Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote
(1989)–Zweder von Martels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inleiding.De bekende ‘Nederlandse Flora’ van Jacques P. Thijsse noemt Augerius Busbequius als de man die de tulp naar Europa heeft gebrachtGa naar voetnoot1.. Toen ik lang geleden me verdiepte in bijzondere planten, kon deze vermelding me natuurlijk niet ontgaan. Ik was geïntrigeerd door de spelling van de naam Busbequius en ik had moeite hem met Vlaanderen te verbinden. Pas later raakte ik vertrouwd met de vreemde gewoonte van humanisten om namen te verlatijnsen. Busbequius' ‘Vier brieven over het gezantschap naar Turkije’ (‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’) - de zogenaamde ‘Turkse brieven’ zoals ze in het vervolg genoemd zullen worden - kreeg ik pas jaren later in handen. In deze even uitvoerig als plezierig geschreven epistels gaf de schrijver zijn belevenissen, ervaringen en observaties weer gedurende zijn achtjarig verblijf in Constantinopel als gezant van koning (later keizer) Ferdinand. In die tijd (het midden van de zestiende eeuw) kende het Ottomaanse rijk zijn grootste omvang en bloei. De naam van sultan Süleyman de Grote bracht niet minder angst in het westen teweeg dan de roep van keizer Karel V bij de Ottomanen. Geen ander boek uit de periode van 1600 tot 1800 dat handelt over het Ottomaanse rijk, kreeg een grotere verspreiding dan Busbequius' Turkse brieven. Dit feit heeft tot nu toe onvoldoende nadruk gekregen. Ook een tweede geschrift van zijn hand, getiteld: ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’ (‘Uitroep, ofwel een advies voor de organisatie van een oorlog tegen de Turken’), werd zeer veel gelezen. Nadrukkelijker dan in de Turkse brieven werd hier gewaarschuwd tegen de militaire dreiging vanuit het Ottomaanse rijk. Na het verval van deze heerschappij in de achttiende eeuw verloor de ‘Exclamatio’ weldra aan betekenis en raakte in vergetelheid. Maar toen in de twintigste eeuw gewezen werd op de noodzaak van een evenwicht tussen de supermachten voor de handhaving van de vrede, bleken Busbequius' gedachten daarover, zoals die geformuleerd waren in de Turkse brieven, opnieuw actueel. Hetzelfde gold voor zijn kritiek op het gebrek aan oefening en tucht van de Europese legers, die niet opgewassen waren tegen de efficiënt opgeleide, gedisciplineerde en oorlogszuchtige troepen van gene zijde. | |
[pagina 2]
| |
Bij mij wekten de vier Turkse brieven - zowel door de Latijnse uitgave als door de Engelse vertaling van Busbequius' werk door Charles Thornton Forster en F.H. Blackburne Daniell (1881) en de Nederlandse vertaling door A.H. Huussen sr. (1949) - een verlangen om meer te weten te komen over Busbequius' leven en werk. Ik was nieuwsgierig naar de aard en de betekenis van zijn verblijf in Constantinopel. Ook zocht ik naar nieuw materiaal over de rol die Busbequius had gespeeld bij verschillende wetenschappelijke ontdekkingen. Maar de bestaande biografieën boden weinig nieuws. Zij waren voor een belangrijk deel van elkaar overgeschreven en de schrijvers ervan hadden doorgaans niet gezocht naar nieuwe bronnen. Het leek de moeite waard te bestuderen of en hoeveel ongebruikt materiaal nog beschikbaar was voor een nieuwe levensbeschrijving. Voor het samenstellen van dit boek over Busbequius viel natuurlijk in de eerste plaats te denken aan de uitgebreide correspondentie van Busbequius die ik geleidelijk had ontdekt. Maar dit was niet voldoende. Reeds Pierre Bayle had de meeste biografen van Busbequius als kritiekloze overschrijvers gediskwalificeerd. Daarom was het nodig nu eindelijk de relatieve betrouwbaarheid van de verschillende biografen vast te stellen en moest er een antwoord gezocht worden op de vraag welke biografen naast Miraeus, de eerste in druk verschenen biograaf van Busbequius, het werk van latere schrijvers over de gezant hadden beïnvloed (zie hoofdstuk I). Voor de beantwoording van die vraag was het nodig alle geschriften die gedurende vier eeuwen over Busbequius waren gepubliceerd, door te nemen. Dit was niet zelden een teleurstellend karwei. De meeste biografen van Busbequius hadden het oog gericht gehad op bestendiging van zijn faam en het in herinnering brengen van zijn werken en gedachten. Zij waren er minder op uit geweest - konden dat soms ook niet - om nieuwe ontdekkingen te doen over zijn levensloop. Toch had het speuren op dit soms eentonige veld van eer wel zijn nut. Tastbaar werd nu hoezeer Busbequius' nalatenschap de volgende generaties had geïnspireerd (zie hoofdstuk II). Bovendien kwam ik enkele bronnen tegen die voorheen onopgemerkt waren gebleven. Van belang was vooral een studie van Kurt Holter over Busbequius (1935). Dit werk bleek een belangrijke bron omdat delen van het door hem gebruikte materiaal en met name correspondentie van Busbequius en Michael Zernovitz in latere jaren verloren zijn gegaan. | |
[pagina 3]
| |
De diplomatieke correspondentie van Busbequius in de Weense archieven week dikwijls af van hetgeen de gezant in zijn vier Turkse brieven over zijn verblijf in het Ottomaanse rijk had verteld. Omdat deze Turkse brieven voorheen zo een belangrijke plaats hadden vervuld in de biografieën van Busbequius en ook in de geschiedschrijving over het Ottomaanse rijk in het algemeen, begon ik een onderzoek naar de oorsprong van deze teksten. Dit leidde tot de ontstaansgeschiedenis van de Turkse brieven (zie hoofdstuk III). De in de zomer van 1984 gedane ontdekking van de drukkerskopij voor de editie van 1582 in het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen gaf bovendien meer zicht op de uitgebreide bemoeienissen van de auteur zelf met de tweede en derde uitgave van zijn werk (zie hoofdstuk IV). De volgende hoofdstukken behandelen het leven van Busbequius (zie de hoofdstukken V tot en met XIII) en gaan in op de resultaten van zijn intellectuele belangstelling (zie hoofdstuk XIV tot en met XIX). Ware het zo dat Busbequius in november 1554 het dringende verzoek van koning Ferdinand om zich als diens gezant naar het hof van sultan Süleyman te haasten, naast zich neer had gelegd, dan zou zijn historische betekenis zeker niet veel groter zijn geweest dan die van zijn vrienden die ook hoge ambten aan de hoven van Habsburgse vorsten hadden bekleed; hun doen en laten was immers tot op grote hoogte voorspelbaar. Constantinopel en Klein-Azië echter waren voor de Europeaan een goeddeels onbekende wereld, een wereld met tal van geheimen voor de onderzoekende en nieuwsgierige reiziger. En zo'n man was Busbequius nu juist. Bovendien was hij door zijn innemende stijl en grondige beheersing van het Latijn in staat geweest een onvergankelijk werk te schrijven. Vanuit dit besef zocht ik naar nieuw materiaal en begon het te ordenen. In de eerste tijd had ik het voornemen in te gaan op de gepubliceerde brieven die Busbequius zijn grootste roem hadden bezorgd. Verder wilde ik ook zijn - naar ik dacht - weinige ongepubliceerde geschriften uitgeven. Maar weldra bleek het eerste oogmerk te beperkt, het laatste niet haalbaar. Niets heeft de loop van dit onderzoek meer bepaald dan de verrassende ontdekking van een grote, nagenoeg onbekende correspondentie. Dit geschiedde in januari 1984. De briefwisseling lag verscholen in het Weense ‘Haus, Hof- und Staatsarchiv’. Bezoeken aan nog andere bibliotheken en archieven in Wenen, Brussel, Antwerpen, Parijs, München, Simancas, Leiden en Den Haag gaven kleinere, niet oninteressante aanvullingen op de vondsten in Wenen. Ook een uitgebreide briefwisseling met medewerkers van bibliotheken en archieven binnen en buiten Europa leverde in enkele gevallen resultaat op. De korte duur van het verblijf in Wenen, de omvang van het nog onbekende materiaal en de moeilijkheden bij de tracering hadden me reeds spoedig gedwongen me tijdens mijn opspo- | |
[pagina 4]
| |
ringen in het ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’, in het ‘Hofkammerarchiv’ en elders in eerste instantie te beperken tot de correspondentie van Busbequius, al kon niets verhinderen dat ik nu eens bij toeval, dan weer gedreven door nieuwsgierigheid nog andere waardevolle documenten opdiepte. In totaal werden rond 470 brieven van en aan Busbequius gevonden. Ongeveer 90 daarvan behoren tot de correspondentie van Antonius Verantius, Frans Zay en Busbequius gezamenlijk. Een 300 brieven zijn nog niet gepubliceerd, maar bovendien waren de overige wel gepubliceerde brieven in de meeste gevallen nooit grondig gelezen of gebruikt voor een beschrijving van het leven van Busbequius. De onoverzichtelijke hoeveelheid brieven die op zeer verschillende plaatsen in de archieven bewaard lag, maakte het wenselijk een chronologisch overzicht van Busbequius' correspondentie en de andere geraadpleegde handschriften samen te stellen. Mijn eerste aantekeningen voor deze lijst dateerden uit 1984. Zij waren, althans voor zover het de handschriften van de ‘Turcica’ uit het ‘Haus-, Hof-, und Staatsarchiv’ betrof, op een ongelukkig tijdstip gemaakt. Want niet lang daarna werd binnen het archief een wijziging doorgevoerd in de slordige foliëring van de brieven en akten uit het rijke fonds der ‘Turcica’: zoveel mogelijk werden nu opnieuw de stukken die ten onrechte gescheiden waren, bijeen geplaatst en in de juiste (chronologische) volgorde gelegd. Voor mijn onderzoek vloeide uit deze zeker nuttige ordening veel extra werk en onzekerheid voort. Een nieuw verblijf in de zomer van 1987 was noodzakelijk om de oude nummering aan de nieuwe aan te passen. Maar de vele microfilms die ik gebruikte, waren nog gemaakt in de tijd vóór de nieuwe ordening. Zo kan de lezer begrijpen waarom in de voetnoten de verwijzing naar het folionummer ontbreekt. Een groot nadeel kan dit evenwel in het algemeen niet worden genoemd: het overzicht van de gebruikte correspondentie en handschriften biedt elke toekomstige onderzoeker voldoende houvast (zie appendix IV). Het voornemen om me bij de levensbeschrijving van Busbequius in dit boek te beperken tot de bewaarde correspondentie kon - het is welhaast een stelregel bij dergelijke ondernemingen - natuurlijk niet met een ijzeren consequentie worden gevolgd. Slechts met behulp van ander materiaal konden lacunes in Busbequius' correspondentie worden opgevuld. Voor de jeugdjaren van Busbequius en voor de perioden waarin hij zich in Spanje (1563-1565 en 1570-1571), Wenen (1566-1570 en 1571-1574) en tenslotte Parijs (1574-1591) bevond, boden de handschriften slechts weinig biografische gegevens. In zijn vele brieven aan de keizers Maximiliaan en Rudolf schilderde Busbequius bijvoorbeeld kleurrijk de gewelddadige politieke gebeurtenissen in Frankrijk in de laatste decennia van de zestiende eeuw. Het persoonlijke in deze brieven beperkt zich echter in het algemeen tot de stijl en tot de keuze van de onderwerpen. Het leek weinig zinvol | |
[pagina 5]
| |
om lang en zonder veel resultaat te zoeken naar documenten die op enigerlei wijze aanvullingen konden geven op dergelijke brieven. Anders lag het echter met de liassen van de ‘Turcica’ uit het Weense ‘Haus-, Hof-, und Staatsarchiv’. Zij puilden uit van een bonte verzameling van documenten die voor het hof van belang waren geweest voor de politieke betrekkingen met het Ottomaanse rijk. Om Busbequius' situatie, bedoelingen en gedachten gedurende de tijd waarin hij zich in Constantinopel bevond, beter te leren kennen, was lezing van zijn eigen correspondentie en van de brieven die hij samen met Antonius Verantius en Franciscus Zay had ondertekend, verhelderend, maar belangrijke vragen bleven onbeantwoord. Daarom bestudeerde ik ook de brieven die keizer Ferdinand met zijn zoon Maximiliaan had gewisseld over het Ottomaanse rijk; daarnaast las ik ook de adviezen van de raadgevers van de keizer en deed ik mijn voordeel met enkele verspreide stukken, zoals het interessante onkostenoverzicht dat Busbequius in november 1560 in opdracht van de keizer had opgesteld, het verslag van de bode Ladislaus Zabo, en vooral de correspondentie tussen de koopman-meesterspion Michael Zernovitz en keizer Ferdinand. Het belang van deze laatstgenoemde correspondentie had ook Holter reeds ingezien, maar de opsporingen van Zontar (1971, 1973) gaven haar een bredere bekendheid. Terwijl Busbequius als keizerlijke gezant in Constantinopel bijna voortdurend streng bewaakt werd en slechts met veel moeite zijn informatie kon inwinnen, gingen voor Zernovitz dankzij zijn kennis van het Turks en zijn persoonlijke charme vele deuren in Constantinopel open. Aldus bieden zijn brieven niet alleen een rijkgeschakeerd beeld van de gebeurtenissen in Constantinopel, ook vullen ze dikwijls de onvolledige briefwisseling van Busbequius aan. Dit is des te meer van belang omdat Zernovitz in het voorjaar van 1558 in nauw contact kwam met Busbequius. De weergave van de inhoud van deze brieven bij Zontar is echter dikwijls slechts zeer summier. Een uitgave van alle bewaarde brieven van Busbequius zal vanwege de omvang van zulk een onderneming vermoedelijk nog lang op zich laten wachten. Dit is de reden, waarom in dit boek de inhoud van de correspondentie van Busbequius wat uitvoeriger wordt weergegeven, voor zover zij niet reeds - zoals met de Turkse brieven en met de correspondentie met Maximiliaan en Rudolf het geval is - in vertaling voorhanden is. Dit boek biedt echter wel een kleine selectie van onuitgegeven geschriften. De keuze viel op enkele brieven die een beeld geven van de contacten die Busbequius onderhield met vrienden, mannen van wetenschap, en personen rond het hof van de keizer. Uit de gezantschapsbrieven die Busbequius uit Constantinopel schreef, werd bovendien een reeks fragmenten gelicht die handelt over de opstand van prins Bayazid tegen zijn vader Süleyman. Deze geschiedenis wordt | |
[pagina 6]
| |
breed uitgemeten in de Turkse brieven. De gekozen gedeelten uit de correspondentie met de keizer laten goed de parallellen en de verschillen zien met de passages over ditzelfde onderwerp in de Turkse brieven (zie appendix II). Het beeld dat de lezer hier krijgt van de acht jaren die Busbequius in Constantinopel doorbracht, is gekleurd door mijn keuze van het materiaal. Met de documenten uit de Weense archieven is het mogelijk Busbequius' gezantschap van geheel andere zijden te bekijken. Interessant zou ook kunnen zijn een onderzoek naar het materiaal in de archieven van bijvoorbeeld Dubrovnik (het vroegere Ragusa), Parijs en zeker ook die van Venetië; hier zou onze kennis over deze periode en wellicht ook over het persoonlijk leven van Busbequius mogelijke aanvullingen en verbeteringen kunnen vinden. Ook Turkse archieven moeten in de toekomst in het onderzoek worden opgenomen, al is hier kennis van het Turks een voorwaarde. Het is mij verder gebleken dat veel archiefstukken slechts in geheimschrift zijn gesteld. Dit geldt onder andere voor grote delen van de correspondentie tussen de bailo's en de senaat van Venetië; dit geheimschrift maakt het lezen van deze stukken tot een tijdrovend karwei. Er is bovendien nog weinig onderzoek gedaan op de zo uiteenlopende terreinen waarop Busbequius zich actief heeft betoond. Een volledige biografie of een uitputtende monografie over een van de onderwerpen die hier aan de orde komen, zal men dan ook in dit boek niet vinden. Wat de lezer wel kan verwachten, is een levensbeschrijving en een nieuwe taxatie van Busbequius' betekenis op diverse gebieden van wetenschap en cultuur. Vóór alles echter wil dit werk een prikkel zijn tot het lezen van de Turkse brieven zelf. Een register achterin dit werk geeft alle in dit boek voorkomende verwijzingen naar de vier Turkse brieven en de ‘Exclamatio’ uit de Latijnse edities van 1740 en 1968; tevens verwijst het naar de parallelplaatsen in de Engelse vertaling van Forster en Daniell (1881) en de Nederlandse vertaling van Huussen (1949). Dit stelt elke lezer in staat dit boek te gebruiken als een uitvoerig commentaar bij het lezen van Busbequius' werk. Deze opzet is er de reden van dat in dit boek menig detail is besproken dat anders wellicht zou zijn weggelaten. In de volgende hoofdstukken is dikwijls gebruik gemaakt van kleine lettertjes voor een gedetailleerde bespreking van de onderwerpen, terwijl de hoofdlijnen van, of een korte aanzet tot het onderwerp in grotere letters worden gegeven. In kleine letters vindt men bovendien soms korte inleidingen of uitweidingen die in een strikt wetenschappelijk boek zouden mogen ontbreken. Dit heeft als bedoeling het boek ook voor een breder publiek toegankelijk te maken. | |
[pagina 7]
| |
Portret van Augerius Busbequius door Melchior Lock.
Kopergravure, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Kopenhagen Cf. H. V, p. 120 (n. 93). |
|