 1555: B.101,(25-30). In de laatste jaren waren enkele leden van het gezantschap gestorven aan de pest (cf. H. VII, p. 159, H. X, p. 272); Busbequius had bij zijn terugkeer in 1562 40 personen in zijn gevolg: H. X, p. 295.
-
voetnoot43.
- OPSOMER (1961), 114. Voor literatuur over Quackelbeen: VAN LAERE / DELVA (1987), 604.
-
voetnoot44.
- De tekst van het grafschrift (cf. n. 51) spreekt van: ‘Wilhelmus Quackelbeen alias Coturnossius’ en ook Matthioli's brief aan Busbequius d.d. 24-6-1563 heeft het over: ‘Cothornosio’. Ten onrechte meende men dat Quackelbeen zijn bijnaam later had afgelegd: HARTL / SCHRAUF (1898), 362; WAELE ‘O.G. van Busbeke, de Nederlander’ (1954), 91/2 (n. 10); OPSOMER (1961), 116, 126 (n. 4) en ook VAN LAERE / DELVA (1987), 603.
-
voetnoot45.
- Over Quackelbeens jeugd en studie: OPSOMER (1961), 114-116, HARTL / SCHRAUF (1898), 332-346, 362, KINK (1854), 164 en VAN LAERE / DELVA (1987), 602.
-
voetnoot46.
- B.12,(7-14); zie H. XVIII, p. 437 vlg.. en s.v. ‘Quackelbeen’.
-
voetnoot47.
- MATTHIOLI (1561), 171-176: Quackelbeen aan Matthioli d.d. 26-7-1557 (een Nederlandse vertaling door ELAUT (1955), 53-62). Zie over Matthioli H. XVIII, p. 437 vlg..
-
voetnoot51.
- Zie voor de tekst van het grafschrift in de eerste plaats WAELE (1955), 43/4 (tekst en afbeelding), maar verder ook: BELIN (1894), 524, MORDTMANN (1895), 22, LAMBRECHTS (1954), 51, WAELE ‘O.G. van Busbeke, de Nederlander’ (1954), 92 (n. 10), OPSOMER (1961), 114; VAN LAERE / DELVA (1987), 604. Bij De Waele vindt men ook de andere op Quackelbeens grafschrift vermelde personen
die in dezelfde tijd aan de pest waren gestorven. Zie verderop p. 159.
-
voetnoot52.
- Van Roey meende dat De Haze eerder terugkeerde, en wel op grond van het feit dat deze op 29 mei 1561 een rente van 17 Karolus guldens trok op de stad Antwerpen: ROEY (1968), 14.
-
voetnoot54.
- ‘Capita respicientia (..)’ d.d. 1570, f. 64v-65r. VRIENDT (1971), 150. Tijdens Busbequius' reis naar Wenen in 1562 ontstonden in Tolna moeilijkheden tussen een razende janitsaar en mensen uit Busbequius' gevolg, onder wie een ‘Henricus’ (B.347,(14)), misschien wel Henricus Piermont. De Turkse gezant Ibrahim hielp Busbequius de ruzie in de kiem te smoren: B.344,(30)-349,(22). Over Minkwiz: HAMMER (1828), III, 526, 610.
-
voetnoot58.
- Lorcks biografie bij: HARBECK (1911), 14-19 (met een beschrijving van zijn werken). Zie verder ook GEOFFROY (1895), OBERHUMMER (1902), WULZINGER (1932), FUGLSANG (1950), (1952), (1960), FISCHER (1962), (1974) en (1982).
-
voetnoot59.
- LEVEY (1975), 67, passim. Cf. echter ook ‘Conto (...) de cinque anni’ d.d. ?-11-1560: Al Nadal {sic} a di 25 di decembrio 1556: ‘Ad un Pictore del S.or: 3 ducati’.
-
voetnoot61.
- MATTHIOLI (1561), 172: Quackelbeen aan Matthioli d.d. 26-7-1557. In deze brief wordt Lorck overigens niet met name genoemd. Deze brief van Quackelbeen brengt zekerheid over de vraag of Lorck behoorde tot het gezelschap dat Busbequius volgde. Cf. HARBECK (1911), 14 en TAESCHNER (1926), 2005-2007.
-
voetnoot62.
- FISCHER (1982), 176; BABINGER (1959), 6 vlg.. FISCHER (1962), 23: Lorck zou vóór 12 augustus 1560 zijn teruggekeerd.
-
voetnoot63.
- OBERHUMMER (1902), Tafel viii; HARBECK (1911), 95/6.
-
voetnoot64.
- HARBECK (1911), 22, FISCHER (1962), 23 vlg..
-
voetnoot65.
- B.314,(25)-319,(8); Zie over een ‘straatruzie’ tussen Busbequius' dienaren en de janitsaren in het kamp van de sultan H. IX, p. 243 (n. 147). Zie ook n. 54.
-
voetnoot66.
- DERNSCHWAM (1923), 143; cf. een soortgelijk verhaal bij Busbequius over een slang, die een pad of kikker trachtte te verslinden: B.140,(1-23).
-
voetnoot67.
- B.56,(9-10) en B.56,(19)-57,(7). Beschrijvingen van het Duitse Huis en over het leven daarbinnen: TEPLY (1968), 208 vlg.; ID. (1973), 130/1; EYICE (1970) (niet geraadpleegd!). Over Lorcks tekeningen van de Theodosius-zuil (ofwel de Verbrande Zuil) en van het Duitse Huis: FUGLSANG (1952), 52-62.
-
voetnoot69.
- VERANTIUS (1858), 218/9: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 30-3-1554.
-
voetnoot70.
- Zie H. IX, p. 215. Cf. ook Maximiliaans vredesvoorwaarden d.d. 21-2-1568: VERANTIUS (1860), 231.
-
voetnoot71.
- Afgezien van de voorbeelden die hier verder nog ter sprake komen, zijn hier vermeldenswaard de volgende uitgaven: ‘Conto (..) de cinque anni’ d.d. ?-11-1560: A l'altro Baioran del 1557 a di 25 d'ottobrio: ‘Al Chiaia di Rustan una Veste di seda Cremes.: 15 ducati’.
-
voetnoot73.
- Over de Conventuelen en het belangrijke klooster St. Franciscus in Galata: BELIN (1894), 187-212. Over de orde van de Dominicanen en het klooster St. Benedictus: ID., 213-231. Over de geschiedenis van het klooster St. Benedictus: ID., 232-270.
-
voetnoot75.
- Uitgaven aan geestelijken: ‘Conto (..) de cinque anni’ d.d. ?-11-1560: A Pasca del 1557 a di 28 di Marzo: ‘Al padre commissario in contanti: 25 ducati’; Al Baioran a di XXVII di luglio 1557: ‘Al padre commissario: 15 ducati’; ‘Ad un Vescouo Armeno et un altro frate: 5 ducati, 6 aspri’; Al Natal del 1557 in Adrianopoli: ‘Al fratel del padre commissario m[.] Domico {sic} Ceffo: 10 ducati’; Alla pasca del 1558 a di 10 d'Aprile: ‘Al padre commissario: 25 ducati’; ‘A vicario di S. Pietro: 6 ducati’; ‘Ad un frate alla sua prima messa: 3 ducati’; ‘Al padre predicator: 4 ducati’; ‘A fra Ventura: 3 ducati’; ‘A 2 frati di S. Benedetto: 4 ducati’; A l'altro Baioran del 1558 a di 14 di Settemb.: ‘Ad un frate per suo riscatto: 6 ducati’; Al Natal del 1558: ‘Al padre commissario: 30 ducati’; ‘Per la scala d'una Abbadessa di Minorica: 3 ducati’; ‘Per offertoria a diuerse chiese di confraternita secondo l'usanza: 7 ducati’; ‘Ad un frate di S. Francisco partendosi per Italia: 5 ducati’; ‘Ad un calloigero tornato di Gierusalem: 3 ducati’; ‘Al Caddi di Pera per diffendere il Commissario di S. Franc. contra l'ambassador di Franza: 25 ducati’; A Pasca del 1559 a di 26 di marzo: ‘A frate Ventura: 7 ducati’; ‘A monachi che hanno benedetto la casa: 4 ducati’; ‘Ad altri duoi frati. Item a frati di S. Pietro: 6 ducati’; ‘Al predicator:
6 ducati’; ‘A frate Antonio da Suriento {?} partendosi: 6 ducati’; Al Baioran del 1559 a di 6 di luglio: ‘Al padre commissario: 15 ducati’; ‘Per riscatto et scala d'un prete da Minorca: 20 ducati’; A l'altro Baioran del 1559 a di 13 di settemb.: ‘A fratri di S. Piero {sic} et S. Francisco: 6 ducati’; Al Natal del 1559: ‘Per riscatto d un prete Minorchino: 15 ducati’; ‘A 2 frati alla partita lor per Italia: 8 ducati’; ‘A preti e fratri. Item alle confraternita di Pera portando candelle benedette: 12 ducati’; Al Pasca del 1560 a di 9 d'Aprile: ‘Al padre predicator: 6 ducati’; ‘A piu frati che hanno portato aqua benedetta in casa: 7 ducati, 36 aspri’; Al Baioran del 1560 a di 24 di Giugno: ‘Ad alcuni frati: 3 ducati, 45 aspri’; ‘Ad un frate Venetiano: 3 ducati’; A l'altro Baioran del 1556 a di 1 di Settemb.: ‘A 2 frati: 3 ducati’.
-
voetnoot76.
- Dr. A.H. de Groot verschafte mij deze informatie. Zie ook de voorafgaande noot. Voorbeelden van het gebruik van de titel van ‘Commissaris’ vanaf het einde van de zestiende eeuw bij: BELIN (1894), 198, 282.
-
voetnoot78.
- ‘Conto (...) de cinque anni’ d.d. ?-11-1560: Al Baioran (..) a di 11 d'Agosto 1556: ‘A Luciano Caboga: 25 ducati’; A Pasca del 1557 a di 28 di Marzo: ‘A s.or Luc. Caboga una Veste di seda: 12 ducati’; ‘A medesimo una Veste di panno: 10 ducati, 50 aspri’; ‘A medesimo in contanti: 25 ducati’; A l'altro Baioran del 1557 a di 25 d'ottobrio: ‘Al seruitor del S.or Caboga: 2 ducati’, enz. Voor het laatst: Al Pasca del 1559 a di 26 di Marzo: ‘Al S.or Caboga quando si partij: 100 ducati’.
-
voetnoot79.
- HOLTER (1935), 90-96; ŽONTAR (1971); ID. (1973), 216-230; LESURE (1983).
-
voetnoot80.
- ŽONTAR (1971), 169-171, passim; LESURE (1983).
-
voetnoot81.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555 en id. aan Ahmed Pasja d.d. 25-1-1555: een verzoek om een bode naar de sultan te sturen die toestemming moest vragen voor de reis van de gezanten naar het hof in Amasya.
-
voetnoot82.
- B.40,(16-24). Busbequius spreekt nergens over het bezoek aan Rüstems broer Sinan Pasja, waartoe opdracht was gegeven: VERANTIUS (1858), 436/7: Ferdinand aan Verantius / Zay / Busbequius d.d. 23-11-1554. Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555: over het bezoek aan Ibrahim Pasja. Ook Busbequius schreef op 23 januari 1555 aan Ferdinand over het bezoek aan Rüstem Pasja en zijn gesprek met de pasja.
-
voetnoot83.
- VERANTIUS (1858), 269: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 29-5-1554.
-
voetnoot84.
- VERANTIUS (1858), 290/1: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 21-7-1554: ‘(..) apud quem et laboravimus et sudavimus’.
-
voetnoot85.
- VERANTIUS (1858), 338: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 25-9-1554; ID., 350: id. aan Ferdinand d.d. 9-10-1554.
-
voetnoot86.
- VERANTIUS (1858), 396-402: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 29-12-1554; id. aan Ferdinand d.d. 1-1-1555.
-
voetnoot87.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555.
-
voetnoot88.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555.
-
voetnoot89.
- Zie over de zich vele jaren voortslepende oorlog tussen de Franse koning en Karel V: BRAUDEL (1982), II, 923-931.
-
voetnoot91.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 23-1-1555.
-
voetnoot92.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 2-3-1555.
-
voetnoot93.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555.
-
voetnoot94.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 23-1-1555. Busbequius schreef dat de branden in Constantinopel en Amasya waren aangestoken; na onderzoek was gebleken dat zeelieden en niet de Perzen de branden in Constantinopel hadden aangestoken: B.84,(5-24). Cf. DERNSCHWAM (1923), 214: over een brand in Amasya in de nacht van 14 april; B.84,(5-6): over een brand in Amasya in de nacht na aankomst van het gezantschap. Over de oorlog tussen Perzië en het Ottomaanse rijk: KORTEPETER (1973), 39 vlg..
-
voetnoot95.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2). Over de oorlogsvoorbereidingen ook: Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 2-3-1555.
-
voetnoot96.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2) en 2-3-1555.
-
voetnoot97.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 2-3-1555.
-
voetnoot98.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2).
-
voetnoot99.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 26/9-4-1555.
-
voetnoot100.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2).
-
voetnoot101.
- Bedoeld is hier Jean-Jacques de Cambrai die van juni 1546 tot januari 1550, tijdens de lange afwezigheid van Gabriel d'Aramon, als Franse gezant in Constantinopel optrad. Aramon volgde in deze periode ondermeer de sultan tijdens diens veldtocht tegen Perzië en maakte een reis door de Levant. Toen Aramon eind 1553 Constantinopel verliet, kwam De Cambrai onder de nieuwe gezant Michel de Codignac. Na terugkeer van De Cambrai uit Hongarije ontstond er een twist tussen hem en De Codignac. Deze laatste wist gedaan te krijgen dat De Cambrai door de Turken gevangen werd gezet in de gevangenis van de Zeven Torens (juni 1556). De Cambrai kwam vrij door interventie van de Franse koning, en werd teruggeroepen. De Codignac werd ontslagen als gezant en vervangen door De la Vigne: AMAT (1939); ID. (1956); ID. (1961).
-
voetnoot103.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2).
-
voetnoot104.
- Piyale Pasja wordt het eerst genoemd in de gezantenbrieven aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2) en 8-2-1555 (= 2). Zij vertelden over hem dat hij nog maar een jongeman was; hij was van oorsprong een Hongaar uit Tolna (‘Tulna’). Zij berichten ook dat de Turkse vloot ondanks verzoeken van de Fransen niet zal uitvaren.
-
voetnoot105.
- Uiteindelijk zou Piyale Pasja toch uitvaren, zonder echter die zomer veel uit te richten, cf. BRAUDEL (1982), II, 932/3.
-
voetnoot106.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2).
-
voetnoot107.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 6-2-1555 (= 2), 2-3-1555.
-
voetnoot108.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 8-3-1555.
-
voetnoot109.
- VERANTIUS (1859), 20/1: Verantius aan Thomas a Nadasd d.d. 6-2-1555.
-
voetnoot110.
- VERANTIUS (1859), 20: Verantius / Zay / Busbequius aan Olahus d.d. 6-2-1555.
-
voetnoot111.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 8-3-1555.
-
voetnoot112.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 8-3-1555. Dernschwam stak eveneens op de 9 maart over: DERNSCHWAM (1923), 151. Busbequius deed het in zijn Turkse brief voorkomen, alsof paarden, wagens, bagage en dienaren op dezelfde dag waren overgestoken: B.63,(19)-64,(10).
-
voetnoot115.
- KIEPERT (1887), 216 (n. 2) en TAESCHNER (1924), I, 226.
-
voetnoot117.
- B.83,(14-17); Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555; DERNSCHWAM (1923), 207; Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 26-4-1555: de aankomst viel op 8 april.
-
voetnoot118.
- B.64,(29)-65,(1). Het gebied voorbij Jenisehir was aan buitenlanders onbekend: KIEPERT (1887), 216 (n. 2). Tot Busbequius' tijd trokken reizigers in de regel niet landinwaarts: VIN (1980), 464 (n. 1). Niettemin zijn er juist uit deze tijd verschillende voorbeelden bekend van reizigers naar de binnenlanden van Klein-Azië. Enige jaren eerder waren behalve de Franse gezant Aramon, die de sultan gevolgd was op zijn veldtocht tegen Perzië, ook Petrus Gillius en Pierre Belon in het diepste binnenland van Klein-Azië geweest: CHESNEAU (1887), 59-75, ROUILLARD (1938), AMAT (1939), PASCAL (1857), TÉTRY (1985), AMAT (1951). Zie over Malvezzi's reis landinwaarts: H. VI, p. 133.
Verantius en Zay stuurden in het najaar van 1555 een van hun mensen (‘hominem nostrum’) met een bevriende Turk naar Ankara met de bedoeling privé-zaken te regelen: VERANTIUS (1859): 128/9: Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 1-11-1556 (let wel, deze passage wordt letterlijk aangehaald door Tardy en Moskovszky die veronderstelden dat deze missie iets te maken had met Verantius' belangstelling voor het ‘Monumentum Ancyranum’; maar beide auteurs vertaalden deze passage die in de irrealis is gesteld ten onrechte alsof deze reis naar Ankara in het najaar van 1555 niet had plaatsgevonden; bovendien gingen ze er zonder bewijs vanuit dat met ‘hominem nostrum’ Belsius bedoeld was, die geïnteresseerd was in de beroemde inscriptie: TARDY / MOSKOVSZKY (1973), 392 (n. 50); cf. H. XV, p. 389 vlg.). In Klein-Azië werkten ook veel christenen, die tot slaaf waren gemaakt. Soms slaagden zij erin om terug te keren. Uit de atlas van Ortelius (1572) blijkt dat vrij veel plaatsen in het binnenland van Klein-Azië bekend waren: ORTELIUS (1572), kaart 50. Zie over de interpretatieproblemen bij de namen langs de route: KIEPERT (1864) en (1887), DERNSCHWAM (1923) en KAKUK (1978), bovendien ook: TAESCHNER (1924), I, 105-117 en II, 64-66: voor het traject van Skutari tot Iznik (Nicea); ID., I, 118-121: voor het gedeelte van Jenisehir tot Bozüyük; ID., I, 223-227: voor de route die zich boven Eskishehir oostwaarts afbuigt naar Ankara; ID., I, 231-236: voor de weg van Ankara naar Amasya. Zie voor de geografische literatuur over dit gebied: PITCHER (1972), 10/1; FAROQHI (1984), 49-75: over de karavaanroutes en de landroutes in het algemeen.
-
voetnoot119.
- B.67,(5-15): over werklui die een standbeeld stuksloegen. B.73,(20)-74,(4): over een smid, die munten had omgesmolten tot schenkkannen. B.77,(1-13): over een gesprek met een boer aan de Halys.
-
voetnoot121.
- DERNSCHWAM (1923), 152. Het huidige Gebze heet bij Dernscham ‘Gevise’, bij Busbequius ‘Gebise’.
-
voetnoot124.
- DERNSCHWAM (1923), 156. Busbequius zag, niet ver van Nicomedia, een opgegraven stuk muur van wit marmer dat hij beschouwde als restant van een paleis van de koningen van het oude Bithynië: B.65,(7-21).
-
voetnoot126.
- DERNSCHWAM (1923), 154, 238. Over Nicea: WAELE ‘In het voetspoor van O. van Busbeke’ (1954), 100 (n. 25).
-
voetnoot127.
- B.66,(26-28). Deze vermelding van het concilie ook bij: DERNSCHWAM (1923), 160.
-
voetnoot128.
- B.66,(25)-67,(5); DERNSCHWAM (1923), 142, 158-160, 235-238.
-
voetnoot130.
- B.66,(30)-67,(5). MOMMSEN (1873), III/1, 59 (nr. 324): Busbequius zou zich hier hebben vergist met een Griekse inscriptie uit Nicomedia.
-
voetnoot132.
- B.68,(10-13); DERNSCHWAM (1923), 167, 170, 175, 218/9, 223.
-
voetnoot134.
- DERNSCHWAM (1923), 178; hier is sprake van een herberg.
-
voetnoot135.
- DERNSCHWAM (1923), 165. Busbequius vertelde slechts dat zij hier in een karavanserai overnachtten: B.67,(17-22).
-
voetnoot136.
- KIEPERT (1887), 219 (n. 2). Cf. DERNSCHWAM (1923), 184: ‘Jalanschy Aly’. Busbequius' vergissing in de opsomming van plaatsen was een argument voor de stelling dat de eerste Turkse brief was geschreven na 1555: MARCKS (1909), 4 (n. 3). De genoemde plaatsen zijn op de kaart niet terug te vinden.
-
voetnoot138.
- B.63,(13)-69,(12); DERNSCHWAM (1923), 171/2, 175, 180.
-
voetnoot149.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 26-4-1555.
-
voetnoot150.
- Over de onderhandelingen in Amasya lichtten de drie gezanten de koning uitvoerig in. De hoofdpunten vindt men bijeen in het verslag dat Busbequius in opdracht van koning Maximiliaan schreef na terugkeer in Wenen: Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (bl); cf. B.106,(25-28) en noot 220. Zie voor de data van de bezoeken aan de sultan en de pasja's DERNSCHWAM (1923). Vanuit Amasya stuurden de gezanten slechts drie brieven, vanwege het gebrek aan betrouwbare boden; om dezelfde reden waren zij in deze brieven voorzichtig met mededelingen.
-
voetnoot152.
- De woorden ‘nec vi nec dolo’, waarop Busbequius en zijn collega's zich telkens beriepen in verband met de inlijving van Zevenburgen, komen voor in de instructies van Ferdinand aan de gezanten d.d. 23-11-1554, en keren telkens terug in de brieven van de gezanten aan Ferdinand, bv. in hun brieven d.d. 26-4, en 14-8-1555. Cf. ook B.5,(31)-6,(1).
-
voetnoot156.
- DERNSCHWAM (1923), 212/5; Busbequius aan Ferdinand d.d. 14/6-8-1555 spreekt van 19 april.
-
voetnoot159.
- B.86,(11-15). Zie voor de mogelijke oorsprong van deze ongebruikelijke wijze van binnenleiden DILGER (1967), 52-60.
-
voetnoot160.
- B.85,(28)-86,(28). Busbequius' verslag is verrassend omdat de sultan tijdens audiënties niet placht te spreken; het was juist een goed teken dat hij enkele woorden tot Busbequius richtte. Cf. Busbequius' afscheidsaudiëntie in 1562: H. X, p. 290.
-
voetnoot162.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555: (f. 37v.:) ‘Die uigesima prima eiusdem mensis in diuanum introducti multum negotium habuimus cum bassis: cum illi paene asperioribus uerbis, ut Transijlvaniam Imperatoris arbitrio relinqueremus, contenderent, nos omnibus uiribus contra niteremur, tandem multis ultro citroque iactatis, uocati sumus ad Imperatorem, qui nos ore habituque ad seueritatem et iram composito, parum benigne accepisse uisus est. Quin manus quoque quas alioquin ueluti osculo contingendas exponere solet, ueste contexerat. Quumque nos post consuetum honorem muneraque et tributum ei exhibitum pauca admodum dixissemus, a Bassis sumus abire iussi, nam quum pridie ea, quae dicturi eramus in praesentia Imperatoris, scripta ei exhibita fuissent, ea sermone iterari Bassae negebant opportere’.
-
voetnoot166.
- Reeds in Wenen was rekening gehouden met de emirahur. Voor hem was zilverwerk als geschenk meegegeven: ‘Vertzaichnus der Trinckhgeschier (..)’ d.d. 23-11-1554.
-
voetnoot167.
- DERNSCHWAM (1923), 216; B.90,(10): hier is sprake van 10 mei.
-
voetnoot168.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 19-5-1555; Dernschwam beschreef de Perzische gezant als een oude grijze man, die meer dan honderd man bij zich had; hij werd ondergebracht in de verbrande huizen die in allerijl waren hersteld: DERNSCHWAM (1923), 216.
-
voetnoot169.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 19-5-1555. Een niet geheel gelijke opsomming van de geschenken is te vinden in B.90,(10-21) en DERNSCHWAM (1923), 18.
-
voetnoot170.
- DERNSCHWAM (1923), 216/7; B.90,(30)-92,(10); in beide bronnen een beschrijving van het feest bij Ali Pasja.
-
voetnoot171.
- Verantius / Zay / Busbequius aan Ferdinand d.d. 19-5-1555.
-
voetnoot172.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555: ‘Ita enim offendimus affectos pace Persica Turcarum animos, ut sibi nihil negari, se vero nihil cuiquam concedere aequum existimarent’.
-
voetnoot175.
- Zie over de onderhandelingen ook HAMMER (1828), III, 333/4.
-
voetnoot176.
- DERNSCHWAM (1923), 218. Cf. DILGER (1967), 96-100: over de geschenken van de sultan die bestemd waren voor de gezanten. Busbequius en zijn collega's waren aanzienlijke bedragen kwijt aan kleine geschenken en fooien voor leden van het hof van de sultan en de janitsaren die hen in drommen volgden: DERNSCHWAM (1923), 30. Cf. ‘Conto (..) de cinque anni’ d.d. ?-11-1560: passim.
-
voetnoot178.
- Over het verloop van de audiëntie en Süleymans ziekte: Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (f. 38v.:): ‘Ita coactus sum cum huiusmodi responso et literis ad M.V. reuerti. Caeterum Imperator ipse me satis benigne demisit, cumque ego dixissem (quemadmodum inter nos conuenerat, quo firmius interim induciae obseruarentur) sperare me futurum, ut rediens gratius ad ipsum responsum referrem, ille respondit se quoque hoc idem sperare. Praeterea nihil. Benignum tamen prae se ferebat aspectum et manus habebat de more expositas ad osculum. Vsus erat eo die pharmaco et propterea uix mihi daturus audientiam existimabatur. Atque ab eo tempore in grauissimam ualetudinem incidit, nam aestus uehementior ulceri, quod habet in crure, magnopere solet esse infestus’. Cf. B.92,(21)-93,(2) (audiëntie) en B.93,(30)-94,(15) (ziekte).
-
voetnoot180.
- DERNSCHWAM (1923), 218, 221; Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (bl).
-
voetnoot184.
- B.94,(15-21) en 95,(13); cf. Quackelbeens opmerkingen over de terugreis: H. XVIII, p. 448; over de hitte tijdens de reis: DERNSCHWAM (1923), 222.
-
voetnoot185.
- DERNSCHWAM (1923), 239; Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 1-7-1555 (= 2); B. 95,(9-10): aankomst in Constantinopel 24 juni.
-
voetnoot187.
- Verantius / Zay aan Ferdinand d.d. 7-7-1555; Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (bl); DERNSCHWAM (1923), 241.
-
voetnoot188.
- Verantius / Zay d.d. 7-7-1555; B.96,(7-8): wekt de indruk dat Busbequius hersteld is bij zijn vertrek uit Constantinopel.
-
voetnoot194.
- DERNSCHWAM (1923), 266: spreekt van ‘Lasschko’.
-
voetnoot196.
- DERNSCHWAM (1923), 270; B.101,(25): sprekt van ‘Cophin’.
-
voetnoot199.
- B.96,(9-24); DERNSCHWAM (1923), 241, 247, 249, 252, 254, 256, 258.
-
voetnoot200.
- DERNSCHWAM (1923), 244. Diakowit behoorde oorspronkelijk tot het gevolg van Zay: DERNSCHWAM (1923), 44.
-
voetnoot201.
- B.96,(24)-98,(26). Het genoemde ‘scordion’ is de in Nederland uiterst zeldzame watergamander (‘Scordium Teucrium’). Cf. HEIMANS / HEINSIUS / THIJSSE (1965), 898; FD., I, 164 (n. 1); HUUSSEN (1949), 292 (n. 49). Johannes Camerarius verwees bij zijn bespreking van ‘Scordium’ naar Busbequius' eerste Turkse brief (‘Hodoeporicon’): CAMERARIUS (I588), 156. Zie ook SAINT-PIERRE (1804), I, 72-74 (naar aanleiding van de genezende kracht van knoflook).
-
voetnoot203.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (bl). De militaire toerustingen van Bayazid kunnen moeilijk los worden gezien van de opstand door Pseudo-Mustafa in diezelfde tijd. Cf. over deze opstand HAMMER (1928), III, 336-341, KÁLDY NAGY (1978), 288/9, KAPPERT (1976), 115, 187. Verantius en Zay schreven in hun brief d.d. 2-9-1555 (en ook in latere brieven) aan Ferdinand over de rol die Roxelane (en andere vrouwen) hadden gespeeld bij het doen bedaren van Süleymans woede jegens Bayazid. Cf. ook H. II, p. 46 (n. 137) en H. IX, p. 222.
-
voetnoot210.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555. Dernschwam schreef uitvoeriger over de roofpartijen van de heidukken en martoloten; hij merkte verder op: ‘Von Lasschko an hot sich der turken forcht angefangen von allen seytten, das die heydokhen vnd ander martaloczen ader haramia {ofwel “rovers”} hin und wider straiffen, was sy ankhomen erschlagen ader wegfuren’: DERNSCHWAM (1923), 266.
-
voetnoot215.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555 (bl); deze brief die handelde over het onderhoud met de pasja vertoont weinig overeenkomst met: B.103,(7-25).
-
voetnoot217.
- B.105,(7-25); Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555: ‘Septima itaque die Augusti cum Buda iter haberem Strigonium et duos ex equitibus Turcicis, qui me comitabantur, praemisissem ad traducendum nauem in ripam citeriorem, quo celerius transmitterem, illi inciderunt in aliquot equites Hungaros, quos ipsi ex Tata esse aiebant, atque alter eorum uehementer uulneratus aduentu nostro uix elapsus est in manibus eorum amisso equo. Quam rem sequenti die cum me ad se uocasset, uehementer exaggerauit Singiaccus Strigoniensis, et petiit, ut ille equus restitueretur, alioquin ipsos habituros occasionem, ut se ulciscantur. Ego dixi, siquidem equus ille exstaret, et reperiri posse me libenter curaturum, ut remitteretur’.
-
voetnoot218.
- Busbequius aan Ferdinand d.d. 14-8-1555: ‘Tandem ueni Comaronium, ubi aures meae ab importunis et improbis Turcarum uocibus, ipse item a multis et corporis et animi molestiis conquieui’; cf.: B.105,(25)-106,(3).
-
voetnoot219.
- Ferdinand aan Verantius / Zay d.d. 19-8-1555; DERNSCHWAM (1923), 275: geeft als datum van aankomst 11 augustus.
-
voetnoot220.
- B.106,(6/7): ‘Rex Bohemiae Maximilianus’. Maximiliaan werd koning van Bohemen op 20 september 1562 te Praag, maar hij was reeds sinds 14 februari 1549 officieus als zodanig erkend, mits hij zich tijdens Ferdinands leven niet met de regering van Bohemen zou bemoeien: HOLTZMANN (1903), 73/4, 413/4. Cf. ook bv. VERANTIUS (1859), 56 en 146.
-
voetnoot221.
- SCHAENDLINGER (1983), 50-54: Süleyman aan Ferdinand d.d. 22/31-5-1555: hierin geen vermelding van de duur van de wapenstilstand.
-
voetnoot223.
- ‘Hieronymus’ is ongetwijfeld Hieronymus de Cock (‘Kockhe / Kocke / Kock’). Deze was secretaris van Ferdinands Bourgondische correspondentie, aanvankelijk onder leiding van Johannes van der Aa, cf. FELLNER / KRETSCHMAYR (1907), II, 175, 179, 182, 186, 191. Zijn naam verschijnt vaker in Busbequius' correspondentie; zie s.v. ‘Cock’. Pighius doet de groeten van ‘Cockius’ aan Masius: MASIUS (1886), 494: Pighius aan Masius d.d. 18-10-1572; zie verder ook ID., s.v. ‘Coccus’, ‘Cockius’, ‘Cock’. Cf. ook FIRNHABER (1861), 16 (‘Jheronimus de Kokhl’).
-
voetnoot224.
- App. II, p. 477 vlg.: Busbequius aan Masius d.d. 28-5-1556.
|