De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 659]
| |
36
| |
[pagina 660]
| |
competenties ben je niet vanaf de eerste dag de baas! Dat is geen eenvoudige opdracht: gezag moet worden verdiend. De sfeer is ook totaal anders dan in een nationaal parlement. Er heersen andere gewoontes en procedures waarmee men zich vertrouwd moet maken. Bovendien werkt men in vergelijking met nationale politici veel verder verwijderd van het publiek. Omdat het Europees Parlement sinds het Verdrag van Maastricht over meer bevoegdheden beschikte, werd de rol van fractieleider belangrijker. Mijn opdracht bestond erin om - nu het programma en de organisatie min of meer op poten stonden - de machtsfactor uit bouwen. Met wie kunnen we in zee gaan om onze beleidsvoorkeuren zoveel mogelijk te verwezenlijken? Feitelijk kwam het erop neer dat de politieke macht in het Europees Parlement moest worden veroverd en dit ten koste van de socialisten. Vooral voor de Duitsers was dit primordiaal. De leidende figuren binnen de partij waren overtuigd van het belang van deze opdracht en geloofden dat ik de spoedige realisatie kon bewerkstelligen. Waarvoor in Maastricht zo hard was gestreden, moest nu maximaal in de praktijk worden omgezet. De combinatie van het partij- en fractievoorzitterschap - zeer naar de zin van Helmut Kohl en zoals het in Duitsland de traditie is - moest daarbij helpen. Tijdens die vijfjarige periode kon ik de fractie verruimen van 157 tot 201 leden, een toename met één derde. | |
Mijn verkiezing tot fractieleiderSinds de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement waren er drie EVP-fractieleiders geweest. De Duitser Egon Klepsch zat de fractie al in 1977 voor en bleef aan tot hij in 1992 voorzitter van het Europees Parlement werd - de jaren 1982-1984 uitgezonderd, toen de Italiaan Paolo Barbi de dienst uitmaakte. Leo Tindemans volgde in 1992 Klepsch op en bleef fractieleider tot na de verkiezingen van juni 1994. Traditiegetrouw werd de fractieleider verkozen vóór de eerste plenaire zitting van het Parlement in Straatsburg. Even traditiegetrouw werd - zoals voor de voorzitter van het Parlement - de vijfjarige legislatuur gesplitst: bij het begin van de legislatuur werd de voorzitter voor de eerste helft verkozen; nadien voor de tweede helft. Dit geldt tot vandaag ook voor alle andere functies in het Parlement en de fracties: (vice)voorzitterschappen van commissies | |
[pagina 661]
| |
en delegaties, coördinatoren, enzovoort Feitelijk is dit nefast voor de slagkracht en de visibiliteit van het Europees Parlement. Tussen Klepsch en Tindemans bestond er geen bijster goede verstandhouding.Ga naar eind307 Mijn samenwerking met Tindemans in de periode dat hij fractievoorzitter was, verliep heel gunstig. Het spreekt voor zich dat een optimale verstandhouding tussen partij- en fractievoorzitter noodzakelijk is voor de goede gang van zaken binnen een politieke familie. Ook met Klepsch kon ik het goed vinden, al bestond er heel wat ongenoegen over een gebrek aan daadkracht - bijvoorbeeld het doorspelen van de vraag tot toetreding van de Britse conservatieven aan de partij - en de wijze waarop hij de fractie leidde, meer bepaald het Presidium - de dagelijkse leiding die bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitters - dat als een soort persoonlijke hofhouding gold. Ook Helmut Kohl had zijn idee over de gang van zaken in de fractie en het Parlement. Zijn opvattingen waren vrij radicaal. Hij had Klepsch jarenlang gesteund maar na diens voorzitterschap van het Europees Parlement in 1994 was voor Kohl de politieke loopbaan van Klepsch afgelopen. Ook met Tindemans was Kohl geen beste maatjes. In 1992 had Kohl laten weten dat hij niet akkoord ging met Tindemans als fractieleider.Ga naar eind308 Dat toch hij verkozen was, zinde hem niet en bij de eerste gelegenheid die zich voordeed, liet hij zijn invloed gelden. In de Kanzlei in Bonn belegde hij een vergadering over de verkiezing van de nieuwe fractievoorzitter. Opvallend was de afwezigheid van de Duitse delegatieleider, Günther Rinsche, nochtans een goede vriend van Kohl. Rinsche had namelijk Tindemans gesteund bij zijn verkiezing tot fractieleider. Tijdens de vergadering was de boodschap van Kohl duidelijk: niet Tindemans, maar ik moest fractieleider worden. Zodra ik niet meer in aanmerking kwam voor de Europese Commissie, was het voor Kohl zonneklaar dat ik in het Europees Parlement ten volle mijn rol zou kunnen spelen.
Nu wil het dat de kandidaat-fractieleider door de eigen delegatie wordt voorgedragen! Dit betekende feitelijk dat de Belgen in de EVP-fractie een keuze moesten maken tussen Tindemans en mijzelf. Rinsche drong daar ook sterk op aan, hoewel men toch vragen kan stellen bij het door derden laten afhangen van een dergelijk belangrijke beslissing. In onze delegatie zetelden, naast Tindemans en mijzelf, Raf Chanterie en Marianne Thys- | |
[pagina 662]
| |
sen voor de CVP, Fernand Herman en Gérard Deprez voor de PSC, en Mathieu Grosch voor de Duitstalige christendemocraten. Wij kwamen samen op 7 juli, slechts enkele uren voor de verkiezing van de fractievoorzitter, om de knoop door te hakken. Op de studiedagen van de fractie, enkele dagen voordien in Lissabon, deed mijn naam reeds uitgebreid de ronde als nieuwe voorzitter. Maar zolang de Belgische delegatie mij niet had voorgedragen, was er geen officiële kandidatuur. Ik wist me niettemin verzekerd van ruime steun. De Duitser Horst Langes bijvoorbeeld had Tindemans laten weten dat hij in een duel met mij geen enkele kans maakte omdat Kohl niet wou dat hij aanbleef als fractieleider. ‘Wilfried Martens is de kandidaat die de Duitse delegatie zal steunen.’ Van de steun van de Belgische delegatie daarentegen was ik allesbehalve zeker. Verschillende leden, onder wie Thyssen en Herman, stonden voor een verscheurende keuze: moesten ze loyaal blijven aan de uittredende voorzitter of de zijde kiezen van een nieuwe collega die ruime steun genoot in de fractie? Tijdens de vergadering nam Deprez de leiding en sprak heel klaar en duidelijk: ‘Het is van het grootste belang dat de partijvoorzitter ook fractieleider is.’ Chanterie was dezelfde mening toegedaan, maar had nauwelijks de moed het te zeggen. Ook Grosch, die nieuw was in het Parlement, steunde mij. Uiteindelijk kwam het tot een stemming waarin ik het van Tindemans haalde. Tindemans was ten zeerste ontgoocheld. In de weinige uren die ons van de verkiezing in de fractie restten, overwoog hij nog zich toch kandidaat te stellen, maar tijdens een lunch die ik die middag had met Etienne Davignon op de hoofdzetel van de Generale Maatschappij liet men mij weten dat hij uiteindelijk afzag van zijn kandidatuur. 's Namiddags werd ik met een zeer ruime meerderheid van 118 op 136 stemmen verkozen tot voorzitter van de EVP-fractie.
Sinds de verkiezingen van juni 1994 telde de fractie 157 leden (tegenover 198 bij de socialisten en 43 bij de liberalen). Zij bestond uit de delegaties van de lidpartijen van de EVP en de Blitse conservatieve parlementsleden, die als geapparenteerde leden tot de fractie, maar niet tot de partij behoorden. Alle uittredende en (op)nieuw verkozenen waren van 27 juni tot 1 juli samengekomen in Lissabon ter voorbereiding van de nieuwe legislatuur. In vergelijking met de vorige verkiezingen gingen we er een veertigtal zetels op vooruit, maar toen behoorden de Britse conservatie- | |
[pagina 663]
| |
ven nog niet tot onze fractie. In vergelijking met het einde van de vorige legislatuur behaalden we een status-quo, net zoals de socialisten en de liberalen. In het Parlement verschoven de machtsverhoudingen dus niet dramatisch. Binnen onze fractie lag dat anders. Als gevolg van de implosie van de Democrazia Cristiana was onze Italiaanse delegatie verschrompeld. Bovendien hadden de Britse conservatieven een zware verkiezingsnederlaag geleden. Gelukkig werd hun verlies gecompenseerd door de goede resultaten van de CDU/CSU en de Partido Popular. Die laatste slaagde er nagenoeg in haar aantal Europarlementsleden te verdubbelen. | |
De nieuwe Commissie-SanterNadat de Luxemburgse premier Jacques Santer op 15 juli 1994 door de Europese Raad was voorgedragen als nieuwe voorzitter van de Commissie, moest het Europees Parlement zich over de kandidatuur uitspreken. Net zoals de aanduiding door de Raad was dit in het Parlement een bijzonder delicate aangelegenheid. Er bestond namelijk heel wat weerstand tegen de figuur van Santer en de wijze waarop de opvolging van Jacques Delors was verlopen, zowel bij voorals tegenstanders van een verdere Europese integratie. Sterker, ook voor mijzelf was het een heikele zaak aangezien ik als kersvers fractieleider meteen deze kwestie op mijn bord kreeg. Ik weet niet wat er met mij politiek gebeurd zou zijn indien ik er niet in geslaagd ware Santer door het Europees Parlement te loodsen. Het zou zeker een blamage geweest zijn dat de voorzitter van de EVP die ook fractieleider was, niet in staat zou blijken om een meerderheid te behalen voor de investituur van een commissievoorzitter van EVP-signatuur die was voorgedragen door verschillende aan de EVP verbonden regeringsleiders. Voorafgaand aan de stemming vond in Brussel een aparte vergadering plaats van de fractieleiders in het Europees Parlement, waar Kohl de kandidatuur van Santer kwam verdedigen. Nadien sprak Santer voor elke politieke fractie afzonderlijk. Heel snel keerde de stemming zich in het Parlement tegen Santer, ondanks het feit dat hij door de voltallige Europese Raad was voorgedragen, waaronder verschillende socialistische regeringsleiders. Niettemin, het verzet kwam hoofdzakelijk uit socialistische hoek, vanwege Europarlementsleden partij nationaal in de oppositie zat | |
[pagina 664]
| |
(zoals in Duitsland het geval was) én wier partij regeringsverantwoordelijkheid droeg (zoals in Frankrijk het geval was, zij het met cohabitation). Dat er naar het stemgedrag van de socialisten werd uitgekeken was niet verwonderlijk gezien ze de grootste fractie vormden in het nieuwe Parlement. De animositeit omtrent Korfoe leefde nog heel sterk door en verschillende politici waren eropuit om via de stemming in het Parlement weerwraak te nemen. Op die manier dacht men te kunnen bewijzen dat het Parlement zijn invloed kon laten gelden. Wegens de mislukte voordracht van Jean-Luc Dehaene lag de kwestie ook in België bijzonder moeilijk. Hoe dichter de datum van de stemming kwam, hoe sterker de oppositie leek te worden. Ik herinner me dat op de ochtend van de stemming ik in Straatsburg het persoverzicht beluisterde: alle commentatoren gingen ervan uit dat Santer het niet zou halen in het Europees Parlement. Het nam zodanige dramatische vormen aan dat Kohl mij vlak voor de plenaire zitting opbelde om de toestand te bespreken. ‘Du sollst kämpfen’, zei Kohl krachtig aan de telefoon. Hij vertelde mij ook dat hij contact zou opnemen met een aantal van zijn collega's in de Europese Raad. Onder meer Felipe Gonzalez heeft na de interventie van Kohl de Spaanse socialistische Europarlementsleden ertoe kunnen bewegen voor Santer te stemmen. Maar niet alle regeringsleiders zijn trouw gebleven aan hun engagement om Santer voor te dragen als nieuwe Commissievoorzitter... Omdat er zoveel op het spel stond, had de fractie op mijn voorstel beslist een tuchtstemming te houden. Tindemans heeft zich - tegen de beslissing van onze EVP-fractie - niettemin onthouden bij de stemming over de Commissievoorzitter. Santer heeft mij nadien laten blijken dat hij daarover zeer verbolgen was. Uiteindelijk behaalde Santer - zij het nipt - een meerderheid in het Parlement: 260 tegen 238 bij 23 onthoudingen. Dat de balans dan toch is doorgeslagen in positieve zin is alleen mogelijk geweest dankzij de steun van de Spaanse socialisten en de vertegenwoordigers van de Partido Social Democrats (PSD), de partij van de Portugese premier Anibal Cavaco Silva, die toen lid was van de liberale fractie.
Dat er in het Parlement een uitgebreid debat plaatsvond over de nieuwe commissievoorzitter was een rechtstreeks gevolg van de ratificatie van het Verdrag van Maastricht. Ook werden voor het eerst de kandidaat-commissarissen aan de tand gevoeld tijdens speciale hoorzittingen van de par- | |
[pagina 665]
| |
lementscommissies. Dat liep met van een leien dakje. In het licht van de latere verdragsbepalingen over de aanstelling van de nieuwe Commissie-voorzitter was het een vertrouwensdebat avant la lettre. Ondanks het voorzitterschap van Santer slaagden we er als EVP niet in onze aanwezigheid verder uit te bouwen in de Commissie. Slechts 7 van de 15 (tegenover 8 in de laatste Commissie-Delors) commissarissen waren verbonden aan onze politieke familie. Als partij stonden we hier relatief zwak. Toch waren er enkele - onverwachte - meevallers zoals Mario Monti, commissaris voor de interne markt, die door de Italiaans premier Silvio Berlusconi was benoemd toen Forza Italia nog niet tot de EVP behoorde. Hoewel Monti zich nooit expliciet tot Forza Italia heeft bekend, stond hij heel dicht bij de EVP en konden wij par accident rekenen op deze excellente commissaris. Uit de vorige commissie bleven de Nederlander Hans van den Broek en de Brit Sir Leon Brittan op post. De Spanjaard Marcelino Oreja was nieuw, maar een vaste waarde in onze politieke familie. En de Oostenrijkse regering vaardigde na haar toetreding in 1995 Franz Fischler af, die tot 2004 lid van de Commissie zou blijven. Op 1 januari 1995 werd hij lid van de oude Commissie-Delors omdat de nieuwe Commissie-Santer pas op 23 januari aantrad. Dat was na de hoorzittingen en de finale stemming in het Europees Parlement over de hele Commissie - andermaal met een nipte meerderheid - op 18 januari 1995. | |
‘Neutrale’ uitbreidingenIn de periode 1994-1999 was de relatie met de Britse conservatieven niet altijd even gemakkelijk, maar door de band genomen was ze positief. Ook van hun kant werd de samenwerking gewaardeerd. Met veel moeite bracht ik de fractie tot gezamenlijke standpunten, de Britten inbegrepen. Natuurlijk stemden ze toen al op basis van eigen stemlijsten, maar de meningsverschillen werden intern geventileerd en er waren geen ‘persoonlijke’ problemen - zoals in andere uitbreidingen het geval was. De zoektocht naar consensus was als het ware essentieel om de samenwerking inhoudelijk te kunnen (blijven) legitimeren. | |
[pagina 666]
| |
Gelukkig hoeft niet elke uitbreiding in dezelfde mate controversieel te zijn. Afgezien van het lidmaatschap van de Österreichische Volkspartei (ÖVP) met wie al een lange traditie van samenwerking bestond, ontving de EVP(-fractie) in het kielzorg van de Britten toetredingsaanvragen van conservatieve partijen die evenmin historische banden hadden met de christendemocratie. Als de Britse conservatieven zich aansloten bij de EVP-fractie, waarom de Scandinavische conservatieven dan niet? Bovendien waren deze partijen geen thatcherites, maar pro-Europees en op maatschappelijk vlak vaak progressief, ondanks de ‘conservatieve’ reputatie die ze in onze contreien hebben. Sommigen binnen de EVP pleitten evenwel om het lidmaatschap te beperken tot de christendemocratische partijen in Scandinavië. De contacten met de nieuwe lidpartijen werden tijdig en uitvoerig voorbereid. Zo maakte ik samen met secretaris-generaal Thomas Jansen in 1992 een rondreis door Scandinavië in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Unie. In Zweden bijvoorbeeld ontmoetten we Alf Svensson, leider van de christendemocraten en vicepremier in de centrum-rechtse coalitieregering van Carl Bildt (1991-1994). Op aansturen van Svensson ontwikkelden we de zogenaamde Mellanfjärden-formule, genoemd naar het idyllische dorpje waar we conform onze partijstatuten het stappenplan voor toetreding tot de EVP ontwikkelden. Eerst werden de partijen permanente waarnemers, nadien geassocieerde leden indien hun land kandidaat-lidstaat werd om nadien - in het geval van de Scandinaviërs begin 1995 - volwaardig lid te worden. Drie centrum-rechtse partijen traden aldus toe tot de EVP: de Finse Kansallinen Kokoomus (Nationale Coalitiepartij), de Zweedse Moderata Samling en de Noorse Hoyre maar doordat Noorwegen in extremis niet tot de Unie toetrad bleef de partij geassocieerd lid. Ook de christendemocraten sloten zich aan bij de EVP-familie: de Zweedse Kristdemokratiska Samhällspartiet, sinds 1996 Kristdemokraterna - de partij van Svensson; de Finse Suomen Kristillinen, sinds 2001 Kristillisdemokraatit; en de Deense Kristeligt Folkeparti, sinds 2003 Kristendemokraterne.
Dat de Europese gezindheid zwaar doorweegt in de deliberatie over de toekenning van het EVP-lidmaatschap, bewees de uitsluiting van de Portugese Centro Democratico Social in 1993. De partij was steeds meer | |
[pagina 667]
| |
in nationalistisch vaarwater gekomen en had zich tegen de ratificatie van het Verdrag van Maastricht verzet. Zelfs de Britse conservatieven hadden Maastricht - zij het met opting-outs - goedgekeurd. Op basis van contacten die teruggingen tot de jaren zeventig en de goede samenwerking met premier Cavaco Silva in de Europese Raad, kwam een geleidelijke toenadering tussen de PSD en de EVP tot stand. Reeds in 1992 had ik samen met Jansen tijdens een bezoek aan Lissabon daarover een gesprek met Cavaco Silva. Hij verklaarde zich voorstander van toetreding tot de EVP - hij was bereid hiervoor de liberalen te verlaten - op voorwaarde van de nodige voorbereiding door beide partijen. Ook partijvoorzitter Marcelo Rebelo de Sousa engageerde zich voor deze overstap. Niet toevallig organiseerde de EVP-fractie vlak na de verkiezingen van 1994 haar studiedagen in Lissabon, alwaar José Manuel Durão Barroso - toen minister van Buitenlandse Zaken - een toespraak hield.Ga naar eind309 In mei 1996 vond eveneens in Lissabon een beslissende ontmoeting plaats tussen de leiding van de PSD enerzijds en Kohl, José Maria Aznar en mijzelf anderzijds. Nog in hetzelfde jaar traden 8 PSD-Europarlementsleden toe tot de EVP-fractie en werd de PSD volwaardig EVP-lid. Onze politieke familie had hiermee opnieuw een stevige en geloofwaardige partner in Portugal. | |
Een rol voor het Parlement en de EVPIntussen stond de Unie niet stil en probeerde het Parlement haar bijdrage te leveren aan het Europese integratieproces. Vijf jaar na de ondertekening van het Verdrag van Maastricht ging zoals afgesproken een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van start. Die moest onder meer de instellingen van de EU aanpassen aan de uitbreiding. Want het raderwerk van de Unie dateerde nog van het Europa van de Zes, terwijl er ondertussen 15 lidstaten waren met nog een groot aantal gegadigden in Centraal- en Oost-Europa. De IGC startte in 1996 en liep uit op de Europese Raad van Amsterdam van 16 en 17 juni 1997. Alweer werd onder Nederlands voorzitterschap een nieuw verdrag geschreven: het Verdrag van Amsterdam. Amsterdam had niet het kaliber van Maastricht en dra zou blijken dat het de Unie | |
[pagina 668]
| |
onvoldoende voorbereidde op de uitbreiding. Maar inzake verdieping, met name de bevoegdheden en wetgevende rol van het Europees Parlement, konden toch enkele successen worden geboekt, onder meer de uitbreiding van de medebeslissingsprocedure en een grotere controlebevoegdheid ten opzichte van de Commissie. Hoewel het Verdrag van Amsterdam na een tweede Ierse referendum in 1998 pas op 1 mei 1999 in werking trad, zou dit laatste nog voor heel wat hommeles in het Europese huishouden zorgen.
In tegenstelling tot de Eenheidsakte en Maastricht was ik niet meer rechtstreeks betrokken bij de opstelling van het nieuwe verdrag. Toch volgde ik de ontwikkelingen op de voet. Als fractieleider in het Europees Parlement had ik geregeld de kans om in de plenaire vergadering mijn standpunten over de voortgang in het integratieproces uiteen te zetten. Binnen de EVP werd boven op de dagelijkse werking van de partijorganen het congres van 5, 6 en 7 november 1995 te Madrid gewijd aan het nieuwe verdrag. De Duitser Hans-Gert Pottering, vicevoorzitter van de fractie, schreef hiervoor het congresdocument. Bovendien leidde ik als EVP-voorzitter de EVP-toppen waar de Europese Raden werden voorbereid, in het bijzonder de institutionele ontwikkelingen, de uitbreiding van de Unie en de geleidelijke invoering van de euro. Vooral dit laatste stemde hoopvol omdat het één van de verwezenlijkingen van Maastricht is waartoe ikzelf had bijgedragen; een verwezenlijking bovendien die daadwerkelijk invloed heeft op het leven van alledag in de Unie. Via de euro werd Europa tastbaar in de handen van de burgers. Amsterdam zette voor het eerst werkgelegenheid bovenaan op de politieke agenda. Zo werd het Sociaal Handvest waartegen de Britten ten tijde van Maastricht hun veto hadden gebruikt, geïntegreerd in het nieuwe verdrag. Hoewel werkgelegenheid in belangrijke mate een intergouvernementele aangelegenheid bleef, werd ons congres van 9, 10 en 11 november 1997 te Toulouse - de thuishaven van UDF-voorzitter François Bayrou - aan deze problematiek gewijd. Enkele dagen later zou de bijzondere Europese Raad van Luxemburg zich voor het eerst beleidsmatig over het probleem van de hoge werkloosheid buigen. De sociale markteconomie was één van onze basisbeginselen maar tot dan toe amper uitgewerkt. Wat we toen probeerden tot stand te brengen, was in zekere zin een voorloper van | |
[pagina 669]
| |
de Lissabon-agenda. Maar ook de uitbreiding stond op het programma, aangezien begin december daarover een beslissing zou vallen. Het congresdocument over globalisering, werkloosheid en de uitbreiding van de EU kwam met veel moeite tot stand. Het was helemaal niet eenvoudig om uiteenlopende, nationaal-geïnspireerde beleidsopties tot een EVP-consensus te smeden. Neoliberale recepten aangebracht door de Scandinaviërs stonden lijnrecht tegenover christendemocratische beginselen uit West-Europa. Daarbovenop kwamen de vragen in verband met het tempo van de uitbreiding en het aantal kandidaat-lidstaten. Maar uiteindelijk werd toch een akkoord bereikt over een congresresolutie voorbereid door Pöttering en de slottekst, die de titel ‘We are all part of one world’ meekreeg. De kracht van de EVP lag nogmaals in haar capaciteit om verschillen niet onder de mat te vegen, maar intern de discussie volop te voeren met het oog op de totstandkoming van een gemeenschappelijk programma. | |
Onze Italiaanse pijlerJarenlang was de Democrazia Cristiana één van de pijlers van de EVP. De Italiaanse christendemocraten behoorden tot de stichters van de partij, vormden de op een na sterkste delegatie in onze fractie en hun leiders speelden traditiegetrouw een vooraanstaande rol in het Europese integratieproces. Begin jaren negentig kwam daar een eind aan. Eerst op nationaal vlak, nadien ook op Europees vlak verloren de Italiaanse christendemocraten aan electorale en politieke macht. Het uitbreken van het corruptieschandaal Tangentopoli maakte een einde aan het partijpolitieke regime dat werd gekenmerkt door interne twisten en factiestrijd (de zogenaamde correnti), immobilisme en regeringsinstabiliteit. Nadat de Italiaanse christendemocraten in opeenvolgende verkiezingen het onderspit hadden moeten delven en haar leiders één na één werden opgepakt, leek de doodstrijd te zijn ingezet. Verschillende mandatarissen verlieten voortijdig het zinkende schip en sloten zich aan bij andere partijen of richtten nieuwe politieke bewegingen op. Toch werden er nog pogingen ondernomen om de desintegratie een halt toe te roepen en de Italiaanse christendemocraten te hergroeperen. | |
[pagina 670]
| |
Samen met Kohl was ik als gastspreker aanwezig op een congres dat van 27 tot 29 juli 1994 plaatsvond in Rome, alwaar Rocco Buttiglione tot secretaris-generaal - in onze termen de partijvoorzitter - werd verkozen. Tijdens het din er de avond voordien stelde Buttiglione - die eerder academicus dan politicus is - mij de vraag wat er nodig is om een goede partijleider te worden. Ik heb hem geantwoord: ‘Zodra je die opdracht aanvaardt, moet je 24 op 24 uur beschikbaar zijn voor de partij. Een goede partijleider moet een consensusfiguur zijn, boven de correnti uitstijgen, zich permanent informeren over de politieke toestand en zorg dragen voor de vorming van de mandatarissen en de partijorganisatie’. Buttiglione was echter allesbehalve een consensusfiguur. Het is onder zijn leiding dat de desintegratie van de Italiaanse christendemocratie zich heeft voltrokken. Onder invloed van de gedeeltelijke invoering van het meerderheidsstelsel, dat nefast was voor de centrumpositie die de Democrazia Cristiana decennialang had bezet, ontstond er binnen de Italiaanse christendemocratie een splitsing tussen centrum-links en centrum-rechts. Als rechtstreekse opvolger van de Democrazia Cristiana werd daarom begin 1994 de Partito Populare Italiano (PPI) opgericht, verwijzend naar de vooroorlogse Italiaanse volkspartij van don Luigi Sturzo. De PPI groepeerde hoe langer hoe meer de links-georiënteerde christendemocraten terwijl de rechterzijde zich hergroepeerde in het Centro Cristiano Democratico (CCD).
De EVP probeerde in eerste instantie geen ‘partij’ te kiezen en steunde elke poging die tot de heropstanding van de Italiaanse christendemocratie zou kunnen leiden. Paradoxaal dreef hun relatie met de EVP de partijen verder uit elkaar. Omdat de situatie dreigde te escaleren, onder meer door de juridische stappen die werden ondernomen, dwong de EVP beide partijen op straffe van uitsluiting tot een akkoord. Dat kwam tot stand in de marge van de EVP-top van 25 juni 1995 in Cannes. De EVP wou op Europees vlak aan álle Italiaanse christendemocraten een ‘dak’ bieden. Dit alles was tekenend voor de impasse waarin de Italiaanse christendemocratie zich bevond. In plaats van zich om de kiezers te bekommeren werd strijd geleverd op symbolisch en persoonlijk vlak. De toestand was ronduit dramatisch. Ook op Europees vlak voelden we daarvan de weerslag. De uitslag van de Europese verkiezingen van 1994 bijvoorbeeld was catastrofaal: de Italiaanse christendemocraten vielen terug van 26 naar | |
[pagina 671]
| |
11 zetels. In vergelijking met 1979 betekende dit een verlies van twee derden! Toen al gingen stemmen op om de verkozenen van Forza Italia toe te laten tot de EVP-fractie. Men ging er immers - terecht - van uit dat het gros van het christendemocratisch electoraat voor de nieuwe politieke beweging van Silvio Berlusconi had gestemd. Berlusconi van zijn kant liet niet na te onderstrepen dat zijn beweging wortelde in, onder meer, de Italiaanse christendemocratische traditie. Maar aan beide zijden van de rivier was het water nog veel te diep. Vooral de figuur van Berlusconi was een sta-in-de-weg, ook in Italië. En binnen de fractie - niet het minst bij de Italianen - bestond er geen draagvlak voor een snelle toenadering. Niemand was eropuit de Italiaanse christendemocraten met wie op Europees vlak zeer goed was samengewerkt, eensklaps in te ruilen voor een politieke formatie die niet alleen allerlei vragen opriep in West-Europese politieke milieus, de media en de publieke opinie, maar slechts enkele maanden bestond en voorlopig alleen de parlements- en Europese verkiezingen had gewonnen. Ikzelf was niet van plan onmiddellijk toenadering tot Forza Italia te zoeken en in zekere zin is mijn houding jarenlang onveranderd gebleven.Ga naar eind310 Dat Forza Italia zich uitdrukkelijk geen ‘partij’ noemde, droeg niet meteen bij tot een groot vertrouwen in de plannen van Berlusconi. Niettemin zocht Berlusconi van meet af aan contact met de EVP. In dat kader ontmoette ik in juli 1994 Berlusconi voor het eerst. Omdat de kwestie bijzonder gevoelig lag, moest er heel omzichtig worden gehandeld. Zo nam ik alleen het vliegtuig naar Italië om hem privé te kunnen zien in zijn huis in Milaan. Het onderhoud verliep redelijk gemoedelijk en er werd toen al gesproken over het perspectief dat Forza Italia bij onze familie zou moeten kunnen aansluiten. Voorlopig bleef het daar echter bij. Het partijpolitieke systeem in Italië bleef uitermate onstabiel. Vooral het centrum was bijzonder volatiel. Omdat de christendemocraten uiteenvielen in twee kampen - diegenen die de regering steunden en diegenen die oppositie voerden - zette de tendens tot hergroepering ter linker- en ter rechterzijde zich door, zij het zeer moeizaam en onder verschillende formules en vlaggen. Zo sloot de PPI zich voor de vervroegde parlementsverkiezingen van april 1996 aan bij de Democratici van Romano Prodi terwijl de christendemocraten van de CCD een alliantie vormden met Forza Italia en anderen afzonderlijk naar de kiezer trokken, met name de Cristi- | |
[pagina 672]
| |
ano Democratici Uniti. In het Europees Parlement werd er intussen voortreffelijk samengewerkt met de PPI-delegatie onder leiding van Pierluigi Castagnetti. Hij bleef in de beste traditie trouw aan het Europees engagement van de Italiaanse christendemocraten. Maar omdat de verwachting dat de PPI zou uitgroeien tot een stabiele en sterke centrumpartij niet werd ingelost, groeide het ongenoegen - met name bij de Duitsers - dat alleen de links-georiënteerde christendemocraten bij de EVP onderdak kregen.
Aanvankelijk vormden de Europarlementsleden van Forza Italia hun eigen fractie: Forza Europa. Toen liet het intern reglement van het Parlement fractievorming op basis van één (relatief grote) partij nog toe. Maar reeds in 1995 sloot Forza Europa een alliantie met het Rassemblement des Démocrates Européens, de fractie van de Franse neogaullisten en het Ierse Fianna Fail. Samen vormden ze de ‘Unie voor Europa’, die werd omschreven als rechts, nationalistisch en eurokritisch. Omdat enkele christendemocraten tot de verkozenen van Forza Italia behoorden, waren er binnen het Europees Parlement regelmatig contacten. En ook Forza Italia bleef aandringen op nauwere samenwerking met de EVP-fractie.Ga naar eind311 Vooral op beleidsmatig vlak werd nu en dan getracht de parlementaire acties op elkaar af te stemmen. Formeel vond vanaf midden 1997 elke maand - tijdens de week van de plenaire zitting in Straatsburg - een ontmoeting plaats tussen delegatieleider Claudio Azzolini en vicevoorzitter van de EVP-fractie Pöttering, Spaans Europarlementslid Gerardo Galeote en PPI-delegatieleider Castagnetti. Maar structureel leverde dit niets op. | |
Dan toch Forza ItaliaEind 1997 veranderde de situatie dramatisch. Vlak voor één van de plenaire zittingen in Straatsburg las ik toevallig in een lokale krant dat er een nieuwe Europese partij zou worden opgericht door Forza Italia en de neogaullisten van de RPR. Pöttering, die naast mij zat, en ikzelf waren met verstomming geslagen. De oprichting van een nieuwe partij, een duurzame alliantie aan onze rechterzijde, vormde een regelrechte bedreiging voor het voortbestaan van de EVP. Want de aantrekkingskracht op bestaande en | |
[pagina 673]
| |
toekomstige lidpartijen van de EVP kon niet worden onderschat. Bovendien zou het de inspanningen om de EVP te verruimen met niet-christendemocratische maar geestesverwante partijen volledig tenietdoen. Adeer dan wie ook was Kohl beducht voor een scenario waarbij de EVP zou uiteenvallen in een linker- en een rechtervleugel. Want je mag nog het beste programma hebben, wie niet numeriek meetelt, kan niets doen. Dat het menens was, bleek uit de gezamenlijke persconferentie die Berlusconi en RPR-voorzitter Philippe Séguin op 18 december 1997 opzetten om de oprichting van de partij ‘Unie voor Europa’ aan te kondigen. Het was zonneklaar dat de EVP een tegenoffensief moest opzetten. Wij moesten in de eerste plaats een duurzame relatie met Forza Italia creëren. Een alliantie met de neo-gaullisten zou daarnaast onze vertegenwoordiging in Frankrijk wezenlijk versterken. Ikzelf nam alvast contact op met de Fransman Jean-Claude Pasty, de fractieleider van de ‘Unie voor Europa’-fractie in het Europees Parlement. Hij was zeker van goede wil en ik kon met hem in het Parlement een efficiënte samenwerking uitbouwen. Maar hij had nog de illusie dat hij dankzij zijn RPR-delegatie ook na de Europese verkiezingen van 1999 zijn fractie in stand zou kunnen houden. Dat was een volkomen misrekening, want de neogaullisten traden toen toe tot de EVP-fractie en hijzelf verdween uit het Europees Parlement. | |
BungalowgesprekToen de formele oprichting van de nieuwe partij werd aangekondigd voor de lente van 1998, kwamen de zaken in een stroomversnelling. Kohl nam het initiatief en riep op 24 maart 1998 alle belangrijke protagonisten bijeen in zijn bungalow aan de Rijn in Bonn: de eerste ministers Aznar, Dehaene en Jean-Claude Juncker van Luxemburg, de Zweedse ex-premier Bildt, minister van Financiën en CSU-voorzitter Theo Waigel, EVP-vicevoorzitter en CDU-leider in Schleswig-Holstein Ottfried Hennig en ikzelf. Klaus Welle, die toen reeds secretaris-generaal van de EVP was, had vooraf een nota opgesteld die tijdens de bijeenkomst uitvoerig werd becommentarieerd en geamendeerd. Mondeling formuleerde ík ter plekke een nieuwe tekst, onder meer omdat Welle niet rechtstreeks kon deelnemen aan het topberaad. Nadien zette ik de besluiten van onze bijeenkomst | |
[pagina 674]
| |
op papier en bekwam vervolgens het akkoord van alle deelnemers. Doel was een strategie uit te stippelen die de EVP structureel zou versterken. Daarom was het noodzakelijk dat Forza Italia en de RPR tot onze familie konden toetreden. Ook moest nu - eindelijk - een fusie tussen de EVP en de Europese Democratische Unie (EDU) tot stand worden gebracht en was, met het oog op een slagvaardigere organisatie, een uitbreiding van de EVP-toppen nodig. Op die bijeenkomst werden na vele jaren van heilloze discussies wendingen en openingen gecreëerd die het mij als EVP-voorzitter mogelijk maakten de partij te laten uitgroeien tot zijn natuurlijke wasdom. Na de implosie van de Democrazia Cristiana diende in Italië het politieke vacuüm te worden opgevuld en er was maar één reële kandidaat om dat te doen: Forza Italia. In Frankrijk hadden de neogaullisten zich onder stuwing van partijvoorzitter Alain Juppé en met steun van president Jacques Chirac ontdaan van de eurosceptici en stonden zij op het punt de stap te zetten naar de EVP. Toen ik na dit topberaad in een nachtelijke autotocht naar Brussel huiswaarts keerde, voelde ik mij een gelukkig man. Maar ik kon nog niet weten welke op wraak beluste goden mij later van de rots zouden storten. Enkele deelnemers die geen afscheid konden nemen van de oude structuren van de EDU waren minder gelukkig. Na de klare uitspraken van Kohl was het duidelijk dat deze organisatie willens nillens in de EVP geïntegreerd zou worden. Dat zou nog een paar jaar duren omdat persoonlijke interessen en de zwaartekracht van gevestigde posities het hervormingsproces poogden te vertragen, maar uiteindelijk onbekwaam waren het te verhinderen.
Omdat de besluiten van het bungalowgesprek van zulk uitmuntend belang waren voor de verdere ontwikkeling van de EVP, geef ik de tekst hieronder integraal weer. Hij was destijds niet voor derden bestemd, maar aangezien de doelstellingen bijna volledig zijn gerealiseerd, is zijn discreet karakter thans vervallen.
1. Wij hebben een EVP nodig, die op basis van haar grondbeginselen openstaat voor de toetreding van nieuwe partijen en voor samenwerking, in het kader van de EVP-fractie, met geestverwante parlementsleden. Deze grondbeginselen zijn het christelijk mensbeeld, het Euro- | |
[pagina 675]
| |
pees gedachtegoed (het ‘communautaire’ Europa en het beginsel van de subsidiariteit) en de sociale markteconomie. 2. De EVP is, na de verruiming van de voorbije jaren, een brede politieke beweging geworden van volkspartijen met een verschillende geografische, historische en culturele achtergrond. Wij zijn allang niet alleen christendemocratisch (christen-sociaal) maar ook waardenbehoudend en centrum-liberaal. 3. De EVP moet de beslissende kracht blijven. Wanneer wij met de huidige formatie doorgaan, bereiken wij geen meerderheid. Wij moeten over nieuwe leden nadenken. Bovendien kan een Europese partij haar lidmaatschap niet langer beperken tot partijen uit de Europese Unie. Daarom moeten wij de zusterpartijen uit de kandidaat-landen van Centraal- en Oost-Europa in de EVP opnemen. 4. Indien de partij ‘Unie voor Europa’ wordt opgericht, zou dit verreikende gevolgen hebben en een enorm risico betekenen. Wij zijn het allen eens om dit te beletten. 5. Om te verhinderen dat de Unie voor Europa-partij wordt opgericht, kunnen wij op korte termijn een reeks belangrijke initiatieven nemen: a) de samenwerking met de Britse Conservatieve Europarlementsleden handhaven en versterken; b) de RPR overtuigen hun verbintenis van 1994 na te leven, d.w.z. dat hun Europarlementsleden lid worden van de EVP-fractie (of desgevallend geapparenteerd lid). Op verzoek van de RPR moet hun toetreding tot de EVP als lidpartij mogelijk gemaakt worden; c) de vorming van een Centrumpartij in Italië aanmoedigen om de voormalige CD-kiezers opnieuw aan ons te binden. Indien de Europarlementsleden van Forza Europa als delegatie of individueel bereid zijn tot de EVP-fractie toe te treden, zal de Fractie daarover een meerderheidsbeslissing moeten nemen; d) op de EVP-Top ook de oppositieleiders van de EVP-lidpartijen en van de partijen, die met de EVP samenwerken, uitnodigen. Op die manier worden er politieke en persoonlijke banden gesmeed, die het risico voor de vorming van een concurrerende Europese partij kunnen uitsluiten. 6. De EVP-Top moet vaker en op verschillende manieren bijeenkomen. De concrete voorbereiding van de Europese Raad moet verder in de | |
[pagina 676]
| |
huidige beperkte kring gebeuren. In alle andere aangelegenheden kunnen de oppositieleiders aan de beraadslaging deelnemen. 7. Wij zijn het er allen over eens de EDU te ontbinden en naar de EVP terug te brengen. Vóór eind 1998 zullen de partijen van alle deelnemers de EDU verlaten. Een precieze kalender (Klessheim, IDC-congres, EVP-Congres) is zeer belangrijk.Ga naar eind312 | |
VoorwaartsBegin mei werd de knoop definitief doorgehakt. Berlusconi liet verstek gaan op de officiële oprichting van de ‘Unie voor Europa’-partij in Dublin op 7 mei. Op 12 mei verwierpen we het voorstel dat door de vertegenwoordigers van ‘Unie voor Europa’ in extremis - na het afhaken van Forza Italia, waardoor de partij terugviel op haar oude samenstelling - hadden gelanceerd, namelijk een soort van confederatie tussen de EVP, de ‘Unie voor Europa’ en de Europese liberalen. Voor ons was dit voorstel compleet onaanvaardbaar aangezien we hiermee onze éigen ambitie om alle centrum-rechtse krachten in Europa te bundelen en te vertegenwoordigen zouden opgeven. Van het Presidium kreeg ik het uitdrukkelijke mandaat om namens de fractie formele onderhandelingen te starten met de vertegenwoordigers van Forza Italia in het Europees Parlement. Een dag later startte de officiële toetredingsprocedure. Er werd een ‘contactdelegatie’ geïnstalleerd die haar zou begeleiden. Elke stap in de procedure werd echter door de tegenstanders aangegrepen om de grond van de zaak ter discussie te stellen zodanig dat we over op het eerst gezicht banale kwesties als de samenstelling van de delegatie verplicht waren tot een stemming over te gaan. Uiteindelijk trokken we met deze officiële delegatie, waar ook Pöttering als vicevoorzitter en Mario David als secretaris-generaal van de fractie deel van uitmaakten, naar Milaan, waar wij op het vliegveld werden opgewacht door een helikopter van Berlusconi, die ons naar zijn villa overvloog.Ga naar eind313 Daar betuigde hij ons zonder verdere plichtplegingen zijn persoonlijk en definitief jawoord. Het aldcoord werd op foto's vastgelegd. Op 2 juni gaf de fractie haar fiat voor formele onderhandelingen. De delegatieleider van Forza Italia van zijn kant verklaarde zich schriftelijk | |
[pagina 677]
| |
bereid de politiek van de EVP te steunen.Ga naar eind314 Op 9 juni werd - analoog met de toetreding van de Britse conservatieven - achter gesloten deuren over de individuele toetreding van de leden van de Forza Europa-fractie gestemd. Dit bood de tegenstanders de gelegenheid voor een laatste en ultieme mobilisatie. En wat voor één! Het verzet kwam zoals voorheen uit de hoek van de PPI en de Benelux. Deze tegenstanders bleven aanvankelijk weg omdat ze hoopten dat het voor elke stemming over individuele Europarlementsleden vereiste quorum niet zou worden gehaald. Toen bleek dat er voldoende fractieleden waren die aan de stemming deelnamen (én voorstander waren van de toetreding), betraden ze plots wel de vergaderzaal om te kunnen tegenstemmen in de hoop dat er geen gewone meerderheid zou worden gehaald. Tot mijn grote woede hield een Nederlandse fractiemedewerker, Jan Westenbroek - rechtstreeks betrokken bij de stemoperaties! - het hele zaakje in het oog zodanig dat hij op tijd de tegenstanders het signaal kon geven dat ze aan de stemming moesten deelnemen. Maar ook deze strategie faalde. Gemiddeld 95 fractieleden stemmen voor, 35 tegen, plus enkele onthoudingen en ongeldige stemmen op een totaal van 136 aanwezigen. Op basis van een duidelijke meerderheid traden 20 Forza Italia-parlementsleden toe tot onze fractie. | |
Vragen bij het verzetHet aantal tegenstemmen bleek - tot verbazing van velen - vrij beperkt. Dat was een regelrechte tegenslag voor CDA-Europarlementslid en vicevoorzitter Ria Oomen-Ruijten en Raf Chanterie, die samen met de PPI het verzet hadden aangevoerd. Voor de bühne verdedigden zij hun houding als zijnde geïnspireerd door principiële beslissingen en radicale overtuigingen, maar in de praktijk waren ook materiële interesses (hoe groter de fractie, hoe beperkter de relatieve invloed van kleine delegaties), nationale carrièrezetten en profilering tegenover de achterban nooit ver weg. Het is alleen de incrowd van de fractie die een dergelijk handelen snel doorzag. Voor de buitenwereld waren zij de ‘echte christendemocraten’ en werd ikzelf - die de hele operatie tot een goede einde moest brengen, onder meer op verzoek van de CDU/CSU-delegatie - min of meer verketterd. Met alle gevolgen van dien, ook op persoonlijk vlak. Ik koester geen | |
[pagina 678]
| |
wraakgevoelens maar het is me nadien toch opgevallen dat - o ironie - de uitnodigingen voor het bijwonen van partijcongressen van Forza Italia in zonnige Italiaanse oorden niet werden afgeslagen en dat ook de achterban de geforceerde profilering niet au sérieux nam en daar te gepasten tijde zijn conclusies uittrok... Hoewel de toetreding dus voor heel wat beroering zorgde, normaliseerde de situatie zich nadien in onze fractie relatief snel genormaliseerd. In een minimum van tijd bleek dat de Forza Italia-verkozenen zich uitermate constructief opstelden. Bij diegenen die daadwerkelijk met de mandatarissen van Forza Italia moesten samenwerken, verstomde de kritiek en ontstonden uitstekende professionele relaties. Inhoudelijk was er in de fractie nooit een probleem. De buitenwereld bleef - ten onrechte - Forza Italia gelijkstellen met Berlusconi. In België had hij een bijzonder slechte reputatie, vooral in de progressieve milieus en de Franstalige media, deels onder invloed van de Italianen die hier woonden en werkten. De interne politieke machtsstrijd werd als het ware op Belgische bodem voortgezet. Feitelijk is dit tot op vandaag nog steeds het geval. Over de beleidsverwezenlijkingen of de relatieve stabiliteit van de tweede regering-Berlusconi - de eerste sinds mensenheugenis die een volledige legislatuur van 5 jaar uitzit - hoor of lees je in de Belgische media niets. | |
Breuk met ProdiDe toetreding van Forza Italia tot de EVP-fractie bleef niet zonder gevolgen. Doordat de fractie met 20 parlementsleden uitbreidde, verkleinde de kloof met de socialisten tot een 15-tal leden, tot grote woede van fractieleider Pauline Green en Belgisch delegatieleider Freddy Willockx. Ook bij hen werden numerieke machtsberekeningen gemaskeerd door principiële stellingnames, bij voorkeur in de plenaire vergaderingen. Voor de fractie zelf speelde de goede samenwerking met Forza Italia een belangrijke rol in de toekenning van het partijlidmaatschap en evolueerde de RPR door het kelderen van de ‘Unie voor Europa’-fractie in onze richting. Daarnaast werden de verhoudingen binnen de Italiaanse delegatie grondig dooreengeschud. De PPI vormde niet langer de grootste groep en haar oorspronkelijke tegenstanders - de rechts georiënteerde christen- | |
[pagina 679]
| |
democraten - vormden nu front met de afgevaardigden van Forza Italia. Bovendien bestreden beide partijen elkaar op nationaal vlak. Hoewel ikzelf geen voorstander was van het voortzetten van de nationale politiek op Europees vlak, stelde Romano Prodi de EVP voor het blok. Prodi was toen reeds de politieke tegenstrever van Berlusconi in de periode dat hij eerste minister was (1996-1998). Als academicus, technocraat en praktiserend katholiek stond Prodi ideologisch steeds dicht bij de christendemocratie. Partijpolitiek leunde hij aan bij de PPI, hoewel hij nooit partijlid is geworden. Het was dan ook niet meer dan logisch dat hij zijn opwachting maakte tijdens de EVP-toppen toen hij premier van Italië werd. Dat was voor het eerst het geval op 10 juli 1996 in Luxemburg. Prodi was toen voorzitter van de Europese Raad. Hij genoot aanzien omdat hij er als regeringsleider min of meer in was geslaagd orde te brengen in het Italiaanse huishouden en het land klaar te stomen voor deelname aan de Economische en Monetaire Unie (EMU). Op EVP-manifestaties was hij een welkome gast, bijvoorbeeld tijdens ons congres in Toulouse in november 1997.
Toen de EVP-fractie begin juni 1998 resoluut koos voor toenadering tot Forza Italia, sloeg Prodi de deur dicht. Hij weigerde naar de EVP-top van 14 juni in Cardiff te komen en zegde al zijn aanwezigheden af totdat de EVP haar banden met Berlusconi zou doorbreken. Ondanks zijn premierschap schuwde hij het ondiplomatiek taalgebruik niet en koos hij voor de frontale aanval.Ga naar eind315 Ikzelf betreurde zijn felle reactie, trachtte de situatie vanuit het standpunt van de EVP uit de doeken te doen, maar kon onmogelijk ingaan op zijn wensen.Ga naar eind316 Ik probeerde hem bovendien duidelijk te maken dat de hele zaak ook voor mij persoonlijk delicaat lag, maar dat politieke actie vastberadenheid en doorzettingsvermogen vereiste: ‘J'ai l'intention très ferme de poursuivre ma conduite personnelle sur cette voie, même si cela peut parfois me mettre dans une position difficile vis-à-vis de mes amis les plus proches. (...) On n'aboûtira a rien d'autant qu'ily aura besoin de l'unanimité qui n'engendre que le consensus flous.’ De EVP-top van Cardiff bevestigde mijn analyse en onderstreepte bovendien dat zolang Prodi werd uitgenodigd, Berlusconi niet welkom zou zijn. Toch bleef Prodi voortaan weg. Zijn relatie met de EVP zou nooit | |
[pagina 680]
| |
meer genormaliseerd raken. Dat zou in de daaropvolgende jaren nog op verschillende manieren blijken.
Prodi was er persoonlijk van overtuigd dat Kohl de beslissende factor was geweest in het accepteren van de parlementsleden van Forza Italia. Tijdens een dramatisch telefoongesprek dat ik met hem voerde, zei hij onomwonden: ‘Als Helmut Kohl dat wil, dan zal dat ook zo gebeuren.’ Hij vergat daarbij volkomen dat ook Kohl zijn twijfels had en daarom in genen dele wou wegen op de beslissing van de EVP-fractie. Dat stak schril af tegen de resolute actie die hij begin jaren negentig had ondernomen om de Britse conservatieven te doen aanvaarden. Zelfs in zijn vliegtuig op weg naar de EVP-top in Cardiff ontspon zich een felle discussie met zijn medewerkers waarin hij blijk gaf van zijn aarzelingen over de opportuniteit van de beslissing van de EVP-fractie. Kohl was nauw bevriend geworden met Prodi en hij zag er zeker tegen op hem in de steek te laten. De consensus op de EVP-top van Cardiff was echter zo groot dat hij geen enkele moeite meer had de toetreding tot de EVP-fractie volledig te steunen. | |
AthenegroepOmdat in het Parlement goed met Forza Italia werd samengewerkt, verschoof het protest vanwege de PPI en de Benelux naar de nationale partijen. Nog een aanwijzing dat ook hier profilering tegenover de achterban een van de voornaamste doelstellingen was. Op 23 juni 1998 - op de dag af 35 jaar na de oprichting van de christendemocratische fractie in de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS - richtten de partijvoorzitters van de CVP, de PSC, het CDA, de PPI, Fine Gael en de Luxemburgse, Baskische en Catalaanse christendemocraten de Athenegroep op, genoemd naar het Basisprogramma van Athene (1992).Ga naar eind317 De groep werd voorgezeten door John Bruton, toenmalig premier van Ierland (1994-1997) en later vicevoorzitter van de EVP. De partijvoorzitters wilden door gezamenlijk op te treden wegen op de besluitvorming in de EVP en de waarden die aan de grondslag lagen van het Basisprogramma veiligstellen. Ze gingen er blijkbaar van uit dat de christendemocratische wortels van de EVP in gevaar waren, hoewel bij elke toetreding - ook die | |
[pagina 681]
| |
van Forza Italia - het aanvaarden van dat programma een absolute vereiste was. Hun acties bleven echter beperkt tot een viertal bijeenkomsten op het hoofdkwartier van de toenmalige CVP, alwaar partijvoorzitter Marc Van Peel optrad als gastheer. Veel concreets kwam daar bij mijn weten niet uit voort... | |
In het Europees ParlementAls fractievoorzitter was ik lid van de Conferentie van Voorzitters, de vergadering van alle fractieleiders onder leiding van de parlementsvoorzitter. Deze Conferentie is hét leidinggevende orgaan binnen het Europees Parlement. Binnen de Conferentie kwamen de politieke issues aan bod en indien er geen consensus bestond, werd er gestemd, waarbij elke fractieleider een stemgewicht kreeg a rato van het aantal fractieleden. Tot mijn ergernis hadden de ambtenaren soms minuten tijd nodig om met hun rekenmachientje de optelsom te maken! Niettemin, het was een politiek verscheiden maar interessant gezelschap waar met verstand over politiek werd gesproken.Ga naar eind318 In het Europees Parlement hebben de drie traditionele politieke families - christendemocraten, socialisten en liberalen - een uitgesproken Europees profiel. Zij zijn de voortrekkers van de verdere ontwikkeling van de EU. Extreem links en extreems rechts zijn objectieve bondgenoten in hun verzet tegen de voortschrijdende integratie. Tijdens de legislatuur 1994-1999 had centrum-links (socialisten, groenen en ex-communisten) de absolute meerderheid, al probeerde ik met mijn socialistische collega Green politieke akkoorden te sluiten. Dit was onder meer het geval voor de verkiezing van de parlementsvoorzitter. In de eerste dagen dat ik fractieleider was, werd afgesproken dat in de eerste helft van de legislatuur wij een socialistische kandidaat zouden steunen, terwijl in de tweede helft de socialisten onze kandidaat zouden steunen. Dit leverde twee uitstekende voorzitters op: de Duitser Klaus Hänsch respectievelijk de Spanjaard José María Gil-Robles. Om te weten wat voor iemand ik was - in 1994 was ik nieuw in het Parlement - ging Green destijds bij toenmalig Eurocommissaris Karel Van Miert te rade! Tegelijk fractieleider en partijvoorzitter zijn, was in de ogen | |
[pagina 682]
| |
van socialisten zeer ongebruikelijk. De samenwerking met Green verliep correct en vlot. Ze was Brits maar pro-Europees, hoewel ze veel meer dan mij politiek bedreef in termen van meerderheid-oppositie (het Angelsaksische parlementarisme of Westminstermodel). Ikzelf was vanuit mijn Belgische achtergrond meer gericht op het zoeken naar consensus en het smeden van coalities. Onze samenwerking was onontbeerlijk voor een goede werking van het Parlement aangezien alleen de combinatie van onze beide fracties een stabiele en ruime meerderheid opleverde. Dit bleek duidelijk uit de stemrondes in de plenaire zittingen. Dikwijls moest ik mijn fractie vooraf verwittigen - er waren hardliners bij die dachten dat ze om het even wat konden bereiken - dat alleen met de steun van de socialisten een meerderheid kon worden behaald. Immers, op het vlak van wetgeving is sinds Maastricht het Parlement een gelijkwaardige partner van de Raad (van Ministers) op voorwaarde dat amendementen door een volstrekte meerderheid van de Europarlementsleden worden goedgekeurd (de zogenaamde medebeslissingsprocedure). Pogingen om een aantal tekorten weg te werken - zoals het gebrek aan een eenvormig statuut en verloning van Europarlementsleden - en flagrante misbruiken te bannen - zoals het fameuze systeem van niet-belaste forfaitaire reisvergoedingen - bleken tot mijn grote ontzetting toen niet realiseerbaar. Serieuze pogingen tot regelgeving werden telkens gesaboteerd. Voor- en tegenstanders waren er in alle fracties. Nationaliteit speelde hier een doorslaggevende rol.Ga naar eind319 Een kleine minderheid was onthutst over de voortdurende aantasting van de reputatie van het Parlement (dat steeds meer bevoegdheden had); het gros van de parlementsleden trok zich daar veel minder of niets van aan. Hadden wij destijds daarvoor slag geleverd in Maastricht? | |
In de EVP-fractieMijn werkzaamheden in de partij en de fractie werden gedomineerd door de agenda van het Europees Parlement. Elke maand was iedereen voor één week in Straatsburg voor de plenaire zitting. In de praktijk waren er ook voortdurend andere vergaderingen, onder meer binnen de fractie om zoveel mogelijk tot een consensus te komen. Die enorme concentratie van | |
[pagina 683]
| |
activiteiten was gewoonweg onwerkbaar. Ik arriveerde meestal op maandagmiddag en reeds vroeg in de namiddag begon de cyclus van fractievergaderingen, bijeenkomsten van de Conferentie van Voorzitters, plenaire vergaderingen, enzovoort. Als fractieleider moest ik voortdurend op mijn qui-vive zijn, vooral bij stemmingen aan het begin en op het eind van de week. Dan waren nog heel wat parlementsleden niet gearriveerd of reeds vertrokken en was er maar een beperkt aantal stemmen nodig om de balans in de ene of de andere richting te doen overslaan. Dinsdag, woensdag en donderdagvoormiddag waren gereserveerd voor de plenaire debatten. Op donderdagmiddag en ook nog op vrijdagmorgen vonden de stemmingen plaats. Afgezien van de zogenaamde constituency week (week van de kieskring), waarin ik mij volledig op het EVP-voorzitterschap toelegde, werden in Brussel per maand twee weken commissie-vergaderingen en een week fractie- en delegatievergaderingen gehouden alsook aanvullende plenaire zittingen.Ga naar eind320 De vrachtwagens vol metalen kisten die over en weer rijden tussen Brussel en Straatsburg zijn legendarisch... Veel erger is de oprichting van een nieuw gebouw in Straatsburg dat 1,5 miljard euro heeft gekost en thans slechts vier dagen per maand wordt gebruikt.
Als Europarlementslid kwam de zetelkwestie ook opnieuw op mijn bord. Op het einde van mijn laatste regering - tijdens de ministerraad van 14 november 1991 - had ik een verbintenis aangegaan over gronden die tot dan eigendom van de NMBS waren, die voor een gunsttarief van ruim 7 miljard Belgische frank (175 miljoen euro) aan het Europees Parlement zouden kunnen worden overgemaakt. Dat was destijds ook voor de gebouwen van de Commissie en de Raad gebeurd. Het was een geste om de goodwill te tonen van de Belgen, die de zetel van het Europees Parlement absoluut in Brussel wilden. Journalisten en pressiegroepen maakten er een amalgaam van en beweerden ten onrechte dat ik connecties had met het consortium - Leopoldruimte-Espace Léopold genaamd - dat de gebouwen oprichtte en waarin Etienne Davignon van de Generale Maatschappij en Hubert Detremmerie van BACOB actief waren.Ga naar eind321 Bovendien werd ook het uitblijven van een akkoord met het Europees Parlement bekritiseerd. Dat werd pas in mei 1998 ondertekend. Hierdoor honoreerde de regering-Dehaene mijn verbintenis. | |
[pagina 684]
| |
In een interview verweet Europarlementslid Jean-Pierre Thierry mij niettemin dat ik mijn belofte had verbroken.Ga naar eind322 In een brief aan Knack reageerde ik op het artikel van Paul Goossens en legde uit hoe de vork aan de steel zat.Ga naar eind323 Dat men míj nu kwam verwijten dat er in Brussel nog altijd geen gebouw voor het Europees Parlement was! Jean-Pierre - in deze kwestie niet toevallig een Fransman - was de eerste van een lange rij eurosceptici die het Europese project van binnenuit bekampten... Mijn engagement als Belgisch premier werd in die periode geregeld ter sprake gebracht in de Conferentie van de Voorzitters. Resultaat is dat er nu finaal een nieuw parlementsgebouw staat - dat momenteel nog wordt uitgebreid - tussen het Luxemburgstation en het Leopoldpark in Brussel.
Mijn persoonlijke medewerker was Marianne Amssoms. Omdat ik ook fractievoorzitter was, fungeerde ze als mijn kabinetschef, maar dan zonder kabinet. Marianne was de duivel-doet-al en ondanks haar jeugdige leeftijd kweet ze zich schitterend van haar zware en delicate taak gekweten. Dat bestemde haar voor voor een succesrijke loopbaan in de internationale bedrijfswereld. Naast mijn persoonlijke medewerker waren er ook talrijke fractiemedewerkers. Op 20 van de 160 kon ik werkelijk een beroep doen; de anderen werkten hoofdzakelijk voor rekening van de (grote) nationale delegaties. Ik kon ook vast vertrouwen op Johan Ryngaert, die nauw betrokken was bij mijn werkzaamheden als fractievoorzitter. Binnen de grote schare aan fractieambtenaren was de Fransman Pascal Fontaine voor mij een ware soul mate. In de positieve betekenis van het woord was hij net als ik een veteraan van het oude Europa. Zijn vader was de naaste medewerker van Jean Monnet; hijzelf was diens laatste assistent.Ga naar eind324 We deelden dezelfde fundamentele opvatting over de toekomst van Europa: een communis opinio als het ware. Ik wijdde er met hem talloze discussies aan. Hij was daarom een ideale speech writer voor mij, ook omdat hij als één van de weinigen binnen de fractie ook de klassiekers van de christendemocratie kende. Als notulist van de EVP-toppen en de vergaderingen van het Presidium van de fractie speelde hij bovendien een uiterst belangrijke rol in de ontwikkeling van de partij en de fractie. Door zijn lange staat van dienst kende hij de fractie van binnenuit en kon hij markante gebeurtenissen in perspectief plaatsen. | |
[pagina 685]
| |
Tot de kring van naaste medewerkers die zowel voor de partij als de fractie werkten, behoorde ook de Brit Edward Steen. Aangezien de voertaal van de Europese politiek wijzigde van het Frans naar het Engels, speelde hij als vertaler en speech writer een steeds belangrijkere rol. We verstonden elkaar heel goed, ook over delicate kwesties die ik met collega's moeilijk ter sprake kon brengen. Binnen de leiding van de fractie was vicevoorzitter Ria Oomen mijn rechterhand. Ik kon met haar intens en in zeer goede verstandhouding samenwerken. Zij stond in voor de interne organisatie van de fractie (spreektijden, stemlijsten, enzovoort). Ikzelf investeerde veel tijd en energie in de vraag hoe ik bij de diverse standpuntbepalingen iedereen op dezelfde lijn kon krijgen. Daarnaast legde ik me ook toe op inhoudelijke aspecten.
Zo zette ik als fractieleider de religieuze dialoog op. Dit nu jaarlijkse initiatief vond toen voor het eerst plaats op 27 en 28 april 1996. Een van de kenmerken van onze politieke familie is immers haar multireligieus karakter. Destijds werden wij beschouwd als de partij van Rome; vandaag zijn er als gevolg van de verruiming niet alleen katholieken maar ook protestanten, orthodoxen, anglicanen en joden. Alhoewel de katholieke kerk een belangrijke invloed behoudt op onze basisfilosofie via de sociale encyclieken en haar sociale leer, onderscheidt de orthodoxe kerk zich door haar nauwe relaties met de politiek. Men kan dat zowel positief als negatief interpreteren. De orthodoxe kerk staat open voor een politieke dialoog, in het bijzonder met de EVP. De katholieke kerk neemt een totaal andere houding aan. Door het feit dat de dialoog met de orthodoxe kerk bovendien plaatsvindt in Istanboel, de zetel van de patriarch van Constantinopel, is gaandeweg ook aandacht ontstaan voor de relaties met de islam. Als fractievoorzitter hield ik zeer regelmatig toespraken en ontmoette ik ontelbare personaliteiten. Sommige ontmoetingen kaderden binnen de activiteiten van de fractie, zoals met de regeringsleiders die gedurende een half jaar voorzitter van de EU waren; andere waren persoonlijk. Meestal vonden ze plaats in Brussel of Straatsburg, maar niet altijd. Zo werd de fractie in maart 1997 in het Vaticaan ontvangen op audiëntie bij Johannes Paulus II naar aanleiding van de 40e verjaardag van het Verdrag van Rome. De paus was nog in goede fysieke conditie en in onze toespraken werd betoogd dat na de val van de Muur van Berlijn ‘het uur van de chris- | |
[pagina 686]
| |
tendemocraten was aangebroken’. Sommige ontmoetingen of gesprekken hadden een totaal ander karakter zoals met de Amerikaanse acteur Richard Gere, die steun kwam zoeken voor de onafhankelijkheid van Tibet. Ikzelf had de eer om op 7 november 1995 de ‘medaille Robert Schuman’ van onze fractie te mogen ontvangen. De medaille wordt toegekend aan politici uit de EVP ‘wier moed en visie hebben bijgedragen tot de hereniging van Europa’.Ga naar eind325 Naast talrijke andere onderscheidingen werd mij in 1998 in Spanje de ‘prijs Karel V’ toegekend. De Europese Academie van de Yuste Stichting - genoemd naar het klooster waar Karel V zijn laatste levensjaren doorbracht, stierf en begraven ligt - wilde hiermee mijn jarenlange inzet voor het Europese integratieproces honoreren. De prijs werd mij op 25 juni tijdens een ceremonie in het monasterium van Yuste door prinses Elena overhandigd.Ga naar eind326 | |
Christendemocratie in AfrikaIn de EVP had jarenlang een traditie bestaan van intense Afrikaanse contacten op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Binnen de fractie leefde de vraag om daarop voort te bouwen en eventueel uit te breiden met politieke partijen. Mijn idee was dat dit op termijn moest leiden tot de oprichting van een regionale organisatie van Afrikaanse christendemocraten zoals de Christendemocratische Internationale (IDC naar Internationale Démocrate-Chrétienne) ook organisaties in Europa, Latijns-Amerika en Azië groepeerde. In de fractie beschikten wij over de middelen om dat te doen. Bovendien zocht ik iets voor Johan Van Hecke. Ik had hem dat beloofd nadat hij wenend in mijn kantoor was terechtgekomen na zijn ontsnapping via de brandladder uit het CVP-partijhoofdkwartier op de dag van zijn ontslag, hoewel we reeds eerder over Afrika en de EVP hadden gepraat.Ga naar eind327 Op de studiedagen van 8 tot 12 september 1997 in Stockholm was daarover een beslissing genomen. Kohl was om een zonderlinge reden daar absoluut tegen gekant. Hij argumenteerde dat het niet de taak van de fractie of de partij was om met Afrika bezig te zijn. Ik heb pas nadien begrepen dat zijn standpunt beïnvloed was door Bildt, die als voorzitter van de International Democratie Union (IDU) wél een Afrikaanse actie had ontwik- | |
[pagina 687]
| |
keld. In de marge van ons congres in Toulouse had ik met Kohl daarover een felle discussie. In de fractie waren er dan weer - onder wie vicevoorzitter Oomen - die absoluut de IDC buiten de Afrikaanse actie van de fractie wilden houden. Anderen, niet toevallig sommige Duitsers onder wie vicevoorzitter Pöttering, waren tegen. Van Hecke is dan naar Afrika vertrokken en heeft ter plaatse de ‘Wind-hoek-Dialoog’ geleid, die hij samen met de fractie reeds op gang had gebracht. De klemtoon lag op de vorming van een nieuwe generatie politici. Algemeen gesproken heeft Van Hecke vrij behoorlijke resultaten behaald doch zijn werk werd niet bestendigd. Gevolg: alle partijen die in aanmerking kwamen voor een regionale organisatie van christendemocraten zijn overgestapt naar de IDU. Feitelijk is de opzet jammer genoeg mislukt. Dat was trouwens slechts ten dele te wijten aan zijn vroegtijdig vertrek. Nadien zijn er vanuit de IDC zelf initiatieven genomen. Een regionale Afrikaanse organisatie is tot stand gekomen, zij het met hoofdzakelijk moslimpartijen uit Noord-Afrika. | |
Opnieuw verkozenTot genoegen van de Duitsers, in het bijzonder Kohl, werd ik op 13 november 1996 zonder problemen herkozen als fractieleider voor de tweede helft van de legislatuur.Ga naar eind328 Maar deze waardering werd ook breder gedragen. Ik herinner me dat het Luxemburgse Europarlementslid Viviane Reding, nu lid van Europese Commissie, vond dat ‘er geen verkiezing moest gehouden worden omdat Martens dat zo goed heeft gedaan. Een bevestiging bij applaus kan ook.’ De Duitser Otto von Habsburg - niet meteen mijn grootste fan - wees er terecht op dat er statutair wel degelijk een stemming moest plaatsvinden maar dat dit geen ‘problemen’ zou opleveren. ‘We hebben in geen jaren een voorzitter gehad die zoveel resultaten kan voorleggen’, argumenteerde hij. Mijn herverkiezing als EVP-voorzitter tijdens ons congres in Brussel op 5 en 6 februari 1999 baadde daarentegen in een heel andere atmosfeer. Feitelijk kreeg ik daar intern de rekening gepresenteerd voor de toetreding van Forza Italia. De voorzitter en de leden van het Presidium werden voor het eerst door de leden van het congres verkozen. Maar de hele zaak was | |
[pagina 688]
| |
organisatorisch slecht voorbereid. Onder meer de timing van de stembusgang leidde ertoe dat een groot deel van de congresafgevaardigden hun stem niet konden uitbrengen. Duits delegatieleider Rinsche was ervan overtuigd dat er geen probleem was maar ikzelf was er niet gerust op. Het was zonneklaar dat de tegenstanders van de verruiming van de EVP zich hadden gemobiliseerd. Dat waren de Benelux-partijen, het UDF, de PPI en de Europese Unie van Christendemocratische Werknemers (EUCDW) onder leiding van Miet Smet, die toen haar voorzitter was: 190 stemden voor mij, 62 tegen en er waren 21 onthoudingen. Het congres dat de campagne voor de Europese verkiezingen van juni 1999 op gang trok, keurde het verkiezingsmanifest ‘On the Way to the 21st Century’ en het actieprogramma 1999-2004 goed. In mijn slottoespraak refereerde ik aan het religieus pluralisme van onze politieke familie en ging ik de zaak-Forza Italia niet uit de weg.Ga naar eind329 | |
Verloren gevecht voor SanterTijdens de BSE-crisis van 1996-1997 toonde het Europees Parlement voor het eerst zijn tanden. Op basis van gedegen analyses en argumenten dwong het Parlement de Commissie bepaalde standpunten in te nemen. Enkele EVP-ers speelden hierin een hoofdrol. De Duitser Reimer Böge - een van onze beste Europarlementsleden - bond de kat de bel aan in de Begrotingscommissie. De Oostenrijker Fischler, Eurocommissaris bevoegd voor landbouw, werd aan een hearing onderworpen in een commissie die door Böge werd geleid. Dat het menens was in het Parlement, bleek uit de verwerping van de kwijting 1996 - het sluiten van de rekeningen - en de jaarbegroting 1998. Dat gebeurde onder invloed van de onfrisse praktijken die de Nederlander Paul van Buitenen, ambtenaar van de financiële controle, aan het licht had gebracht. Wat voordien een louter technische aangelegenheid was geweest, werd nu de inzet van een politieke strijd. Daarbovenop kwamen de geruchten over allerlei onregelmatigheden in de ambtenarij van de Unie - tot in de hoogste regionen van de Europese Commissie. De socialistische fractie koos voor de vlucht vooruit en diende een motie van wantrouwen in tegen de Commissie-Santer. Blijkbaar moest deze strategische zet verhinderen | |
[pagina 689]
| |
dat er een inhoudelijke discussie zou tot stand komen over het gedrag van de - socialistische - commissarissen. Liever ging men ten aanval tegen de vermaledijde Santer, die men een gebrek aan doortastend optreden toeschreef. Anderzijds, doordat het uitsluitend om socialistische commissarissen ging, kwam de zaak in partijpolitiek vaarwater terecht waardoor de onmogelijkheid om in te grijpen - zonder dat iemand zich benadeeld zou voelen - groter werd.
Tijdens de parlementszitting van 14 januari werd de motie van wantrouwen nipt verworpen - 232 tegen 293 - nadat Santer de oprichting van een speciaal comité van onafhankelijke expert had aangekondigd die de aantijgingen van fraude, nepotisme en mismanagement zouden onderzoeken. De Leuvense professor Walter Van Gerven maakte deel uit van dat comité. Op 15 maart werd het verslag van de ‘groep van wijzen’ bekendgemaakt en namen de leden van de Commissie-Santer collectief ontslag. Twee alinea's in hun conclusies hadden de Commissie volledig onderuitgehaald. Uitgerekend op de laatste pagina van het 135 pagina's tellende verslag was de politieke veroordeling van de Commissie ingeschreven: ‘Het wordt moeilijk om nog iemand [in de Europese Commissie] te vinden die nog enig gevoel voor verantwoordelijkheid heeft.’ Volgens het Verdrag van Amsterdam was het mogelijk de Commissie tot ontslag te dwingen via een motie van wantrouwen (door een tweeder-demeerderheid van de parlementsleden), doch dit had betrekking op de Commissie in haar geheel; individuele leden konden niet tot ontslag worden gedwongen. Omdat de Commissie vreesde dat een motie van wantrouwen een meerderheid zou halen, hield ze de eer aan zichzelf en stapte op. In de neergang van de Commissie werd aan opbod gedaan tussen de verschillende fracties. De EVP-fractie eiste het vertrek van voormalig Frans premier Edith Cresson alsook van de Spanjaard Manuel Marin, hoewel hij voordien een goede commissaris was geweest. Ikzelf deed er alles aan om Santer en zijn Commissie te redden. Tevergeefs. Het was een afschuwelijke periode! Belangrijk in dit verband was de gewijzigde situatie waarin de Duitse christendemocraten zich bevonden. Na het wegvallen van Kohl als kanselier - die gezegd zou hebben wat er moest gebeuren - bevond men zich in een (nationele) oppositiesfeer. Er werd niet meer gezocht naar een | |
[pagina 690]
| |
consensus zoals dat in de tijd van Kohl het geval was geweest. Dit maakte de campagne tegen de Commissie mogelijk. Indien Kohl nog kanselier ware geweest, dan zou de Commissie-Santer niet gevallen zijn! Daar ben ik absoluut van overtuigd. Ook de houding van de socialisten was niet vrij van dubbelzinnigheid: enerzijds de witte ridder willen spelen, maar anderzijds trachten de creatie van OLAF (Europees Anti-Fraude Bureau), tot dan een intern orgaan van de Commissie, tegen te houden. Begrijpe wie kan! Daarnaast trad in de afwikkeling van de Commissie-Santer het stijlverschil tussen Green en mijzelf sterk op de voorgrond. Terwijl ik op zoek was naar een akkoord mét de Commissie en dus onderhandelingen voerde, drong Green heel sterk aan op zogenaamde klare beslissingen. Ze was niet bereid tot een compromis. In de ondergang van de Commissie kon ze haar gezicht redden en viel de blaam voor haar politieke familie grotendeels weg, ook al stonden drie socialisten - Cresson, Marin en de Fin Erkki Liikanen - op het schavot. | |
Een nieuwe CommissievoorzitterHet ontslag van de Commissie-Santer kwam boven aan de agenda van de Europese Raad van Berlijn van 24 en 25 maart. Tijdens de Raad startten de Navo-bombardementen op Servische doelwitten als vergelding voor de oorlog in Kosovo en werd een akkoord bereikt over ‘Agenda 2000’, de meerjarenbegroting 2000-2006. Dit laatste was een heikele klus, zoals dat met Europese begrotingen wel meer het geval is. Omdat kanselier Gerhard Schröder als voorzitter van de Europese Raad een succesje nodig had bij het begin van de Top, stelde hij Romano Prodi voor als opvolger van Santer. Hierdoor had hij iedereen in snelheid genomen. Tijdens onze voorbereidende EVP-top in Berlijn op 23 maart 1999 had ik nog aan onze eerste ministers de vraag gesteld of zij ervan overtuigd waren dat Prodi een goede commissievoorzitter zou zijn. Dehaene antwoordde mij: ‘Wie zegt dat hij nu benoemd zal worden?’ Ook de Nederlandse minister-president Wim Kok misrekende zich toen. Hij was sterk geïnteresseerd maar kon het voorzitterschap niet aanvaarden want hij was pas herkozen als minister-president. Hij had een manoeuvre nodig | |
[pagina 691]
| |
waarin de regeringsleiders hem kwamen smeken om commissievoorzitter te worden zodat dit als excuus kon worden gebruikt voor de Nederlandse publieke opinie. Maar Schröder kwam met Prodi op de proppen: ex-premier van Italië en een oude EVP-bekende. En Schröder haalde zijn positief punt binnen: vrij snel werd Prodi door de Europese Raad unaniem voorgedragen als nieuwe voorzitter van de Commissie en werd hij in die functie bevestigd op 5 mei door een ruime meerderheid in het Europees Parlement. Nadien is gebleken dat mijn vraag aan de regeringsleiders tijdens de EVP-top in Berlijn terecht was. In het boek De Europese onmacht zet auteur Ben van der Velden een vernietigend beeld neer van Prodi.Ga naar eind330 Hij doet dit onder meer op basis van vertrouwelijke uitspraken van toppolitici. Zo verklaarde Dehaene: ‘De ramp met Prodi is niet alleen dat hij slecht communiceert met de pers, maar hij kan ook niet communiceren in de Europese Raad. (...) Als je in de Europese Raad je dossiers niet kent, dan ben je verloren. Je zit daar alleen aan het diner met de regeringsleiders, zonder enige hulp van ambtenaren. Als de vroegere Commissievoorzitter Delors sprak, was iedereen stil. Diens opvolger Santer beperkte zich al tot zo nu en dan een technische opmerking. Prodi had een bijzondere rol kunnen spelen, vooral dankzij de zwakte van de Europese regeringsleiders aan tafel. Maar dat lukte hem niet.’ Ook Juncker spaarde zijn kritiek niet: ‘Prodi is een probleem. Hij slaagt erin om anderen te amuseren. Hij heeft grote menselijke kwaliteiten. Maar hij praat soms over dossiers die hij niet kent. Hij kent onvoldoende Frans. Hij spreekt geen Duits. En zijn Engels is alleen toegankelijk voor ingewijden.’Ga naar eind331 Aznar van zijn kant vertrouwde mij reeds enkele maanden na Prodi's aanstelling toe dat het bij de voormalige Italiaanse premier ‘le chaos total’ was... |
|