Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Hoofdstuk II: Busbequius' faam.Inleiding.Voor de Franse geleerde Pierre Belon, een tijdgenoot van Busbequius, was het verlangen naar blijvende roem de drijfveer tot het ondernemen van een lange en niet ongevaarlijke ontdekkingsreis naar verschillende delen van het Ottomaanse rijk. Dat vertelde hij tenminste in de voorrede van zijn beroemde boek, getiteld ‘Les observations de plusieurs singularitez et choses memorables (..) en Grece, Asie’ (1553)Ga naar voetnoot1.. Busbequius leek nuchterder. Uit plichtbesef jegens zijn vorst, zijn vaderland en alle christelijke landen en ook uit verantwoordelijkheidsgevoel volbracht hij zijn uitputtende gezantschap naar het hof van de sultan. Dat kenmerkte zich door taaie onderhandelingen, verveling en gevaren. Maar als schrijver van de vier brieven die de geschiedenis van die acht jaar behelsden, was Busbequius toch ook de humanist met een sterk ontwikkeld gevoel voor de uitzonderlijkheid van zijn ervaringen in het verre en nog zo onbekende Ottomaanse rijk: het is aannemelijk dat hij - niet minder dan Belon - door het op schrift stellen van zijn belevenissen streefde naar een vaste plaats in de herinnering. Enkele standbeelden, een groot aantal studies en levensbeschrijvingen en veel referenties in uiteenlopende geschriften vormen het bewijs dat Busbequius dankzij zijn geschriften en zijn wetenschappelijke ontdekkingen bijna doorlopend op een of andere wijze in de belangstelling is gebleven en een vaste plaats binnen de Europese culturele traditie innam. Zijn bekendheid was in de zeventiende eeuw zelfs groot te noemen. De levensbeschrijvingen, edities van zijn teksten en de studies over Busbequius' werk kenden aanvankelijk alle hun eigen ontwikkeling. Geleidelijk - maar vooral nadat in de negentiende eeuw meer wetenschappelijk geïnteresseerde lezers zich bekommerden om Busbequius' nalatenschap - vermengden deze genres zich met elkaar zoals rivieren die aanvankelijk gescheiden hebben voortgestroomd binnen hun eigen bedding. Een lange anonieme biografie, uitgegeven in 1733 te Amsterdam, is een vroeg voorbeeld van een werk waar in één levensbeschrijving citaten uit Busbequius' werk en uitweidingen over verschillende aspecten van zijn leven en werk voorkomenGa naar voetnoot2.. | |
[pagina 23]
| |
Ook in de negentiende eeuw genoot Busbequius nog een zekere bekendheid dankzij de vele uitgebreide levensbeschrijvingen. Volledige edities van zijn werk verschenen er niet in deze eeuw, afgezien van de Engelse vertaling van Forster en Daniell in 1881. Het gros van de biografieën over Busbequius bezit slechts een geringe wetenschappelijke kwaliteit. De grote slordigheid van de auteurs, hun gebrekkige talenkennis en geringe ervaring in de omgang met historische gegevens zijn hiervan de redenen. Een antwoord op de vraag hoe het leven van Busbequius zich werkelijk had afgespeeld, was ook niet hun grootste zorg. Hun hoofddoel was het doen voortleven in de herinnering van een man die voor land, gewest of streek tot voorbeeld kon strekken door zijn moedige werk, eruditie en veelzijdigheid. De levensbeschrijvingen zijn dan ook bijna zonder uitzondering in lovende woorden gevat. Busbequius' roem is verdeeld over zijn verdiensten als gezant, man van wetenschap en auteur. En vanuit deze driedeling kan de geschiedenis van zijn faam het best worden besproken. | |
De dienaar van de Habsburgse keizers.Toen Augerius Busbequius in december 1562 uit Constantinopel terugkeerde, begeleid door het bonte en exotische gezantschap van de Ottomaanse gezant Ibrahim Beg, was hij op slag een bekend man in de Duitse gebiedsdelen. Na acht moeizame jaren van onderhandelen had hij een wapenstilstand van acht jaren verkregen. Pantaleon en Guicciardini behoorden tot de eersten die Busbequius vanwege zijn gezantschap vermeldden. Henricus Pantaleon nam een anoniem leven van de gezant op in zijn ‘Prosopographiae heroum atque illustrium virorum totius Germaniae’ (1565). De aanleiding was Busbequius' terugkeer en aanwezigheid in Frankfurt bij de kroning van Maximiliaan tot rooms-koning De ‘vita’ bevat echter niet meer dan enige onbeduidende algemeenheden zoals men die ook in vele andere levens van Pantaleons bundel aantreft. Zij was zo goed als onbekend bij latere biografenGa naar voetnoot3.. | |
[pagina 24]
| |
de eersten die hem navolgde, toen hij er in de dedicatiebrief van zijn ‘Saturnalia’ aan herinnerde dat Busbequius bij de Turken de naam had verworven een goed mens te zijnGa naar voetnoot7.. Busbequius had als keizerlijk gezant bij Süleyman bekendheid verworven. Reeds tijdens zijn leven bestond er verwarring over de duur en de aard van zijn overige functies, zoals het gouverneurschap over de kinderen van Maximiliaan en het beheer over de goederen van Elisabeth, koningin-weduwe van Frankrijk. Pas historisch onderzoek uit de negentiende eeuw en daarna bracht meer inzicht in zijn verschillende activiteiten. Busbequius had niet alleen als diplomaat en bestuurder grote naam, ook zijn liefde voor de wetenschap bleef in de herinnering. En vooral dit samengaan van het actieve en beschouwende leven in één persoon werd een voorbeeld geacht. Zo spoorde de Franse geleerde Jean Chapelain zijn Nederlandse vriend Nicolaas Heinsius in een brief van 20 januari 1656 aan tot een actief leven: geleerden zijn er alleen maar meer waard om wanneer zij zich een beetje met openbare aangelegenheden inlaten. Zij verfijnen er hun verstand mee en geven de kennis een eervollere plaats dan degenen die haar alleen in de school opsluiten. Als voorbeelden hiervan gelden Busbequius, Janninus, Budaeus, om maar niet te spreken van mannen als Xenophon, Polybius en CiceroGa naar voetnoot9.. | |
De man van wetenschap en mecenas.Busbequius werd reeds tijdens zijn leven unaniem geprezen om zijn grote kennis, zijn liefde voor de wetenschap en ook | |
[pagina 25]
| |
als mecenasGa naar voetnoot10.. Hoewel hij de wetenschap met bijzondere ontdekkingen op uiteenlopend terrein heeft verrijkt, ontbreken uitvoerige beschouwingen over de betekenis en de aard van zijn wetenschappelijke belangstelling en mecenaatGa naar voetnoot11.. Lipsius noemde Busbequius na hun kennismaking in 1572 een ‘Held’ en in het grafschrift dat hij voor hem dichtte een ‘Nestor’Ga naar voetnoot12.. Andreas Schottus stelde hem vanwege zijn schenking van Griekse handschriften aan de keizerlijke bibliotheek gelijk aan mecenassen als Fugger, Mendoza en SambucusGa naar voetnoot13.. | |
[pagina 26]
| |
Vlaanderen als bewijs voor de grote verspreiding van het VlaamsGa naar voetnoot17., maar het bleef onbesproken in alle levensbeschrijvingen tot het einde van de achttiende eeuw. Er was ook belangstelling voor de soms wonderlijke wetenswaardigheden en observaties in de Turkse brieven: Pietro Castelli ging nader in op Busbequius' opvattingen over de hyenaGa naar voetnoot19.. Op initiatief van de ‘Royal Society’ in Londen werd in de zeventiende eeuw een groot aantal opvattingen en beweringen op hun waarheidsgehalte onderzocht, zo ook Busbequius' opmerking dat er vissen rondzwommen in een hete bron bij GranGa naar voetnoot20.. Eind achttiende eeuw gaf J. Beckmann in zijn ‘Beiträge zur Geschichte der Erfindungen’ een verklaring voor Busbequius' vertelling over een Turkse monnik die een gloeiend ijzer met de handen had aangeraakt en in zijn mond had gestoken zonder zich daarbij te branden: zulks was mogelijk door het harden van de eeltlaag op de huid zodat die ongevoelig werdGa naar voetnoot21.. | |
De auteur.Vóór 1581 had Busbequius als letterkundige geen bekendheid in wijde kring. Dit betekent niet dat zijn talent volledig onopgemerkt was gebleven. De Franse literatuurcriticus François Grudé, sieur de La Croix du Maine schreef in zijn | |
[pagina 27]
| |
‘Les bibliothèques françoises’ (1584) dat Busbequius als gezant van de keizer ook voor de Franse koning enkele geleerde Franse toespraken had gehouden. Dezelfde auteur toonde zich enthousiast over de uitgaven (in 1581 en 1582) van Busbequius' geschriften bij Plantijn. Dat hij hem niet persoonlijk heeft gekend, mag onder andere worden geconcludeerd uit een te lage schatting van diens leeftijd; in plaats van 63 of 64 jaren gaf hij hem er 50Ga naar voetnoot22.. Tussen 1581 en 1589 werden de vier Turkse brieven en de ‘Exclamatio’ uitgegeven. Tussen 1630 en 1632 verschenen bovendien nog 58 brieven van Busbequius gericht aan keizer Rudolf en 37 beduidend minder bekende brieven gericht aan keizer MaximiliaanGa naar voetnoot23.. De uitgevers Claude de Marne en Jean Aubri gaven in 1606 een beoordeling van de Turkse brieven. Dit gebeurde in de voorrede op een brievenuitgave van Clenardus. Zij prezen het werk van deze Latijnse auteur en tegelijk ook dat van Busbequius als zeldzame voorbeelden van hoe een bereisd man zijn lezers waarheidsgetrouw en intelligent en in een heldere eenvoudige stijl over zijn ervaringen en ontdekkingen wist te informerenGa naar voetnoot24.. De Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn gaf in 1581 en 1582 de eerste en tweede Turkse brief uit. Gilles Beys te Parijs voegde in een editie uit 1589 de derde en vierde Turkse brief toe. De ‘Exclamatio’ maakte vanaf het begin deel uit van de edities. Naast Plantijn zorgden toonaangevende uitgevershuizen als Wéchel in Frankfurt en Elzevier in Leiden en Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw voor de grote verspreiding van Busbequius' geschriften. De uitgave van Beys uit 1589 was stellig ook financieel een succes geweest, want in 1595 verzorgde hij ondanks zijn benarde financiële positie een herdrukGa naar voetnoot25.. | |
[pagina 28]
| |
werk, alsmede het nut en plezier dat het werk bij het lezen verschafteGa naar voetnoot27.. De wijdverbreide Elzevieruitgave werd het voorbeeld voor de volgende van 1660 (Amsterdam) en van de latere ‘Opera omnia’ edities van Londen (1660), Oxford (1660), Leipzig / Dresden (1689), Bazel (1740), Parijs (1748) en Pest (1758 en 1761); ook latere vertalingen als die van Forster en Daniell (1881) gaan vooral op deze editie terug. Behalve deze uitgaven zullen in het vervolg nog andere ter sprake worden gebracht omdat ze de onverminderde populariteit van Busbequius als auteur aantonen. | |
De ‘Exclamatio sive de re militari contra Turcam instituenda’Ga naar voetnoot28..De ‘Exclamatio’ genoot aanvankelijk van al Busbequius' geschriften de grootste verspreiding. Tot het einde van de achttiende eeuw kennen we een kleine 40, dikwijls afzonderlijke drukken van dit werk, daarna nog slechts twee. De vele herdrukken waren een onmiddellijk gevolg van de bedreiging van Europa door het Ottomaanse rijk. De grote betekenis die de ‘Exclamatio’ heeft gehad als propaganda-middel tegenover de Ottomaanse dreiging is tot nu toe nooit erkendGa naar voetnoot29.. Het is opmerkelijk hoezeer de oorlog tussen Oostenrijk en het Ottomaanse rijk aan het einde van de zestiende eeuw de verspreiding van de ‘Exclamatio’ in de hand werkte. Tussen 1591 en 1600 verschenen meer dan 615 geschriften over het Ottomaanse rijk. De ‘Exclamatio’ beleefde in deze tijd tenminste twaalf herdrukken, al dan niet samen met de Turkse brievenGa naar voetnoot30.. Veel afzonderlijke uitgaven van de ‘Exclamatio’ kwamen tot stand door toedoen van bekende humanisten als de historicus en rechtsgeleerde Nicolaus Reusner, de Tsjechische vertaler Jan Kocin z KocinétuGa naar voetnoot31., Henricus Camerarius en Herman Conring. De uitgaven kwamen op een moment waarop de door Busbequius gepropageerde klassieke oorlogvoering niet alleen sterk tot de verbeelding sprak maar ook daadwerkelijk door de prinsen van Oranje werd nagevolgdGa naar voetnoot32.. Enkele voorbeelden van de receptie van de ‘Exclamatio’ in de Europese cultuur zullen hieronder worden behandeld. | |
[pagina 29]
| |
Henricus Camerarius, hoogleraar in de rechten en burgemeester van Rostock, droeg in 1594 een Latijnse uitgave van de ‘Exclamatio’ op aan hertog Filips II van Stein, Pommeren enz., wiens raadgever hij was. In zijn dedicatiebrief schreef Camerarius hoe eens aan tafel het werk van Uberto Foglietta en Busbequius ter sprake was gekomen. Hij had de vorst de ‘Exclamatio’ ter lezing overhandigd en deze had het werk zo goed gelezen dat hij er nadien nog de belangrijkste zaken van kon voordragen. Nu David Chytraeus, hoogleraar in de theologie datzelfde jaar in Rostock geschriften van Foglietta en anderen had uitgegeven, wilde hij het werk van Busbequius eraan toevoegen, dat niet minder ‘elegant’ was geschreven dan dat van FogliettaGa naar voetnoot33.. Het is veelzeggend dat Chytraeus in de volgende edities van Foglietta die in 1594, 1595 en 1599 verschenen, ook de ‘Exclamatio’ opnamGa naar voetnoot34.. | |
[pagina 30]
| |
cijn tegen het Turkse gif’). Dit meesterwerk verscheen eerst in 1705 ten tijde van de vrijheidsoorlogGa naar voetnoot39.. | |
[pagina 31]
| |
eerder verschenen traktaten over de oorlogvoering tegen het Ottomaanse rijk. Deze en nog twee andere edities van de ‘Exclamatio’ uit dezelfde tijd hingen samen met de oorlog die in Hongarije werd gevoerd tegen de Ottomaanse legers. Conring droeg zijn werk op aan Robert Gravell, ambassadeur van Lodewijk XIV in het Duitse gebied. Hij legde uit dat er sinds Rudolf II geen oorlogen meer gevoerd waren, maar nu bijna 60 jaren later voerde Turkije opnieuw met groot succes oorlog in Hongarije. Duitsland was na de rampen van de dertigjarige oorlog niet in staat zich te verdedigen. Hij (Conring) kon Lodewijk XIV echter slechts prijzen: de Franse koning was niet tevreden geweest met het zenden van zijn beste soldaten naar Hongarije, maar had ook zijn vloot naar Afrika gestuurd, waar Turkse piraten zich hadden genesteld. Ook de oude kruistochtgedachte ter bevrijding van het heilige land komt bij Conring tot levenGa naar voetnoot41.. Wat Busbequius betreft, hij (Conring) prees hem niet zozeer vanwege zijn smaak en brede kennis, maar vanwege zijn lange ervaringen met de Turken. Zijn adviezen hadden hun waarde niet verlorenGa naar voetnoot42.. De Turkse brieven verschenen in de achttiende eeuw veelal zonder de ‘Exclamatio’. Dit werk was door de veranderde omstandigheden verouderd, zoals Eccius terecht vaststelde in zijn biografie van Busbequius (1768). Eccius' raad dat het niemand zal spijten haar toch gelezen te hebbenGa naar voetnoot44., schijnen slechts weinigen te hebben opgevolgd. Wel merkte de Duitse archeoloog Hirschfeld in 1884 nog op: ‘Für die Idealität des Verfassers legt es jedenfalls ein glänzendes Zeugnis ab, | |
[pagina 32]
| |
dass er damals in Deutschland eine militärische Organisation für durchfürbar hielt, welche an nicht wenige Hauptpunkten mit den modernen preussischen Grundsätzen sich berührt’Ga naar voetnoot45.. In de levensbeschrijvingen werd in het algemeen geen aandacht besteed aan de ‘Exclamatio’. Een uitzondering vormt de samenvatting in de anonieme ‘vita’ van 1733Ga naar voetnoot46.. Het ontbreken van vertalingen en het onvermeld blijven van de ‘Exclamatio’ in levensbeschrijvingen zijn belangrijke redenen voor de onbekendheid van dit cultuurhistorisch niet onbelangrijke werk. De waarschuwingen in de ‘Exclamatio’ dat Europa onvoldoende voorbereid was om de Turkse legers het hoofd te bieden en slechts gespaard bleef zolang een grotere vijand het Ottomaanse rijk in de rug bedreigde, treft men in minder uitgewerkte vorm ook aan in de Turkse brieven. Dit inspireerde recentelijk nog tot een vergelijking van de Turkse bedreiging van Europa met die door de Sovjetunie: Ruslands vrees voor China liep parallel met de oude angst van het Ottomaanse rijk voor Perzië; deze angst weerhield beide grootmachten van een aanval op EuropaGa naar voetnoot47.. | |
De ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’Busbequius' vier brieven over zijn gezantschap naar Turkije kenden in de eerste honderd jaar na hun verschijning ruim twintig herdrukken. In de hierop volgende tijd verdubbelde dit aantal. De herdrukken in negen verschillende talen verschenen vooral in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Nederland. Vergeleken met het succes van een schrijver als Bartholomeus Georgiewitz - zijn ‘De Turcarum moribus epitome’ beleefde tussen 1553 en 1560 maar liefst dertien herdrukkenGa naar voetnoot48. - kwam het succes van Busbequius' brieven slechts langzaam op gang. Toch heeft geen enkel ander zestiende-eeuws werk over het Ottomaanse rijk een zo diepe en langdurige indruk gemaakt in Europa. De populariteit van Busbequius' geschriften droeg bij tot een geleidelijke wijziging van het beeld dat men zich sedert het midden van de vijftiende eeuw had gevormd van het Ottomaanse rijk. In de Turkse brieven kwam de lezer een heel wat genuanceerder en gunstiger oordeel tegen over deze vijand van het christendomGa naar voetnoot49.. De Turkse brieven werden in de zeventiende eeuw herhaaldelijk geprezen vanwege hun inhoud. Nicolas de Vassan, een van de leerlingen van de kritische en strenge Josephus Scaliger aan de | |
[pagina 33]
| |
Leidse universiteit, tekende ondermeer de volgende woorden op uit de mond van de meester: ‘Augerius Busbequius a fait sa legation, c'est un beau livre, il y a de bonnes choses, il y a bien escrit des Turcs (..)’Ga naar voetnoot50.. Dit oordeel was niet zonder betekenis gezien ook een andere uitspraak van Scaliger: ‘Il y a plus de 100 auteurs qui ont escrit des Turcs, comme Leunclavius qui scripsit Musulmannica. J'en ay plus de 50 (..)’Ga naar voetnoot51.. | |
[pagina 34]
| |
Dat de Turkse brieven in de zeventiende eeuw door geletterde personen bekend verondersteld werden, blijkt ook uit de talrijke citaten en toespelingen in Robert Burtons ‘Anatomy of Melancholy’ (1621)Ga naar voetnoot58., in Francis Bacons ‘Essays’ (1612)Ga naar voetnoot59. in de populaire ‘Meditationes historicae’ (1591) van Philippus CamerariusGa naar voetnoot60., in de ‘Diary’ van John EvelynGa naar voetnoot61., in de ‘Histoires admirables et memorables de nostre temps’ (1600) van Simon GoulartGa naar voetnoot62. en tenslotte ook in de briefwisseling van Cyrano de BergeracGa naar voetnoot63.. Filologen maakten gebruik van deze bekendheid van de Turkse brieven: Burmannus vermeldde in zijn uitgave van Lotichius' gedichten bij het gedicht ‘In funere Delphini’ Busbequius' waarneming van springende dolfijnen bij SelimbriaGa naar voetnoot64.; bij zijn bespreking van Valerius Flaccus prees Caspar Barth Busbequius voor zijn verbetering van Belons beschrijving van de hyenaGa naar voetnoot65.. Het staat wel vast dat deze opsomming nog met tal van voorbeelden kan worden aangevuldGa naar voetnoot66.. | |
[pagina 35]
| |
Een bijzondere navolging van Busbequius' Turkse brieven is wel het werk van baron Wenceslaus Wratislaw von Mitrowitz die in 1591 als page naar Turkije reisde met de gezant Friedrich von Kreckwitz. Hij bracht evenals Busbequius zijn reisavonturen bijeen in vier lange brieven, en schroomde niet gehele passages uit de Turkse brieven nagenoeg letterlijk over te nemen. Hij deed dit bij de beschrijving van Boeda, van de gasthuizen langs de route naar Constantinopel en van de stad Constantinopel en zijn omgevingGa naar voetnoot67.. Georgius Dousa, een laat-zestiende-eeuwse Nederlandse humanist, nam op meer verhulde wijze Busbequius' brieven tot voorbeeld voor zijn reisbeschrijving. Zijn boekje is eveneens in briefvorm gesteld. Dousa maakte een lange reis naar Polen en vervolgens naar Constantinopel en Klein-Azië. In zijn werk noemde hij zowel Leunclavius als BusbequiusGa naar voetnoot68.. | |
[pagina 36]
| |
op terugreis naar Wenen Boeda aandeedGa naar voetnoot69.. Tegen het einde van de achttiende eeuw kwam er allengs een eind aan de brede bekendheid met de Turkse brieven. Naar aanleiding van de Turkse brieven erkende Eccius (1768) dat er zowel binnen het Ottomaanse rijk als ook in de betrekkingen met deze grootmacht veel was veranderd. Wie naar zijn mening de brieven opnam, zou ze echter in één adem uitlezen. Het was niettemin tekenend voor zijn tijd dat dezelfde Eccius Busbequius' wetenschappelijke bijdragen hoger schatte dan zijn literaire werkGa naar voetnoot70.. De Turkse brieven werden sedertdien vooral in kringen van meer wetenschappelijk geïnteresseerde lieden gelezen. De negentiende eeuw kende slechts de uitgave van de Turkse brieven in de Engelse vertaling van Forster en Daniell in 1881. Een Duitse vertaling van Ernst Gustav Vogel, tussen 1840 en 1870 secretaris van de Koninklijke Bibliotheek te Dresden, bleef onuitgegeven. Eerst in de twintigste eeuw verschenen er nieuwe uitgaven, maar meer dan ooit kwamen deze voort uit de individuele interesse van de vertaler of uitgever. | |
De ‘Epistolae ad Maximilianum’ en de ‘Epistolae ad Rudolphum’.De brieven aan de keizers Maximiliaan en Rudolf verschenen ongeveer veertig jaar na Busbequius' dood. Misschien heeft Valerius Andreas ze tevoren reeds gekend, want hij maakte als enige vóór de publicatie melding van het bestaan van brieven die Busbequius vooral vanuit Frankrijk geschreven zou hebbenGa naar voetnoot71.. Wellicht zag Andreas ze in de bibliotheek van de patriciër Johan Baptist Houwaert, de kleinzoon van de zestiende-eeuwse Nederlandse dichter van die naamGa naar voetnoot72.. Houwaert maakte een eerste selectie uit de brieven en droeg die in 1630 op aan Ferdinand Boisschot, baron van Saventhem, die hij op gezantschapsreizen had gediend. Het werk was een succes en in het volgende jaar verscheen een tweede editie, dit keer gecorrigeerd door AndreasGa naar voetnoot73.. In 1631 kwam in Brussel nog een derde editie uit. Toegevoegd waren nu ook drie brieven van Lipsius en één van Johannes Stadius aan Busbequius. In de laatste druk uit 1632 schreef Houwaert dat hij, aangemoedigd door het succes van de voorafgaande uitgaven, had besloten zoveel | |
[pagina 37]
| |
mogelijk brieven van Busbequius uit te gevenGa naar voetnoot74.. De nieuwe uitgave telde vijf nieuwe brieven aan keizer Rudolf II en 37 aan keizer Maximiliaan II. Deze aanvulling kreeg echter geen grote verspreiding. Pas door de Engelse vertaling van Forster en Daniell raakten ze bij een breder publiek bekend. | |
[pagina 38]
| |
van hen rekenschap eisen over hun rechtspraak en vonnissen: ‘Men meent dat dit slag erg corrupt is en een medicijn nodig heeft. Zij heersen in Frankrijk bijna niet minder dan de koning zelf en ze oefenen het recht uit tot eigen gewin of geven het weg als een gunstbewijs’Ga naar voetnoot80.. | |
[pagina 39]
| |
waarheid verdraaidGa naar voetnoot89.. Onder de schrijvers van de gedichten waren bekende schrijvers uit Parijs en van daarbuiten, zoals Jean Louis Balzac, Aegidius Menagius, Hadrianus Valesius, Abbé La Mothe le Vayer, Johannes Sirmondes en Nicolaus Heinsius. Meestal gingen de satiren anoniem of onder pseudoniem van hand tot hand; aanvankelijk in handschrift, al spoedig in drukGa naar voetnoot90.. Het aantal was zo groot dat Balzac in 1643 zijn verveling uitdrukte tegenover een vriend en blijk gaf van medelijden met MonmaurusGa naar voetnoot91.. ‘Busbequium vocavit, at virum quantum! Verstandigheid of trots, Monmaurus gaf geen krimp. Uit minachting voor de verdraaiingen in de satiren droeg hij ze zelfs voor in de huizen van anderen waar hij een welkome gast bleefGa naar voetnoot93.. | |
De biografieën tussen 1630 en het begin van de negentiende eeuwGa naar voetnoot94..Nadat in de eerste drie decennia van de zeventiende eeuw tenminste één Duitse en zes Vlaamse auteurs een levensbeschrijving van Busbequius hadden uitgegeven, verschenen er na 1630 in Vlaanderen gedurende lange tijd geen nieuwe ‘vitae’ van hem meer. In 1739 kwam in Vlaanderen slechts een herdruk uit van Andreas' ‘Bibliotheca Belgica’ door Foppens en in hetzelfde jaar een herdruk van Sweertius' ‘Athenae Belgicae’Ga naar voetnoot95.. De bibliotheek te Rijssel bezit bovendien een leven van Busbequius dat gebaseerd is op Miraeus, Andreas, Buzelinus en SweertiusGa naar voetnoot96.. De grote belangstelling die elders in Europa bestond nam na de zeventiende eeuw geleidelijk afGa naar voetnoot97.. Pierre Bayle schreef in | |
[pagina 40]
| |
1697 zeker de meest kritische en nauwgezette levensbeschrijving tot dan toeGa naar voetnoot98.. Zijn invloed vinden we onder meer terug bij Nicéron (1727-1738)Ga naar voetnoot99., Eccius (1768)Ga naar voetnoot100. en in een zeer uitvoerige anonieme biografie die in 1733 te Amsterdam verscheenGa naar voetnoot101.. Eccius voerde evenwel als kritiek op Bayle aan dat deze zich te veel had toegelegd op tal van details uit Busbequius' leven (zoals de vaststelling van de belangrijke jaren, maanden en dagen) en dat hij daarbij ook waar hij maar kon - soms ‘bepaald kwaadwillend’ - afbreuk had gedaan aan zijn voorgangers en vooral aan Moréri. Hijzelf (Eccius) zou daarom in zijn beschouwing over Busbequius' leven minder aandacht besteden aan de ‘naakte historie van de man’, maar uitgebreider spreken over zijn kennis (‘doctrinam’) en leefwijze (‘mores’)Ga naar voetnoot102.. | |
De belangstelling in België, Nederland en in Busbequius' geboortestreek gedurende de negentiende en twintigste eeuw.Het is reeds vaker gezegd: het verval van het Ottomaanse rijk als politieke en militaire macht rond het midden van de achttiende eeuw deed de kring van lezers van Busbequius' werk snel slinken. De negentiende-eeuwse biografieën gaven uitgebreide beschouwingen over zijn leven en werk en vervingen in zekere zin de edities. In België en in Busbequius' geboortestreek in Noord-Frankrijk vormden oplevende nationale gevoelens de aanzet tot wetenschappelijke bestudering van het vaderlandse verleden en ook tot verheerlijking van nationale helden als Busbequius door veelal bekende persoonlijkheden. Aan het einde van de negentiende eeuw nam deze belangstelling sterk af, maar in de jaren veertig van deze eeuw begon men in België opnieuw over Busbequius te schrijven. In deze periode werd veel onbekend materiaal verzameld en beschreven. Een reeks even uitvoerige als lovende artikelen over Busbequius verscheen in de dertiger en veertiger jaren van de negentiende eeuw in het nog jonge BelgiëGa naar voetnoot103.. Tekenend voor de patriottische sfeer in | |
[pagina 41]
| |
dit land was het initiatief van Ch. van Hulthem, burgemeester van Gent en tevens een groot boekenverzamelaar, om in 1825 een standbeeld voor Busbequius op te richten naast dat van Dodonaeus en andere Vlaamse botanici, omringd door de planten die hij had ingevoerd. Dit (nu niet meer bestaande) beeld was gemaakt door de beeldhouwer Philippe Parmentier en stond in de botanische tuin van GentGa naar voetnoot104.. Het idee is wellicht ontleend aan Bernardin de Saint-Pierre die in zijn ‘Études de la nature’ (1804) standbeelden had opgericht op een Seine-eilandje voor degenen die de mensheid nuttige planten hadden leren kennen. Wat betreft Busbequius stelde hij zich een klein monument voor in de schaduw van een seringGa naar voetnoot105.. Bij een andere gelegenheid werd door de Brusselaar Jean Henri Simon een penning van Busbequius geslagen. De penning was er één uit een serie van honderd, die bekend staat als de ‘Gallerie métallique des hommes qui ont illustré les Pays-Bas’Ga naar voetnoot106. | |
[pagina 42]
| |
et des Arts’ te Rijssel schreef een prijsvraag uit voor biografieën over Busbequius. Het niveau van de inzendingen stelde echter teleurGa naar voetnoot110.. De schilder Jan Baptist Huysmans nam tot twee keer toe verhalen uit Busbequius' brieven tot onderwerp voor zijn werk. Een schilderij met als titel ‘Süleyman fait arrêter Busbecq, Diplomate Flamand’ hing in het stadhuis van het Belgische Komen. Een tweede schilderij, dat laat zien hoe Busbequius een door de Turken buitgemaakt Spaans vaandel loskocht, hangt nog altijd in het stadhuis van BoesbekeGa naar voetnoot111.. | |
[pagina 43]
| |
Het vierde eeuwfeest van Busbequius' vertrek van Wenen naar Constantinopel (1554-1954) werd aangegrepen voor een reeks festiviteiten in België en Noord-FrankrijkGa naar voetnoot117.. In Boesbeke werd een tentoonstelling geopend, er waren een optocht en grote feestelijkheden en ter plaatse werd ook een monument opgericht met de beeltenis van BusbequiusGa naar voetnoot118.. De Koninklijke Vlaamse Akademie van Wetenschappen gaf in hetzelfde herdenkingsjaar een bundel algemene beschouwingen uit over aspecten van Busbequius' werk. De belangrijkste bijdrage hierin vormt de ‘Bibliographia Busbequiana’ van F.J. de WaeleGa naar voetnoot119.. | |
[pagina 44]
| |
De belangstelling elders in Europa gedurende de laatste tweehonderd jaren. De afbeeldingen van Busbequius.Ook elders Europa spande men zich in de herinnering aan Busbequius levend te houdenGa naar voetnoot123.. De geschriften die verschenen, waren soms nationalistisch van aard maar kwamen toch vooral uit kringen van wetenschappelijk geïnteresseerden. Een stimulans voor het onderzoek naar het leven en werk van Busbequius vormden Duitslands goede betrekkingen met het sterk verzwakte Ottomaanse rijk in de tweede helft van de negentiende eeuw. Er verschenen enkele opmerkelijke, maar slechts in kleine kring gelezen studies over de Turkse brieven. Zowel in Duitsland, waar Busbequius werd opgenomen in de ‘Allgemeine deutsche Biographie’, als in Frankrijk bestond een neiging Busbequius min of meer als nationaal ‘persoon’ op te eisenGa naar voetnoot124.. In het begin van de twintigste eeuw werd Busbequius wel gezien als een vertegenwoordiger van de Europese beschaving temidden van de Aziatische barbarijGa naar voetnoot125.. Later, in de vijftiger jaren, zag men Busbequius meer als de voorvechter en vertegenwoordiger van de gedachte van een verenigd EuropaGa naar voetnoot126. of als de man die Europa had behoed voor het Ottomaanse jukGa naar voetnoot127.. De commercie, op zoek naar historisch cachet, maakte dankbaar gebruik van de mythen | |
[pagina 45]
| |
rond Busbequius: ter gelegenheid van de Floriade van 1959 te Leiden brachten twee heren verkleed als Clusius en Busbequius en reizend in een postkoets tulpen van Constantinopel naar LeidenGa naar voetnoot128.. Tenslotte wekte ook de verontwaardiging over het lot van de Koerden in Turkije interesse voor de Turkse brievenGa naar voetnoot129.. | |
[pagina 46]
| |
onder de indruk van Busbequius' vertelkunst en observatievermogen. Charrière, Dupuis en Peytraud vergeleken als eersten de Turkse brieven met de Franse gezantschapsbrieven uit de tijd van Busbequius' verblijf in ConstantinopelGa naar voetnoot135.. Von Hammer-Purgstall maakte enige kritische opmerkingen naar aanleiding van Busbequius' geschiedenis van de moord op Mustafa en diens zoontjeGa naar voetnoot136.. Zinkeisen verdacht Busbequius van een romaneske verfraaiing van de gebeurtenissen tijdens de opstand van Pseudo-MustafaGa naar voetnoot137.. Holter en Kural-Shaw gingen nog verder in hun afwijzing van de Turkse brieven als historische bron. Zij en ook Marcks en Schröder die de Turkse brieven zelf aan een nauwkeuriger onderzoek hebben onderworpen, komen nog ter sprakeGa naar voetnoot138.. | |
[pagina 47]
| |
Busbequius-editie uit 1620 (München) en ook bij Foppens komen we het tegen. Bij Bullart echter vinden we een vrije bewerking van de gravure, uitgevoerd door Bullarts graveur E. de BoulonoisGa naar voetnoot145.. Latere afbeeldingen weken soms nog verder af van het oorspronkelijke voorbeeld: bij Rouzière vinden we een portret getekend in de trant van De Boulonois, maar nu met de ketting van het gulden vlies. Deze weergave berustte op een foutieve interpretatie van Busbequius' titel ‘eques aureus’Ga naar voetnoot146.. Hoe het schilderij van Busbequius in de portrettengallerij van de ‘alumni’ van de Leuvense universiteit eruit heeft gezien, is niet bekend; het portret is verloren gegaan in een grote brand tijdens de eerste wereldoorlogGa naar voetnoot147.. | |
De roep om wetenschappelijke bestudering. Aandacht voor Busbequius' taal en stijl.Het ontbreken van een grondige wetenschappelijke bestudering van Busbequius' activiteiten werd in de laatste eeuw steeds uitdrukkelijker als een belangrijk gemis ervaren. Sarton pleitte zonder veel succes voor een grotere belangstelling van de kant van wetenschapshistoriciGa naar voetnoot148.. En ook bij filologen en historici klonk nadien steeds vaker de roep naar een - | |
[pagina 48]
| |
grondige wetenschappelijke bestudering van Busbequius' leven en werkGa naar voetnoot149.. Voor de schoonheid van Busbequius' Latijnse taal en stijl heeft er in de laatste twee eeuwen van de zijde van de Latinisten geen grote belangstelling bestaanGa naar voetnoot150.. De Duitse classicus Anton Viertel (1902) uitte als een van de weinigen zijn bewondering voor Busbequius' stijl en taalgebruik: ‘Unzweifelhaft ist die lateinische Form diesen Briefen im Laufe der Zeit abträglich geworden, obgleich gerade in ihr ein besonderer Reiz liegt; denn Busbeek handhabt die lateinische Sprache mit einer Meisterschaft, die selbst dem Gelehrten von Fach Ehre machen würde, für jede Sache, für jede Stimmung findet er den natürlichsten und völlig entsprechenden Ausdruck, so dass, wenn der Gegenstand nicht den modernen Autor verriete, man meinen könnte, er habe in seiner Muttersprache geschrieben. Aber den Reiz der anmutigen Form überwiegt bei weitem das Interesse an dem, was der Autor von der neuen Welt, in die er versetzt ist, zu erzählen weiss (..)’Ga naar voetnoot151.. |
|