De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 636]
| |
35
| |
[pagina 637]
| |
stander van mijn kandidatuur en heeft mij tijdens mijn EVP-voorzitterschap steeds gesteund, tot op de dag van vandaag. | |
Terug naar een oude liefdeIn 1990 werd de voorzitter nog verkozen door het Politiek Bureau van de EVP. Dat was een vrij beperkte vergadering van afgevaardigden van de lidpartijen en onze fractie in het Europees Parlement.Ga naar eind280 Op de bijeenkomst van 10 mei in Brussel werd ik tot voorzitter verkozen met 65 stemmen tegen 2. Er waren geen onthoudingen. Paul De Keersmaeker had zijn Europees netwerk aangesproken en was een van de belangrijkste wegbereiders van mijn kandidatuur.
Ik herinner me dat we na mijn verkiezing een kleine lunch namen waarop Leo Tindemans aanwezig was. Hij was niet echt gelukkig met mijn verkiezing, want hij had vijf jaar eerder afscheid moeten nemen van het voorzitterschap, onder zachte dwang van Kohl. Ikzelf volgde Jacques Santer op, die sinds 1987 de EVP had voorgezeten. Omdat Santer ook eerste minister was en geregeld in Luxemburg verbleef, kon hij onvoldoende tijd vrijmaken voor het voorzitterschap. Daarover bestond nogal wat ongenoegen. Zo werd hem verweten dat hij te weinig initiatieven nam.Ga naar eind281 Maar eigenlijk was dit al zo sinds de oprichting van de EVP. Het voorzitterschap was toen trouwens te protocollair. Het was nog de periode dat de voorzitter se trouvait au vert. De statuten beperkte zijn rol tot het voorzitten van de congressen, de bijeenkomsten van het Politiek Bureau en de EVP-toppen. In de realiteit had hij weinig politieke invloed. Feitelijk was het de secretaris-generaal die de EVP leidde omdat hij én permanent beschikbaar was én in Brussel verbleef.Ga naar eind282 Het is pas vanaf 1992, toen ik geen eerste minister meer was, dat daarin definitief verandering is gekomen. Toen werd het voorzitterschap van de EVP een politieke functie en heb ik er een fulltimejob van gemaakt. Toen ik in 1990 voor een periode van drie jaar werd verkozen, was het daarom ook voor mij niet vanzelfsprekend dat ik zeer actief zou zijn binnen de EVP aangezien ik nog premier van België was. Maar omdat ik permanent in Brussel was, kon ik beide functies gemakkelijker combineren. | |
[pagina 638]
| |
Soms wijzigde ik de kalender van de regering op grond van EVP-werkzaamheden, bijvoorbeeld de EVP-toppen, of van buitenlandse bezoeken die ik ondernam als voorzitter van de EVP. Het was in die periode dat vicepremier Jean-Luc Dehaene zei: ‘De premier is altijd met Europa bezig!’ Maar er waren nooit politiek geïnspireerde opmerkingen, noch van de meerderheid, noch van de oppositie.Ga naar eind283 De contacten met de EVP, die haar hoofdkwartier had in de Overwinningsstraat, verliepen hoofdzakelijk via mijn privésecretaris Henk Schutyser, mijn kabinetschef Werner Rogiers, en Ilse Schouteden, die nadien mijn privésecretaris werd. Ilse vergezelde me toen ook verschillende keren op missies naar het buitenland. Van de kant van het secretariaat-generaal kwam Jansen voortdurend naar de Wetstraat 16 of de Lambermontresidentie voor overleg. Omdat destijds alles nog per brief gebeurde, werden er steeds stukken over en weer gezonden. Maar in vergelijking met vroeger was de intense communicatie al een opmerkelijke vooruitgang.
Bij de start van mijn voorzitterschap had de EVP heel wat katten te geselen. De omwentelingen in Centraal- en Oost-Europa waren volop aan de gang en zouden een beslissende invloed uitoefenen op het Europese integratieproces. Daarvoor kon de EVP onmogelijk onverschillig blijven. De EVP werd een attractieve partner voor tal van nationale partijen zoals de Spaanse Partido Popular en de Britse conservatieven. Wij probeerden ook zelf het tempo en de richting van het eenmakingsproces te bepalen. Daarvoor waren geregeld EVP-toppen nodig, een uitgesproken visie op de toekomst van Europa en een nieuw basisprogramma. Aan uitdagingen geen gebrek! In één van mijn nieuwjaarstoespraken in mijn kiesarrondissement Gent-Eeklo - ik was toen nog geen EVP-voorzitter - hamerde ik al op de noodzaak van een sterke EVP: ‘Want nu hebben we veel te zeggen in de Europese Gemeenschap als christendemocraten. Dit blijft niet zo vanzelfsprekend. Als wij ons niet uitbreiden en ook geen zusterpartijen en bewegingen vinden in Centraal-Europa, zullen wij deze positie niet kunnen behouden.’Ga naar eind284 | |
[pagina 639]
| |
Mijn eerste congresHet EVP-congres van 15 en 16 november 1990 in Dublin was mijn vuurdoop. Alan Dukes, voorzitter van Fine Gael, trad op als gastheer. Het was het eerste congres na de val van de Berlijnse Muur, de omwentelingen in Centraal- en Oost-Europa en de Sovjet-Unie, en de Duitse hereniging. Het congres vond plaats tussen de twee Europese Raden van Rome in en voor de start van de dubbele Intergouvernementele Conferentie (IGC). Dat laatste was niet onbelangrijk aangezien de EVP de ambitie had om inhoudelijk te wegen op het debat over de Economische en Monetaire Unie (EMU), en - vooral - de Europese Politieke Unie (EPU). In de aanloop naar het congres waren een programma en nieuwe statuten voorbereid. Aangezien ik pas in mei voorzitter was geworden en de werkzaamheden al eerder waren gestart onder leiding van Thomas Jansen, was ik er slechts onrechtstreeks bij betrokken geweest. Voor mij lag het zwaartepunt op het congres zelf. Het was een heel grote uitdaging die ik, achteraf bekeken, toch heb onderschat. Er was zoals bij een nationaal partijcongres discussie in werkgroepen en er werden amendementen ingediend. Daarna werd een deel van het debat overgedaan in het plenum en vond er een eindstemming over het hele document plaats. Dat document droeg in Dublin de titel A Federal Constitution for Europe. De titel, maar ook de tekst waren ambitieus en het is zeer de vraag of het document vandaag nog zou kunnen worden geschreven, laat staan goedgekeurd door een EVP-congres! Naast het programma werden er ook nieuwe statuten goedgekeurd die de EVP moesten toelaten beter te functioneren. De ondertitel van de EVP, Federatie van christendemocratische partijen van de EG, werd vereenvoudigd tot Christendemocraten. Partijen uit kandidaat-lidstaten konden in afwachting van het volwaardig lidmaatschap ‘geassocieerd lid’ worden; voor partijen wier politieke oriëntatie aanleunde bij de EVP maar wier land geen kandidaat-lidstaat was, werd de formule van ‘permanent waarnemer’ voorzien; het individueel lidmaatschap werd ingevoerd; de EVP-top werd als ‘Conferentie van partij- en regeringsleiders’ officieel als partijorgaan erkend; enzovoort. Als voorzitter kon ik meteen met de nieuwe en aangepaste EVP-structuren werken. | |
[pagina 640]
| |
Verdieping en uitbreidingHet congres in Dublin betekende nog geen definitieve doorbraak van de verdieping van de partij. Dat zou pas later komen. Maar de kernideeën waren wel al aanwezig: ‘Als de Gemeenschap de sluitsteen van een toekomstig Groot Europa dient te vormen, mag ze zich niet in zichzelf gekeerd opbouwen, noch verwateren tot een uitgestrekt samenstel, vooraleer ze haar doel heeft bereikt. Slechts de versterking van de banden van onze twaalf landen zal het mogelijk maken ze uit te breiden tot alle democratische landen die bereid zijn zich aan te sluiten bij de Europese Unie.’Ga naar eind285 De ontwikkeling van de (Europese) partij stond wel al centraal. ‘De “nieuwe wereld” die zich aftekent, moet om echt nieuw te zijn zich laten inspireren door een “nieuw denken”. Het is de determinerende en onvervangbare rol van een politieke partij om een maatschappijmodel uit te werken, te verdedigen en mensen ervan te overtuigen.’Ga naar eind286 De uitbreiding van de partij stond nog niet bovenaan op de agenda, al kreeg Dublin wel een voorsmaakje. Voor het eerst was er op een EVP-congres een delegatie uit Centraal- en Oost-Europa. Eén van die waarnemers was Alojz Peterle, leider van de christendemocraten en premier van Slovenië, die overigens ook een toespraak hield tijdens het congres. Achteraf bekeken was dat opmerkelijk omdat Slovenië pas op 25 juni 1991 onafhankelijk werd.Ga naar eind287 Daarnaast was er ook een delegatie waarnemers van de Britse conservatieven onder leiding van de fractieleider van de European Democratic Group in het Europees Parlement, Sir Christopher Prout. Prout onderhield goede relaties met onze EVP-fractie en haar voorzitter, de Duitser Egon Klepsch. De Britse pers was wegens hun duidelijke aanwezigheid massaal aanwezig in Dublin. De machtsstrijd rond Thatcher was bovendien volop aan de gang. Tot slot was er ook een Spaanse delegatie onder leiding van de toen nog onbekende José María Aznar. In zijn poging om toenadering te zoeken tot de EVP werd hij gedwarsboomd door de regionale christendemocraten in Spanje. Uit protest hield de voorzitter van de Baskische Partido Nacionalista Vasco (PNV), Xavier Arzalluz, zijn congrestoespraak in het Duits. Dat was een regelrechte provocatie aan het adres van Aznar! Ik reageerde echter onmiddellijk tegen deze brutale uitval en aldus werd de groep rond | |
[pagina 641]
| |
Aznar gerehabiliteerd. Ik heb immers intuïtief altijd aangevoeld dat ik Aznar moest steunen, ondanks de openlijke tegenkantingen van de regionale christendemocraten, die, in tegenstelling tot de Partido Popular, al tot onze politieke familie behoorden. Het was daarom in mijn ogen uitermate belangrijk Aznar op een goede manier te ontvangen en hem op het congres de plaats te geven die hem toekwam. Mijn ervaring met Spanjaarden heeft mij intussen geleerd dat kwesties van eer zeer gevoelig liggen. Zonder deze speciale aandacht voor de waardigheid van de leider had de toenadering in een catastrofe kunnen eindigen. | |
De keuze voor AznarMijn eerste ontmoeting met Aznar gaat terug tot midden 1990. De uitbreiding van de EG met Spanje en Portugal in 1986 had de EVP bij gebrek aan electoraal sterke christendemocratische partijen verzwakt. In Portugal was het Centro Democratico Social op zijn retour, terwijl in Spanje alleen een kleine nationale christendemocratische partij bestond: de Partido Democrata Popular (PDP). De regionale christendemocraten, de PNV in Baskenland en de Unió Democràtica de Catalunya (UDC) in Catalonië, stonden plaatselijk sterk maar stelden nationaal weinig voor. De Spaanse conservatieven van hun kant zochten aansluiting bij de EVP omdat ze zich niet langer wilden affiliëren met de Britse conservatieven, met wie ze tot dan een fractie vormden in het Europees Parlement. Cruciaal in dit verband was de oprichting van de Partido Popular begin 1989 op basis van de conservatieve Alianza Popular, de christendemocratische PDP, die zich in 1988 had herdoopt tot Democracia Cristiana, en de kleine liberale partij. In het voorjaar van 1989 werd een doorbraak bereikt tussen de Partido Popular en de EVP-fractie. Fundamenteel, ook voor latere toetredingen, was de beslissing van de fractie dat Europarlementsleden verkozen op een lijst met christendemocraten (leden van een EVP-lidpartij) konden toetreden tot de EVP-fractie. Dus wanneer op de lijst van de Partido Popular christendemocraten van de PDP stonden, dan konden alle verkozenen op die lijst toetreden tot de fractie. Wat na de Europese verkiezingen van 1989 ook gebeurde. | |
[pagina 642]
| |
In april 1990 werd Aznar voorzitter van de Partido Popular in opvolging van Manuel Fraga Iribarne, de leider van de Alianza Popular die nog minister onder Franco was geweest. Deze voorzitterswissel luidde een point of no return in voor de vernieuwing van de Spaanse rechterzijde. Na zijn verkiezing nam Aznar onmiddellijk contact op met de EVP. Via een hechtere band met de EVP trachtte hij zo snel mogelijk uit zijn nationaal en internationaal isolement te raken. Ondertussen was ik EVP-voorzitter geworden en het was in die hoedanigheid dat ik hem op 16 juni 1990 voor het eerst ontmoette in Brussel, in aanwezigheid van Javier Rupérez, de laatste voorzitter van de PDP.Ga naar eind288 Het was in het licht van de toekomst een heel belangrijk gesprek. ‘Je ambitie moet zijn om premier te worden’, zei ik toen tegen Aznar. ‘Jij moet voor het alternatief zorgen en wij gaan daar samen aan werken.’ Wegens zijn toenadering tot de EVP kreeg Aznar heel wat kritiek te verduren binnen zijn eigen partij, niet het minst van de conservatieven uit de oude Alianza Popular. Maar ook binnen de EVP bestond tegenkanting. Toen op 4 oktober 1990 tijdens het Politiek Bureau het waarnemersstatuut van de Partido Popular ter goedkeuring voorlag, stemden niet alleen de regionale christendemocraten uit Baskenland en Catalonië, maar ook leden van het CDA en de Democrazia Cristiana tegen. Aznar werd vooral verweten geen ‘echte’ christendemocraat te zijn en de Partido Popular al evenmin een christendemocratische partij. In zekere zin is dat ook zo, maar dat was niet het probleem. Fundamenteel stelde zich de vraag of de Partido Popular bij de EVP-familie hoorde. Mijn antwoord daarop is steeds positief geweest. Al hebben ze een verschillende oorsprong en traditie, de EVP en de Partido Popular zijn beide volkspartijen in naam en opzet. Meer nog, het zijn natuurlijke bondgenoten. Toetreding werd mogelijk zodra Aznar onze waarden en principes onderschreef. En dat deed hij ook. Dat was overigens niet vanzelfsprekend, gezien de voorgeschiedenis van de Partido Popular. Zo had zijn verklaring op het EVP-congres in Dublin dat hij de christendemocratische waarden zou promoten in Spanje heel wat ophef veroorzaakt in de Spaanse pers. Ook Aznar heeft risico's genomen. Omdat de verstandhouding tussen de Partido Popular en de EVP optimaal verliep en omdat Aznar zijn partij definitief in de EVP wilde verankeren, kondigde hij op 9 april 1991 aan dat zijn partij volwaardig lid wilde worden. Dat gebeurde bij de opening van de studiedagen van de EVP- | |
[pagina 643]
| |
fractie in Santiago de Compostela. Twee dagen eerder, op 7 april, had ik in een toespraak voor kandidaten van de lokale verkiezingen in een stadion te Madrid daarop gealludeerd. Zijn aankondiging gebeurde dus in samenspraak met mij - ik vond dat de tijd daartoe rijp was - en werd officieel ingediend op 4 juni. Het Politiek Bureau van 18 oktober 1991 keurde op basis van de goede samenwerking in het Europees Parlement het lidmaatschap goed met 24 stemmen tegen 1 (van de PNV).Ga naar eind289 | |
Geen reservesDe toetreding van de Partido Popular tot de EVP was een succes! Het was een mooi voorbeeld van een win-winsituatie. De EVP had nu een sterke vertegenwoordiging in Spanje en de stem van de Partido Popular werd nu op het hoogste Europese niveau gehoord. Aznar heeft overigens ook zelf steeds de verruiming van de EVP gesteund, onder meer met Forza Italia. In Spanje heeft Aznar de grote intelligentie gehad om zijn partij naar het centrum van het politieke landschap te loodsen. Bovendien heeft hij zijn partij in belangrijke mate verjongd en vervrouwelijkt. Dat is hier bij ons veel te weinig geweten. Al in 1994 boekte bij hiermee een opmerkelijk resultaat bij de Europese verkiezingen. Het zetelaantal van de Partido Popular verdubbelde toen bijna. In 1996 won hij vervolgens de nationale verkiezingen en in 2000 behaalde hij de absolute meerderheid. Il faut le faire! Op persoonlijk vlak heb ik het steeds heel goed kunnen vinden met Aznar. Sedert onze eerste ontmoeting is er tussen ons een groot vertrouwen gegroeid. Onze gesprekken zijn steeds oprecht geweest, ondanks de verschillen op persoonlijk vlak. Zo denkt Aznar zeer radicaal en houdt hij vast aan zijn eigen standpunten, tot in de details, terwijl ik eerder op zoek ga naar een consensus. Bij Aznar is er zelden plaats voor een compromis. Het is met andere woorden heel moeilijk om hem te doen bewegen. Zoiets kan alleen met veel geduld en overtuigingskracht. Dat heb ik verschillende keren moeten ondervinden. Maar die houding heeft ook te maken met het zeer presidentiële regime binnen de Partido Popular. De loyaliteit ten aanzien van de voorzitter is er bijzonder groot. Samenwerking is zo goed als onmogelijk als daar geen rekening mee wordt gehouden. Zonder dit te respecteren zou onze goede verstandhouding onmogelijk zijn geweest. | |
[pagina 644]
| |
Zelf heb ik ook nooit enige reserve aan de dag gelegd als ik vond dat ik hem politiek moest steunen, dit in tegenstelling tot andere EVP-regeringsleiders. Dikwijls durfde niemand anders kleur te bekennen. Tijdens mijn voorzitterschap heb ik deelgenomen aan alle kiescampagnes. Telkens hield ik mijn toespraken in het Spaans. Op 19 mei 1993 liet ik Aznar tot vicevoorzitter van de EVP verkiezen en op 2 juni 1993 nodigde ik hem voor het eerst uit op een EVP-top.Ga naar eind290 En in het najaar van 1995 organiseerden wij ons EVP-congres in Madrid. In mijn openingstoespraak op 5 november liet ik weinig twijfel over mijn bedoelingen: ‘We have come to Madrid to show our support for the Spanish Popular Party and its President, José María Aznar, and we are confident of his forthcoming victory in the elections. José María Aznar, we stand shoulder to shoulder with you and your supporters in the Spanish Popular Party.’Ga naar eind291 Tijdens dat congres ontstond een incident nadat PNV-voorzitter Arzalluz had verklaard - deze keer niet in het Duits! - dat hij helemaal niet van zin was Aznar te steunen in een eventuele regering. Er heerste algemene consternatie! De woordvoerder van de Partido Popular in het Europees Parlement, Abel Matutes Juan, wilde hem van antwoord dienen, maar ik zei hem: ‘Jij gaat dat niet doen. Ík ga antwoorden!’ In een geïmproviseerde verklaring las ik Arzalluz de les. Ik zei dat het de plicht was van alle christendemocratische partijen die lid waren van de EVP om achter Aznar te staan in zijn poging een meerderheid te veroveren. Urenlang werd mijn tussenkomst door alle televisiestations uitgezonden! Ik werd zelfs herkend in de metro van Madrid. Misschien was het wel mijn effectiefste steunbetuiging aan Aznar. | |
Een sterkhouderGaandeweg is de Partido Popular uitgegroeid uit tot een van de stedehouders van de EVP. Naast de CDU/CSU werden ze de belangrijkste partij en hebben ze het vacuüm opgevuld dat ontstond na de implosie van de Italiaanse christendemocratie. Terecht. Toen begin 1999 de functie van secretaris-generaal vrijkwam, op het moment dat de CDU de handen vol had met haar financieringsschandaal, stonden ze erop dat ze die plaats zouden krijgen. De Partido Popular had daar ook recht op, gezien het belang van | |
[pagina 645]
| |
de partij. Dat is slechts een van de vele evenwichten waar wij in de EVP, en ik als voorzitter in het bijzonder, rekening mee moeten houden. Zo werd de persoonlijk medewerker van Aznar en adjunct-secretaris-generaal van de EVP Alejandro Agag Longo in 1999 secretaris-generaal. Zonder de goede samenwerking tussen Aznar en mijzelf zou zijn verkiezing onmogelijk zijn geweest. Tegelijk versterkte Agag onze relatie ook. In 1995 had hij al een belangrijke rol gespeeld in de voorbereiding en de organisatie van het EVP-congres in Madrid. Dat dit congres een succes was voor de Partido Popular was ook mee aan hem te danken. Achteraf heb ik echter wel betreurd dat ik erin toestemde dat hij Europarlementslid werd. Op die manier bleef immers alleen ik bestendig met de EVP bezig. Normaler zou zijn dat de voorzitter lid is van het Europees Parlement en dat de secretaris-generaal de praktische organisatie van de EVP voor zijn rekening neemt. Zijn vertrek in 2002 uit de politiek, tegen de wil van Aznar in, kwam niettemin als een verrassing. Het was een verlies voor de EVP en voor de Partido Popular. Hij had nog een belangrijke rol kunnen spelen in de nationale of de Europese politiek.Ga naar eind292 Agag werd opgevolgd door Antonio López-Istúriz, eveneens een persoonlijke medewerker van Aznar, die nu secretaris-generaal van de EVP is. Mijn openlijke steun aan kandidaat-premier Aznar bleef begin jaren negentig niet zonder gevolgen. Spaans premier Felipe Gonzalez had mij in tempore non suspecto toevertrouwd: ‘Ik heb een groot probleem in Spanje. Er is geen alternatief.’ Uiteraard veranderde dit compleet met de komst van Aznar. Ook voor mij veranderde de verhouding met Gonzalez. Op hem hoefde ik zeker niet meer te rekenen indien mijn kandidatuur voor het voorzitterschap van de Europese Commissie ooit ter sprake zou komen. Eens had hij mij verklaard dat hij mij à fond zou steunen, tot op de dag dat ik als eerste minister in Spanje optrad ten gunste van Aznar in de campagne voor de lokale verkiezingen van 1991. Maar desondanks is er tussen Gonzalez en mij nooit sprake van vijandschap geweest. De goede verstandhouding met hem keerde spoedig terug. | |
[pagina 646]
| |
Ongeremd sprekenNa de verkiezingen van 24 november 1991 werd ik senator en, wegens het toen nog geldende dubbelmandaat, ook lid van de Vlaamse Raad. De klemtoon van mijn parlementaire activiteiten lag evenwel in de Senaat, waar ik voorzitter was van de Adviescommissie Europese Aangelegenheden. In deze commissie volgde ik vanuit Belgisch perspectief de ontwikkelingen in Europa op de voet. Zo was ik onder meer nauw betrokken bij het debat en de ratificatie van het Verdrag van Maastricht.Ga naar eind293 Sinds Maastricht maakte de supranationale samenwerking - het ideaal van Europees federalisme - een crisis door. Europa werd onderwerp van polarisatie, met vooren tegenstanders.Ga naar eind294 In feite is dat sinds de ratificatie van het Verdrag van Maastricht niet meer veranderd, de euforie omtrent de invoering van de euro uitgezonderd. Ik was mij volkomen bewust van de problematische situatie van de Europese integratie. Want voorwaarde voor een doeltreffende remedie is een diagnose die de realiteit niet ontkent. Nu ik geen eerste minister meer was, kon ik daarover ongeremd spreken. Vooral met betrekking tot de oorlog in Joegoslavië maakten de Gemeenschap en haar lidstaten een zeer slechte beurt. Onze geloofwaardigheid was tot nul herleid. Ik werd daar dikwijls over aangesproken. Overal waar ik ging spreken, was de eerste vraag: ‘Wat heeft Europa gedaan in Joegoslavië?’ Als gevolg van de interne en externe malaise waren de Europese instellingen verlamd. Er ging geen enkele boodschap meer uit van de EG.Ga naar eind295 Waar en wanneer ik kon, probeerde ik op deze kritieken te antwoorden, met analyses en met alternatieven. Wat dit laatste betreft, kozen we binnen de EVP voor de vlucht vooruit. Te midden van de Europese crisis bleef de EVP kiezen voor een Unie met een sterk federalistische inslag, getuige ons congres in Dublin. Maar ook nadien, ondanks de uitbreidingen met de conservatieven, hield de EVP onder mijn leiding vast aan het ideaal van een federaal Europa. | |
De Britse conservatievenDe relatie tussen de EVP en de British Conservatives is één van de meest delicate aspecten van mijn voorzitterschap. Ze gaat in zekere zin terug tot | |
[pagina 647]
| |
de contacten tussen de continentale christendemocraten en de Britse conservatieven ten tijde van Edward Heath, leider van de Britse conservatieven van 1965 tot 1975 en premier van het Verenigd Koninkrijk, die zijn land in de EG loodste. Op 21 januari 1966 kondigde hij op een internationale persconferentie in Rome aan dat zijn partij wilde toetreden tot de Europese Unie van Christen-Democraten (EUCD). Eind 1966 besliste de EUCD echter dat de deur dicht bleef voor niet-christendemocratische partijen. De Duitsers waren voor maar ze haalden het niet van de Italianen, de Nederlanders en de Belgen.Ga naar eind296 De geschiedenis van de Britse conservatieven en de EVP, wie weet van het Verenigd Koninkrijk en de EG, zou er mogelijk anders hebben uitgezien als men toen al had toegestemd om de Britten op te nemen in de christendemocratische familie. Het was een historische vergissing van formaat! Met de komst van Thatcher aan het hoofd van de Britse conservatieven lag een structurele samenwerking met de christendemocraten nog minder voor de hand. Dat bleek duidelijk uit de oprichting van de Europese Democratische Unie (EDU) in 1978. Door Thatchers virulent euroscepticisme was ook de EVP in de jaren tachtig geen vragende partij voor nauwere banden met de Britse conservatieven. Dat veranderde fundamenteel eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Na het vertrek van de Partido Popular bleven alleen de Britse en de Deense conservatieven over in de European Democratie Group (EDG) in het Europees Parlement. Dat ze een kleine fractie vormden in een door de uitbreiding steeds groter wordend Parlement, dat bovendien steeds meer wetgevende bevoegdheden kreeg, begon in hun nadeel te spelen. Voor alliantievorming keken ze in de eerste plaats in de richting van de EVP-fractie, met wie ze een goede werkrelatie hadden opgebouwd. Hoewel de vraag naar structurele samenwerking was gericht aan de fractie en niet aan de partij, verwees de Britse kwestie, veel meer dan de toetreding van de Partido Popular, naar de kern van onze politieke strategie en opvattingen: was de EVP een exclusieve club van continentale christendemocraten of stond onze partijorganisatie open voor niet-christendemocraten die onze principes aanvaardden? | |
[pagina 648]
| |
Een partijaangelegenheidOnmiddellijk na de Europese verkiezingen van 1989 diende Sir Christopher Prout, fractieleider van de EDG, een aanvraag tot toetreding in. Hoewel de Britse conservatieven geen partijlidmaatschap op het oog hadden, stuurde EVP-fractieleider Klepsch de aanvraag onmiddellijk door naar de partij wegens het delicate karakter van Prouts demarche. De fractie was immers niet bekwaam om die zaak alleen af te handelen. Onder leiding van toenmalig EVP-voorzitter Santer besliste de partij dat de tijd niet rijp was voor een toenadering. De reden voor deze ‘beslissing tot niet-beslissen’ had Prout goed begrepen. Het probleem lag niet in eerste instantie in het Europees Parlement, waar al uitstekend werd samengewerkt tussen de EVP- en de EDG-fracties, maar bij de lidpartijen. In een poging hen van de baten van een structurele samenwerking te overtuigen, startte Prout een soort van pendeldiplomatie van de nationale partijhoofdkwartieren. Als kersvers EVP-voorzitter kwam ook dit dossier onmiddellijk op mijn bureau te liggen. Al op 18 juni 1990 had ik in de Lambermontresidentie een lunchgesprek met Prout, de Deense secretaris-generaal van de EDG-fractie Harold Romer, en Chris Patten, partijvoorzitter van de Britse conservatieven van 1990 tot 1992 en nadien gouverneur van Hong Kong. Als praktiserend katholiek kende Patten onze leefwereld perfect. Eigenlijk is hij een christendemocraat in een conservatieve partij! De geruchten over een mogelijke samenwerking tussen de EVP en de Britse conservatieven staken eind 1990 hevig de kop op. Na de Europese Raad van Rome in december deden allerlei speculaties de ronde over een geheim akkoord tussen Kohl en Major. Uiteraard was de komst van Major aan het hoofd van de Britse conservatieven daar niet vreemd aan. Begin 1991 maakte hij duidelijk dat hij gewonnen was voor een toenadering tot de EVP. Eigenlijk viel hij hiermee Thatcher volledig af en dit amper drie jaar na haar fameuze Brugge-speech! Op de EVP-top van 13 april 1991 te Hertoginnedal, die hoofdzakelijk aan de Britse conservatieven was gewijd, werd niettemin stevig gediscussieerd. Op tafel lagen de brieven van Prout en Patten, respectievelijk gedateerd op 5 april en 11 april, waarin het programma van de EVP werd onderschreven. Dat was niet niks voor de fractieleider in het Europees Parlement en de partijvoorzitter, maar het kon de argwaan en de tegen- | |
[pagina 649]
| |
kanting, vooral bij de christendemocraten uit de Benelux, Democrazia Cristiana en het Ierse Fine Gael, niet wegnemen. In afwezigheid van de betrokkenen werd er volop gedebatteerd over de christendemocratische identiteit, de Europese partijpolitieke constellatie en de evolutie binnen de Britse conservatieven, alsook over de timing en de modaliteiten van een eventuele samenwerking.Ga naar eind297 Immers, ‘het antwoord op de toetredings-aanvraag zal bepalend zijn voor de toekomst van de christendemocratie in Europa’.Ga naar eind298 Tegelijk werd de noodzaak tot uitbreiding van de EVP onderstreept. Vanuit dit perspectief was Kohl voorstander van toetreding, hierin gesteund door Aznar, Santer en de Griekse premier Konstantin Mitsotakis. Ruud Lubbers, en de Italiaanse en Belgische christendemocraten stonden daar lijnrecht tegenover. | |
(G)een FraktionsgemeinschaftOp voorstel van Klepsch bood het idee van een Fraktionsgemeinschaft, naar analogie met de CDU/CSU-fractie in de Bundestag, een uitweg. Hij bracht op de vergaderingen van het Politiek Bureau verslag uit over de samenwerking tussen de EVP- en de EDG-fracties in het Europees Parlement. De conclusies waren doorgaans positief, maar de Top van Maastricht wierp haar schaduw vooruit. Als EVP wilden we eerst de houding van Major kennen vooraleer ons jawoord te geven. De ontgoocheling omtrent Majors optreden in Maastricht werd dan ook bij de eindbeslissing in de weegschaal gelegd. Begin 1992 verschenen de rapporten van de acht werkgroepen. Die leverden geen onoverkomelijke problemen op, maar toch was het animo grotendeels verdwenen. Dat bleek duidelijk tijdens de moeizame onderhandelingen van de EVP-top van 14 februari 1992, die nog maar eens volledig aan de Britse conservatieven waren gewijd. Het was Lubbers die toen voor een doorbraak zorgde door een begin van de oplossing aan te reiken, door te zeggen dat de fractie samenwerkingsverbanden en lidmaatschap kon aanvaarden die veel ruimer en politiek verregaander konden zijn dan de partij. Immers, de Britse conservatieven zouden ons programma allicht nooit onderschrijven. We konden echter wel tot een heel vruchtbare samenwerking komen in het Europees Parlement. Bovendien overheerste het gevoel dat de con- | |
[pagina 650]
| |
certatieperiode nu maar eens moest zijn afgelopen en dat een beslissing nu echt nodig was. In feite bleef de EVP-top verdeeld over de modaliteiten van de samenwerking maar formeel werd vastgehouden aan het idee van een Fraktionsgemeinschaft. De bal lag opnieuw in het kamp van de fractie maar zij liet wegens intern protest het idee van een Fraktionsgemeinschaft vallen. Ultiem werd gekozen voor het individueel geassocieerd lidmaatschap waarin voorzien was door het Intern Reglement. Deze formule was veel eenvoudiger en had niet tot gevolg dat de fractie werd opgedeeld in twee groepen. De aanvaarding van deze uitkomst door de Britse conservatieven hield in feite een politieke overwinning in voor de EVP. Het geassocieerd lidmaatschap werd door de fractie goedgekeurd op 9 april 1992 in Straatsburg. Over ieder parlementslid moest afzonderlijk worden gestemd. Dit betekende voor de conservatieven onder meer de onderschrijving van de conclusies van het EVP-congres van 1990 te Dublin. Aldus werden vanaf 1 mei 1992 32 Britten en 2 Denen lid van de EVP-fractie. Van dan af hadden ze hun zeg over de standpunten van de fractie, konden ze stemmen, en waren ze gebonden door de beslissingen van de fractie. Met deze aansluiting leefde de hoop dat de Britse conservatieven naar de EVP zouden toegroeien, onder meer wat hun standpunten over de toekomst van Europa betrof. In de eerste jaren van de samenwerking hield ik, maar ik niet alleen, het mogelijk dat ook de partij lid zou worden. Maar een zekere scepsis bleek niet ongegrond. De samenwerking startte niettemin veelbelovend. Onder leiding van Prout, die als leider van de EDG-fractie vicevoorzitter werd van de EVP-fractie, domineerden tot aan de Europese verkiezingen van 1994 de voorstanders van Europese integratie. Op de EVP-top van 22 juni te Brussel bestond geen twijfel over de voortzetting van de samenwerking. Afgezien van het niet aanvragen van het partijlidmaatschap zoals dat bij andere toetredingen gebruikelijk was, had ik aan de verdere evolutie van de Britse conservatieven en de samenwerking met de EVP een ander paar mouwen.Ga naar eind299 | |
[pagina 651]
| |
Stevige fundamentenNa mijn vertrek uit de Wetstraat 16 kon ik me volop op mijn taak als EVP-voorzitter concentreren. Ik had nu de handen vrij om op een grondige manier het eerstvolgende EVP-congres voor te bereiden. Doel was de inspiratie van ons politiek handelen voor het voetlicht te plaatsen. Dat was sinds de oprichting van de EVP in 1976 niet meer gebeurd. Net als toen sloeg ik de hand aan de ploeg. Ik werd omringd door een jonge ploeg van medewerkers uit de studiediensten en stichtingen van onze lidpartijen, onder wie de Duitser Klaus Welle, die eind 1994 Jansen zou opvolgen als secretaris-generaal van de EVP. Ikzelf zat de programmacommissie voor. Tussen de herfst van 1991 en de herfst van 1992 werd regelmatig en grondig gewerkt aan de partijvernieuwing. Eigenlijk stond dit al sinds eind jaren tachtig op de agenda van de EVP. Het was echter pas met mijn aantreden en beschikbaarheid als EVP-voorzitter dat er eindelijk schot in de zaak kwam en dat op relatief korte tijd resultaat kon worden geboekt, al was ook de toetreding van de Partido Popular, de alliantie met de Britse conservatieven en de aantrekkingskracht van de EVP voor andere niet-christendemocratische partijen daar uiteraard niet vreemd aan. Drie jaar lang werkte ik aan de ideologische onderbouw van een politiek programma voor het Europa van morgen. Buiten de EVP vond dat echter geen enkele weerklank.Ga naar eind300 Dat was wel anders midden jaren zeventig, toen onze programma's uitvoerig werden besproken in de kwaliteitspers.
De vernieuwing van het basisprogramma was voor mij een fundamentele en principiële aangelegenheid. Ik was ervan overtuigd dat de uitbreiding van de partij alleen een duurzaam en vruchtbaar karakter kon hebben als er ook overeenstemming bestond over onze politieke fundamenten. Meer nog, de aanvaarding van onze fundamenten moest een voorwaarde vormen voor het al of niet toelaten van nieuwe lidpartijen. Immers, hoe groter de verscheidenheid, des te belangrijker is de gemeenschappelijke basis. In zekere zin is dit onze enige raison d'être. Want met pragmatisme alleen komt men er niet in de politiek.Ga naar eind301 Maar niet iedereen was van het nut van een nieuw programma overtuigd! Kohl bijvoorbeeld vond dat een exclusieve aandacht voor het pro- | |
[pagina 652]
| |
gramma de noodzakelijke uitbreiding van de EVP weleens zou kunnen beletten. Ik herinner me dat ik hem van het belang van een vernieuwing van ons programma toch kon overtuigen alsook dat het congres van Athene daaraan zou worden gewijd. De bezinning over onze fundamenten was ook cruciaal in het licht van het tijdsgewricht waarin we ons bevonden. Met de mislukking van het thatcherisme en de verwarring binnen het socialisme in het Westen en de gelijktijdige instorting van het communisme in het Oosten - feitelijk een horror vacui - was ik ervan overtuigd dat het uur van de christendemocratie was aangebroken.
Bij de totstandkoming van het Basisprogramma van Athene lag een belangrijke taak weggelegd voor onze lidpartijen in de Benelux en de CVP en PSC in het bijzonder. Inspiratie komt immers niet uit de lucht gevallen. Het eerste ontwerp werd opgesteld door Jos van Gennip, directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Na de moeizame vertaling uit het Nederlands wekten die teksten nogal wat hilariteit op in de fractie. Het programma werd uiteindelijk gered door enkele Belgen. Enerzijds werd er een proloog geschreven door Cepess-directeur Paul Maertens. Net zoals bij de oprichting van de EVP kon ik een beroep doen op de expertise van onze christendemocraten. Toen bestond er immers nog een studiedienst! Anderzijds kon ik ook terugvallen op Paul Dabin, medewerker van Europarlementslid Fernand Herman, voor het herschrijven van het eigenlijke programma. Hij baseerde zich hiervoor op een document van een PSC-werkgroep onder leiding van gewezen premier Pierre Harmel. Die samenwerking betekende een enorme doorbraak. De kunst bestond erin tot een consensus te komen en daar slaagden we ook voortreffelijk in. De eindversie werd uitvoerig besproken tijdens het EVP-congres dat plaatsvond van 11 tot 13 november 1992 in Athene. De tekst werd veelvuldig geamendeerd, maar zonder dat de essentie werd aangetast. Tot op vandaag is het een referentiedocument binnen onze politieke familie! De tekst staat uitvoerig stil bij de pijlers van de EVP: het christelijk geïnspireerd mens- en maatschappijbeeld, het Europees federalisme en de sociale markteconomie. Bovendien focust de proloog op de veranderingen in de Europese samenleving en de impact ervan op het politieke bedrijf.Ga naar eind302 Omdat het om een basistekst ging, werd duidelijk het onderscheid gemaakt | |
[pagina 653]
| |
met het actieprogramma dat telkens in de aanloop naar de Europese verkiezingen wordt opgesteld en zich op de beleidsdomeinen van het Europees Parlement toespitst. Driemaal - tot vlak voor zijn overlijden - heb ik hiervoor een beroep kunnen doen op de verbeeldingskracht van Fernand Herman. Vanuit zijn diepe Europese overtuiging leverde deze Franstalige christendemocraat een onvervangbare bijdrage. Hij was een van onze meest onderlegde en actiefste Europarlementsleden. | |
Eenheid in verscheidenheidOp het EVP-congres dat plaatsvond in Brussel, overigens voor het eerst in de gebouwen van het Europees Parlement, op 8, 9 en 10 december 1993 werd het actieprogramma 1994-1999 goedgekeurd. Ikzelf zat opnieuw de werkgroep voor die het ontwerpprogramma opstelde. Voor elk van de verschillende hoofdstukken was een verslaggever aangesteld, onder wie Thomas Jansen, Klaus Welle, Fernand Herman en de Spaanse christendemocraat José María Gil-Robles. De laatste zou van 1997 tot 1999 voorzitter van het Europees Parlement worden. Achteraf bleek de timing van het congres zeer ongelukkig. In het licht van de campagne voor de Europese verkiezingen van 1994 vond het congres veel te vroeg plaats. Niemand was al met die verkiezingen bezig. Daarnaast werd op 9 en 10 december de Europese Raad gehouden die het succesvolle Belgische EU-voorzitterschap van de tweede helft van 1993 afsloot. Hoewel al onze regeringsleiders hiervoor in Brussel waren en dus op het congres aanwezig konden zijn, ging hun volledige aandacht naar de Top. Dat was een volkomen misrekening van onze kant. Van ons congres, laat staan ons actieprogramma 1994-1999, dat de titel Europe 2000: Unity in Diversity meekreeg, was in de pers dan ook geen spoor te bekennen. ‘Eenheid in verscheidenheid’ was intussen als het ware het motto van mijn voorzitterschap geworden.Ga naar eind303 Het vatte treffend de ambitie van de EVP samen: een open maar sterke politieke familie in de nieuwe EU worden. Jansen steunde mij daarin volkomen. En de tussentijdse resultaten werden naar waarde geschat! Zonder problemen werd ik dus herkozen tot voorzitter van de EVP voor een nieuwe periode van 3 jaar. Dat gebeurde tijdens de vergadering van het Politiek Bureau op 19 mei 1993. Het was de | |
[pagina 654]
| |
bekroning op het werk dat ik tot dan toe had verzet voor de EVP en voor Europa. | |
‘Europa in goede handen’Het programma ter voorbereiding van de Europese verkiezingen is één zaak, de lijstsamenstelling een andere. Bijna twee jaar voor de verkiezingen had CVP-voorzitter Van Rompuy aangekondigd dat Tindemans de Europese lijst zou trekken. Ikzelf nam genoegen met de tweede plaats. Het betekende min of meer een terugkeer naar de CVP. Dat ik mij kandidaat stelde voor het Europees Parlement, lag in de lijn van mijn voorzitterschap binnen de EVP. Ook mijn trouw aan de CVP, die in slechte papieren zat, speelde mee. Toenmalig voorzitter Johan Van Hecke speelde hierin een cruciale rol. Later verklaarde Van Hecke overigens dat hij had aangedrongen op mijn kandidatuur, nadat hij op zijn beurt daartoe was aangespoord door koning Boudewijn. Van Hecke nam persoonlijk contact op met Tindemans om hem op de hoogte te brengen van mijn kandidatuur, want die lag natuurlijk erg gevoelig. Tindemans vond dat Van Hecke als partijvoorzitter maar moest doen wat goed was voor de lijst en voor de partij. De partij besliste niettemin dat er afzonderlijke campagnes zouden worden gehouden. Financieel kregen Tindemans en ikzelf ongeveer dezelfde middelen. De aandacht van het partijapparaat ging vanzelfsprekend vooral uit naar de nationale campagne van de lijsttrekker en de eerste opvolger, toenmalig minister van Defensie Leo Delcroix. Samen vormden ze het duo ‘Leo & Leo’. Zelf steunde ik op het secretariaat-generaal van de EVP en de partijwerking in het arrondissement Brussel. Zoals de lezer weet, luidde mijn persoonlijke slogan ‘Hoge bomen hebben diepe wortels’. Doorgaans was er weinig volk op de meetings, de laatste in Grimbergen vlak voor de stembusslag uitgezonderd. De campagne werd al volledig gedomineerd door de audiovisuele media en door nationale besognes, met name de strijd met de VLD over wie de grootste partij in Vlaanderen zou worden. In tegenstelling tot wat de opiniepeilingen deden vermoeden, hield de CVP op 12 juni 1994 stand en haalde zowel Tindemans als ikzelf een mooie persoonlijke score. Tindemans was al lid van het Europees Parle- | |
[pagina 655]
| |
ment sinds 1989; ikzelf nam ontslag uit de Senaat om mijn nieuw mandaat op te nemen. Ook Marianne Thyssen, die in 1991 als opvolger in het Parlement was gekomen en de derde plaats had op de CVP-lijst, was verkozen, evenals Raf Chanterie, Europarlementslid sinds 1981 en vierde op de lijst. Afgezien van het relatief goede resultaat van mijn partij, was mijn hoog aantal voorkeurstemmen, 186.410, een opsteker na ‘mijn tocht door de woestijn’ en het werk ‘in de catacomben’.Ga naar eind304 | |
Nederlaag in KorfoeDe Korfoe-episode mag vanuit EVP-standpunt worden geboekstaafd als een nederlaag. De feiten van de strijd om het voorzitterschap van de Europese Commissie zijn genoegzaam bekend.Ga naar eind305 Lubbers had mij vooraf ingelicht dat hij zijn kandidatuur publiek zou maken en dat zijn latere opvolger Wim Kok hem steunde, wat overigens zou blijken uit de afloop van de Europese Top van Korfoe van 24 en 25 juni 1994. Dat zei hij mij toen ik in Nederland was in de aanloop naar Tweede Kamer-verkiezingen van 3 mei 1994. Hij had Dehaene telefonisch ingelicht en die had hem geantwoord dat hij ook goesting had om voorzitter van de Commissie te worden. Omdat zowel Lubbers als Dehaene kandidaat was, organiseerde ik twee bemiddelingspogingen. Het stond immers min of meer vast dat de nieuwe voorzitter uit de Benelux zou komen en een christendemocraat zou zijn. Deze buitenkans kon de EVP niet zomaar laten passeren. Een eerste keer kwamen Lubbers, Dehaene, Santer en ikzelf midden juni samen bij een notaris in de buurt van Maastricht. Lubbers had dit zo georganiseerd. Onze informele ontmoeting verliep vrij ordentelijk maar stroef. Lubbers excuseerde zich bij Dehaene voor zijn uitspraak dat hij hem niet geschikt vond voor de job. Lubbers' voorstel dat beide kandidaten zich zouden terugtrekken ten voordele van een derde werd door Dehaene geweigerd. Ikzelf kon niet veel meer dan het persoonlijk contact herstellen en de politieke impasse vaststellen. Tijdens de terugreis naar Brussel reed ik mee met Dehaene, die vanuit zijn wagen volop telefoneerde naar zijn diplomatiek medewerker. Een tweede confrontatie vond plaats tijdens de EVP-top in Brussel op 22 juni 1994. Een ontspannen Dehaene en een groen lachende Lubbers | |
[pagina 656]
| |
namen onder het kritische oog van Kohl naast elkaar plaats voor de camera's. De persbelangstelling was enorm! Deze persoonlijke tweestrijd, een match België-Nederland, was gefundenes Fressen voor de media. Beide protagonisten werden minutenlang gefotografeerd, tot grote ergernis van Kohl, die de bui voor de EVP al zag hangen omdat de twee kandidaten zich publiek tegen elkaar etaleerden. Voorafgaand aan de discussie stelden beide kandidaten zich eerst voor. Lubbers beklemtoonde dat hij al 12 jaar minister-president van Nederland was en in die hoedanigheid lid van de Europese Raad. Hij onderstreepte zijn goede relaties met de kleine landen en de kandidaat-lidstaten, de rol van Nederland in de EU als ‘grootste klein land’ alsook de aanvullende rol ten aanzien van de Frans-Duitse as, de steun voor zijn kandidatuur vanwege bepaalde landen, alsook zijn grote populariteit in Nederland. Hij voegde er ten slotte aan toe dat hij de kwaliteiten van Dehaene apprecieerde en dat hij zich zou neerleggen bij een consensus. Dehaene van zijn kant waarschuwde voor een conflict tussen de Europese Raad en het Europees Parlement als de eerste niet tot een beslissing zou komen. Hij begreep dat het onmogelijk was om tijdens de EVP-top een unanieme beslissing te forceren. Hij pleitte voor sereniteit binnen de EVP. Zijn kandidatuur werd naar eigen zeggen ondersteund door andere leden van de Europese Raad die het Belgische EU-voorzitterschap positief hadden geëvalueerd. Hij was beschikbaar om zijn Europese werkzaamheden voort te zetten aan het hoofd van de Commissie. Kohl drukte vervolgens zijn voorkeur voor Dehaene uit. Zijn keuze stond vast en hij was daarover al lang tot een akkoord gekomen met Mitterrand. Ze hadden echter nagelaten Major daarin te betrekken. Die misstap was fataal voor de kandidatuur van Dehaene. De benoeming van Delors en zijn herbevestiging hadden ze destijds wel met Thatcher besproken! Daarbovenop kwam het conflict tussen Kohl en Lubbers. Tot ergernis van Kohl sprak Aznar, die toen nog oppositieleider was, zich uit voor Lubbers. Dat kwam hun onderlinge verstandhouding niet ten goede. Kohl wilde in geen geval van een compromis weten. Hij hield vast aan een christendemocraat uit de Benelux en wilde in Korfoe in alle vrijheid een beslissing kunnen treffen. Ikzelf kon niet anders dan hetzelfde besluiten. We hadden immers twee goede kandidaten. Voor de EVP was het een heel pijnlijke gebeurtenis. | |
[pagina 657]
| |
Uiteindelijk werd de nieuwe voorzitter van de Commissie dan toch een christendemocraat uit de Benelux. Het was Kohl die als voorzitter van de Unie in de tweede helft van 1994 Santer vroeg voor de job. Op 15 juli droeg hij hem voor op een speciale Europese Raad. Gezien zijn jarenlange ervaring als eerste minister was Santer een vanzelfsprekende keuze. Hij deelde onze Europese overtuiging. We stelden grote hoop op zijn voorzitterschap. Dat zou later evenwel een dramatische afloop kennen. Op basis van gebeurtenissen die buiten hem om plaatsvonden, is er nadien onterecht negatief over hem geoordeeld. | |
Van West naar Oost en terugNa de val van de Muur trad opnieuw de EUCD op de voorgrond. Wegens het toenemend belang van de EVP leed deze organisatie een wat sluimerend bestaan. Al in de jaren tachtig bestonden er plannen om met deze situatie af te rekenen door de EUCD te laten opgaan in de EVP. Bovendien bestond er daarnaast ook nog de EDU. Geen enkele buitenstaander raakte daar wijs uit: drie transnationale partijorganisaties die parallel opereerden en waarvan het al of niet lidmaatschap uitsluitend een zaak voor ingewijden was. Als gevolg van de omwentelingen in Centraal- en Oost-Europa kreeg de EUCD echter tijdelijk een nieuwe reden van bestaan. Ze kon fungeren als wachtkamer, leerschool voor de partijen uit landen die op termijn lid van de EU zouden worden. Zo moest de organisatie van de EVP niet ondoordachtzaam overhoop worden gegooid, maar was er tegelijk een specifiek forum waarin de problemen van deze partijen aan bod konden komen. In opvolging van de Italiaan Emilio Colombo werd ik in januari 1993 voorzitter van de EUCD. Ik bleef dat tot oktober 1996. Ik behield mijn kantoor in het hoofdkwartier van de EVP, waar ook officieel de zetel van de EUCD gevestigd was, maar ik kreeg er een belangrijke taak bij.
Al in 1991 hadden we een Academie voor Midden- en Oost-Europa met zetel te Boedapest opgericht. Vanaf 1993 konden we op basis van nieuwe EUCD-statuten een doorstart nemen. Ikzelf leidde ontelbare fact finding missions in alle landen van de regio, op zoek naar partners met wie we in | |
[pagina 658]
| |
zee konden gaan. Frans Verleyen typeerde me als ‘een handelsreiziger in de democratie’.Ga naar eind306 Ik kwam onder meer tot het besluit dat na de opdeling tussen Oost en West er zich een nieuw onderscheid aandiende, namelijk tussen het Latijnse en het orthodoxe Europa, volgens een lijn die loopt van Sint-Petersburg tot Zagreb. De werkelijke scheiding gaat terug tot het schisma van 1054 en is mijn inziens veel dieper geworteld dan die tussen Oost en West, die gaat immers slechts terug tot de Tweede Wereldoorlog. Kohl was groot voorstander van een fusie tussen de EVP en de EUCD. Hij zag niet meteen brood in een overgangsregeling. Toen ik in 1994 fractieleider werd in het Europees Parlement en ik onmogelijk als EUCD-voorzitter kon aanblijven - de drie functies waren gewoonweg fysiek niet combineerbaar - moest ik zware druk uitoefenen om hem te doen instemmen met de kandidatuur van de Nederlander Wim van Velzen, oud-voorzitter van het CDA en Europarlementslid. Hij vreesde dat dit tot een bestendiging van de EUCD zou leiden terwijl het precies de bedoeling was dat Van Velzen onder zijn voorzitterschap de EUCD zou laten fuseren met de EVP. Pas op 2 februari 1996, tijdens een autorit van Leuven naar Laken - Kohl was net doctor honoris causa aan de K.U. Leuven geworden en zou nadien door koning Albert worden ontvangen - kon ik hem daarvan overtuigen! |
|