Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
II
| |
[pagina 52]
| |
Hoofdstuk III: De wording van de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’.Waarheid en fictie in de Turkse brievenGa naar voetnoot1..De Turkse brieven van Busbequius waren door hun elegante en levendige stijl eeuwenlang de geliefde lectuur van een groot publiek. Het gezonde oordeel van de schrijver, zijn grote vertrouwdheid met de inwoners van het Ottomaanse rijk en zijn belezenheid waren voldoende garantie voor de kwaliteit van het werk. Maar naarmate de brieven vaker in handen kwamen van een meer wetenschappelijk geïnteresseerd lezerspubliek en men bij de bestudering van de Ottomaanse geschiedenis dit ‘uitverkoren’ boek met andere bronnen vergeleek, wekten de verzorgde taal en het literaire karakter van de brieven meer en meer argwaan: het was de gebruikers nu niet meer zozeer om de vorm en de algehele indruk van het werk te doen als wel louter om de feiten. In 1972 hield Ezel Kural-Shaw een pleidooi voor een behoedzamer gebruik van literaire reisverslagen bij de geschiedschrijving van het Ottomaanse rijk. Tegenover het genre van het literaire reisverslag plaatste zij de documenten uit Turkse archieven en niet specifiek-Turkse archivalia als koopmans- en gezantschapsbrieven. Zij gaf toe dat reisverslagen soms zeldzame informatie boden over de Ottomaanse geschiedenis en samenleving, maar de auteurs ervan waren als westerlingen bevooroordeeld door hun eigen cultuur, hun taal en hun persoonlijke voorkeur en vanuit die achtergrond waren zij niet goed in staat de ingewikkelde Ottomaanse maatschappij te beschrijven en naar waarde te schattenGa naar voetnoot2.. | |
[pagina 53]
| |
de geschiedschrijving van deze periode verder, of leidt zij tot misvattingen? Kural-Shaw had haar oordeel in ieder geval niet gebaseerd op gedegen onderzoek van de Turkse brieven van Busbequius. Zij zou dan andere voorbeelden bij haar stelling hebben gezocht. De Turkse brieven waren trouwens nooit meer dan oppervlakkig bestudeerd. Kural-Shaw wist evenmin van het bestaan van de gezantschapsbrieven die Busbequius vanuit Constantinopel aan de keizer had gestuurd. Ook waren de Turkse brieven nooit grondig met de diplomatieke brieven vergeleken. Niet het genre waarin een geschrift is gesteld, maar veeleer de auteur is bepalend voor de historische waarde die aan een geschrift kan worden toegemeten. Elk genre - literaire reisbrieven niet minder dan gezantschapsbrieven en koopmansbrieven - heeft daarnaast zijn kenmerkende eigenschappen en beperkingen die de interpretatie van een werk soms kunnen bemoeilijken. Maar tegelijk kent ook elke bron afzonderlijk zijn bijzondere kenmerken; zonder die te kennen kan geen werk volledig worden begrepen. De schrijvers uit de zestiende eeuw waren doordrongen van de mogelijkheden en beperkingen van elk genre. Het briefgenre leende zich bijzonder goed voor reisbeschrijvingenGa naar voetnoot5. en Busbequius gaf bij herhaling te kennen dat het briefgenre hem grote vrijheid bood. Deze vrijheid was voor hem gelegen in de mogelijkheid tot het aanbrengen van afwisseling in de onderwerpen die hij behandelde, in een zekere vrijheid ten opzichte van de chronologische opbouw van het werk en in de uitvoerigheid waarmee hij de verschillende onderwerpen besprak. Busbequius hechtte echter ook aan het waarheidsgehalte van zijn brieven, conform de eisen die in zijn tijd aan historisch werk werden gesteld. Hij zei dit met zoveel woorden aan het einde van de eerste Turkse brief: van een leugen in het voorafgaande was hij zich niet bewust: ‘Daarop moet in dergelijke verhalen ook scherp worden toegezien’Ga naar voetnoot6.. Niettemin treedt, zoals in dit hoofdstuk zal blijken, in Busbequius' brieven ook het fictieve element sterk naar voren, al sprak de schrijver zelf hier met geen woord over, evenmin als de meeste andere auteurs van dergelijk werk. Men wist heel goed dat het ware zich soms als onwaar of fictief voordoet en het onware of fictieve als waar, en de goede schrijvers houden daarmee ook altijd wel rekening. Busbequius schreef zijn zojuist geciteerde woorden dan ook | |
[pagina 54]
| |
zonder enige twijfel met een lichte knipoog naar de lezer. Von Hammer-Purgstall, een groot kenner van de Turkse geschiedenis, sprak als eerste zijn twijfel uit over de historische juistheid van Busbequius' versie van de geschiedenis van de moord op sultan Mustafa en diens zoontje, zonder evenwel hierin een aanleiding te zien om de brieven ongebruikt terzijde te leggen. Toch rijst nu opnieuw de vraag welke afstand waarheid en fictie scheidt in Busbequius' brieven. Een antwoord hierop is pas mogelijk zodra we een helder inzicht hebben gekregen in twee problemen waarmee reeds lang is geworsteld. Allereerst, waren de Turkse brieven oorspronkelijk, zoals is beweerd, werkelijk bestemd voor Busbequius' oude vriend Nicolaus Micault? En vervolgens, in welke periode van Busbequius' leven zijn de brieven ontstaan? Een éénduidig antwoord op deze vragen zal hier niet mogelijk blijken, maar de traditionele opvattingen, zoals die nog bij Forster en Daniell en bij Huussen worden gevonden, maken plaats voor een genuanceerder inzicht. | |
Een intermezzo: de opbouw en het verhaal van de Turkse brieven.Inhoudelijk vormen Busbequius' vier Turkse brieven een eenheid: ze behandelen Busbequius' gezantschap naar het hof van de sultan. Elke brief bespreekt een periode van de acht lange jaren die hij in totaal in het Ottomaanse rijk doorbracht. In de derde en vierde brief komen enkele passages van wisselende lengte voor die buiten de chronologische opzet vallen; bij één gelegenheid wordt zelfs uitdrukkelijk afgeweken van de chronologische opbouwGa naar voetnoot7.. Het zal echter elke lezer van de brieven die niet zeer vertrouwd is met de Turkse geschiedenis, ontgaan dat de schrijver niet uitsluitend vasthield aan een chronologische indeling van de stof maar haar afwisselde met een thematische rangschikking van de verhalen. De veelal vage tijdsaan- | |
[pagina 55]
| |
duidingenGa naar voetnoot8. stelden de schrijver in de gelegenheid gelijksoortige onderwerpen bijeen te plaatsen, ook wanneer deze chronologisch gezien niet bij elkaar pasten. De eerste brief die gedateerd was te Wenen op 1 september {1555}, behandelt de heenreis naar Constantinopel en Amasya en ook de terugreis naar Wenen. Deze gebeurtenissen die zich afspeelden in het eerste jaar van het gezantschap, vormden een afgesloten geheel binnen het gehele gezantschap. De tweede brief was geschreven op 14 juli {1556}Ga naar voetnoot9., een half jaar na Busbequius' terugkeer in Constantinopel, toen de vooruitzichten op een vredesverdrag met de Turken klein waren en Busbequius zelf en zijn collega's Verantius en Zay zich ernstig bedreigd voelden. In de derde brief van 1 juni 1560 staat beschreven hoe de gezant na het vertrek van zijn collega's was achtergebleven met nog altijd weinig hoop op een spoedige oplossing. De vierde brief, tenslotte, handelt over de succesvolle vredesonderhandelingen met Ali Pasja en de terugkeer naar huis. Deze laatste brief was opgesteld in Frankfurt op 16 december 1562. De politieke ontwikkelingen binnen het Ottomaanse rijk - met name de bittere strijd tussen de zonen van Süleyman - bepaalden de verdeling van de stof over de vier brieven, niet het verloop van de onderhandelingen die Busbequius in Constantinopel moest voeren. Zo wordt er in de eerste brief verteld hoe sultan Süleyman in zijn tent zijn zoon Mustafa liet doden. Rüstem Pasja, de eerste vizier, werd afgezet, toen opstandige janitsaren hem beschuldigden van de moord op Mustafa. Dit alles had zich afgespeeld vóórdat Busbequius naar Constantinopel was gekomen. In de tweede brief gaf de opstand door een ‘Pseudo-Mustafa’ nieuwe stof aan Busbequius' pen. Dit geschiedde juist in die dagen waarin Busbequius terugreisde van Constantinopel naar Wenen (augustus 1555). Na dit verhaal vertelde de schrijver over de van hogerhand gelaste zelfmoord van de nieuwe eerste vizier Ahmed Pasja en over het herstel in de oude waardigheid van Rüstem Pasja. In de derde en vierde brief domineert de geschiedenis van Bayazid. Deze opstandige zoon van Süleyman verzamelde troepen tegen zijn broer Selim, maar leed weldra een nederlaag in een grote veldslag; zijn vlucht naar Perzië liep uit op gevangenschap in de kerkers van de sjah. In de vierde brief leest men hoe langdurige onderhandelingen tussen de sultan en de sjah over Bayazid en zijn vier zonen resulteerden in de terechtstelling van de gevangenen in ruil voor een grote som geld. | |
[pagina 56]
| |
de Bosporus. In de derde brief krijgt de lezer een beeld van de vele dieren die de gezant en zijn personeel gezelschap hielden in de lange eenzame jaren. Daarnaast wordt ook de inrichting en effectiviteit van het Turkse leger besproken. In de vierde brief zijn de val van Djerba en de gevolgen van de pest in Constantinopel de belangrijke onderwerpen. | |
De dedicatiebrief van Ludovicus Carrio aan Nicolaus Micault.De eerste Turkse brief en de ‘Exclamatio’ verschenen in 1581 in druk. De uitgave was het werk van Ludovicus Carrio, een jonge geleerde uit Busbequius' vriendenkring in Parijs. Carrio droeg de editie op aan Busbequius' vriend Nicolaus Micault. In de dedicatiebrief die op 1 februari in Bourges was opgesteld, condoleerde Carrio Micault met het overlijden van diens zoon Maximiliaan die ook hemzelf ontroostbaar had achtergelaten. Carrio stuurde Micault nu deze uitgave: ‘(..) opdat je tijdens het lezen tot rust komend bij de herinnering aan een oude vriendschap geleidelijk wordt afgeleid van de herinnering aan het zeer droevige dat je is overkomen; en opdat jij nu, lange tijd later deze stukken lezend, niet zonder genoegen opnieuw verneemt wat je vroeger toen het gebeurde, als actueel vernam. Het is namelijk een brief van Augerius Busbequius, eens (als ik me niet vergis) aan jou geschreven over zijn Byzantijnse en Aziatische reis. En ik kom tot dit vermoeden omdat ik me herinner dat ik dikwijls over jullie beiden heb gehoord dat jullie, toen Busbequius in opdracht van de keizers Ferdinand en Maximiliaan bij de Turken de rol van gezant vervulde en jij zelf bij de Portugezen gezant van de koninginnen was, voor elkaar over en weer datgene hebt beschreven wat op deze plaatsen vermeldenswaard was en dat als het ware tot verslagen aaneen hebt geregen. Ik heb er van dezelfde Busbequius het “advies voor het opstellen van een strategie tegen de Turken” aan toegevoegd, daar de tijd het meebracht, want ik verbeeld me dat ook dit werk niet alleen aangenaam is voor degenen die het zullen lezen, maar dat het ook heilzaam kan zijn voor de | |
[pagina 57]
| |
staat. Deze dingen zijn evenwel - en je weet dit heel goed - niet door hem geschreven met de bedoeling om in de openbaarheid te worden gebracht. Volstrekt andere dingen moeten worden verwacht van deze man, wiens faam niet kan toenemen door een aanbeveling van iemand anders, niet kan afnemen door kritiek. Maar toch vond ik het de moeite waard ze in de staat waarin ze zich bevinden aan de drukpersen van Plantijn toe te vertrouwen nadat ze in mijn handen waren gevallen, ook omdat ik stellig wist dat hij het goed zou vinden dat zij ook aan anderen bekend gemaakt zouden worden, als enig profijt daardoor het algemeen belang (dat Busbequius zeer ter harte gaat) ten goede zou kunnen komen. En ik hoop dat ook Busbequius mij dit niet al te zeer kwalijk zal nemen wanneer jij het risico van deze editie op je zou nemen. En ik smeek je meer dan eens dat je dit doet. Vaarwel’Ga naar voetnoot11.. | |
De vriendschap van Busbequius met Micault.Busbequius had al in zijn studietijd met Micault een vriendschap gesloten die, voor zover wij weten, onafgebroken tot Micaults overlijden op 16 augustus 1589 zou voortbestaanGa naar voetnoot12.. Er waren genoeg overeenkomsten tussen beide mannen in leeftijd, afkomst, opleiding, karakter, belangstelling en ook qua loopbaan. Nicolaus MicaultGa naar voetnoot13. was op 17 september 1518 in Brussel geboren uit een aanzienlijke familie. Zijn vader, Jan Micault, had als ontvanger-generaal in de Raad van Financiën onder Karel V een hoge functie bekleed. Na een studie in Leuven trok Nicolaus Micault volgens de gewoonte van zijn tijd reeds op jeugdige leeftijd naar Italië waar hij aan verschillende universiteiten zijn studie voort zou zetten. Hij liet zich in 1542 te Bologna inschrijven voor de rechtenstudieGa naar voetnoot14.. Volgens Miraeus zou Busbequius in deze Italiaanse jaren vriendschap met hem hebben geslotenGa naar voetnoot15.. Het is evenwel niet uitgesloten dat dit reeds was gebeurd gedurende de studietijd in | |
[pagina 58]
| |
LeuvenGa naar voetnoot16.. In elk geval hebben we in een brief van Busbequius aan Andreas Masius van 28 mei 1556 een bevestiging dat de vriendschap tussen Busbequius, Micault en ook Masius reeds lang bestondGa naar voetnoot17.. Er bestaan voldoende aanwijzingen om een voortdurend contact tussen Busbequius en Micault te veronderstellenGa naar voetnoot18.. Behalve de zojuist genoemde Carrio waren ook Pighius en Clusius op de hoogte van hun beider vriendschapGa naar voetnoot19.. Nicolaus Micault drong snel tot de hoogste ambten door. Hij trad in 1554 in dienst als gewoon raadsheer in de Geheime Raad van Karel V en (na diens abdicatie) van Filips II. Op 8 februari 1555 werd hij tevens benoemd in de Raad van Financiën. ‘Later ook’ (‘Mox et’), zo is in zijn grafschrift vermeld, ‘werd hij aangesteld als persoonlijk en particulier raadgever van de zeer geprezen koningin Maria van Hongarije, de zuster van Karel V. Zowel voor haar als voor koningin Eleonora, weduwe van de koningen van Frankrijk en Portu- | |
[pagina 59]
| |
galGa naar voetnoot27., heeft hij goed en vruchtbaar werk in Portugal verricht’Ga naar voetnoot28.. Micaults gezantschap in Portugal - hierop zinspeelde Carrio in zijn brief aan Micault! - wordt zo nadrukkelijk vermeld in zijn grafschrift dat we er wel uit kunnen afleiden dat het hier ging om een zeer belangrijke periode in zijn lange leven. Dit gezantschap viel vermoedelijk in, of kort vóór september 1556, want op de zeventiende van die maand scheepten koningin Eleonora, die sinds 1547 weduwe was van koning Frans I van Frankrijk, en koningin Maria, die sinds 1526 weduwe was van koning Lodewijk II van Hongarije, zich in op een Vlaams schip dat Karel V begeleidde op zijn laatste reis naar Spanje. Beide vrouwen bleven tot hun dood in Spanje en Portugal. Eleonora stierf op 18 februari 1558 in Talaveruelo, Maria overleed kort daarna op 21 september in Cigalés. Toen moet er ook een einde gekomen zijn aan Micaults gezantschapGa naar voetnoot29.. In gelukkiger tijden zou Micault misschien een sterkere indruk als bestuurder hebben achtergelaten. In de eerste moeilijke jaren van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje wekte zijn weifelend optreden enige wrevel. Een rapport uit 1565 spreekt over Micault als een: ‘(..) homme de bien et bon catholicque, point de grande entreprinse ny cerveau’. Zijn optreden in de beginjaren van de Nederlandse opstand was eerder voorzichtig dan heroïsch, maar hij was niet steeds even meegaand: onder het voorwendsel van een slechte gezondheid deed hij uit protest tegen de beperkte bevoegdheden van de Geheime Raad in 1581 afstand van zijn ambt. In 1585 verzoende hij zich echter met de situatie, zwoer opnieuw trouw aan Filips II en hernam zijn plaats in de RaadGa naar voetnoot30.. Al met al is het beeld dat we van Micault krijgen wat tweeslachtig, opgebouwd als het is uit enkele verspreide gegevens. | |
[pagina 60]
| |
De Turkse brieven: brieven aan een vriend. Mogelijke verwijzingen naar Micault.Dalle beschouwde de vier Turkse brieven terecht als een literaire schepping van de auteurGa naar voetnoot31.. Toch heeft hij onvoldoende aandacht gegeven aan enkele belangrijke elementen uit de ontstaansgeschiedenis van de brieven. Een voorbeeld daarvan is de dedicatiebrief van Carrio aan Micault die hij slechts kende uit het weinige dat Forster en Daniell erover hadden vermeldGa naar voetnoot32.. Dalle achtte het aannemelijk dat Busbequius van meet af aan met een breder publiek rekening had gehoudenGa naar voetnoot33.. Bepaalde verklaringen van Busbequius in zijn Turkse brieven stijfden Dalle in zijn opvatting, maar gegevens die daarmee in strijd waren en die hem dus minder van pas kwamen, ging hij uit de weg en aldus voer hij schijnbaar heelhuids tussen Scylla en Charybdis door. De Turkse brieven werden door hem gezien als een éénheidGa naar voetnoot34. en hij herhaalde de voordelen van het briefgenre zoals die door Busbequius zelf waren geschetst: op ongedwongen en afwisselende wijze kon hij er een keur van onderwerpen behandelen zonder dat het genre vroeg om een strikte beperking tot één onderwerp of zonder dat een onderwerp even uitputtend behandeld diende te worden als in wetenschappelijke boekenGa naar voetnoot35.. Eeuwenlang zijn de Turkse brieven als gevolg van Carrio's suggestie beschouwd als het resultaat van een briefwisseling tussen Busbequius en zijn vriend MicaultGa naar voetnoot36.. In de loop van de geschiedenis echter zijn vele gevallen bekend geworden waarin een zogenaamd authentiek document werd ontmaskerd als vervalsing of - indien men recht wil doen aan de artistieke bedoelingen van de schrijver - als fictionele geschriften. Om een enkel voorbeeld te noemen: Petrarca misleidde in zijn beroemde beschrijving van de klim naar de top van de Mont Ventoux zijn lezers met de bewering dat de gehele brief geschreven was in de krappe tijdspanne die lag tussen de terugkeer van de beklimming en het avondmaal. De brief zelf biedt echter genoeg bewijzen voor de bewering dat hij in ieder geval voor het belangrijkste deel pas later is samengesteldGa naar voetnoot37., ook al is er geen directe reden om aan te nemen dat Petrarca de Mont Ventoux nooit heeft beklommen. | |
[pagina 61]
| |
vergelijkbaar met het dagelijkse gesprek, niet die uiterste bewerking met de vijl vereistenGa naar voetnoot38.. Carrio's brief attendeert ons op het persoonlijke karakter van Busbequius' brieven en doet ons afvragen of er niet nog ergens verwijzingen naar Nicolaus Micault te vinden zijn en onopgemerkte verklaringen voor de oorsprong van deze Turkse brieven. Busbequius vergeleek zijn berichten aan zijn vriend met de vriendenbrief - de ‘epistola familiaris’ -, een genre dat onder humanisten een grote populariteit genoot. Zoals in vertrouwelijke gesprekken tussen vrienden, zo bood de ‘epistola familiaris’ de schrijver alle gelegenheid zich vrij en ongedwongen met zijn vriend te onderhoudenGa naar voetnoot39.. De schrijver hield het vriendschapskarakter van de brieven tot het uiterste vol. Veel hiervan en ook van de opbouw der brieven zal men als fictioneel beschouwen wanneer men rekening houdt met het feit dat de brieven pas na het gezantschap - en wellicht pas in de laatste decennia van Busbequius' leven - werden samengesteld. | |
[pagina 62]
| |
innerde de schrijver aan wat hij in een eerdere brief had geschrevenGa naar voetnoot43.. Bij tal van andere gelegenheden wendde hij zich ook rechtstreeks tot zijn vriend, in scherts of in verwondering, dan wel in levendige dialoogvorm; grappige en lachwekkende gebeurtenissen wilde hij met hem delen. Dikwijls ook was de aanspreekvorm slechts een onbeklemtoond ‘je’Ga naar voetnoot44.. | |
[pagina 63]
| |
de gedane belofte, wel verwees de schrijver evenals in de andere brieven nadrukkelijk naar de oude vriendschap die hen beiden verbonden hieldGa naar voetnoot46.. | |
[pagina 64]
| |
treft is het nu meer dan genoeg; verwacht mijzelf eerstdaags; als er iets overblijft, zal het bewaard worden voor onze ontmoeting. Nodig jij nu voortreffelijke en geleerde mannen uit zodat ik door hun aangename gesprekken en gezelschap alles uitwis wat er in mijn hoofd over is van de verveling en ellende door dat zo langdurig huizen met de Turken’Ga naar voetnoot52.. Het persoonlijke karakter van de Turkse brieven lijkt boven elke twijfel verheven. De schrijver stelde de ontvanger voor | |
[pagina 65]
| |
als een goed geïnformeerd persoon, een man met brede belangstelling, met wie hij bovendien ook goed vertrouwd en nauw bevriend was. Carrio had horen spreken van een wederzijdse belofte van Busbequius en Micault tot schrijven. En verder las hij in de eerste Turkse brief over een belofte tot schrijven die Busbequius had gedaan aan zijn vriend bij hun afscheid. Weliswaar was hier dan geen sprake van een wéderzijdse belofte, toch lag Carrio's gevolgtrekking voor de hand na wat hij gehoord had. Zonder twijfel zou hij ook de drie andere Turkse brieven, indien hij ze in 1581 had gekend, gerekend hebben tot de correspondentie die Busbequius en Micault hadden gewisseld. Trouwens één passage in de vierde brief zou Carrio - zeker als Vlaming! - nog meer overtuigd hebben van de juistheid van zijn conclusie en hij zou, zo stel ik mij voor, een glimlach van herkenning en van goedkeuring niet hebben kunnen onderdrukken. Toen Busbequius namelijk over de taal der Krimgoten sprak, zinspeelde hij aldus op Micaults Brusselse (ofwel Brabantse) oorsprong: ‘(..) Op verzoek telde hij {namelijk één van beide Krimgoten} aldus: ‘Ita, tua, tria, fyder, fyuf, seis, sevene’, precies zoals wij Vlamingen. Want jullie Brabanders, die stellen dat jullie ‘echt Germaans (“Germanice”) spreken, zijn gewoon je hierop snoevend te verheffen en ons uit te lachen alsof wij dat woord minder welluidend uitspreken dan zoals jullie “seven” zeggen’Ga naar voetnoot56.. De gedachte aan Micault kan na dit alles moeilijk worden uitgebannen. Toch missen de Turkse brieven de gebruikelijke aanhef en groet en het is onmiskenbaar dat de schrijver behalve aan zijn dierbare vriend (Micault) aan een breder, in de eerste plaats Zuid-Nederlands lezerspubliek heeft gedacht. Aan het einde van de derde Turkse brief leest men de regels die reeds Dalle beschouwde als bewijs dat Busbequius bij het schrijven van de Turkse brieven een grotere lezerskring voor ogen heeft gehad: ‘Deze dingen zijn geschreven voor jou en enkele vrienden aan wie je het zult willen mededelen, zonder dat ik lof zoek voor mijn geleerdheid of talent’Ga naar voetnoot57.. | |
[pagina 66]
| |
derhouden met zijn oude vrienden en met zijn vaderlandGa naar voetnoot58.. Dat hij bij het schrijven van zijn Turkse brieven vooral ook aan de toekomstige lezers in zijn vaderland dacht, blijkt uit een passage als die over zijn ontmoeting met enkele vertegenwoordigers van de KrimgotenGa naar voetnoot59., in het bijzonder ook uit de zojuist vermelde toespeling op de verwantschap van het Krimgotisch met het Vlaams, een taal die Busbequius ‘de onze’ noemdeGa naar voetnoot60.. Het lijkt ook niet toevallig dat de schrijver enkele landgenoten met name noemde: allereerst Johan van de AaGa naar voetnoot61. en Gerard van VeltwyckGa naar voetnoot62., twee mannen - de eerste was in de tijd van het Turkse gezantschap nog in leven, de tweede overleed reeds in 1555 - die in kringen van bestuurders aan het Habsburgse hof van Karel V in Brussel zeer goed bekend waren. Maar niet minder ook Willem Quackelbeen uit Kortrijk, Busbequius' dierbaarste vriend in die lange eenzame jaren van het gezantschap naar Constantinopel. Daarentegen blijven bijvoorbeeld de Hongaren Verantius en ZayGa naar voetnoot63. en ook Albertus de Wijs, die volgens Busbequius ‘als hij zich niet vergiste’ uit Amersfoort afkomstig wasGa naar voetnoot64., voor de lezer niet meer dan vage figuren. Toch had de gezant met elk van hen bijna drie jaren in het Ottomaanse rijk doorgebracht. De gedachte dat een of meer Turkse brieven vóór hun publicatie in zogenaamde ‘literaire kringen’ van hand tot hand zijn gegaan en veelvuldig werden gelezen, is meermalen | |
[pagina 67]
| |
geopperdGa naar voetnoot70.. Misschien heeft Carrio op deze manier de eerste brief en de ‘Exclamatio’ leren kennen. Maar het is te riskant om aan deze nog altijd onbewezen stelling andere, verder reikende thesen te verbinden. Twee gevallen waarin zulks is geschied, verdienen een korte bespreking. Allereerst, in 1597 had Bonaventura Vulcanius (1538-1614), hoogleraar Latijn en Grieks te Leiden, in zijn boek ‘De literis et lingua Getarum sive Gothorum’ Busbequius' verslag van het Krimgotisch overgenomen. Vulcanius' tekst week echter af van die in de editie van de vierde Turkse brief uit 1589 en later. Het verschil betreft afgezien van een verkorting van de episode over de ontmoeting met de Krimgoten enige veranderingen in de woordenlijst van het Krimgotisch. R. van de Velde vatte deze veranderingen op als verbeteringen. Immers, er bestond reeds overeenstemming dat de editie van 1589 - en in het bijzonder de tekst over de Krimgoten en hun taal - niet foutloos was. Van de Velde vond een verklaring voor de verbeteringen bij Vulcanius door de trouvaille dat de hoogleraar de beschikking zou hebben gehad over een betere versie van de tekst. Dit was gebaseerd op de veronderstelling dat de Turkse brieven of uittreksels daarvan voorhanden waren in kringen van humanisten in ParijsGa naar voetnoot71.. Dit zou betekenen dat de tekst van het Krimgotisch zoals die door Vulcanius was gepubliceerd, van grote waarde was en misschien zelfs belangrijker was dan de oorspronkelijke uitgave in 1589! Maar dit alles is niet aannemelijk. Het geknoei met uitgegeven teksten door buitenstaanders was in die tijd schering en inslag. Een goed voorbeeld hiervan is juist de geschiedenis van de edities van Busbequius' brievenGa naar voetnoot72.. | |
[pagina 68]
| |
uitgegeven door Nicolaus Reusner in het jaar 1599, komen twee brieven voor van Busbequius aan CarrioGa naar voetnoot73.. Beide zijn evenals de vierde Turkse brief gedateerd op 16 december 1562 en ze zijn opgebouwd uit korte en letterlijk overgenomen fragmenten van die vierde Turkse brief. De inleidende regels van de tweede brief vormen echter een uitzondering daarop, want ze zijn opgesteld ten einde een verband tussen de eerste en de tweede brief te suggererenGa naar voetnoot74.. Holter achtte het niet uitgesloten dat echte brieven aan deze twee (literaire) brieven bij Reusner ten grondslag hadden gelegen en dat ze om zo te zeggen een fase vormden in het ontstaansproces van de Turkse brieven. Deze laatste beschouwde hij evenals Marcks als achteraf geschreven epistelsGa naar voetnoot75.. Dat deze fictieve brieven echter geheel voor rekening van Reusner zelf komen, blijkt niet alleen uit de woordelijke overeenkomst tussen de fragmenten bij Reusner en de vierde Turkse brief - dit was ook Holter niet ontgaan -, maar ook uit de slordigheid van de uitgever om Carrio in de aanhef als ‘raadgever van de koning’ (‘consiliarius regius’) te betitelen. Dit herinnert aan de dedicatiebrief van Carrio waar deze Micault aansprak als ‘Raadgever in de Geheime Raad’ (‘in Consilio Secretiori Consiliarius’)Ga naar voetnoot76.. Een mogelijke aanwijzing dat de Turkse brieven vóór hun publicatie op enigerlei wijze in kringen van belangstellenden circuleerden, zijn de talrijke fouten in de eerste editie van Busbequius' werk. Immers, deze fouten zouden kunnen worden gezien als een gevolg van het herhaaldelijk overschrijven van de ongedrukte tekstGa naar voetnoot77.. Niettemin is het opmerkelijk dat na de verschijning van de eerste Turkse brief in 1581 en de andere drie brieven in de jaren daarna, niemand van Busbequius' vrienden enig blijk heeft gegeven van herkenning. Wel spoorde Lipsius die Busbequius goed kende, de schrijver in 1584 aan tot een aanvulling van zijn twee reeds verschenen Turkse brievenGa naar voetnoot78.. | |
De datering van de Turkse brieven.Het is niet mogelijk precies vast te stellen wanneer de Turkse brieven zijn ontstaan. Wel is thans duidelijk dat Busbequius er in verschillende perioden aan heeft gewerkt. Toch wekken de brieven, overeenkomstig de bedoeling van de auteur, bij de lezer de indruk dat ze in de tijd van het gezantschap zijn geschreven. Er komen in de Turkse brieven vele passages voor die de lezer confronteren met Busbequius' zorgen en moeilijkheden op bepaalde momenten tijdens het gezantschap. De schrijver liet de lezer in onzekerheid over het toekomstig verloop van de gebeurtenissen zodat deze geneigd is aan te nemen dat de brieven inderdaad uit de periode van het gezantschap stammen. Zo schreef hij aan het einde van zijn eerste Turkse brief dat hij moest wachten op de terugkeer van koning Ferdinand voordat hij meer kon vertellen over hetgeen | |
[pagina 69]
| |
hem in de toekomst te wachten stondGa naar voetnoot79.. Een ander voorbeeld vindt men in de eerste Turkse brief: Busbequius schreef hier dat het hem niet mogelijk was om de binnenzijde van het paleis van de sultan te beschrijven: ‘Want’, zei hij, ‘zelf ben ik het nog niet binnengegaan’Ga naar voetnoot80.. Op gelijksoortige wijze wendde hij aan het slot van de vierde brief voor dat hij het resultaat van een expeditie van Albacar naar Lemnos nog niet kon mededelen. Deze arts deed op Lemnos een onderzoek naar het delven van de Lemnische aarde. Zijn verslag bereikte Wenen pas na de (gefingeerde) datering van de vierde Turkse briefGa naar voetnoot81.. Elders in de vierde Turkse brief schreef Busbequius dat het ongeveer 40 jaren geleden was sinds Süleyman Belgrado had ingenomen. Deze inname vond plaats in 1521Ga naar voetnoot82.. Maar in 1909 bewees Fr. Marcks dat de eerste Turkse brief ‘zeker’ en de andere drie brieven ‘zeer waarschijnlijk’ later waren geschreven dan de datering van de brievenGa naar voetnoot83.. Daarna kon een aantal overtuigende bewijzen worden toegevoegd zodat er in ieder geval geen twijfel meer bestaat dat de Turkse brieven na 1562 hun uiteindelijke vorm hebben gekregen. Voorbeelden van deze bewijzen volgen hieronder. Busbequius noemde zijn collega Anton Verantius in de eerste, op 1 september {1555} gedateerde Turkse brief de ‘bisschop van Erlau’. Verantius' promotie tot bisschop van Erlau vond echter pas plaats in het najaar van 1557, nadat hij was teruggekeerd uit ConstantinopelGa naar voetnoot84.. | |
[pagina 70]
| |
lingen voorspoedig waren verlopenGa naar voetnoot86.. | |
[pagina 71]
| |
aan Lorichs worden toegeschrevenGa naar voetnoot91.. | |
De rol van het geheugen en van schriftelijke getuigenissen bij de samenstelling van de Turkse brieven.De schrijver van de Turkse brieven steunde bij het schrijven ervan in belangrijke mate op zijn geheugen. Op een twintigtal plaatsen komen uitdrukkingen voor als ‘als ik me goed herinner’, ‘als ik me niet vergis’, ‘het schiet me te binnen’ en aan het begin van de vierde brief staan de woorden: ‘Verneem dus wat er sinds die tijd gevolgd is: nietigheden, grappen, serieuze dingen, al wat me in de herinnering komt’Ga naar voetnoot94.. Kunnen deze korte wendingen in bepaalde gevallen bedoeld zijn als literaire frasen, toch beslist niet in alle. Er zijn vele voorbeelden te vinden in de Turkse brieven, waar de schrijver zich niet meer nauwkeurig de loop van de gebeurtenissen herinnerde. Het gaat niet alleen om onjuiste dateringen en getalsmatige overdrijvingen maar ook in enkele gevallen om een onjuiste weergave van de gebeurtenissen. In de vierde Turkse brief staan bijvoorbeeld de ongelukkige avonturen vermeld van een dertiental pelgrims. Hun geschiedenis is | |
[pagina 72]
| |
beter bekend uit een reisverslag getiteld ‘Beschreibung der Wallfahrt zum h. Grab’ (1584) door Melchior von Sendlitz, een edelman uit BreslauGa naar voetnoot95.. Busbequius had zijn versie van het verhaal ingeleid aan de hand van de voorspoedige onderhandelingen met Ali Pasja: nadat Rüstem Pasja in de zomer van 1561 was overledenGa naar voetnoot96., had hij bij de nieuwe pasja een beter gehoor gevonden voor zijn standpunt: ‘Terwijl we hier het meest achteraan zaten, ben ik getroffen (zo vat ik het namelijk op) door een niet onbetekenende weldaad van de gezant van de christelijkste koning {van Frankrijk}’Ga naar voetnoot97.. Maar de schrijver vergiste zich hier deerlijk: De la Vigne had reeds in september 1559 Constantinopel verlaten en de pelgrims hadden enige maanden eerder hun vrijheid herkregen. Het verhaal over de pelgrims hoorde gezien de chronologische opbouw van de Turkse brieven veeleer thuis in de derde briefGa naar voetnoot98.. | |
[pagina 73]
| |
veeleer als oorlogszuchtig dan vredelievend kennen, als we de gezantschapsberichten mogen gelovenGa naar voetnoot101.. In de eerste Turkse brief sprak Busbequius echter met de volgende woorden over hem: ‘Ali Pasja komt uit het Dalmatische volk, hij is een man met een elegant talent en, wat in een Turk verwonderlijk is, van dien aard dat je in hem niets van menselijkheid mist’. In de andere brieven komt een identiek beeld van Ali Pasja voor, dikwijls zelfs in min of meer gelijkluidende bewoordingenGa naar voetnoot102.. Op een dergelijke wijze treffen we in de brieven steeds weer dezelfde karikaturale ‘portretten’ aan van Rüstem Pasja als een gierig, nors en onwelwillend man met wie het moeilijk zaken doen was, van Quackelbeen als een zeer trouwe en kundige arts, van de Franse ambassadeur De la Vigne als een onhandig, zelfs ondiplomatiek diplomaat, als een ware querulant. Dat Busbequius in een latere periode van zijn leven aan de Turkse brieven werkte, lijken niet enkel deze voorbeelden te bewijzen, maar ook zijn woorden dat hij de Griekse handschriften die hij had meegebracht uit Constantinopel, bestemd had voor de keizerlijke bibliotheek. Deze uitspraak geeft waarschijnlijk niet zijn opvattingen van 1562 weer maar die van 1576 en daarnaGa naar voetnoot103.. Dit is des te aannemelijker wanneer men de vele veranderingen en verbeteringen in ogenschouw neemt die Busbequius heeft aangebracht in de edities van zijn geschriften uit 1582 en 1589Ga naar voetnoot104.. Hiervan zullen nu enkele markante voorbeelden volgen. In december 1554 reisde het gezantschap per schip over de Donau van Boeda naar Belgrado. Busbequius berichtte dat hun schip in een maanloze nacht rakelings langs obstakels langs de oevers scheerde als gevolg van de onvoorzichtigheid van de Turkse bootslui. De editie van 1581 sprak in dit verband ook over de in hun vaarweg liggende ‘watermolens’. Voor de tweede editie veranderde de schrijver dit echter in ‘graanmolens’Ga naar voetnoot105.. | |
[pagina 74]
| |
In Constantinopel had Busbequius volgens de editie van 1581 gedurende de eerste maanden van zijn verblijf een olifant gezien ‘die vrij aardig met een bal wist te spelen’. Daarbij verwees de schrijver naar Terentius, omdat deze klassieke auteur gesproken zou hebben over een olifant die de kunst van het touwwandelen onder de knie had. Maar voor de uitgave van 1582 herstelde hij deze fout; hij haalde ‘Terentius’ door en verving dit door ‘Seneca’.Ga naar voetnoot106.. Vele inhoudelijke en woordelijke overeenkomsten tussen de Turkse brieven en de gezantschapsbrieven verschaffen ons de zekerheid dat Busbequius bij het schrijven behalve op zijn geheugen ook op zijn meegebrachte aantekeningen en brieven | |
[pagina 75]
| |
steunde. Nergens werden volledige passages uit de gezantschapsbrieven overgenomen, zoals de Latijnse teksten over de lotgevallen van Bayazid in appendix II laten zien, maar dikwijls zijn slechts de hoofdgedachte en niet zelden ook enkele kernwoorden uit de gezantschapsbrieven terug te vinden in de Turkse brievenGa naar voetnoot108.. Busbequius gaf bijvoorbeeld enkele keren in zijn Turkse brieven het standpunt van de keizer weer inzake diens annexatie van Zevenburgen: Ferdinand had dit land ‘noch door geweld, noch door list’ (‘nec vi, nec dolo’) aan zijn rijk toegevoegd en was daarom niet verplicht dit gebied op te geven. Het was dezelfde gedachte en formulering die de gezant bij herhaling had aangetroffen in de instructies van de keizer aan hemzelf en zijn collega'sGa naar voetnoot109.. Een vergelijking tussen de gezantschapsbrieven en de Turkse brieven leert verder dat de uiteenzettingen in de Turkse brieven met een grotere zorg zijn gestileerd; ze zijn veelal ook meer uitgesponnen, levendiger van taal en rijker aan details. Voorbeelden hiervan geven de reisbeschrijvingen van en naar Constantinopel en Amasya en het verhaal over de komst van de dadiaan uit MingreliëGa naar voetnoot110.. Deze verschillen tonen dat Busbequius niet (alleen) de gezantschapsbrieven heeft gebruikt voor de compositie van zijn Turkse brieven, maar veeleer andere correspondentie - mogelijk ook vriendschappelijke brieven aan Micault en andere goede vrienden of persoonlijke notities. Dat bepaalde verhalen uit de Turkse brieven behoorden tot het min of meer vaste repertoire van de schrijver over zijn belevenissen tijdens zijn gezantschap, toont ons de gelijkenis van het eerder beschreven verslag van het gesprek met de Krimgoten zoals we dat lezen in de vierde Turkse brief, met Becanus' versie daarvan uit 1570; deze Antwerpse geleerde had de voormalige gezant namelijk horen vertellen dat de Krimgoten in zijn bijzijn hadden geteld en dat hem daarbij de overeenkomst was opgevallen van het Krimgotische woord ‘sevene’ met het Vlaamse equivalentGa naar voetnoot111.. Dat vaste uitdrukkingen en verhalen uit Busbequius' conversatie terecht zijn gekomen in de Turkse brieven, is op zich niet zo verbazingwekkend. Wel is het bijzonder dat we hiervan één of zelfs twee concrete voorbeelden aan kunnen wijzen. Een tweede voorbeeld is namelijk wellicht de opmerkelijke overeenkomst tussen het woordgebruik van Carrio in zijn brief aan Micault en dat van Busbequius in de derde Turkse brief uit 1589: Busbequius schreef namelijk: ‘Tegelijk eis je dat ik alles weergeef wat ik hier | |
[pagina 76]
| |
intussen heb gezien of aan vermeldenswaardigs heb gehoord’, kort daarna gevolgd door de woorden dat de ontvanger ‘geen brief maar commentaren of liever dagboeken’ van hem had geëist. Carrio wekt in zijn brief aan Micault uit 1581 de indruk dat hij deze gedachte reeds ergens had gehoord, omdat hij schreef: ‘(..) dat jullie {sc. Busbequius en Micault} voor elkaar over en weer datgene hebben beschreven wat op deze plaatsen vermeldenswaard was en dat als het ware tot verslagen aaneen hebt geregen’Ga naar voetnoot112.. | |
Conclusie.Marcks, Holter en Dalle hadden weinig oog voor het lange slijpen, vijlen en polijsten, waardoor de Turkse brieven langzaam hun vorm hebben gekregen. Marcks en Holter wisten de woorden van Carrio niet naar hun juiste waarde te schatten. Marcks hield in het algemeen geen rekening met de inhoud van Carrio's brief. Holter beschouwde de uitgave uit 1581 als het werk van Busbequius zelf: Carrio's dedicatiebrief aan Micault zou in opdracht van Busbequius door Carrio geschreven zijn met de bedoeling de publicatie buiten de schrijver om te laten plaatsvindenGa naar voetnoot113.. Dat dit niet de ware toedracht is geweest zal de drukgeschiedenis leren. De geschiedenis van het ontstaan van de Turkse brieven is complex en er blijven vele vragen, terwijl slechts enkele zekerheden daartegenover staan. De vier Turkse brieven vormen onderling een éénheid: de herhaalde belofte tot schrijven, het regelmatig antwoorden op vragen die Busbequius waren gesteld, het tot het eind volgehouden verhaal over de strijd van de zonen van Süleyman zijn voldoende bewijs voor het algehele concept dat aan de brieven ten grondslag ligt. Met zorg ook waakte Busbequius bij de verdeling van de stof over de brieven dat geen onderwerp meer dan één keer werd behandeld. Onderwerpen met eenzelfde thematiek of logisch verband werden zoveel mogelijk bijeen geplaatstGa naar voetnoot114.. Maar onderwerpen die minder goed pasten binnen de chronologische opbouw werden over de brieven verspreid, vermoedelijk vanuit het streven een zeker evenwicht tussen de brieven tot stand te brengen. Dik- | |
[pagina 77]
| |
wijls werden gebeurtenissen niet, soms ook onjuist gedateerd. Dit gaf Busbequius de gelegenheid zijn ervaringen te bundelen, wat hij onder andere deed met de uitstapjes in Constantinopel en naar de Bosporus. Van de andere kant vergiste hij zich toen hij de lotgevallen van de pelgrims en de aanwezigheid van de Franse gezant De la Vigne in Constantinopel in de verkeerde periode van het gezantschap plaatste. Busbequius schreef de brieven op grond van zijn geheugen en op basis van aantekeningen en brieven die hij uit Constantinopel had meegenomenGa naar voetnoot115.. Er is reden om aan te nemen dat hij dit deed lang na het gezantschap, op een moment waarop zijn geheugen was afgenomen, maar tegelijk ook op een tijdstip, waarop hij als oude man graag terugblikte naar de dingen die ver achter hem lagen. In deze richting wijst ook het onderzoek naar de drukgeschiedenis van de Turkse brieven. Het is twijfelachtig of de schrijver reeds vanaf het begin een vast plan voor de vier brieven voor ogen heeft gestaan en de vier brieven aan één stuk heeft geschreven. Het is aannemelijk dat de tweede, derde en vierde brief of delen daarvan nog na de publicatie van de eerste brief zijn geschreven. Hiervoor zijn verschillende argumenten. In de eerste plaats boden de verschillende drukken telkens een toevoeging in de vorm van één of twee telkens chronologisch op elkaar volgende brieven. De tweede druk vermeldt de tweede brief niet op de titelpagina en de tweede brief is naar het schijnt op het laatste moment als een afzonderlijk katern aan het boek toegevoegdGa naar voetnoot116.. Verder is er het lange tijdsverschil tussen de tweede druk (1582) en de derde druk (1589). Bovendien schreef Lipsius op 23 augustus 1584 in een brief aan Busbequius ondermeer: ‘Als Plantijn jouw reisbeschrijvingen (“Itineraria”) ontvangt, zal hij ze uitgeven: wij wachten begerig op welke aanvulling dan ook’Ga naar voetnoot117.. In mei 1587 richtte Plantijn zich tot Busbequius over de mogelijkheden van een nieuwe uitgave van zijn Turkse brieven. Hij had een derde Turkse brief van Busbequius ont- | |
[pagina 78]
| |
vangen en vond hem waard gedrukt te worden maar het liefst samen met de vierde. Want Busbequius had geschreven dat hij ook deze had ‘teruggevonden’ (‘retrouvee’). Plantijn vroeg toestemming om de brieven gezamenlijk te mogen afdrukken, hetgeen voor de lezers aangenamer zou zijn dan de druk van de brieven afzonderlijkGa naar voetnoot118.. Afgezien van deze feiten is er - ondanks het genoemde streven van de schrijver naar éénheid en evenwichtigheid in de brieven - het verschil tussen de eerste brief, die in zekere zin een afgerond reisverslag vormt en ook soms sterk doet denken aan een dagboekGa naar voetnoot119., de tweede brief, die opvalt door zijn kortheid en beperking van onderwerpen en tenslotte de derde en de vierde brief, die beide erg lang zijn en zeer vele en verscheidene onderwerpen behandelen. Deze ongelijkvormigheid van de brieven zou goed uit een geleidelijk ontstaan van de vier Turkse brieven kunnen worden verklaardGa naar voetnoot120.. En ook de vergissingen van de auteur inzake de chronologie en het onderlinge verband tussen verschillende gebeurtenissen wijzen eerder op een latere datum van ontstaan dan op een moment kort na zijn terugkeer in 1562. Bij het schrijven van de brieven lijkt Busbequius in de eerste plaats gedacht te hebben aan zijn vrienden in zijn vaderland als lezers. Ook een rol van Nicolaus Micault bij de totstandkoming van de brieven is hoogst aannemelijk: niet alleen de brief van Carrio wijst nadrukkelijk in zijn richting, | |
[pagina 79]
| |
ook de Turkse brieven zelf doen dat. Toch kan worden vastgesteld dat de brieven in de huidige vorm in iedere geval niet tijdens het gezantschap zelf aan Micault zijn geschreven, misschien wel delen van een of meer brieven. Elk al te geprononceerd of al te nadrukkelijk ingevuld beeld dat men zich tracht te vormen van de totstandkoming van de brieven zal echter bij de huidige stand van onderzoek bezwaren oproepen. De vraag over de waarheidsgetrouwheid van de Turkse brieven kan nu nader worden beantwoord. Busbequius' gewoonte veel op zijn geheugen te vertrouwen levert hinderlijke fouten op in de chronologie en de aard van de gebeurtenissen. Toch overdrijft Holter door de brieven te typeren als een onbetrouwbare bron voor de geschiedenis van die jarenGa naar voetnoot121.. Zijn harde oordeel werd gedeeltelijk ingegeven door zijn misprijzen over het onbenut blijven van andere waardevolle gegevens uit het dagboek van Hans Dernschwam en uit de vele andere handschriften, die onder andere in het ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’ in Wenen worden bewaard. Inderdaad kan men niet om de vaststelling heen dat soms teveel alleen op de Turkse brieven als bron voor de Turkse geschiedenis is vertrouwd. Maar in de volgende hoofdstukken zal inderdaad blijken dat de Turkse brieven - naast andere bronnen - dikwijls hun waarde blijven behouden. Bovendien zijn ook de andere bronnen niet altijd eensgezind in hun lezing van hetgeen zich heeft afgespeeld en ook daar kunnen om verschillende redenen gegevens zijn weggelaten of zelfs verdraaid. |
|