Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Hoofdstuk VI: Het gezantschap naar het hof van sultan Süleyman.Een brief van de koning.Amper terug uit Engeland ontving Busbequius op 3 noember 1554 in Rijssel een brief waarin koning Ferdinand hem opdroeg zich dadelijk naar Wenen te begeven. Na een haastig bezoek aan zijn vader en vrienden in Boesbeke reed hij spoorslags via Doornik naar Brussel. Daar toonde Don Pedro Lasso een tweede brief waarin de koning Lasso gelastte Busbequius' vertrek te bespoedigen. Dientengevolge reisde deze op postpaarden bij nacht en ontij door. Na aankomst in Wenen leidde Johannes Van der Aa, secretaris voor de Bourgondische correspondentie, hem binnen bij de koning die de reiziger welwillend ontvingGa naar voetnoot1.. Ferdinand legde uit hoe belangrijk het was dat Busbequius als ambassadeur naar Constantinopel zou vertrekken. De pasja van Boeda was beloofd dat een gezant, bestemd voor Constantinopel, op de eerste december in Boeda aanwezig zou zijn. De koning wilde de Turken geen reden geven om hem van woordbreuk te kunnen betichten. Wie Busbequius voor zijn nieuwe ambt had voorgesteld aan de koning, weten we niet. Misschien was het Johannes van der Aa die, zoals Busbequius schreef, hem had binnengeleid bij Ferdinand. Maar het is denkbaar dat andere invloedrijke personen die Busbequius in voorafgaande jaren aan het hof moeten hebben leren kennen, hem tot voorspraak waren geweest. Er waren nog slechts twaalf dagen over ter voorbereiding van de zware reis. Op aansporing van Ferdinand bezocht Busbequius Johan Maria Malvezzi, de voormalig ambassadeur in het Ottomaanse rijk. Deze hield zich op in Komorn, een vesting op de grens met het Ottomaanse deel van Hongarije. In twee dagen leerde Malvezzi Busbequius de knepen van zijn nieuwe vak kennenGa naar voetnoot2.. Op 19 november maakte Malvezzi in een brief aan Ferdinand melding van dit bezoek: al het personeel en de andere voorzieningen zoals paarden, wagens, keukengerei en de benodigdheden voor de ambassadeur en zijn dienaren die door hem in gereedheid waren gehouden voor de reis, stonden nu ter beschikking van Busbequius. Hij had hem ook zijn kleding getoond zodat hij ervan kon nemen, wat hij wenste. Tijd om nieuwe te laten maken was er niet. Uit de | |
[pagina 129]
| |
schare van dienaren, die goed en eerzaam gekleed waren en toegerust tot de reis, kon de nieuwe gezant naar believen zijn keuze doen. Alleen voor een kok moest Busbequius zelf zorgen in Wenen; zijn kok wilde de reis naar Constantinopel niet meemakenGa naar voetnoot3.. | |
Ferdinands politiek tegenover de Turkse dreiging. Een korte voorgeschiedenis van Busbequius' gezantschap naar Constantinopel.Busbequius was niet vertrouwd met aangelegenheden die het Ottomaanse rijk betroffenGa naar voetnoot4., al waren berichten over schermutselingen, afgesproken gevechten (‘duella’) en plunderingen in het uitgestrekte grensgebied met de vijand de dagelijkse werkelijkheid. Bijna elk jaar heerste onzekerheid over de vraag of de sultan zijn dreiging om aan het hoofd van zijn leger naar Wenen op te trekken ten uitvoer zou brengen. De belangstelling van de Turken voor de landen aan weerszijden van de Donau kende een lange geschiedenis. Na de inname van Constantinopel in 1453 door Mehmed de Veroveraar drong het besef van het grote gevaar dat de christelijke landen bedreigde weliswaar overal door, maar onderlinge verdeeldheid maakte elke grote veldtocht of kruistocht onmogelijk. De vijand breidde zijn gebied zelfs nog verder uit. Het eerst waren de kleine vorstendommen in Zuidoost-Europa aan de beurtGa naar voetnoot5.. De politiek van het Habsburgse vorstenhuis diende in de eerste plaats rekening te houden met de macht van de halve maanGa naar voetnoot7.. Karel V en Ferdinand I waren feitelijk niet in staat de uitgestrekte grenzen van hun rijk doeltreffend te verdedigen tegen deze vijand. Hun bondgenoten - vooral die binnen het Duitse rijk - stuurden onvoldoende geld en manschappen uit | |
[pagina 130]
| |
angst voor een te sterk leger onder Habsburgse leiding. Maar de economische en interne moeilijkheden van het Ottomaanse rijk en de telkens weerkerende oorlogen met Perzië wendden op cruciale momenten een definitieve nederlaag af. Toch kon vanuit Wenen en Brussel hierop weinig invloed worden uitgeoefend. Pogingen om met Perzië contacten te leggen liepen in de vijftiende en in de zestiende eeuw nog op niets uitGa naar voetnoot8.. Het Ottomaanse rijk strekte zich aan het begin van de zestiende eeuw uit over grote delen van Noord-Afrika, Egypte en de oostelijke landen van de Middellandse Zee; daarnaast waren grote delen van Klein-Azië en de Balkan veroverd. Met de troonsbestijging van Süleyman in september 1520 brak opnieuw een tijdperk aan van grote expansie. Nu werden delen in Armenië, Mesopotamië en Hongarije veroverd en voegde sultan Süleyman in veldtochten die dikwijls verscheidene jaren duurden, de sterke steden Bagdad, Basra, Kars en Van aan zijn rijk toe. In een verlangen eerdere sultans te overtreffen rustte Süleyman ogenblikkelijk na zijn troonsbestijging zijn legers uit voor een veldtocht op de Balkan. Nog tenminste zeven keren zou hij gedurende zijn lange regering noordwaarts trekken. De Ottomaanse vloot werd gedurende zijn regering de grootste op de Middellandse ZeeGa naar voetnoot9.. De Hongaarse koning Matthias Corvinus (1440-1490) had van zijn land weliswaar een stevig bolwerk gemaakt tegen de vijandige invallen van de Turken maar zijn opvolgers waren minder krachtigGa naar voetnoot10.. Na de verovering van Belgrado in 1521 stond de deur van Hongarije voor de Turkse legers openGa naar voetnoot11.. Het land was verdeeld door strijd tussen aanhangers van Lodewijk II, de jonge koning van Hongarije, en de hoge adel. In 1526 leidde Süleyman zijn legers opnieuw tegen de Hongaren: bij Mohács sneuvelden 24.000 Hongaarse soldaten; koning Lodewijk verdronk op de vlucht in de nabijgelegen beek CseleGa naar voetnoot12.. Niet alleen de verdediging van Wenen maar in feite van het gehele Donau-stroomgebied, rustte sedertdien geheel op de | |
[pagina 131]
| |
schouders van koning FerdinandGa naar voetnoot13.. Deze gaf zich van meet af aan rekenschap van deze verantwoordelijkheid en spaarde kosten nog moeiteGa naar voetnoot14.. In de eerste jaren van zijn regering (vanaf 1521) probeerde hij het verloren gegane gebied te heroveren. Allengs groeide bij hem de overtuiging dat slechts de handhaving van de grenzen het uiterst bereikbare was. Tegenover getrainde en goed georganiseerde Ottomaanse legers stond een verdeeld christelijk Europa. Busbequius toonde zich in zijn vierde Turkse brief pleitbezorger van een behoedzame, defensieve politiek tegen het Ottomaanse rijk en keerde zich tegen de kritiek van hen die een agressieve oorlog voorstondenGa naar voetnoot15.. Keizer Karel V bood zijn broer Ferdinand geen noemenswaardige hulp, zodat deze gedwongen was om zijn politiek tegen de sultan zelfstandig vorm te gevenGa naar voetnoot16.. Hij bediende zich in toenemende mate van gezanten die lange perioden in Constantinopel verbleven. Süleyman beschouwde Hongarije na de slag bij Mohács als zijn gebied, want het was ‘door de hoeven van zijn paarden betreden’. Hij liet geen bezettingsleger in Hongarije achter maar kwam met de Hongaarse edelen overeen dat Johan Zapolya de nieuwe koning zou worden van HongarijeGa naar voetnoot17.. Ook Ferdinand deed aanspraken gelden op de troon van Hongarije: zelf was hij gehuwd met Anna, de zuster van koning Lodewijk; zijn zuster Maria van Hongarije was de weduwe van koning Lodewijk. Ferdinands troepen verdreven aanvankelijk Zapolya uit Hongarije, maar deze riep de hulp in van Süleyman die weigerde om Ferdinands rechten op de Stephanuskroon te erkennen: immers, koning Lodewijk was geen natuurlijke dood gestorven maar op het slagveld omgekomen. Dit leidde tot het rampzalige beleg van Wenen (1529). Met een leger dat bestond uit 250.000 soldaten en 300 kanonnen sloeg de sultan op 21 september 1529 zijn tenten op voor Wenen. Het beleg liep uit op een fiasco: herfstregens en ziekten teisterden het leger van de sultan dat niet opgewassen was tegen het handjevol vastberaden verdedigers. Omdat de winter naderde, trok Süleyman zich op 14 oktober terug met grote verliezen. Maar in 1532 trok hij andermaal aan het hoofd van zijn legers naar Oostenrijk. Weliswaar wachtte keizer Karel V hem dit keer op maar beide vorsten vermeden angstvallig een beslissende veldslag. Opstanden in de oostelijke Anatolische provincies dwongen Süleyman in 1533 zijn oorlog in Europa te beëindigen. Hij erkende Ferdinand als heerser van een deel van Hongarije, maar de koning kon niet verhinderen | |
[pagina 132]
| |
dat de sultan hem in zijn schrijven ‘zijn zoon’ noemde en hem zo op gelijke voet stelde met zijn eerste vizier IbrahimGa naar voetnoot18.. Oorlogen tussen de Turken en de Perzen brachten tot 1540 rust op de Balkan. Na de dood van Johan Zapolya in juli 1540 kwam zijn echtgenote Isabella, dochter van Sigismund, koning van Polen, op voor de rechten van haar pasgeboren zoon Johannes Sigismundus. Zij vroeg Süleyman om hulp tegen Ferdinand die op grond van een verdrag uit 1534 met de toentertijd kinderloze Zapolya geheel Hongarije voor zich had opgeëist. In 1541, 1543 en 1544 zwermden de legers van de sultan opnieuw over Hongarije uit. Boeda werd in 1541 definitief bezet door een Turks garnizoen. Hongarije werd evenals andere provincies in het Ottomaanse rijk verdeeld in districten (sandjaks). De pasja van Boeda bestuurde het Turkse deel van dit land. In deze jaren werden ook Gran (1543), Stuhlweissenburg (1543) en een reeks andere steden ingelijfd. Süleyman verklaarde dat hij Boeda in handen zou houden tot de meerderjarigheid van Isabella's zoon. In afwachting hiervan benoemde hij hem tot sandjakbeg van Transsylvanië onder het regentschap van George Martinuzzi en Petrus Petrovitsj. Ferdinand begon inmiddels in te zien dat herovering van de verloren gegane gebieden en vooral ook van Boeda onmogelijk was. Eind 1544 zond hij de Italiaan Hieronymus Adorno als ambassadeur naar Constantinopel, maar de gezant stierf voordat een audiëntie bij de sultan had plaatsgevondenGa naar voetnoot19.. Zijn landgenoot Nicolaus Secco werd als opvolger aangewezenGa naar voetnoot20.. Nu voelde ook Karel V zich genoodzaakt een ambassadeur naar de Ottomaanse hoofdstad te sturenGa naar voetnoot21.. Reeds langer werd de keizer in Hongarije verweten dat hij zijn eens gedane belofte om een veldtocht tegen de Turken aan te voeren, niet was nagekomen. Maar nauwelijks had zijn ambassadeur Gerard van Veltwyck samen met Secco een eenjarige wapenstilstand gesloten met de sultan, of de keizer richtte het leger dat hij in Hongarije bijeengebracht had om de Turken schrik in te boezemen, tegen de protestantse opstandelingen in Duitsland. Bij Muhlberg versloeg hij hun leger in april van het jaar 1547Ga naar voetnoot22.. In november 1545 was een eerste korte wapenstilstand tussen Süleyman, Karel en Ferdinand van kracht geworden. Ferdinand zond in 1546 een nieuw gezantschap naar Constantinopel onder leiding van Van Veltwyck die voor dit doel door Karel V aan zijn broer was uitgeleend. Nadat de Turken | |
[pagina 133]
| |
hem langdurig en streng hadden opgesloten in zijn verblijfplaatsGa naar voetnoot23. slaagde de gezant er in 1547 in het oude bestand om te zetten in een vijfjarige vrede. Karel V en Ferdinand I, maar ook de paus, de koning van Frankrijk en Venetië waren in dit verdrag betrokkenGa naar voetnoot24.. Elke partij behield bij dit verdrag wat hij bezat. Ferdinand verplichtte zich daarbij ook jaarlijks 30.000 dukaten aan de sultan te betalen als vergoeding voor de gebieden van Hongaarse edelen die naar Ferdinand waren overgelopen en ook voor het Hongaarse gebied dat Ferdinand nog altijd in handen hield. De sultan stond juist op het punt een nieuwe oorlog tegen Perzië aan te voeren zodat rust in Hongarije en het aanzienlijke tribuut gelegen kwamen. Ferdinand had zich door dit verdrag verzekerd van een brede strook land in Hongarije, een noodzakelijke afweer tegen Turkse aanvallen. Ook behield hij zo zijn aanspraken op de kroon van Hongarije. Terwijl men in Constantinopel placht te spreken van ‘schatting’ (tribuut), noemde Ferdinand deze verplichting altijd bewust een ‘eregeschenk’Ga naar voetnoot25.. Johan Maria Malvezzi een telg uit een aanzienlijke familie uit Brescia bleef na Van Veltwycks vertrek in Constantinopel achter. Hij was de man die zeven jaren later Bubequius zou onderrichten over zijn nieuwe taak als gezantGa naar voetnoot26.. Malvezzi was reeds eerder met Adorno, Secco en Van Veltwyck naar Constantinopel gekomenGa naar voetnoot27.. Eenmaal zelf gezant geworden huurde hij in Constantinopel een huis. Hij werd door voortdurende geldzorgen geplaagd, want er waren grote bedragen nodig voor steekpenningen. In 1548 werd hem opgedragen om de sultan persoonlijk te overtuigen van de vredesgezindheid van de koning. Op 24 januari 1549 verliet Malvezzi Constantinopel en reisde naar Aleppo waar de sultan met zijn leger verbleefGa naar voetnoot28. | |
[pagina 134]
| |
In juli 1551 deed Isabella ten gunste van Ferdinand afstand van Transsylvanië en van Hongarije. In ruil ontving zij voor deze gebieden de steden Ratibor en Oppeln in Silesië. Oostenrijkse troepen namen weldra bezit van haar voormalige gebieden. Geruchten over dit gebeuren bereikten de pasja's en de sultan bij verrassing. Rüstem Pasja, de eerste vizier, vroeg Malvezzi wat er waar was van een regeling tussen Ferdinand en Isabella. Malvezzi ontkende het bestaan van zulk een verdrag en stelde zich persoonlijk garant. Toen de ware toedracht bekend werd, ontstak Süleyman in woede: Malvezzi werd vastgezet in de gevangenis van de Zwarte Toren en zijn bezittingen werden verbeurdverklaardGa naar voetnoot29.. In april 1552 verzocht Ferdinand in een brief aan Rüstem Pasja om Malvezzi in vrijheid te stellen. Malvezzi werd vervolgens overgebracht naar de gevangenis van de Zeven Torens waar hij onder wat betere omstandigheden leefde. Intussen waren de Turken als vergelding voor Ferdinands geheime verdrag met Isabella een nieuwe oorlog begonnen in Hongarije. Ali, pasja van Boeda, versloeg te Fülek, ten noorden van Boeda, het Oostenrijkse leger. Hierbij werd Sforzia Pallavicini gevangengenomen en Sbardellatus Dudich, de bisschop van WaitzenGa naar voetnoot30. gedood. Ook dit keer slaagde de sultan er niet in om Ferdinand zijn wil op te leggen, niet in de laatste plaats vanwege een nieuwe oorlog met de Perzen en binnenlandse moeilijkheden. Tijdens deze veldtocht tegen de Perzen liet Süleyman zijn zoon Mustafa ombrengen. Deze moord is door Busbequius op dramatische wijze beschreven. Mustafa, de oudste zoon van Süleyman en eerste troonopvolger, was naar oude Ottomaanse traditie aangesteld als stadhouder van | |
[pagina 135]
| |
Amasya, dat vóór Süleymans veroveringen in Oost-Anatolië de hoofdstad was van de aan het Perzische rijk grenzende provincie. De jonge prins genoot grote populariteit onder de plaatselijke bevolking, die vol bitterheid het Turkse juk droegGa naar voetnoot31.. Van een werkelijke opstand van Mustafa was evenwel nog geen sprake geweest. Er waren daartoe onvoldoende voorbereidingen getroffen en Mustafa beschikte over te weinig troepen, ook al waren deze goed geoefend. Busbequius en andere Europese getuigen zagen Roxelane, Süleymans wettige echtgenote, als de aanstichtster van de moord. Zij werd geholpen door Rüstem Pasja, de eerste vizier en tevens haar schoonzoonGa naar voetnoot32.. | |
[pagina 136]
| |
1553 was Djihangir, een andere zoon van Süleyman, gestorven. Er lijkt een grond van waarheid te liggen in Busbequius' opmerking dat Djihangir was gestorven uit angst voor de tijd wanneer zijn vader zou komen te overlijden, zijn oudste broer zou opvolgen en hijzelf volgens Ottomaans gebruik zou moeten sterven. Bernardo Navagero, de Venetiaanse bailo in Constantinopel van 1550 tot 1552, berichtte dat Djihangir dikwijls aan Süleyman zou hebben gezegd dat geen enkele troonopvolger hem hoefde te vrezenGa naar voetnoot35.. Van de zonen van Süleyman waren nu alleen Selim en Bayazid nog over. Beiden waren zonen van Roxelane en streefden bewust naar de troon. Selim, de oudste van de twee prinsen, was door Süleyman aangewezen als opvolger. Daarmee waren Bayazids kansen echter niet verkeken; hij putte hoop uit de steun van zijn moeder en haar partij. Süleyman sloot in de zomer van 1555 in Amasya een nieuw vredesverdrag met de Perzen. Busbequius en zijn collega's Verantius en Zay waren bij de sluiting van dit verdrag aanwezigGa naar voetnoot36.. Verantius en Zay waren al in de zomer van 1553 naar Constantinopel afgevaardigd en werden kort voor Süleymans veldtocht naar Perzië in audiëntie ontvangen. Zij boden tijdens de onderhandelingen 150.000 dukaten aan als tribuut voor heel Hongarije, of 40.000 dukaten voor alleen Opper-Hongarije. Süleyman stelde echter als voorwaarde dat Ferdinand afstand zou doen van Transsylvanië. Maar onder de druk der omstandigheden liet hij Malvezzi vrij en gaf hem gelegenheid om in september 1553 naar Wenen te reizen en een gunstig antwoord van de koning te halen. Verantius en Zay werden verplicht in Constantinopel af te wachten. Tot Malvezzi's terugkeer was een wapenstilstand van krachtGa naar voetnoot37.. Malvezzi kwam in de herfst van 1553 in Wenen aan. Hij keerde niet ogenblikkelijk weer terug naar Constantinopel als gevolg van Ferdinands lange afwezigheid buiten Wenen. Maar ook Malvezzi's slechte gezondheid werd als excuus | |
[pagina 137]
| |
voor het uitstel aangevoerdGa naar voetnoot38.. Toen Malvezzi tenslotte op 20 mei 1554 het bevel kreeg opnieuw te vertrekken naar Constantinopel, onderbrak hij bij Komorn zijn reis en weigerde gedurende vele maanden om zich op weg te begeven. Als reden voerde hij zijn slechte gezondheid aanGa naar voetnoot39.. Een grote angst om nogmaals Turkse bodem te betreden spreekt uit Malvezzi's brieven aan de koning: er was hem medegedeeld dat de sultan gelast had hem zijn instructies door marteling afhandig te makenGa naar voetnoot40.. Ferdinand, aanvankelijk geneigd tot de opvatting dat Malvezzi zijn ziekte voorwendde, wilde hem toch niet dwingen tot het gezantschap. Toen Malvezzi op 6 januari 1555, kort na het vertrek van Busbequius uit Wenen, stierf, liet ook de koning zich overtuigen. Hij schreef zijn ambassadeurs in Constantinopel dat zij de pasja's de dood van Malvezzi moesten meedelen als bewijs dat de koning voorheen naar waarheid handelde, toen hij vanwege de gezondheid van de gezant uitstel voor het gezantschap had gevraagdGa naar voetnoot41.. De sultan en zijn pasja's toonden minder en minder bereidheid om te vertrouwen op Ferdinands herhaalde beloften dat er weldra een ambassadeur zou worden gestuurd. Verantius en Zay drongen bij Ferdinand dikwijls aan op het sturen van Malvezzi of een vervanger. Zij vreesden dat anders hun positie onmogelijk zou wordenGa naar voetnoot42.. In het najaar van 1554 zocht Ferdinand naar een oplossing voor het probleem. Malvezzi schreef op 9 november aan de pasja van Boeda dat hij op bevel van de koning zelf, of indien zijn gezondheidstoestand het niet toeliet, een ander in zijn plaats, uiterlijk voor 1 december in Boeda zou zijnGa naar voetnoot43.. Diezelfde dag herinnerde Malvezzi in antwoord op Ferdinands brief van 6 november en diens postscriptum van 7 november eraan dat de koning beloofd had hem niet tegen zijn zin naar het hof van de sultan te zenden. Zijn ziekte verhinderde deze reis. Volgens opdracht van de koning zou hij | |
[pagina 138]
| |
in Komorn blijven en voorwenden dat hij binnenkort zou vertrekken. Intussen hield hij ook zijn personeel bijeen en alle huisraad en spullen voor de reis ten einde ze beschikbaar te stellen aan een gezant die van de koning zou komenGa naar voetnoot44.. Uit Malvezzi's woorden treedt nog Ferdinands grote onzekerheid aan de dag over een geschikte plaatsvervanger voor de zieke gezant in Komorn. Het is begrijpelijk dat de koning grote aandrang uitoefende op Busbequius om de opdracht voor het gezantschap naar Constantinopel niet naast zich neer te leggen. Tien dagen later zocht Busbequius Malvezzi in Komorn opGa naar voetnoot45.. | |
Ferdinands gezantschappen naar het hof van de sultan. De kosten en baten van het Turkse gezantschap.Er bestond in Wenen nog niet zo'n lange ervaring met het sturen van ambassadeurs naar het hof van Süleyman. De gezanten dienden zich op vele ongemakken en onverwachte verrassingen voor te bereiden. Adorno bijvoorbeeld was weggestuurd met onvolledige instructies. Toen hij vervolgens verzocht om nieuwe instructies, was de secretaris van de koning niet in staat hem de juiste inlichtingen te geven omdat de betreffende stukken zoek warenGa naar voetnoot46.. Ook hadden de gezanten dikwijls met geldgebrek te kampen. Er waren immers zoveel onvoorziene uitgaven voor beloningen aan helpers en informanten, voor het steunen en loskopen van gevangenen en vooral ook voor steekpenningen. De kosten van het gezantschap, voor zover die ten laste van de koning kwamen, werden door Busbequius op een 5.000 dukaten (6.000 kronen) per jaar geschatGa naar voetnoot47.. Hij legde in november 1560 verantwoording af van de uitgaven die hij sinds november 1555 had gedaan. In zijn lange opsomming vinden we vooral bedragen voor beloningen en steekpenningen voor dragomans, janitsaren, en allerlei bevriende personen in Constantinopel die voor het gezantschap onontbeerlijk waren. In totaal ging het om een 13.000 dukaten over vijf jaren. Daarenboven gaf Busbequius in dezelfde periode zeker nog eens 15.000 dukaten uit, die hij niet nader specificeerdeGa naar voetnoot48.. Waarschijnlijk ging dit laatstgenoemde | |
[pagina 139]
| |
bedrag voor een belangrijk deel op aan de salarissen van hemzelf en de leden van zijn gezantschap en tenslotte ook aan steekpenningen voor de pasja'sGa naar voetnoot49.. De huur van de karavanserai - volgens Busbequius 400 goudstukken (dukaten) per jaar - en de onkosten van het gewone levensonderhoud van de gezant en zijn gevolg kwamen voor rekening van de sultan. Deze voorzieningen door de sultan kenden echter hun grenzen. Zo schreef Dernschwam dat het lagere personeel in de winter niet van brandhout werd voorzien; ieder die geen koude wilde lijden, moest voor eigen rekening hout aanschaffenGa naar voetnoot50.. Busbequius schreef dat hij die met de Turken wilde verkeren, als regel zijn beurs open diende te houden zodra hij de grens was gepasseerd en hij moest haar niet weer sluiten eer hij het Ottomaanse rijk had verlaten: alleen geld maakte de Turken meegaandGa naar voetnoot51.. Malvezzi en zijn opvolgers stuurden dan ook brief op brief naar de koning om de noodzaak aan te tonen van hun uitgaven en zij verzochten dringend tijdig nieuwe sommen geld te hunner beschikking te stellenGa naar voetnoot52.. Niets kon verhinderen dat in deze situatie een deel van de uitgaven geschiedde op het risico van de ambassadeurs zelf en dat deze dikwijls met schulden Constantinopel verlieten. Dit laat ook de levensgeschiedenis van Busbequius zienGa naar voetnoot53.. Het belang van al deze bovengenoemde bedragen is vooral - Holter toonde dit voorheen reeds aan, maar het is de moeite het hier te herhalen - gelegen in het economisch voordeel dat de koning had bij het handhaven van een gezantschap in Constantinopel. Het onderhoud van een leger aan de grenzen met het Ottomaanse rijk kostte de koning jaarlijks 800.365 Rijnse guldens. Het eregeschenk van 30.000 dukaten (ofwel | |
[pagina 140]
| |
54.000 Rijnse guldens bij een koers van 108 ‘Kreuzer’ voor één dukaat en van 60 ‘Kreuzer’ voor één gulden) was sinds 1550 niet meer betaald en werd de gehele periode van Busbequius' gezantschap ook niet betaald. Het relatief goedkope gezantschap hielp Ferdinand dus aan een aanzienlijke besparing, zij het dat een vrede nog voordeliger was voor Ferdinand, omdat hij dan op de enorme uitgaven voor zijn defensie kon besparenGa naar voetnoot54.. | |
De instandhouding van de communicatie tussen Wenen en Constantinopel.De berichtgeving tussen Wenen en Constantinopel verliep met grote vertragingen. Om de brieven in en uit de ambassade te smokkelen was dikwijls de hulp van vrienden van buiten de ambassade nodigGa naar voetnoot55.. De brieven van de koning aan de gezant handelden in de regel over Turkse aangelegenheden en over zaken die het gezantschap zelf betroffen. Privé-aangelegenheden werden doorgaans in afzonderlijke, niet in het archief bewaarde, brieven behandeld. Over de politieke ontwikkelingen elders werden de gezanten langs andere weg ingelicht. Hoe dit laatste in het geval van Busbequius verliep is onbekend, maar er moet hier toch in de eerste plaats gedacht worden aan de secretarissen van de koning en aan diens ambassadeurs in Venetië en eldersGa naar voetnoot56.. Ook de gezant was opgedragen om geen zakelijke onderwerpen in privé-brieven te behandelen. Singkhmoser, Ferdinands secretaris van de Latijnse correspondentie, schreef op 25 mei 1562 aan Maximiliaan dat hij, nadat er verscheidene brieven van Busbequius waren aangekomen, eerst snel de brieven van de gezant aan keizer Ferdinand had ontcijferd en opgestuurd. Er was immers haast geboden. Toen hij later de brief ontcijferde die Busbequius aan hemzelf had gericht, bleek ook deze over de vredesonderhandelingen te gaan. Bijgevolg stuurde hij nu deze brief na. Hij had Busbequius geschreven geen staatszaken in privé-brieven te behandelenGa naar voetnoot57.. Brieven van Ferdinand aan de gezanten in Constantinopel kenden veelal twee uitvoeringen. Een eerste brief in cijferschrift was bestemd voor het persoonlijk gebruik van de ambassadeur en mocht in geen geval in Turkse handen vallen. Een tweede brief was zodanig opgesteld dat hij zonder gevaar | |
[pagina 141]
| |
aan de sultan en de pasja's kon worden getoondGa naar voetnoot58.. Zo was het voor de Turken - zelfs al koesterden zij argwaan - moeilijk om de ware gedachten van de koning en zijn ambassadeur te raden. De correspondentie tussen de koning en zijn gezant ging ofwel over land via Boeda, ofwel over zee via Venetië. Deze laatste route had de voorkeur. Domenigo Gaztelu, zaakgelastigde van Ferdinand in Venetië verzorgde aanvankelijk de verzending van de brieven over land tussen Ferdinands hof en Venetië. Na zijn dood in de winter van 1557 werd deze taak door de postmeester Rogiero de Taxis overgenomen. Verantius en Zay vroegen de koning in een brief van 5 oktober 1553 alle correspondentie met hen ook in de toekomst over Venetië te laten lopen. Indien de medewerking van personen uit Ragusa zou worden benut, was deze manier naar hun mening verkieslijker dan om de brieven mee te geven aan boden die over Ottomaans gebied moesten reizen en die daarbij dikwijls werden vastgehouden. De twee gezanten meenden dat met de hulp van kooplui ‘de brieven als het ware vlogen’Ga naar voetnoot59.. De gezant beschikte bij het schrijven van zijn brieven over verschillende geheimschriften. Waarschijnlijk waren de brieven van de gezant(en) aan Ferdinand aanvankelijk zo gecodeerd dat zijn zoon Maximiliaan ze niet kon lezen. Pas in de winter van 1558 stuurde de koning zijn zoon een kopie van de code die hij gebruikte in zijn correspondentie met zijn gezantGa naar voetnoot61.. In de acht jaren van zijn gezantschap gebruikte Busbequius tenminste drie verschillende geheimschriften voor zijn brieven aan Ferdinand. De eerste code was die welke Verantius en Zay al sedert hun komst naar Constantinopel hadden gebruikt en bleven hanteren tot in mei | |
[pagina 142]
| |
1557Ga naar voetnoot62.. Deze code was gemakkelijker dan de codes die later in gebruik waren: elke letter van het alfabet had één symbool. Daarnaast waren er afzonderlijke symbolen, of cijfers voor dubbelklanken als ‘ff’, ‘gg’, ‘ll’, etc.. Ook strooide men als het ware tussen de reeksen van symbolen en cijfers tekens zonder enige betekenis. Er waren allerlei korte lettergrepen die stonden voor een vaste geografische aanduiding of voor andere meestal veel voorkomende begrippen. De geheime agent Michael Zernovitz die jarenlang belangrijke brieven schreef aan de keizer vanuit Constantinopel en de andere plaatsen waar het Turkse hof zich ophield, gebruikte eenzelfde eenvoudige, gemakkelijk uit het hoofd te leren code. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Venetianen, nadat zij Zernovitz van verraad waren gaan verdenken, er gemakkelijk in slaagden deze code te brekenGa naar voetnoot63.. Dit was eenvoudigweg mogelijk door een berekening van de frequentie van elk geheimteken in het document. De uitkomst van deze berekening moest dan vervolgens worden vergeleken met het gemiddelde voorkomen van de verschillende letters in elke taal. | |
[pagina 143]
| |
gecodeerde brieven werd het cijferschrift gebruikt, waarvan een voorbeeld bewaard wordt in het ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’ te WenenGa naar voetnoot65.. | |
De gezanten.Slechts zeer weinigen waren geschikt om de leiding van een gezantschap naar Constantinopel op zich te nemen. Vóór Busbequius waren de gezanten meestal Italianen (Adorno, Secco, Malvezzi); later ook dikwijls Nederlanders: Van Veltwyck was de eerste, Busbequius de tweede en na hem volgden nog Albert de Wijs en Karel RijmGa naar voetnoot66.. Hongaren waren voor de leiding van dit gezantschap minder gewenst. De ambassadeurs waren in het algemeen breed opgeleide mannen. Zij hadden een goede talenkennis en een groot gemak van omgang. Ook wilde de koning als gezant slechts ongehuwde mannen, ongetwijfeld vanwege de vaak hachelijke situaties waarin de gezant kon komen te verkeren. Tenslotte werd er bij de keuze van een gezant ook hoge eisen gesteld aan zijn aanpassingsvermogen. Adorno was doctor in de medicijnen. Secco was gepromoveerd in de rechten en de filosofie en schrijver van poëzie en toneelwerkGa naar voetnoot67., Van Veltwyck was doctor in de Hebreeuwse studiënGa naar voetnoot68., Verantius jurist en theoloogGa naar voetnoot69. en Rijm was wederom een juristGa naar voetnoot70.. Maar ook Malvezzi, Zay en De Wijs hadden een goede opleiding genoten zoals blijkt uit hun in het Latijn geschreven brievenGa naar voetnoot71.. | |
[pagina 144]
| |
schone beloften verloren, zoals menig gezant in het Ottomaanse rijk ervoer, weldra hun glans. De Turken beschouwden de gezanten niet als onschendbaar. Zij stelden hen onder strenge bewaking en behandelden hen soms wreed. Terwijl de Europese gezanten zich telkens beriepen op de regels van het volkerenrecht dat de gezanten een vrije komst en een onbelemmerd vertrek garandeerde, hielden de Turken zich alleen daaraan wanneer het hun uitkwam. Het onberekenbare optreden van de Turken laat zich op tenminste vijf manieren verklaren. 1. In de ogen van de Turken was de ambassadeur verantwoordelijk voor de daden van zijn meester en kon daarvoor ook worden gestraft. Malvezzi ondervond dit enkele jaren voor Busbequius' komst aan den lijve toen Zevenburgen door troepen van Ferdinand was geannexeerdGa naar voetnoot72.. | |
[pagina 145]
| |
ten deel viel. Maar in feite werden ook de gezanten van Zevenburgen en Polen en de dadiaan van Colchis op dergelijke wijze behandeld, zij het dat deze staten er geen permanent gezantschap in Constantinopel op na hielden. De vaste ambassadeurs (bailo's) van Frankrijk, Venetië en Genua konden zich vrijer bewegen. Zij hadden toestemming om een eigen huis uit te kiezen. | |
De vier perioden van Busbequius' Turkse gezantschap.De acht jaren die Busbequius in het Ottomaanse rijk doorbracht laten zich aan de hand van de onderhandelingen in vier perioden indelenGa naar voetnoot78.. 1. Het eerste jaar van het gezantschap werd voor een belangrijk deel reizend doorgebracht. In het voorjaar van 1555 vielen de onderhandelingen van Busbequius, Verantius en Zay in Amasya met de sultan. Dit resulteerde in de terugkeer van Busbequius naar Wenen voor nieuwe instructies en een nieuw gedwongen verblijf van Verantius en Zay in Constantinopel. | |
[pagina 146]
| |
Portret van Franciscus Zay door Melchior Lorck.
Kopergravure, koninklijke Bibliotheek Kopenhagen, signatuur M.P.24, pl. 71a,80. Cf. H. V, p. 120 (n. 93). |
|