Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Hoofdstuk IV: De drukgeschiedenis van de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’.De contacten tussen Ludovicus Carrio en Augerius Busbequius. De eerste druk van Busbequius' geschriften (Antwerpen 1581).Vanaf 1576 leefde Busbequius in de buurt van Parijs. Zijn huis was een ontmoetingsplaats voor veelal jonge Vlaamse studenten en geleerden die vanwege de oorlog hun vaderland hadden verlaten of een zwervend bestaan leidden in de hoop de beroemde geleerden van hun tijd te leren kennen. Hiervoor was in Parijs volop gelegenheidGa naar voetnoot1.. Ludovicus Carrio was een van deze jonge Vlamingen. Ludovicus Carrio, geboren in 1547 te Brugge, was reeds de dertig gepasseerd toen hij in Parijs arriveerde. Na een rechtenstudie in Leuven, had hij zich tijdens het verblijf aan andere universiteiten met vuur geworpen op het uitgeven van de werken van Latijnse auteurs. Tenslotte bereikte hij na lange omzwervingen in het najaar van 1579 de Franse hoofdstadGa naar voetnoot2., waar hij zich aan zijn oude hartstocht bleef wijdenGa naar voetnoot3.. Nadat echter in 1580 een pestepidemie in Parijs was uitgebroken, verliet Carrio de stad en sinds september 1580 bevond hij zich onder het gehoor van Jacques Cujas (Cuiacius), een befaamd rechtsgeleerde aan de universiteit van Bourges. Tot 1586 leefde Carrio afwisselend in Bourges, Orléans en Parijs. Daarna werd hij benoemd tot hoogleraar in het recht aan de universiteit van Leuven en leidde hij, voor zover we weten, een rustiger bestaanGa naar voetnoot4.. | |
[pagina 81]
| |
Het eerste contact tussen Ludovicus Carrio en Busbequius ging terug tot 1579. In dat jaar sloot Carrio kort na zijn aankomst in Parijs vriendschap met Andreas Schottus, die in Busbequius' huis leefdeGa naar voetnoot6.. Tot 1581 horen we niets over de betrekkingen tussen Busbequius en Carrio. Toen, in het voorjaar van 1581, bracht Carrio vanuit Bourges een bezoek aan Antwerpen waar hij zijn oude uitgever Christoffel Plantijn opzocht. Bij deze gelegenheid werd ook Busbequius' eerste Turkse brief en de ‘Exclamatio sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’ voor de druk klaar gemaakt. Op 1 februari 1581 nog had hij in Bourges de dedicatiebrief aan Micault geschreven. Het Museum Plantin-Moretus bewaart nog de overheidsvergunning die vereist was voor de druk van het boek. Zij is gedateerd 22 april 1581Ga naar voetnoot7.. Carrio verliet Antwerpen niet vóór 15 meiGa naar voetnoot8.. De editie werd gezet en gedrukt door drie werknemers van de drukkerij tussen 13 mei en 2 juniGa naar voetnoot9.. Reeds op 14 juli horen we voor het eerst over de uitgave van Busbequius' werk: Justus Lipsius zond op die dag twee exemplaren naar Theodorus Leeuwius. In een kort begeleidend schrijven herinnerde hij eraan hoe de vorige avond nogal vrolijk was verlopen; toch was hij zijn belofte niet vergeten en stuurde hij Busbequius' reisbeschrijving (‘Itinera’) op, een boekje dat in zijn ogen als geen ander in zijn tijd kundig en geleerd was geschrevenGa naar voetnoot10.. | |
[pagina 82]
| |
De titel van de editie uit 1581 luidde als volgt: De vroegste reactie op de publicatie van Busbequius' werk kwam van Lipsius. De grote Latinist formuleerde zijn waardering voor Busbequius nergens duidelijker dan in zijn opdracht van de ‘Saturnalia’ aan Busbequius. In deze dedicatiebrief kwam Lipsius - een groot bewonderaar van de stijl van Tacitus en Seneca! - terug op het onlangs gepubliceerde werk van Busbequius: ‘Wij zagen onlangs jouw dubbele boekje van de reisbeschrijving (“Iter”) en het advies (“Consilium”). Een boekje, maar een dat naar mijn mening verhandelingen en uiteenzettingen van vele wijze lieden overtreft. Ik geef toe, alles is kort en daardoor behaagt het meer omdat het inzicht erin besloten ligt en niet openlijk wordt getoond. Ja zelfs, juist de stijl is - ook al is die allerminst een van je zorgen - ernstig (“priscum”), gedrongen (“adstrictum”) en verhuld door de verborgen gedachten (“sententiis occultum”). En wat ik waarlijk benijd: een fijnzinnige kortheid (“subtilis brevitas”) is jou aangeboren, bij ons is zij op gekunstelde wijze aangeleerd’Ga naar voetnoot13.. Uit het antwoord dat een dankbare Busbequius aan Lipsius stuurde, leiden we af dat hij verguld was met de uitgave van zijn eigen werk Lipsius' complimenten wees hij evenwel bescheiden af: zijn eigen kortheid noemde hij gebrek en armoede aan taalGa naar voetnoot14.. | |
[pagina 83]
| |
Carrio's rol bij de eerste uitgave.In de dedicatiebrief aan Micault had Carrio geschreven dat de brieven hem ‘in handen waren gevallen’ en dat de druk tot stand kwam ‘buiten medeweten van Busbequius’. Het kan evenwel op grond van deze woorden en onze verdere kennis van Carrio niet zonder meer worden bewezen dat deze man die onder humanisten voor onbetrouwbaar doorging, de handschriften voor de uitgave op onrechtmatige wijze had verkregen. We tasten in het duister over de precieze toedracht bij de totstandkoming van de eerste editie. Men kan van de andere kant de dedicatiebrief van Carrio aan Micault moeilijk beschouwen als doorgestoken kaart van Carrio en Busbequius gezamenlijkGa naar voetnoot15.. Deze brief bevat namelijk een aantal ongelukkige passages die erop duiden dat Carrio Busbequius' werk achter zijn rug om had uitgegeven. Er kleven bovendien enige onvolkomenheden aan de tekst van de editie van 1581. Dit was weldra bekend bij ingewijden, want Egmondus schreef Lipsius op 11 april 1582 dat er een ‘verbeterde editie’ bij Plantijn zou worden uitgegeven. Inderdaad werkten tussen 17 maart en 28 april van dat jaar twee drukkers van Plantijn aan deze nieuwe editie, waarvan reeds op 23 april een exemplaar werd verkochtGa naar voetnoot16.. Carrio had zich vergist toen hij, slecht ingelicht als hij was, in de dedicatiebrief aan Micault schreef dat het gezantschap van Busbequius had plaats gevonden tijdens de regering van de keizers Ferdinand én Maximiliaan. Hij wist niet wie de beide koninginnen waren in wier opdracht Micault zich naar Portugal had begeven. Evenmin kende hij de aard van Micaults opdracht en was het hem ontgaan dat er enkele jaren lagen tussen de tijdstippen van aanvang van het gezantschap van Busbequius en dat van MicaultGa naar voetnoot17.. | |
[pagina 84]
| |
Lipsius. Een groeiende ergernis en afkeer bij Lipsius werd gedeeld door diens vrienden. Zij stelden in hun brieven aan Lipsius telkens weer Carrio's onbetrouwbaarheid, schurkachtigheid, ijdelheid, praatzucht en neiging tot profiteren aan de kaakGa naar voetnoot20.. Niettemin komt Carrio's naam zeer vaak voor in de correspondentie van Lipsius. Daaruit blijkt dat hij erin was geslaagd zich naar voren te dringen in kringen van toonaangevende geleerden uit zijn tijd. Niet geheel ten onrechte stelde Pierre de Nolhac in zijn biografie van de dichter Paulus Melissus vast dat Carrio ‘schitterde in de kring rond Busbequius’Ga naar voetnoot21.. | |
[pagina 85]
| |
Mag men op grond van Carrio's woorden dat de handschriften hem ‘in handen waren gevallen’ concluderen dat hij ze had ontvreemd? Dat er binnen de kleine kring van roddelzieke humanisten in dit geval geen ophef over zulk een wandaad werd gemaakt, is verrassend. Het valt echter niet uit te maken of dit Carrio vrijpleit: er is natuurlijk een reële kans dat belastende documenten verloren zijn gegaan, maar misschien ook beschouwden de vrienden van Busbequius de heimelijke publicatie van de ‘Itinera’ als een van Carrio's betere streken en bedekten zij dit geval om die reden met de mantel der liefde. Er is echter één uitzondering hierop. De enige die ons namelijk ondubbelzinnig wijst op fouten in de eerste editie en tevens suggereert dat Carrio een twijfelachtige rol heeft gespeeld, is Petrus Egmondus. Deze hield zich in 1581 op in de omgeving van Busbequius en was zozeer met hem vertrouwd dat hij hem zijn ‘beschermheer’ placht te noemenGa naar voetnoot28.. | |
[pagina 86]
| |
Dat het manuscript voor de eerste editie van Busbequius' werk niet feilloos was, moet Carrio zelf als kundig filoloogGa naar voetnoot30. hebben begrepen. Hij had immers in zijn brief aan Micault geschreven dat hij de teksten die hem in handen waren gevallen, uitgaf in de staat waarin ze verkeerden (‘qualia qualia sunt’) en dat ze niet geschreven waren door Busbequius met het doel om te worden uitgegeven (‘non in hoc ab eo scripta ut in publicum emitterentur’)Ga naar voetnoot31.. | |
De verbeterde tweede druk van de geschriften van Busbequius (Antwerpen 1582).Zowel Lipsius als Busbequius zwegen in alle opzichten over de feilen van de eerste Plantijn-editie. Het is niet aannemelijk dat Plantijn enkel en alleen vanwege wat fouten in de eerste editie tot een tweede, door Busbequius verbeterde uitgave van het werk heeft besloten. Hij zal daartoe pas zijn overgegaan na de vlotte verkoop van de vrij beperkte oplage van de eerste druk. Toen het jaar 1581 was verstreken, waren er al een 470 kopieën van de eerste editie verkochtGa naar voetnoot32.. De tweede oplage werd aanzienlijk kleiner. Uit verkooplijsten die bewaard worden in het Museum Plantin-Moretus is gebleken dat tussen 31 mei 1581 en 10 april 1582 van de eerste editie tenminste 491 exemplaren of waren verkocht (450 stuks) of geschonken (41 stuks). Aan boekhandels in de Nederlanden werden 62 exemplaren gestuurd, in het Duitse rijk 257 (waarvan 220 naar de boekenmarkt in Frankfurt), in Engeland 14 en tenslotte in Frankrijk (Parijs) 106. Ook zal een onbepaald, maar vermoedelijk niet erg groot aantal boeken zijn verkocht over de toonbank van de winkel die Plantijn had bij zijn drukkerijGa naar voetnoot33.. De oplage van de tweede editie is kleiner geweest. Er zijn 275 verkochte exemplaren geregistreerd in de periode van 23 april tot 3 december 1582. Slechts één exemplaar werd weggegeven, vijf exemplaren gingen naar particulieren en de overige werden gestuurd naar boekhandels in de Nederlanden (29 stuks), het Duitse rijk (220 stuks, waarvan 200 naar Frankfurt), Engeland (10 stuks), Frankrijk (6 stuks) en Italië (4 stuks)Ga naar voetnoot34.. | |
[pagina 87]
| |
Er bestaat weinig zekerheid over de gedachten die de drukker intussen jegens Carrio koesterde. Misschien is er een verband tussen enerzijds de middelmatige kwaliteit van de eerste druk van Busbequius' werk en de voorgeschiedenis van de druk, en anderzijds de mededeling van Lipsius in een brief aan Theodorus Canter dat Plantijn terughoudend was geworden bij het uitgeven van Carrio's Aulus Gellius. Voorheen had nu juist Plantijn bij herhaling werk van Carrio uitgegevenGa naar voetnoot35.. Er bevindt zich in het Museum Plantin-Moretus onder de signatuur R19.6 een opmerkelijk exemplaar van de eerste editie van Busbequius' werk. De tekst van dit boek geeft op vele plaatsen ingrijpende verbeteringen die gezien hun aard alleen aan Busbequius kunnen worden toegeschreven. Ook komt het handschrift met het zijne overeen. (Voor afbeeldingen zie p. 90 en p. 424/5). Deze gecorrigeerde tekst diende als drukkerskopij voor de herdruk van 1582. Tot nu toe echter heeft men deze verbeteringen beschouwd als het werk van correctoren. Deze opvatting kwam in de eerste plaats voort uit de onbekendheid met het handschrift van Busbequius en uit het gebrekkig inzicht in de aard van de correctiesGa naar voetnoot38.. | |
[pagina 88]
| |
meer dan 140 verbeteringen zijn ingrijpend en enkele daarvan staan in rechtstreeks verband met Busbequius' persoonlijke belevenissen. | |
[pagina 89]
| |
Een subtiele correctie vinden we ook in het volgende, wat langere voorbeeld van de bijna klassiek-dramatische vertelling over de moord op het zoontje van sultan Mustafa. Nadat Mustafa, de zoon van Süleyman, op last van zijn eigen vader was vermoord, werd door de sultan een eunuch naar Bursa gezonden waar het zoontje van Mustafa door zijn moeder werd grootgebracht. Zijn opdracht was het jongetje te doden. Hiertoe beraamde de eunuch een list. Eerst won hij het vertrouwen van de moeder met de verklaring dat de sultan bij de moord op Mustafa door slechte adviezen was misleid geweest en onjuist had gehandeld; vervolgens stelde hij voor om voor de verandering de stad uit te gaan. De moeder stemde toe. In gezelschap van het kind reed de eunuch vooruit, de moeder volgde op een wagen, begeleid door haar vrouwen. De wagen was echter niet tegen de slechte weg bestand; tevoren waren de assen zo behandeld dat ze snel zouden breken. Toen dit ook werkelijk geschiedde, drong het op slag tot de arme vrouw door dat haar zoon in levensgevaar was. In grote haast volgde zij nu te voet de weg die haar zoon en de eunuch hadden genomen. Dezen waren inmiddels aangekomen bij het huis van bestemming. Na binnenkomst maakte de eunuch de opdracht van de sultan bekend. Overeenkomstig de wetten van het land en gehoorzaam aan de wil van de sultan stak het jongetje zijn nek in de strop die hem weldra alle adem benam. De eunuch verliet nu snel het huis. Korte tijd later vond de moeder het nog warme lichaam van haar zoon. Met loshangende haren, aan stukken gescheurd kleed en onder luid geweeklaag keerde zij naar Bursa terug. De moeders, meisjes en vrouwen in de stad snelden uit alle richtingen toe en gingen, nadat ze het gebeurde hadden gehoord, als Bacchanten te keer en zochten de eunuch. Maar vergeefs, want deze had zich al uit de voeten gemaakt, bang dat hij als een tweede Orpheus door die razenden aan stukken zou worden gereten. | |
[pagina 90]
| |
Pagina 88 uit de eerste editie van Busbequius' geschriften (Antwerpen 1581).
Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, R19.6. De verbeteringen (van Busbequius) zijn overgenomen in de tweede druk. Zie voor de titelpagina p. 424. Cf. ook H. IV, p. 86 vlg.. Cf. voor Busbequius' handschrift ook p. 436. | |
[pagina 91]
| |
De verbeterde teksten van de ‘Exclamatio’ in de uitgaven van 1581 en 1582.De geschiedenis van de ‘Exclamatio’ gaat terug tot 1576Ga naar voetnoot52.. Busbequius zette vermoedelijk in dat jaar zijn gedachten op papier over de wijze waarop de oorlog met de Turken gevoerd moest worden. Het geschrift draagt als titel: ‘Oratio Augerii a Busbeke de bello Turcis inferendo’Ga naar voetnoot53.. Dit was pas de eerste versie van de ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’, zoals het werk sinds 1582 door vele edities bekend zou wordenGa naar voetnoot54.. In de edities van 1581 en in mindere mate ook in die van 1582 zijn behalve de titel ook de tekst van de ‘Exclamatio’ stilistisch bijgewerkt, zodat we zowel hier als in de Turkse brieven een bewijs vinden dat de schrijver voortdurend bleef schaven aan zijn reeds gepubliceerde werk. Met name het begin en het einde van de tekst waren ingrijpend veranderd. De strekking van het betoog bleef in grote lijnen dezelfdeGa naar voetnoot55.. | |
Over de toevoeging van de tweede Turkse brief in 1582 en over de handhaving van Carrio's dedicatiebrief in de edities van 1582 en 1589.De tweede Turkse brief kwam naast de eerste Turkse brief en de ‘Exclamatio’ voor in de editie van 1582, maar hij volgde niet onmiddellijk op de eerste brief zoals men zou verwachten: de ‘Exclamatio’ namelijk was gedrukt tussen de eerste en tweede brief. E. Schröder zag in deze onlogische volgorde een bewijs dat de tweede brief de drukker pas bereikt had ná de voltooiing van het zetten van de eerste brief en de ‘Exclamatio’. Dit leek nog bevestigd doordat de titelpagina deze tweede brief niet aankondigdeGa naar voetnoot56.. Een nieuw argument voor Schröders opvatting kan worden gevonden in de indeling van de katernen. De nummering van de katernen leert namelijk dat een invoeging van de tweede Turkse brief tussen de eerste brief en de ‘Exclamatio’ niet meer mogelijk was op het moment dat het zetten van die tweede brief was begonnen en dat de brief dus later is toegevoegdGa naar voetnoot57.. | |
[pagina 92]
| |
Langs die weg hebben we misschien ook een verklaring voor een opmerking van Plantijn, die in 1589 aan Busbequius schreef dat hij tot drie keer toe werk van hem had gedrukt. Op dat moment waren echter alleen nog maar de drukken van 1581 en 1582 verschenen. Het is niet uitgesloten dat Plantijn de uitgave van de tweede brief als derde druk had geregistreerd: die was immers op het laatste moment en onaangekondigd toegevoegd aan de tweede drukGa naar voetnoot58.. | |
[pagina 93]
| |
in de nieuwe druk. De dedicatiebrief deed niet onmiddellijk afbreuk aan de uitgave, ook al kon het voorkomen ervan misschien vragen oproepen, maar mystificatie had Busbequius ook reeds gezocht in de vorm waarin hij de eerste en de tweede Turkse brief had geschreven. | |
De verhouding tussen Busbequius en Carrio na de eerste druk (Voorjaar 1581).Carrio speelde ook na de druk van 1581 een belangrijke rol in Busbequius' omgeving, al is het niet zeker of de vriendschap tussen hem en Busbequius lang hartelijk bleef. Carrio's achting voor Busbequius was onverminderd groot gebleven. Als bewijs hiervoor geldt een passage uit een brief van 9 december 1582 waarin Carrio aan Andreas Schottus schreef dat hij het vorige jaar zijn Aulus Gellius aan de drukker had gegeven; deze uitgave was hij verschuldigd aan het algemeen nut, aan de jeugd vol studiezin voor het burgerlijk recht en tenslotte aan de zeer grote weldaden van Augerius Busbequius. Carrio noemde Busbequius bij deze gelegenheid de ‘in ieder opzicht grootste man van allen die hij had leren kennen, een man die het algemeen belang liefhad en grote kennis had van zaken, nodig voor het bestuur’Ga naar voetnoot62.. In 1583 zwaaide Carrio Busbequius nogmaals lof toe. Hij deed dit in zijn ‘Emendationum et observationum liber secundus’ waarin hij een passage uit de tekst van het ‘Monumentum Ancyranum’ besprakGa naar voetnoot63.. Dit was de laatste keer dat we Carrio over Busbequius horen spreken. Niets in zijn woorden wijst echter op een breuk tussen beiden. | |
[pagina 94]
| |
Carrio bleef al die jaren het mikpunt van spot en kritiek bij Lipsius' correspondenten. In een brief die Janus Gulielmius op 5 maart 1584 aan Lipsius schreef, is er sprake van enige spanning tussen Busbequius en Carrio. Gulielmius, een veelbelovende student van Lipsius die in Parijs zijn studies voortzette, had contact gezocht met Busbequius. Nadat hij zich eerder aan Carrio had geërgerd, klaagde hij in maart 1584 veel uitvoeriger over hem. Allereerst vroeg hij Lipsius een goed woordje voor hem te doen bij Busbequius. Want hij vreesde dat Carrio die hij ‘mijn nieuwe vijand’ noemde, de welwillende houding van Busbequius jegens hem aan het wankelen zou brengen. Carrio is, zo merkte Gulielmius met wrevel op, bijna Busbequius' dagelijkse gast: ‘(..) of deze wil of niet, want toen hij {nl. Carrio} vroeg om in zijn huis te worden opgenomen, is hij afgewezen, maar van de ruif kan hij niet worden geweerd’Ga naar voetnoot65.. Afgezien van Gulielmius' verwijten uit 1584 zwijgen de bronnen over de verstandhouding tussen Carrio en Busbequius. Het is te gemakkelijk om spanningen tussen Carrio en Busbequius terug te voeren op de druk van Busbequius' Turkse brief en ‘Exclamatio’ in 1581. Juist met deze uitgave had Carrio de basis gelegd voor de verbeterde en uitgebreidere edities van 1582 en 1589 waaraan Busbequius zelf van harte heeft meegewerkt. De brief van Egmondus aan Lipsius gaf weliswaar blijk van enige geprikkeldheid ten aanzien van Carrio, maar het is nog de vraag bij wie deze ergernis voorkwam. En in hoeverre praatte Egmondus hier niet ook een beetje zijn oude leermeester naar de mond? Lipsius bazuinde zijn afkeer voor Carrio immers overal in het rond! In 1586 vertrok Carrio naar Leuven en verdween daarmee waarschijnlijk ook uit de gezichtskring van Busbequius. | |
De derde druk van de geschriften van Busbequius (Parijs 1589).Nadat Lipsius Busbequius in 1584 had aangespoord tot een uitbreiding van zijn reisbrieven en Plantijn Busbequius in mei 1587 had gevraagd ook de vierde Turkse brief op te sturenGa naar voetnoot66., gaf deze hieraan waarschijnlijk gehoor. Toch verscheen de derde uitgave van Busbequius' brieven niet bij Plantijn, maar bij Gilles Beys, Plantijns schoonzoon, die in Parijs een uitgeverij had. Op 10 februari 1589 schreef Plantijn een brief aan Leonard Micault, een zoon van Nicolaus MicaultGa naar voetnoot67.. De brief was een antwoord op | |
[pagina 95]
| |
een schrijven van Micault en een uittreksel van een brief van Busbequius. Plantijn schreef dat zijn leeftijd, de ziekten en het verlies van zijn middelen hem niet meer toelieten zich de zaken zo goed te herinneren als vroeger. Hij achtte Busbequius hoog en al wilde hij diens mening niet betwisten, hij verzekerde met nadruk dat hij overal tussen zijn papieren had gezocht, maar niets anders van hem gevonden had voor de druk dan hetgeen hij al teruggestuurd had. Uiteindelijk had hij driemaal werk van hem gedrukt en er was hem geen ander werk van hem bekend. Hierna besteedde Plantijn nog even zoveel woorden aan excusesGa naar voetnoot68.. | |
[pagina 96]
| |
ten niet of Beys door Busbequius zelf was benaderd en of deze Plantijn had verzocht om zijn manuscripten terug te sturen met de bedoeling de geschriften in Parijs te laten drukken. Vele grote en kleine veranderingen in de tekst van de editie uit 1589 bevestigen de voorgeschiedenis: nieuwe, al dan niet inhoudelijke verbeteringen in de Turkse brieven en de ‘Exclamatio’ bewijzen dat Busbequius zich opnieuw met de totstandkoming van de gedrukte tekst had bemoeid. Desalniettemin telde deze nieuwe uitgave ook veel drukfouten. Wat betreft de drukfouten vindt men er afgezien van een regelmatige verwisseling van de sterk op elkaar gelijkende letters ‘t’ en ‘r’ fouten als ‘affuturus’ voor ‘afuturus’Ga naar voetnoot75., ‘mosto’ voor ‘modo’Ga naar voetnoot76., ‘percere’ voor ‘parcere’Ga naar voetnoot77., ‘Giusel, Giusel’ voor ‘Guisel, Guisel’Ga naar voetnoot78., ‘dessitum’ voor ‘dissitum’Ga naar voetnoot79., ‘Albertus de Ubiis’ voor ‘Albertus de Wijs’Ga naar voetnoot80. en daar, waar oorspronkelijk twee keer dicht bij elkaar het woord ‘Philippopoli’ voorkomt, zijn enkele tussenliggende regels weggevallenGa naar voetnoot81.. | |
[pagina 97]
| |
lang zonder onderbreken is geciteerdGa naar voetnoot83.. | |
[pagina 98]
| |
ook voorbeelden waar een andere formulering werd gezocht: een woordgebruik, dat meer in overeenstemming was met de klassieke traditie - bijvoorbeeld een vervanging van het woord ‘chronologiae’ door ‘temporum neque aetatum {sc. “rationem”}’ en de term ‘paroxysmus’ door het begrip ‘febris accessio’Ga naar voetnoot87. - en een behoefte aan een scherpere omschrijving - bijvoorbeeld waar hij spreekt van een bouwvallig huis dat door ‘een stut wordt geschraagd’ (‘tibicine suffultae’) in plaats van ‘geschraagd door balken’ (‘trabibus suffultae’)Ga naar voetnoot88. - kunnen beweegredenen geweest zijn. Maar er zijn ook gevallen waar de ingreep minder gemakkelijk verklaarbaar is, zoals bij de eerdergenoemde wijziging in de tekst van de inscriptie op de voet van de zuil in de BosporusGa naar voetnoot89.. | |
De edities na 1589.De drukfouten in de edities van 1589 en daarna zijn in het verleden reeds punt van discussie geweest. Bij een vergelijking van de passage over het Krimgotisch was het opgevallen dat de edities varianten gavenGa naar voetnoot90.. | |
[pagina 99]
| |
R. Loewe had op grond daarvan vergaande conclusies getrokken. In 1589 komen in de verhandeling over het Krimgotisch woorden voor als ‘kor’ (= ‘koorn’), ‘stein’ (= ‘ster’), ‘eriten’ (= ‘krijten’), ‘fyuf’ (= ‘vijf’), ‘hoef’ (= ‘hoofd’). In latere edities vinden we verbeteringen hiervan in ‘korn’, ‘stern’, ‘criten’ of ‘kriten’, ‘fynf’ en ‘hoeft’. De opmerkingen van Schröder over de drukfouten zijn, voor zover zij betrekking hebben op de edities na 1589, niet zonder belang. Hij schreef de varianten die zonder enige regelmaat in de latere edities voorkwamen terecht toe aan de bemoeienissen van scherpzinnige drukkers en geleerden die moeite hadden om sommige Krimgotische woorden in de editie van 1589 als Vlaams te herkennenGa naar voetnoot93.. Schröder gaf bovendien aan hoe de opeenvolgende edities elkaar hadden beïnvloed. In dit hoofdstuk past een korte herhaling van zijn bevindingen, aangevuld met gegevens uit een vergelijking van andere passages dan de uiteenzetting over het Krimgotisch. Slechts een tweede editie bij Beys in 1595 uit Parijs en die uitgaven waarin de ‘Exclamatio’ alléén voorkomt, zijn niet opgenomen in Schröders beschouwingGa naar voetnoot94.. De edities waarin de ‘Exclamatio’ afzonderlijk voorkomt, zijn als gevolg van de zeldzaamheid van vele van deze edities ook nu niet in de vergelijking opgenomen. Dat zij van de edities van 1581, 1582 of 1589 afstammen en niet van een handschrift van Busbequius, is wel waarschijnlijk. Afgezien van de Tsjechische editie van 1584 zijn alle na 1589 tot stand gekomen. Bovendien kwamen alle edities uit op grote afstand van de land- | |
[pagina 100]
| |
streken waar Busbequius de laatste decennia van zijn leven heeft doorgebrachtGa naar voetnoot95.. Bij een vergelijking van de edities van de Turkse brieven en de ‘Exclamatio’ kan men met Schröder de volgende onderlinge beïnvloeding constateren: twee edities waren gebaseerd op die van 1589: de ene is een herdruk uit Parijs bij Beys in 1595, die aan Schröder onbekend was en die woord voor woord en regel voor regel identiek is aan die van Beys uit 1589; de andere kwam uit in Frankfurt in hetzelfde jaar 1595 en vertoont grote gelijkenis met die van 1589; wel zijn enkele drukfouten verbeterd. Van deze uitgave uit Frankfurt werd in 1605 bij de firma Wéchel (Hanau) een nieuwe editie gemaakt die vervolgens de basis werd voor die van Sadeler in 1620 (München), voor een identieke herdruk in 1629 (Hanau), en tenslotte ook voor de Opera Omnia-editie uit Leiden in 1633. Deze uitgave was tenslotte de tekst waarop alle latere Opera Omnia-edities zijn terug te voeren. Neemt men de varianten zelf tot voorwerp van de beschouwing, dan ontstaat het volgende beeld. In de edities na 1589 werden in enkele gevallen verbeteringen van de tekst van 1589 aangebracht. Soms gaat het hier om verbeteringen van fouten uit 1589 die in de edities vóór 1589 niet voorkwamenGa naar voetnoot96.. Soms zijn het echter verbeteringen van fouten die in de vorige edities aan het oog van de corrigerende auteur waren ontsnaptGa naar voetnoot97.. Vaker worden daarentegen foutieve wijzigingen aangebracht, zoals de verandering van ‘Zwarte zee’ in ‘Rode zee’; dergelijke fouten bleven nadien meestal gehandhaafdGa naar voetnoot98.. Wanneer ze echter als fout werden herkend, gaven ze soms aanleiding tot conjecturen die nog verder van de oorspronkelijke tekst afstonden, zoals bijvoorbeeld het woord ‘sagittarium’ dat eerst tot ‘sagittarum’, daarna al spoedig tot ‘sagittarum arte’ werdGa naar voetnoot99.. In veel gevallen laat de zin van een nieuwe lezing zich minder gemakkelijk verklarenGa naar voetnoot100.. | |
[pagina 101]
| |
Met name in de zo invloedrijke editie van 1633 komen enkele varianten voor, die aandacht verdienen. Een eerste voorbeeld getuigt er reeds van dat de uitgever de tekst zonder veel inzicht en kennis van zaken had bewerkt. Het gaat om de verandering in ‘Karel de Grote’ waar ‘Karel V’ is bedoeldGa naar voetnoot101.. Ook ontging het de uitgever dat Busbequius door Horatius was geïnspireerd toen hij over zijn onderkomen ergens gedurende de reis naar Constantinopel schreef: ‘Persarum vigebam rege beatior’. Daarentegen geeft de editie van 1633: ‘Persarum vivebam rege beatior’Ga naar voetnoot102.. Slechts in enkele gevallen zijn wijzigingen aangebracht, die als verbeteringen opgevat kunnen wordenGa naar voetnoot103.. De oorsprong van enkele vlak op elkaar volgende inkortingen in de vierde brief is raadselachtig. Maar in het licht van het voorafgaande, moeten ze wellicht aan de uitgever worden toegeschrevenGa naar voetnoot104.. De edities na 1633 hebben behalve andere | |
[pagina 102]
| |
wijzigingen ook deze ingekorte passages overgenomen. Verder komen ook in deze latere edities regelmatig nieuwe lezingen voorGa naar voetnoot105.. | |
Conclusie.Busbequius was zelf na de eerste, door Carrio verzorgde editie uit 1581 een drijvende kracht bij de twee volgende uitgaven. Veel verbeteringen in deze uitgaven van 1582 en 1589 zijn van zijn hand. Dit kan worden afgeleid uit de aard van de verbeteringen en ook uit het handschrift waarin de verbeteringen voor de drukproef van de editie van 1582 zijn aangebracht. Ook een brief van Egmondus aan Lipsius en de correspondentie tussen Plantijn, Busbequius en Leonard Micault wijzen in deze richting. De editie van 1589 is de enige waarin de vier brieven samen met de ‘Exclamatio’ nog tijdens Busbequius' leven werden uitgebracht. Zij is het resultaat van een lang proces van verfraaiing en stilering van de tekst, ook al bevat dezelfde editie veel drukfouten en slordigheden. De edities na 1589 zijn van belang omdat zij de lezer in enkele gevallen attent kunnen maken op dergelijke drukfouten. Tevens zijn zij het bewijs dat elke tekst onderhevig is aan een proces van verval. In dit geval begon de aftakeling reeds in een vroeg stadium; zij was in de eerste plaats te wijten aan de slordigheid van de drukker van de editie uit 1589. |
|