Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
I
| |
[pagina 10]
| |
Hoofdstuk I: De oudste biografieënInleiding.Ook nu bibliotheken en archieven een vracht aan onbekende documenten over het leven van Busbequius hebben prijsgegeven, blijft een vergelijking van de verschillende oudere biografieën om meer redenen interessant. De vroegste levensbeschrijvingen bieden ons nog altijd belangrijke informatie over bepaalde gebeurtenissen uit Busbequius' leven. In het algemeen zijn verder de vele levensbeschrijvingen van Busbequius en de talloze referenties aan hem van cultuurhistorische waarde. Zij maken duidelijk dat hij telkens nieuwe generaties wist te boeien: nu eens als voorstander van een krachtig militair verzet tegen een actuele oppermachtige vijand, dan weer als boeiend beschrijver van het fascinerende Ottomaanse rijk ten tijde van sultan Süleyman de Grote, of ook bijvoorbeeld als brenger van belangrijke cultuurgoederen en als typisch Noord-Europees voorbeeld van een ‘uomo universale’. Bovendien hadden velen gedurende een lange periode en in verschillende situaties plezier in en ook profijt van het lezen van zijn geschriften. Dit houdt misschien ook een garantie in voor het voortduren van Busbequius' naam in de toekomst. Voorbeelden van de uiteenlopende belangstelling voor de persoon van Busbequius en zijn werk komen in het volgende hoofdstuk aan de orde. | |
Pierre Bayles beoordeling van de vroege biografieën. De eerste biografen.Elke moderne biografie is in menig opzicht het resultaat van een lange literaire traditie. Sinds de oudheid volgden de biografen de regels die de retorische traditie aan de levensbeschrijving had gesteld. De retorische theorie leert dat de biograaf de lezer moet trachten te overtuigen van de voortreffelijkheid van de persoon, hetzij door een chronologische behandeling van de gebeurtenissen uit het leven van de persoon, hetzij door een opsomming van diens goede eigenschappen, of tenslotte in een uiteenzetting van diens daden. Een bespreking van de afkomst van de persoon en van het lot van de nabestaanden kan de levensbeschrijving meer glans en betekenis verlenen. Ook kunnen de aanleg in de jeugd en het genoten onderricht als voorboden van latere daden een belangrijke plaats innemenGa naar voetnoot1.. | |
[pagina 11]
| |
Pierre Bayle was de eerste die een scherp oog heeft laten gaan over de oudste levensbeschrijvingen van Busbequius. Zijn biografie van Busbequius, opgenomen in zijn ‘Dictionaire Historique et Critique’ (1697), vormde een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Busbequius-biografieGa naar voetnoot2.. Bayle had de talrijke geschriften van en over Busbequius aan een kritische lezing onderworpen. Zijn oordeel over de eerdere biografen was in het algemeen verre van gunstig: nog geen zes van de honderd auteurs die over de grote Vlaming hadden geschreven, zouden bij hun werk zijn teruggegaan tot de bron. Kwalijker nog, vele biografen hadden de gedrukte werken van Busbequius niet of nauwelijks gelezenGa naar voetnoot3.. Een antwoord op de vraag welke biografieën ten grondslag hadden gelegen aan die van zijn onmiddellijke voorgangers ontbreekt echter bij Bayle. Dit bracht hem tot vele geïrriteerde uitbarstingen tegen zijn tijdgenoot Louis Moréri. Deze steunde namelijk volledig op de oudere biografische traditie en had voor zijn Busbequius-biografie uit 1674 geen eigen onderzoek verricht, evenmin had hij enige ontdekking toegevoegdGa naar voetnoot4.. Bayles kleingeestige en nodeloze aanvallen op Moréri wekten wrevel op, maar dit was niet omdat Bayle zich geen rekenschap had gegeven van de biografische traditie. Zijn eerste criticus was Johannes Eccius in een algemene beschouwing over het leven en werk van Busbequius, waarmee deze in 1778 als hoogleraar aan de universiteit van Leipzig zijn colleges begonGa naar voetnoot5.. Aan lovende woorden heeft het in de talrijke biografieën van Busbequius nooit ontbroken. Traag waren tegelijkertijd de vorderingen in de kennis van het leven van de grote Vlaming. De biografen hebben soms pijnlijk geworsteld met de tegenstrijdige historische gegevens die ze op hun speurtochten tegenkwamen. Zo meende een niet bij name bekend biograaf uit 1733 dat de frequentie waarmee een gegeven in eerdere biografieën voorkwam, beslissend kon zijn voor het al of niet aanvaarden ervan. Hij schreef namelijk: ‘(..) Zijne geboorteplaats wordt doorgaans genaamd Commines (..). Doch La Croix du Maine getuigt in zijn “Bibliotheque Françoise”, dat Busbequius te Brugge geboren is. Doch wij houden het met het meerder getal’Ga naar voetnoot6.. | |
[pagina 12]
| |
rieschilder Jan Baptist HuysmansGa naar voetnoot7., toch vraagt de lezer zich vergeefs af volgens welke criteria zij de historische gegevens uit andere levens beoordeelden. Busbequius werd reeds tijdens zijn leven en kort na zijn dood dikwijls in de literatuur vermeldGa naar voetnoot8.. Een van de eersten die wat uitvoeriger op zijn persoonlijkheid in is gegaan, was Lodovico Guicciardini. Hij deed dit naar aanleiding van de plaats Komen (Comines)Ga naar voetnoot9.. Een continue biografische traditie met betrekking tot Busbequius begint echter pas na diens dood. De eerste werkelijke biografen van Busbequius stonden voor een niet geringe taak. Er heerste onzekerheid over het verloop van het lange leven dat Busbequius meestentijds ver van zijn vaderland had doorgebracht. Maar toen het door de tachtigjarige oorlog geteisterde Vlaanderen in de eerste decennia van de zeventiende eeuw onder aartshertog Albert (tot 1621) en zijn gemalin Isabella (tot 1633) een periode van cultureel herstel doormaakte, groeide binnen Busbequius' vaderland het verlangen om de grote gezant en man van wetenschap in de herinnering levend te houden. Tenminste zes Vlamingen schreven in deze tijd een Latijns leven van Busbequius. Zij behoorden tot de kring van Vlaamse humanisten die de grote mannen uit het ‘nationale’ verleden verheerlijkte. Deze auteurs waren Aubertus Miraeus (1602), Valerius Andreas (1623), Antonius Sanderus (1624), Johannes Buzelinus (1625) en Franciscus Sweertius (1628); de naam van de zesde biograaf echter is onbekend (1630). Er is bovendien een zevende eveneens in het Latijn geschreven leven bewaard gebleven. Het staat op naam van de Duitse biograaf Melchior Adam (1620) en sluit zich aan bij de traditie van Vlaamse auteurs. Maar afgezien van deze gedrukte biografieën bezitten we een tamelijk uitvoerige, in het Frans geschreven biografie van Busbequius, en daarnaast een kort en in het Latijn gesteld fragment van een levensbeschrijving. Beide zijn slechts in handschrift bewaard en bevinden zich in de ‘Bibliothèque Nationale’ te Parijs. Zij zullen nu vóór de gedrukte biografieën besproken worden. | |
Een anonieme Franse biografie en een onafgemaakte Latijnse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’.De anonieme auteur van de Franse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ gaf in drie pagina's een beschrijving van de | |
[pagina 13]
| |
belangrijkste feiten uit het leven van BusbequiusGa naar voetnoot10.. Het geschrift kenmerkt zich door een nauwkeurigheid zoals die vóór Bayle niet weer wordt aangetroffen. Hieruit rijst het vermoeden dat de samensteller uit de omgeving van Busbequius afkomstig was en het is derhalve niet uitgesloten dat ook hij een Vlaming was. Deze levensbeschrijving vermeldt in de laatste regels de bijzetting van Busbequius' hart in het familiegraf te Boesbeke. Deze gebeurtenis zou in 1598 hebben plaatsgevonden. Het werk zal in dat jaar of vermoedelijk kort daarna zijn geschrevenGa naar voetnoot11.. De levensbeschrijving gaat vooral in op Busbequius' optreden als dienaar van de keizer en de functies die hij achtereenvolgens bekleedde, maar zij besteedt in tegenstelling tot de latere biografieën weinig aandacht aan Busbequius' grote geleerdheid en zijn betekenis voor de wetenschap. Een nu volgend fragment over Busbequius' verblijf in het Ottomaanse rijk moge een indruk geven van de stijl van dit werk; de woorden ervan herinneren stilistisch en inhoudelijk soms onmiskenbaar aan Busbequius' eigen Turkse brieven: ‘(f. 1:) (..) Toutes ces virtuz l'auoient rendu si fameux, qu'il en estoit honnoré des gens doctes, qui bien souuent par leurs escritz ont tesmoingné son sçauoir. Il en estoit admiré par ses amys et tellement fauorisé des personnaiges d'auct[orité], suyvantz la Court de l'empereur Charles le quint, qu'il fut iugé capable d'une belle et grande charge. Et a laquelle l'empereur Ferdinand frere dudit seigneur empereur Charles et son successeur a l'empire l'appella le premier. | |
[pagina 14]
| |
uaulx soustenuz pour le publicq, mais il ne peult impetrer aultre promission fors que d'aller visiter ses amys et pourueoir a ses affaires domesticques a la charge de retourner dans certain tamps a la Court (..)’Ga naar voetnoot13.. Deze biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ heeft op de gepubliceerde levensbeschrijvingen geen enkele naspeurbare invloed gehad. Hetzelfde geldt voor het elfregelige fragment van de Latijnse levensbeschrijving dat vastgeplakt is aan de achterzijde van het laatste vel van de zojuist genoemde anonieme Franse biografieGa naar voetnoot14.. Het fragment begint met de zin: ‘Augerii Ghislini hominis omni virtute excellentis elogium scribebo, praeclaraque eius facta breuiter commemorare in animo mihi est’. Genoemd worden daarna Busbequius' geboorte in Komen en - wellicht naar het voorbeeld van GuicciardiniGa naar voetnoot15. - het feit dat ook de eerder levende Philippus van Komen uit die plaats afkomstig was. Vervolgens is er sprake van zijn opvoeding op het landgoed van zijn vader, van zijn onderricht in de vrije kunsten aan ‘gymnasia’ en ook van zijn vertrek ‘naar het naburige en naar het aan gene zijde liggende Frankrijk en Italië’ waar hij, niet tevreden met de letteren, er ook nog inzicht in het burgerlijk recht en in de medicijnen aan toevoegdeGa naar voetnoot16.. | |
Aubertus Miraeus.Aubertus Miraeus, een kanunnik en actief historicus, heeft een lange lijst van werken op zijn naam staanGa naar voetnoot17.. In 1602 verscheen zijn boek getiteld ‘Elogia illustrium Belgii scriptorum, qui vel ecclesiam Dei propugnarunt, vel disciplinas illustrarunt’. Een tweede druk uit 1609 droeg als titel ‘Elogia Belgica, sive illustrium Belgii scriptorum vitae’. In deze bundel met biografieën van beroemde Zuid-Nederlandse schrijvers bevindt zich een uitvoerige beschrijving van het leven en werk van Busbequius. Miraeus bood de lezer enkele waardevolle gegevens, maar was tegelijkertijd niet altijd even nauwkeurig. Hij publiceerde in 1604 ook een portret van Busbequius dat later door anderen opnieuw werd afgedruktGa naar voetnoot18.. De biografie van Miraeus werd nadien ook in enkele uitgaven | |
[pagina 15]
| |
van Busbequius' werk afgedruktGa naar voetnoot19. maar zij leefde vooral voort in het werk van latere biografen. De publicatie van Miraeus' ‘Elogia’ viel ongeveer in de tijd waarin de Bruggenaar Lucas Wijngaerd zich inspande voor de oprichting van een grafmonument voor BusbequiusGa naar voetnoot20.. Op 9 september 1601 schreef de historicus Franciscus Sweertius aan WijngaerdGa naar voetnoot21. dat Aubertus Miraeus voor zijn lofrede (‘elogium’) op Busbequius gegevens had ontleend aan een brief van Wijngaerd. Intussen had Miraeus echter ook een lofrede (‘elogium’) ontvangen van de heer MicaultGa naar voetnoot22., die geschreven was door - ‘als ik me niet vergis’ voegde Sweertius hieraan toe - Renatus de Vos, Busbequius' vroegere secretaris. Maar de versie van De Vos verschilde in veel opzichten van die van Wijngaerd. Sweertius vroeg Wijngaerd bij de eerste de beste gelegenheid aan te geven welke lezing het meest waarheidsgetrouw was. Bovendien verzocht hij het grafschrift mee te delen dat Lipsius voor Busbequius had geschreven. In uitstel lag risico, want Miraeus had haast met de toevoeging. | |
[pagina 16]
| |
gezant zou niet alleen Griekse maar ook Latijnse handschriften voor de keizerlijke bibliotheek hebben meegebracht uit Constantinopel. Andreas Schottus was Miraeus' voorbeeld bij de opsomming van Busbequius' wetenschappelijke verdiensten. Het ‘Elogium’ vertoont namelijk inhoudelijke overeenkomst met een dedicatiebrief die Schottus in 1579 aan Busbequius had gericht ter gelegenheid van zijn uitgave van Sextus Aurelius Victor; in dit werk was voor het eerst ook een afschrift van het ‘Monumentum Ancyranum’ gepubliceerdGa naar voetnoot25.. Tegelijkertijd waren het woorden uit een brief van Lipsius die Miraeus hadden geïnspireerd aan het slot van zijn biografie, waar hij Busbequius' ongelukkige dood stelde tegenover de goede naam die hem tijdens zijn leven ten deel was gevallenGa naar voetnoot26.. Lipsius' grafschrift voor Busbequius vormde voor Miraeus een waardige afsluiting van zijn lofrede op Busbequius. Een afzonderlijke karakterbeschrijving van Busbequius ontbrak bij Miraeus. Iets van een oordeel verstopte Miraeus echter tussen de feiten. Hiervan moge het volgende een klein voorbeeld zijn: ‘En naar Wenen geroepen heeft Busbequius bij Ferdinand en zijn zoon Maximiliaan zijn kwaliteiten in het behartigen van staatszaken zo goed bewezen dat de keizers op het advies en de verstandigheid van bijna geen ander dan op die van Busbequius steunden’. | |
Melchior Adam.Melchior Adam (? - 1622, Heidelberg) publiceerde in 1620 zijn levensbeschrijving van Busbequius in zijn ‘Vitae Germanorum Jure-consultorum et Politicorum (..)’ dat verscheen tussen 1615 en 1620 in vijf delenGa naar voetnoot28.. Deze biografie van Busbequius bood nieuwe informatie maar liet de overige vroege Vlaamse levens van Busbequius onbeïnvloed. Bayle maakte echter wel gebruik van Adams levensbeschrijving. Adam volgde voor zijn biografie van 1620 in grote lijnen het voorbeeld van Miraeus maar hij voegde bovendien opmerkingen toe die hij ondermeer had ontleend aan Busbequius' Turkse brieven, aan de correspondentie tussen Quackelbeen en Matthioli - zonder overigens Quackelbeen te vermelden -, aan verschillende werken van Lipsius en aan de ‘Historiarum sui temporis libri CXXV’ van | |
[pagina 17]
| |
J. Thuanus (De Thou). Ook had Adam zelf inlichtingen ingewonnen bij bibliotheken en was zo als enige in zijn tijd op de hoogte van het bestaan van de ‘Oratio de bello Turcis inferendo’ die in 1576 was geschreven. Hiernaast noemde hij een ‘Consilium de re militari contra Turcam instituenda’ dat postuum zou zijn verschenen. Dat deze beide geschriften in feite niets anders waren dan de ‘Exclamatio’, was hem ontgaan en ook had hij zich in verwarring laten brengen door de uiteenlopende titels van de edities van de Turkse brieven uit 1581, 1582 en 1589Ga naar voetnoot29.. Adam toonde zich niet zeker van het juiste sterfjaar van Busbequius en schreef (zonder zijn bron te noemen) dat hiervoor naast 1592 ook het jaar 1591 werd genoemdGa naar voetnoot30.. | |
Valerius Andreas.Een vriend van Miraeus, Valerius Andreas (1588-1655), die hoogleraar Hebreeuws was te Leuven en bekendheid genoot als schrijver van geschiedkundige en juridische werken, publiceerde in 1623 een tweede Vlaamse levensbeschrijving van Busbequius in zijn bekendste werk, de ‘Bibliotheca Belgica’Ga naar voetnoot31.. Andreas deed nieuwe mededelingen over de jeugd van BusbequiusGa naar voetnoot32.: hij sprak van diens onwettige geboorte, latere legitimatie en opvoeding in het huis van zijn vader. Verder ontleende hij aan Thuanus' ‘Historiarum sui temporis libri CXXV’ de onjuiste gegevens over het moment van overlijdenGa naar voetnoot33.. Anders dan Miraeus ging hij wat dieper in op het belang van Busbequius' Turkse gezantschap. Maar omdat de Turkse brieven slechts vluchtig door hem waren gelezen, is hij niet altijd betrouwbaar. Het is de moeite waard een korte proeve van Andreas' stijl te geven: ‘(..) Nadat zijn vader uit de wereld van de levenden was weggenomen, werd de jonge man in zijn drie en twintigste levensjaar door de gezant van keizer Ferdinand naar Engeland geroepen: en nadat hij gedurende een aantal maanden in diens gezelschap had verkeerd, keerde hij terug naar zijn vaderland en vertoefde daar totdat hij, door Ferdinand zelf naar Wenen ontboden, tot diens hof is toegetreden, bovenal in de gunst van de keizer vanwege zijn deugd en verstandigheid. Er was toen tussen keizer Ferdinand en Süleyman, de koning van de Turken, een heftige strijd over Transsylvanië, omdat Ferdinand op grond van een ruilovereenkomst dit gebied voor zich opeiste en Süleyman staande hield dat hij door de vorst van dat gebied was aangesteld als verdediger en beschermer van dit koninkrijk. Aan beide zijden waren de geesten verbitterd. De Turkse tiran uitte briesend bedreigingen en oorlogszuchtige taal. Er was behoefte aan een gezantschap om zijn toorn tot bedaren te brengen of voor het doen | |
[pagina 18]
| |
neerleggen van de wapenen. Johan Malvezzi werd naar Constantinopel gestuurd. Hij werd in de kerker geworpen; eenmaal bevrijd keerde hij onverrichterzake terug. In zijn plaats gekozenGa naar voetnoot34. keerde Busbequius naar Duitsland terug, nadat hij met de bescheidenheid en standvastigheid die hem eigen waren het gemoed van Süleyman tot bedaren had gebracht en nadat hij een achtjarige vrede verkregen had. Dit was zijn eerste gezantschap naar Azië, het tweede was dat naar Amasya. Beide heeft hij met zijn pen samengevat en aan het nageslacht overgeleverd (..)’Ga naar voetnoot35.. | |
Antonius Sanderus.De levensbeschrijving die Antonius Sanderus (1586-1664) heeft nagelaten in zijn ‘De scriptoribus Flandriae’ (1624), is minder bekendGa naar voetnoot38.. Toch is zij interessanter dan de voorgaande omdat deze auteur beschikte over bijzondere details uit het leven van BusbequiusGa naar voetnoot39.. De biograaf heeft ze vermoedelijk van Busbequius' verwanten vernomen. Sanderus was sinds 1625 als kanunnik in Ieper werkzaam, niet ver van Busbequius' geboortestreek. Hij schreef naast poëzie veel theologische en historische werken. Bij zijn historische werk steunde hij evenals zijn voorgangers op zeer verschillende bronnen, onder andere op het werk van Guicciardini, Miraeus en AndreasGa naar voetnoot40.. | |
[pagina 19]
| |
lie van Busbequius. In zijn ‘De Scriptoribus Flandriae’ komt een lofdicht voor dat was opgedragen aan Karel van Yedeghem, Busbequius' neef en de erfgenaam van de heerlijkheid BoesbekeGa naar voetnoot43.. Een onderdeel van de ‘Flandria Illustrata’ droeg Sanderus bovendien op aan Johannes van Yedeghem, graaf van Watou, baron van BoesbekeGa naar voetnoot44.. | |
Johannes Buzelinus.Johannes Buzelinus was in 1570 geboren in Kamerijk (Cambrai) en stierf in 1626 als Jezuïet te Rijssel (Lille). Zijn bekendheid berustte op twee geschriften over Frans-Vlaanderen: de ‘Annales Gallo-Flandriae’ (1624) en de ‘Gallo-Flandriae Sacra et Profana’ (1625)Ga naar voetnoot46.. Beide werken geven een levensbeschrijving van BusbequiusGa naar voetnoot47., maar Buzelinus' laatste biografie is het belangrijkst. In de ‘Gallo-Flandriae Sacra et Profana’ nam de schrijver de ‘vita’ van Miraeus letterlijk over. In een korte inleiding bracht hij verder ondermeer Busbequius' onwettige geboorte ter sprake en de wettiging door Karel V. Miraeus had hierover gezwegen. Verder voegde Buzelinus de volledige tekst toe van de akte waarmee keizer Ferdinand I aan Busbequius het Gulden Ridderschap had verleendGa naar voetnoot48.. In de eerder verschenen ‘Annales Gallo-Flandriae’ had Buzelinus | |
[pagina 20]
| |
reeds een levensbeschrijving van Busbequius gegeven. Ook hier vindt men een echo van woorden uit Miraeus' biografie. Het verslag van Busbequius' laatste reis in 1591 is niettemin dramatischer en in fellere tinten geschilderd: ‘Nadat hij later daar {in Parijs} heel wat jaren als gezant van keizer Rudolf bij de koning {van Frankrijk} had doorgebracht, kreeg hij, daar hij reeds bejaard was, een verlof van zes maanden om zijn vaderland, vrienden en voorvaderlijk erfgoed te bezoeken. Maar deze reis heeft zijn dood versneld naderbij gebracht. Hij had het besluit genomen door Normandië naar de Nederlanden te reizen, ook al was dit gebied verwikkeld in burgeroorlogen. Zodra hij het gehucht Cailly had bereikt en daar zeer op zijn gemak een gastverblijf had uitgezocht, snelde in het holst van de nacht uit een naburig legerkamp een troep soldaten daarheen en riep met luide stem, na het verbreken van de sloten van de herberg, dat men volgens order van de bevelhebber van Rouen binnendrong. De troep plaatste alle koffers van de oude man op lastdieren en voerde hemzelf snel op een paard weg. Daar viel Gislenius de rovers met geweldige moed aan; openlijk beet hij hun toe dat hem als gezant een groot geweld en onrecht werd aangedaan in strijd met het volkerenrecht; dat deze dingen eerder uit een verlangen om te roven werden gedaan dan uit ijver om te gehoorzamen aan de opdrachten van de bevelhebber. De majesteit van zijn onverschrokken gelaat en de felheid van zijn stem joegen de vijand schrik aan. Immers, zij lieten hem in de vroegte van de ochtend, met al zijn kisten en archief intact, gaan waarheen hij wilde en ze stonden toe dat hij zijn bezittingen meenam. En zelf zochten ze in een snelle vlucht een goed heenkomen. Nadat derhalve Busbequius zich had teruggetrokken in zijn gastverblijf, werd kort daarna een brief van de bevelhebber gebracht om hem met vriendelijke woorden te bedaren en straf {voor de daders} te beloven. Toch toonde Busbequius zich in zijn antwoord waardig: gemoedsrust was voor hem aangenamer dan dat zijn vijanden werden gedood om het onrecht te wreken. En toen heeft hij gevoeld dat een dodelijke ziekte zijn leven bedreigde en daarom wilde hij naar de vesting St. Germain, niet ver van deze plaats, in het huis van een zeer edele dame gebracht worden. En daar is hij na enige dagen weggenomen ten gevolge van de kwaal’Ga naar voetnoot49.. | |
Franciscus Sweertius.Franciscus Sweertius (1567-1629) kwam reeds ter sprake als schrijver van een brief aan Lucas Wijngaerd, kort voordat Miraeus zijn biografie publiceerdeGa naar voetnoot50.. In 1628 schreef hij een kleine notitie over Busbequius' leven in zijn ‘Athenae Belgicae’(1628). Hij liet zich inspireren door Miraeus, Buzelinus en Valerius Andreas. Nieuw in zijn leven is enkel de mededeling dat een geschrift van Busbequius in het bezit was van Christophorus van Etten. Hij omschreef het werk als ‘Historia Belgica III fere annorum, quibus Dux Alenconius in Belgio est versatus’Ga naar voetnoot51.. | |
[pagina 21]
| |
wordt hier de Zuid-Nederlandse dichter Christophorus van Essen bedoeld (eerste helft van de zeventiende eeuw).Ga naar voetnoot52. | |
De anonieme biografie in de editie van 1630.De laatste biografie van Busbequius die hier moet worden besproken, verscheen in de eerste editie van Busbequius' brieven aan keizer Rudolf II. Deze uitgave verscheen in 1630 te Leuven. Deze invloedrijke biografie was van een geringe kwaliteit. De anonieme auteur steunde op het werk van Miraeus en Andreas en haspelde zonder historisch inzicht waar en onwaar dooreen tot een vreemd mengelmoes. Deze biografie is dikwijls herdrukt in de edities van Busbequius' werkGa naar voetnoot53. en veelvuldig aangehaald door latere biografen. Zij verdrong de buiten Vlaanderen minder bekende biografieën van Miraeus, Andreas, Sanderus, Buzelinus en Sweertius. |
|