De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 615]
| |
34
| |
[pagina 616]
| |
Het einde van de MuurToen op 9 november de Muur van Berlijn viel, veranderde de situatie compleet en werd het voor iedereen duidelijk dat de Wende onomkeerbaar was. Ook het Franse voorzitterschap draaide bij en reageerde zeer alert en tactisch door al op 18 november een informele Top bijeen te roepen op het Elysée. België steunde onmiddellijk het Franse initiatief. Met deze eerste topbijeenkomst na de val van de Muur trachtte Mitterrand de wind uit de zeilen van Thatcher te zetten, die de Europese Raad van Straatsburg wilde laten domineren door Oost-Europa, ten koste dus van de EG-onderwerpen. Voor Mitterrand moest de EG met één stem spreken over de toekomst van Europa. Hij wilde de Oost-Westtop van Bush sr. en Gorbatsjov op Malta van 3 en 4 december voor zijn. De informele top, die 's avonds plaatsvond en hoofdzakelijk bestond uit een diner - door Lubbers ironisch de gastronomische top genoemd - nam geen beslissingen, maar leverde wel politiek belangrijke verklaringen op. Zo werd expliciete steun betuigd aan de hervormers in Centraal- en Oost-Europa, en deden we een belofte van economische en financiële steun op korte en middellange termijn, met onder meer Mitterrands voorstel tot oprichting van een Europese Ontwikkelingsbank. Thatcher kantte zich tegen dit voorstel tot wanneer de bank in Londen haar zetel zou krijgen! Ook stelden we duidelijk dat de recente ontwikkelingen geen rem mochten betekenen op het integratieproces. Onder meer België oefende bij de Fransen druk uit voor de aanvaarding van dit principe. Belangrijk was dat Kohl zich hiervoor engageerde. Onmiddellijk bestond immers de vrees, zeker bij de Fransen, dat een nieuw, groot Duitsland zich van Europa zou afkeren. De onaantastbaarheid van de bestaande grenzen werd formeel bevestigd, alsook de bestaande militaire bondgenootschappen, de Navo én het Warschaupact. Bij mijn weten kwam in de interventie van Kohl de Duitse eenmaking of Wiedervereinigung toen niet ter sprake. Eigenlijk wist niemand waar we naartoe zouden gaan. Tijdens de gesprekken werd er vooral afgetast. De val van de Muur vroeg van iedereen een mentale ommekeer en voor sommigen betekende het afstand nemen van wat men relatief recent nog had verklaard. Tien dagen na de informele Raad op het Elysée, op 28 november 1989, presenteerde Kohl zijn fameuze tienpuntenplan over de Duitse eenmaking. Hiermee nam hij iedereen in | |
[pagina 617]
| |
binnen- en buitenland in snelheid. Cruciaal was dat Kohl de Duitse een-making wilde inbedden in het proces van Europese eenwording. Voor mijzelf is dit laatste altijd essentieel geweest: de versterking en verdieping van de Europese constructie, met alles wat dat toen inhield inzake de verwezenlijking van de EMU en het Sociaal Handvest, en voor een verdere toekomst, inzake de politieke finaliteit van de EG. | |
Straatsburg revisitedDe gebeurtenissen in Centraal- en Oost-Europa, maar ook in de Sovjet-Unie, volgden elkaar in hoog tempo op. Omdat de situatie van ene dag op de andere veranderde en omdat er zoveel op het spel stond - de context én het wezen van het integratieproces - vonden voortdurend bilaterale contacten plaats, vooral per telefoon. De periode in de aanloop naar de Europese Raad van Straatsburg kenmerkte zich door een intens diplomatiek verkeer. De Top van 8 en 9 december 1989 begon klassiek met de eisenbundel van de parlementsvoorzitter. Nadien hield Delors een uiteenzetting over de uitvoering van de Eenheidsakte en de invloed op de economische groei. De besprekingen tijdens de lunch waren gewijd aan de evolutie in Centraal- en Oost-Europa en de manier waarop de EG daarop zou reageren. De namiddagzitting werd hoofdzakelijk beheerst door het dossier van de EMU. Tegen de wil van de Britten in werd beslist om een Intergouvernementele Conferentie (IGC) bijeen te roepen. Het debat over het Sociale Handvest nam veel minder tijd in beslag. Het was zonneklaar dat Thatcher hiermee nooit akkoord zou gaan. Tijdens het diner kwamen de gebeurtenissen in Centraal- en Oost-Europa opnieuw aan bod. Zoals gebruikelijk hielden de ministers van Buitenlandse Zaken een apart onderonsje. 's Anderendaags was de ochtendzitting uitsluitend gewijd aan de redactie van de conclusies. De belangrijkste en delicaatste passage handelde over de Duitse kwestie: ‘Wij streven naar een bestendiging van de toestand van vrede in Europa, in welk verband het Duitse volk door vrije zelfbeschikking zijn eenheid zal hervinden. Dit proces dient zich op vreedzame en democratische wijze te voltrekken, met inachtneming van overeenkomsten en verdragen alsmede alle beginselen die zijn vastgelegd in de Slotakte | |
[pagina 618]
| |
van Helsinki, in een context van dialoog en samenwerking tussen Oost en West. Hierbij mag ook de Europese integratie niet uit het oog worden verloren.’Ga naar eind270 Met andere woorden: het principe ‘geen Duits Europa, maar een Europees Duitsland’ was verworven. Adaar dat had heel wat voeten in de aarde! | |
Duitse herenigingHet gesprek tijdens het diner was cruciaal. Mitterrand zat niet op dezelfde lijn als Kohl. Hij was veel voorzichtiger geworden en had zich nog niet formeel uitgesproken voor de hereniging. Hij zou dat pas veel later doen. Tot groot ongenoegen van Kohl bracht Mitterrand van 20 tot 22 december 1989 nog een officieel staatsbezoek aan de DDR!Ga naar eind271 Voor Kohl daarentegen was de Duitse eenmaking alleen een kwestie van tijd. Het kwam eropaan zoveel mogelijk tegenstanders en twijfelaars te overtuigen onder de collega-regeringsleiders. Om de beurt kwam iedereen aan het woord. Thatcher sprak zich uit tegen de eenmaking. Mitterrand aarzelde, Andreotti ook. Gonzalez, Santer en ikzelf waren voorstanders. Lubbers hield een tussenkomst in vragende vorm: ‘Is het op basis van het verleden opportuun dat Duitsland opnieuw één wordt?’ en hij verwees onder meer naar Duitse krijgsgevangenen in de Sovjet-Unie. Deze tour de la table liet diepe sporen na. Kohl probeerde een doorbraak te forceren en niet iedereen nam hem dat in dank af. Van zijn kant was Kohl woedend over de tussenkomst van Lubbers. Bij het verlaten van het diner sneerde Kohl naar Lubbers: ‘Ik zal u eens de Duitse geschiedenis uitleggen!’ Kohl, van opleiding historicus, draagt in zijn leven de geschiedenis van Duitsland mee. Zijn oudste broer, Walter, sneuvelde in 1944. Zijn herinnering aan de Tweede Wereldoorlog - te jong om het actief te hebben meegemaakt, te oud om het niet te weten - gaat tot de kern van zijn persoon en zijn politiek engagement. Uit eerbied voor zijn overleden broer heeft hij overigens zijn oudste zoon de naam Walter gegeven. Hij vond dan ook dat hij geen lessen in Duitse geschiedenis moest krijgen. Dit voorval zou Lubbers nog zuur opbreken. Hoewel beiden het steeds goed met elkaar hadden kunnen vinden, brak daar een snaar. Anderzijds lag de onmiddellijke Spaanse steun voor de hereniging aan de basis van de per- | |
[pagina 619]
| |
soonlijke vriendschap tussen Kohl en Gonzalez. Dat zou ook Gonzalez geen windeieren leggen! In het geheugen van Kohl speelt dat allemaal een enorme rol. De Duitse eenmaking, het sociale Europa - dat door de Eenheidsakte stiefmoederlijk werd behandeld en door het volgehouden verzet van de Britten niet van de grond kwam - en de noodzaak tot een versnelling in het Europese integratieproces bleven ook na de Top van Straatsburg het debat beheersen. Iedereen was zich bewust van de ernst van de situatie, maar er circuleerden tegenstrijdige scenario's over het waarom, het hoe en het wanneer. De geopolitieke situatie droeg allesbehalve bij tot enige stabiliteit. Het was de periode van de vele speculaties omtrent de toekomstige ordening van ‘het gemeenschappelijke Europese Huis’, zoals Gorbatsjov dat een half jaar eerder al had genoemd. Ter illustratie: op 18 december 1989 ontving ik Edward Shevarnadze, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, voor een gesprek in de Lambermontresidentie. Hij kwam steun van de EG vragen voor de ideeën en hervormingen die door Moskou in gang waren gezet. Hij zweeg in alle talen over de toekomstige rol van de Navo in Europa, pleitte voor de institutionalisering van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, die sinds de val van de Muur een tweede adem had gevonden, maar noemde het Duitse vraagstuk het ‘probleem der problemen’. Dat zou in de loop van 1990 snel veranderen. | |
Belgisch initiatiefOnder leiding van minister van Buitenlandse Zaken Mark Eyskens zetten onze diplomaten een tandje bij met de publicatie van het Belgisch memorandum van 20 maart 1990. Deze discussienota stelde voor om de institutionele werking van de Gemeenschap te verbeteren, essentieel door een veralgemening van de meerderheidsstemmingen en door een versterking van de rol van de Commissie; het zogenaamde ‘democratische deficit’ weg te werken door een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement en door de Europese burgers meer van nabij te betrekken bij de Gemeenschapsactiviteit; het subsidiariteitsbeginsel formeel in de Verdragen te doen inschrijven; en werk te maken van het ontwikkelen van een | |
[pagina 620]
| |
echt gemeenschappelijk buitenlands beleid, waar ook veiligheidskwesties toe behoren. De tekst werd zeer goed onthaald in Europese kringen en verschillende hoofdsteden van de EG.Ga naar eind272 Kohl en Mitterrand feliciteerden ons daarvoor. Ook dienstdoend voorzitter, de Ierse premier Charles Haughey, was die mening toegedaan en omschreef het document als ‘part of the back up’. Dat we op één lijn zaten, bleek uit zijn werkbezoek aan Brussel op 10 april 1990. Want ook ikzelf hield vast aan mijn ideeën over een politieke unie zoals die ik na de Brugge-speech van Thatcher had uiteengezet.Ga naar eind273 Er werd veelvuldig overlegd en goed samengewerkt tussen mijn diplomatieke medewerkers, het kabinet van Eyskens, de permanente vertegenwoordiger van België bij de EG Philippe de Schoutheete de Tervarent, en ons departement van Buitenlandse Zaken. In mijn ogen vormde het Belgisch memorandum het hoogtepunt van Eyskens' ministerschap op Buitenlandse Zaken. Hij trad op met temperament, durf en improvisatietalent, en dat overklaste volledig de traditioneel voorzichtige houding van Buitenlandse Zaken. Het was een belangrijke stap voorwaarts en zijn plan voor de toekomst van Europa had daadwerkelijk invloed op het besluitvormingsproces, tot en met in Maastricht. Dat was bijvoorbeeld het geval voor het subsidiariteitsbeginsel, dat al door Delors was geïntroduceerd en door Lubbers herhaaldelijk was aangekaart en dat ook na de ondertekening van het Verdrag van Maastricht nog een belangrijke rol zou spelen. In de aanloop naar Maastricht kon het Belgisch memorandum de lethargie doorbreken. Tegelijk beklemtoonde het de ‘progressieve’ Belgische houding op Europees vlak. Feitelijk behoorden wij daarmee tot de voortrekkers van wat later het Verdrag van Maastricht zou worden. Maar zover waren we nog lang niet. | |
Naar een politieke unieOp de Top van Dublin van 28 april 1990 ging de meeste aandacht naar de Frans-Duitse brief van 18 april over de EMU, terwijl het aanvankelijk de bedoeling was te discussiëren over de Duitse eenmaking. Terwijl in Straatsburg nog heel wat onzekerheid bestond omtrent de Duitse kwestie, raakte de situatie tijdens het Ierse voorzitterschap uitgeklaard. | |
[pagina 621]
| |
De Duitse hereniging kwam er vroeger dan verwacht. Kohl bevond zich op het toppunt van zijn macht. Zijn Allianz für Deutschland won op 18 maart glansrijk de eerste vrije verkiezingen in de DDR. De economische en monetaire unie tussen de twee Duitslanden stond voor de deur, de politieke unie lag in het verschiet. Toetreding tot de EG volgde automatisch, zonder onderhandelingen! Kohl had het pleit in binnen- en buitenland duidelijk gewonnen. Alleen hij vertegenwoordigde het nieuwe Duitsland. Als kersvers premier van de DDR werd Lothar de Mazière wel in Dublin uitgenodigd, maar alleen voor de lunch. Het besef dat er onder meer in het licht van een nakende Duitse hereniging ook nieuwe stappen moesten worden gezet naar een politieke unie was dermate doorgedrongen dat in Dublin de ministers van Buitenlandse Zaken werden opgedragen de noodzaak voor een verdragswijziging te onderzoeken. Een cruciale etappe was de Europese Raad van Dublin van 25 en 26 juni 1990. Richtinggevend was de beslissing tot oprichting van twee IGC's in december tijdens de Europese Raad van Rome: één over de EMU en één over de politieke unie. Vooral Delors was ervoor beducht de kar van de EMU, die qua voorbereiding eerder van start was gegaan, te overladen waardoor er van een eenheidsmunt uiteindelijk niets in huis zou komen. Maar tegelijk had het idee veld gewonnen dat alleen een sterkere EG haar rol zou kunnen spelen in het nieuwe Europa, vandaar ook een IGC over de Europese Politieke Unie (EPU). Daarbovenop bestond het gevaar dat het momentum verloren zou gaan. Frankrijk wilde bijvoorbeeld een versnelling in de beslissing omtrent de eenheidsmunt omdat Parijs vreesde dat de Duitsers weleens van idee zouden kunnen veranderen.
Ondertussen legde Frankrijk ook de zetelkwestie opnieuw op tafel. Door de eenmaking van Duitsland verloor Straatsburg geenszins haar betekenis. Integendeel, voor de Fransen werd het meer dan ooit het symbool van de Frans-Duitse verzoening en de rol van de as Parijs-Bonn in het Europese integratieproces. Maar door de vraag naar een grotere rol van de EG won ook Brussel aan belang! Ik ben er steeds van uitgegaan dat het vraagstuk van de zetel van het Europees Parlement niet kon worden losgekoppeld van dat van de zetel van de Commissie en de Raad, dat een beslissing van de lidstaten rekening zou moeten houden met de wensen van het Parlement zelf, en dat dit dossier geen blokkering mocht veroorzaken van de | |
[pagina 622]
| |
activiteiten van de Gemeenschap. Omdat een oplossing allesbehalve rijp was, kreeg Italië de opdracht om tegen de volgende Europese Raad een voorstel uit te werken met het oog op een definitieve regeling. | |
Tweemaal RomeDe vrees voor momentumverlies bleek niet ongegrond. Op 2 augustus 1990 vielen Iraakse troepen Koeweit binnen. De wereldwijde boycot van het regime van Saddam Hoessein en de oorlog in de Golfregio knakten het economisch optimisme. De economische recessie die onder meer West-Europa trof, terwijl Duitsland diep in eigen vlees sneed om de hereniging te kunnen betalen, had een negatieve impact op de publieke steun voor het Europese integratieproject. Ook het verdeelde en machteloze optreden van de Europese lidstaten in de oorlog in Joegoslavië had een ontluisterend effect. Dit zou gaandeweg zijn weerslag hebben op onze Europese werkzaamheden, in het bijzonder tijdens de ratificatieperiode van het Verdrag van Maastricht. Maar eerst waren de Italianen aan zet. Tijdens de tweede helft van 1990 zaten zij de EG voor. Net zoals in de voorbereiding van de Eenheidsakte speelde Andreotti een glansrol als raadsvoorzitter. Op een persoonlijke ontmoeting op 16 september 1990 te Calgiari bezwoer hij mij dat de EMU nu moest worden doorgedrukt met Duitse steun. Zo niet, dan was de EMU over een jaar wellicht onwaarschijnlijk. Voor Andreotti was voorts een volledige overbrenging van het Europees Parlement naar Brussel onmogelijk. Hij achtte een status-quo of een tijdelijke regeling wel haalbaar. Op dat vlak zou ik van de Italianen niet veel moeten verwachten, zou later blijken. Maar met betrekking tot de EMU en de EPU reed Andreotti een feilloos parcours. Via de EVP gaven we steun aan de verdieping van de EG in federale zin. Dat een Italiaanse christendemocraat de EG leidde, vergrootte de kans dat onze ideeën ook werkelijkheid werden.
De eerste afspraak in Rome vond plaats op 27 en 28 oktober 1990. Het was ook de eerste Europese Raad na de Duitse eenmaking.Ga naar eind274 Ik herinner mij scherpe discussies tussen Thatcher en Andreotti over de eenheidsmunt. Andreotti slaagde erin Thatcher compleet te isoleren en haar de EMU | |
[pagina 623]
| |
tegen luid protest te doen slikken, via een paragraaf waarin ze de afwijkende Britse positie uit de doeken deed. Het werd meteen de zwanenzang van Thatcher. Haar eurosceptische houding was hoe langer hoe contraproductiever en bracht haar in nauwe schoentjes op het thuisfront. Op 27 november was ze verplicht af te treden ten voordele van John Major. Nog in Rome gaf Kohl zijn akkoord dat de tweede fase van de EMU van start zou gaan op 1 januari 1994. Dat was niet onbelangrijk, gezien de rol van de sterke D-mark in monetaire aangelegenheden. Ondanks grote aarzeling in de Duitse publieke opinie zette Kohl zijn land definitief op het spoor van de EMU.
De tweede afspraak in Rome, op 14 en 15 december 1990, zette wat later Maastricht zou worden op de rails. De uitbreiding daarentegen werd vooruitgeschoven. Eerst moesten de beide IGC's ten laatste eind 1991 tot een nieuw verdrag leiden. De ratificatie moest rond zijn tegen eind 1992 zodat het nieuwe verdrag op 1 januari 1993 in werking zou kunnen treden. Zonder stemming werd beslist de dubbele IGC op te richten. Na afloop van de Top werden ze plechtig geopend. De EMU zou een Europese eenheidsmunt brengen, de EPU zou van de EG een Europese Unie maken naar federaal model. Het was niet voor niets de eerste Europese Raad sinds 1979 zonder Thatcher! Ik was er nu overigens degene met de hoogste anciënniteit. Er bestond een grote hoop dat alles zou omkeren wat het Verenigd Koninkrijk betrof. Er zou een nieuwe periode komen zonder negatieve, sceptische houding en men voorspelde dat Major zelfs de euro en het sociale luik zou aanvaarden. Zijn eerste tussenkomsten voedden inderdaad die hoop. Maar al gauw viel Major terug op de oude standpunten van Thatcher. Dat was in Rome nog niet duidelijk, maar dat zou nadien vlug blijken. De hulp aan Oost- en Centraal-Europa en de Sovjet-Unie stond bovenaan op de agenda. België zegde 780 miljoen frank (20 miljoen euro) steun toe voor 1990 en beloofde 2,28 miljard frank (57 miljoen euro) in 1991, maar niet aan de Sovjet-Unie. Het gros van de diplomatieke activiteiten concentreerde zich echter op de EMU en de EPU. Andreotti speelde een belangrijke rol in de voorbereiding en het doen aanvaarden van de IGC omtrent de EMU. De modaliteiten lagen, onder meer door de werkzaamheden van het comité-Delors, grotendeels vast. Dat was niet het geval voor de EPU. Op dit vlak beperkte de Top van Rome zich hoofdzakelijk tot een | |
[pagina 624]
| |
oriëntatiedebat op basis van een Frans-Duits initiatief waarin elementen van het Belgisch memorandum over het buitenlands- en veiligheidsbeleid terug te vinden waren. Maar er waren ook intergouvernementele accenten in aanwezig, zoals de versterking van de Europese Raad, en dat was voor België onaanvaardbaar. In Benelux-verband trachtten we de Commissie en het Parlement te verdedigen. Er vonden verschillende vergaderingen plaats, meestal voorbereid door ambtenaren. Tot een gezamenlijk memorandum, nochtans aangekondigd in een brief aan raadsvoorzitter Andreotti van 12 december 1990, kwam het echter nooit. Het werd op het laatste moment afgeblazen door de zich voortdurend wijzigende onderhandelingsposities. Permanent overleg met Luxemburg en Nederland was niettemin in het strategisch belang van België. Beide landen werden immers de twee volgende voorzitters van de EG. | |
Een rol voor de EVPHet Luxemburgse voorzitterschap in de eerste helft van 1991 trok de dubbele IGC pas goed op gang. Het ging niet langer over het vrijblijvend spuien van allerlei ideeën over de toekomst van Europa. Er moest nu een nieuw verdrag worden geschreven. Ook de EVP zette daarom een tandje bij. Via onze opeenvolgende EVP-toppen trachtten we de bijeenkomsten van de Europese Raad zo goed mogelijk voor te bereiden en te sturen. Het kwam er immers opaan onze ideeën ingang te doen vinden en aanvaard te weten. Voor de verwezenlijking van wat later het Verdrag van Maastricht is geworden, was onze inbreng, naast die van het driespan Mitterrand-Kohl-Delors, cruciaal en doorslaggevend. Dat is inmiddels door politici en wetenschappers erkend.Ga naar eind275 De Europese Raad bestond toen uit 12 leden: de 2 socialisten Mitterrand en Gonzalez; de 6 EVP-ers Kohl, Lubbers, Santer, de Griekse premier Konstantin Mitsotakis, Andreotti en ikzelf; de Ierse premier Haughey; Major; en de Deense conservatief Poul Schlüter en de Portuguese liberaal-conservatief Anibal Cavaco Silva, van wie de partijen in 1995 respectievelijk 1996 tot de EVP zouden toetreden. Wij waren ons als EVP-ers, Kohl in het bijzonder, bewust van de immense uitdaging maar ook van de grote verantwoordelijkheid die op | |
[pagina 625]
| |
ons rustte. Het was nu of nooit! Ikzelf zat de EVP-toppen voor omdat ik sinds mei 1990 voorzitter van de EVP was geworden. Zo kwamen we in het voorjaar van 1991 tweemaal bijeen: op 13 april in Brussel en op 21 juni in Luxemburg. De eerste top stond in het teken van de toetreding van de Britse conservatieven. De tweede top, in het kasteel van Senningen, bereidde de Europese Raad van 28 en 29 juni voor die het Luxemburgs voorzitterschap afsloot. Posities werden ingenomen, bondgenootschappen gesloten, onderhandelingsmarges afgetast. Zo liet Kohl het idee van een Congres van Euroen nationale parlementsleden kelderen, omdat deze nieuwe instelling een alibi zou vormen om de bevoegdheden van het Europees Parlement niet te moeten uitbreiden. Ook aan de kalender werd gesleuteld. Het oorspronkelijke plan om al tijdens het Luxemburgse voorzitterschap tot een verdragswijziging te komen, werd opgegeven wegens onhaalbaar. We gunden onszelf een extra-time van 6 maanden om iedereen op dezelfde lijn te krijgen en omdat de ideeën omtrent de EPU nog onvoldoende rijp bleken. Voor Kohl kon er van geen EMU sprake zijn als de resultaten van de EPU niet van hetzelfde ‘niveau’ zouden zijn. Alhoewel uitstel steeds een risico inhoudt, wees Kohl erop dat ook het Nederlandse voorzitterschap onder leiding van christendemocraten zou gebeuren, met name Lubbers en zijn minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek. Dat deed hem vertrouwen in een goede afloop, voor Duitsland, voor Europa en voor de EVP.
Terwijl vroeger de Europese politiek in eigen land ter sprake kwam in het kader van onze buitenlandse betrekkingen, werd door de groeiende omvang van de Europese dossiers een nieuw orgaan opgericht: het Ministerieel Comité voor Europese Aangelegenheden. De samenwerking tussen de betrokken ministers, hun kabinetsmedewerkers en de hogere ambtenaren verliep naar behoren. Maar in het hol van de leeuw was ik steeds op mijzelf aangewezen. Tijdens cruciale besprekingen van de Europese Raad, de diners bijvoorbeeld, waren de ministers van Buitenlandse Zaken niet welkom en geen medewerkers toegelaten. Het was ieder voor zich! Alleen een medewerker van de zetelende voorzitter had op geregelde tijdstippen contact met de buitenwereld. Soms moesten zelfs de ministers van Buitenlandse Zaken urenlang wachten zonder enige informatie wanneer | |
[pagina 626]
| |
de bijeenkomst van de Europese Raad weer eens was uitgelopen. De vertegenwoordiging van België rustte dan uitsluitend op mijn schouders. | |
Tussenhalte LuxemburgTijdens de eerste helft van 1991 lanceerden de Luxemburgers een zogenaamde non-paper om de discussie over het nieuwe verdrag inhoud en richting te geven. Centraal in deze non-paper stond de ‘pijlerstructuur’. Om tegemoet te komen aan de verwachtingen omtrent de bevoegdheidsuitbreiding van de EG, maar tegelijk rekening houdend met de desiderata van de nationale regeringen, werd een drieledige structuur voorgesteld: de eerste pijler omvatte de communautaire instellingen en bevoegdheden (het zogenaamde acquis communautaire); de tweede en de derde pijler omvatten het buitenlands- en veiligheidsbeleid, respectievelijk justitie en binnenlandse zaken. In die materies behielden de nationale overheden verenigd in de Raad het eerste en het laatste woord. Hier was de Europese integratie louter intergouvernementeel en bestond ze hoofdzakelijk uit informatie-uitwisseling, coördinatie, enzovoort. Omdat op deze terreinen nauwelijks een Europese aanpak bestond, was dit zeker een vooruitgang. Maar tegelijk bestond het gevaar dat naast het communautaire Europa een parallelle structuur tot stand zou komen. De koepel boven deze drie pijlers kreeg weliswaar de titel ‘Europese Unie’, maar in feite was ze zeer zwak. Ik uitte daarom mijn reserves ten aanzien van de drieledige structuur. Voor België zat er zeker meer in: meer bevoegdheden voor het parlement bijvoorbeeld; de oprichting van een regionaal orgaan, dat ook de Duitsers steunden; en, onder impuls van minister van Financiën Philippe Maystadt, een aanzet tot fiscale harmonisatie in ruil voor de budgettaire orthodoxie van de EMU. Zo had iedereen zijn verlanglijstje. Voor de Britten was de verwijzing naar federalisme, het F-word, onaanvaardbaar: ‘a process leading to a Union with a federal goal’ werd ‘a process leading to an ever closer Union among the peoples of Europe’. Spanje ging zeer ver en kwam op de proppen met financiële compensaties voor de zuidelijke lidstaten omdat zij onmogelijk aan de EMU-criteria zouden kunnen voldoen en zo de interne kloof tussen rijk en arm binnen de EG nog zou toenemen. Hun bede werd eerst zeer sceptisch onthaald omdat de indruk ontstond dat Gonzalez via | |
[pagina 627]
| |
een centenkwestie de twee IGC's onderuit wilde halen. Niettemin werd in Maastricht beslist een Cohesiefonds op te richten. En op de Top van Edinburgh in 1992 werd een akkoord bereikt over het zogenaamde pakket-Delors II, de financiële perspectieven 1994-1999, waarin een forse uitbreiding van de structuurfondsen, die al eerder waren voorzien, vooral de armere lidstaten van de Unie ten goede kwamen. | |
De laatste sprintHet Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van 1991 begon onder een slecht gesternte. De eenheidstekst die minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek voorstelde ter vervanging van de Luxemburgse pijlerstructuur werd onmiddellijk afgeschoten. Alleen België steunde het gedurfde initiatief. Ik vreesde een balkanisering van het EU-beleid als er geen uniciteit in de structuren meer was. Het zou meer dan tien jaar duren vooraleer de eenheidsstructuur, met name in het ‘Verdrag tot instelling van een Europese Grondwet’, zou worden aanvaard! Terug naar af voor de Nederlanders. De pijlerstructuur werd opnieuw op tafel gegooid en op basis van het Luxemburgse ontwerpverdrag werd alles in het werk gesteld om een finaal compromis te bereiken. De vrees ontstond dat het nieuwe verdrag niet zou brengen wat velen ervan hoopten. Twee jaar eerder, in Straatsburg, was de pijl heel hoog gericht, maar tijdens de vlucht naar Maastricht had hij al heel wat hoogte verloren.Ga naar eind276 Ook tijdens het Nederlandse voorzitterschap probeerde de EVP de uitkomst van de IGC's te sturen. Op mijn initiatief leidde ik als EVP-voorzitter een werkgroep met de medewerkers van de eerste ministers, die op geregelde tijdstippen bijeen kwam in Brussel. Daarnaast vonden er niet minder dan drie EVP-toppen plaats: in de marge van de Navo-top te Rome op 8 november 1991; op 26 november, vlak na Zwarte Zondag, op het kasteel van Stuyvenberg; en in Den Haag op 6 december. Daar werd ik aangeduid als woordvoerder van de EVP om tijdens de Europese Raad het verdragsartikel over de Europese politieke partijen voor te stellen. De EVP stelde niet minder dan 13 punten voor die in het nieuwe verdrag moesten worden opgenomen. De modaliteiten omtrent de EMU werden grotendeels als verworven beschouwd. Waar het om draaide, was | |
[pagina 628]
| |
de reikwijdte van de EPU. De EVP wilde twee institutionele connecties tussen de communautaire en intergouvernementele processen op het vlak van binnenlandse veiligheid; de dubbele investituur van de Commissie, door de Europese Raad en het Parlement; medebeslissing door het Parlement voor het gros van de bevoegdheden; het zogenaamde avis conforme van het Parlement voor beslissingen op basis van artikel 235 en 236 van het Verdrag van Rome, met andere woorden: ook de goedkeuring van het Parlement is nodig voor nieuwe acties en verdragswijzigingen; een onafhankelijke Europese centrale bank; een raadgevend Comité van de Regio's; een versterking van de statuten van het Europese Rekenhof; een aanzienlijke uitbreiding van de meerderheidsstemming; de gelijktijdigheid van het mandaat van het Europees Parlement en de Europese Commissie; een extra aantal Duitse Europarlementsleden; en last but not least de erkenning van Europese politieke partijen. Dat de EVP-toppen daadwerkelijk het verschil maakten, illustreer ik aan de hand van twee voorbeelden. Lubbers was nooit een groot voorstander van een uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement. Zo was hij ook tegen het avis conforme. Op de top van 26 november 1991 moest hij als EG-voorzitter hieromtrent bakzeil halen als hij de steun van de andere EVP-premiers wilde behouden. Het avis conforme haalde het echter niet in de uiteindelijke onderhandelingen. En op de Top van Den Haag liet ik aan Lubbers weten dat ik niet akkoord kon gaan met zijn voorstel betreffende de zetelkwestie. Ik toonde mij zeer onverzettelijk wat dat punt betrof. Ik kom hier later nog op terug. Resultaat: tijdens de Top van Maastricht poogde Lubbers niet om een regeling voor de zetelkwestie door te drukken. Dat laatste kan niet worden gezegd van de erkenning van Europese politieke partijen: het was het eerste punt op de agenda. Achteraf bleek dat het slechts om een pyrrusoverwinning ging, maar het principe was verworven. Twee hete hangijzers lagen op tafel in Maastricht: de deelname van de Britten aan de EMU en het sociale hoofdstuk. Voor beide dossiers had Major de sleutel. De onderhandelingen waren een ware uitputtingslag. De Top werd met een dag verlengd. Kohl wilde absoluut een akkoord in Maastricht en deed er alles aan om de Britten aan boord te houden. Hoewel de opting-out al eerder door Delors was gelanceerd, was er een lange | |
[pagina 629]
| |
onderbreking nodig om de specialisten van de Commissie toe te laten na te kijken of die formule juridisch-technisch mogelijk was. Alleen zo geraakten we eruit wat de EMU betrof. De bevalling van de EPU was nog zwaarder. Een akkoord over het sociale hoofdstuk kwam er niet wegens een Brits veto. Alleen een protocol toegevoegd aan het verdrag genoot de steun van Major. Na afloop was ik tevreden over de EMU, maar niet over de EPU, ook al werden er belangrijke successen geboekt. Opnieuw had de Britse houding stokken in de wielen gestoken, en dit op een cruciaal moment in de Europese integratiegeschiedenis. Maastricht was een compromis, een zuiver politiek vergelijk. De volmaakte politieke en monetaire unie waarvan ik met de andere EVP-regeringsleiders droomde, bleek voor sommigen te ver gegrepen Helaas. | |
Koninklijke verontschuldigingenIn Maastricht was België nooit veraf. En dan bedoel ik niet de voorwaarden om aan de EMU te mogen deelnemen die het politieke leven van de jaren negentig zouden domineren. Voorafgaand aan de Top had Jacques van Ypersele, intussen kabinetschef van de koning, mijn hotelgegevens opgevraagd. Blijkbaar wilde men mij op ieder ogenblik kunnen bereiken. Maar dat had weinig met Europa te maken. Op de eerste dag van de Europese Raad had koning Boudewijn PVV-voorzitter Guy Verhofstadt benoemd tot formateur. Toen ik in Maastricht arriveerde, vond ik een schare journalisten die het een schande vonden dat de koning een formateur had benoemd bij het begin van een als uiterst belangrijk omschreven Europese Top waar de ontslagnemende premier en minister van Buitenlandse Zaken onderhandelden in naam van België. Hun opmerkingen waren ‘geïnspireerd’ door PSC-voorzitter Gérard Deprez, die vreesde dat bij een regering-Verhofstadt de Franstalige christendemocraten uit de boot zouden vallen. Dat zou voor hem catastrofaal zijn. De verwijten aan het adres van het Hof stonden dagenlang vooraan in de pers. Na mijn terugkeer sprak Boudewijn me over deze episode aan. Hij toonde zich onthutst en verontschuldigde zich. Ik zei hem echter dat zijn verontschuldigingen niet nodig waren. Daar was immers geen enkele | |
[pagina 630]
| |
reden voor. De benoeming van Verhofstadt was een volkomen normale stap en dat had geen verband met de onderhandelingen die ik in Maastricht voerde. De impact van de formatie van de regering was nihil en het feit dat Verhofstadt werd benoemd had geen invloed op de werkzaamheden van de twaalf regeringsleiders, die een nieuw verdrag opstelden. Tijdens de Top had ik overigens geen enkel telefoontje met binnenlandse besognes uit Brussel gekregen. | |
Onder christendemocratenOndanks de tekortkomingen was Maastricht Lubbers' moment de gloire. Dat het uiteindelijk tot een verdrag kwam, was mede zijn verdienste. Lubbers kende ik op dat moment al een decennium. Onze eerste ontmoeting dateert van de periode waarin hij CDA-fractieleider was in de Tweede Kamer. Dries van Agt was toen nog minister-president. Ikzelf was al premier. Afgezien van de Europese Raden zagen we elkaar geregeld op bijeenkomsten van de EVP. We hadden ook tussentijds regelmatig contact met elkaar. Van bij de aanvang klikte het tussen ons, vooral op persoonlijk vlak, ook al waren er opvallende verschillen. Ik beschouw hem nog altijd als een intieme vriend. Beleidsmatig waren er niet onbelangrijke accentverschillen. Hij was veel minder Beneluxgericht en pro-Europees dan ik. Zoals zovele Nederlandse politici was hij veel meer afgestemd op Londen. ‘Dat is mijn rol’, zei hij mij. ‘Ik moet dat doen.’ Niet zelden nam hij initiatieven in bevolen dienst. Hij was ongeveer de enige die goede contacten onderhield met Thatcher en dikwijls kreeg hij de opdracht haar te overtuigen. Zijn relatie met Kohl was ronduit tweeslachtig. Kohl steunde in grote mate op Lubbers als christendemocraat die het goed voorhad met Europa. Dat is herhaaldelijk gebleken, onder meer in Maastricht. Maar in de discussie omtrent de Duitse hereniging botsten ze frontaal, zoals ik eerder heb beschreven. Kohl is dat nooit vergeten. Dat bleek toen Lubbers commissievoorzitter wilde worden in 1994, maar ook toen hij zich kandidaat stelde als secretaris-generaal van de Navo. Telkens had hij de steun van de Britten, maar haalde hij het niet.Ga naar eind277 Na 1998 kon Lubbers Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties worden. Eindelijk had hij die internationale func- | |
[pagina 631]
| |
tie, maar nu werd zijn extrovertheid hem fataal. Hij omarmt iedereen. Ik heb het nooit anders geweten sinds ik hem begin jaren tachtig leerde kennen. Het was eind 2005 zelfs nog te zien in één van de uitzendingen van het Nederlandse televisieprogramma Nova. In Genève is hij daarvan het slachtoffer geworden. Ik blijf niettemin overtuigd van zijn integriteit.
Idem voor Andreotti, wiens reputatie om andere redenen te grabbel is gegooid. Jarenlang is hij achtervolgd door justitie, maar steeds is hij vrijgesproken. Zijn bijdrage aan het welslagen van de IGC's die hebben geleid tot de Eenheidsakte en het Verdrag van Maastricht staat onomstotelijk vast. Hij kende de knepen van het vak, want hij draaide al sinds de jaren zeventig mee in de Italiaanse politiek, als minister en premier. Andreotti is uitermate intelligent, een overtuigd Europeaan en vindingrijk, mysterieus en intrigerend. Naar verluidt staat hij elke ochtend om 4 uur op, gaat hij naar de mis en schrijft hij voortdurend. Dat laatste kan ik beamen. Tijdens de vergaderingen van onze fractie in het Europees Parlement zat hij voortdurend te schrijven. Ondanks zijn hoge leeftijd is hij nog steeds zeer aanwezig in de Italiaanse politiek en media. Hij is een ware overlever. | |
Mijn strijd om BrusselAlleen in de kwestie van de zetel van het Europees Parlement steunde Andreotti mij niet ten volle. Lubbers trouwens ook niet. Ik heb al geschreven dat ik mij in 1981 voor een eerste keer verzette tegen de definitieve vestiging van het Europees Parlement in Straatsburg. Het samen gevestigd zijn van de Commissie, het Parlement en de Raad heb ik steeds verdedigd als een absolute noodzaak, afgezien nog van de stelselmatige verhuis naar Straatsburg, de praktische problemen, de kostprijs van een nieuw parlementsgebouw in Straatsburg, enzovoort. Ik pleitte steeds voor een andere, belangrijke rol voor Straatsburg. Maar dat was niet naar de oren van de Fransen. Zoals gezegd bracht Mitterrand Straatsburg opnieuw op de agenda in de loop van 1990.Ga naar eind278 Op de Europese Raad van Dublin was beslist dat het Italiaans voorzitterschap een ‘definitief voorstel’ tegen de Europese Raad van oktober moest uitwerken. In afwachting ontving ik op 17 september 1990 een | |
[pagina 632]
| |
afvaardiging van de Belgische Europarlementsleden die mij inlichtten over een felle anti-Belgische polemiek in Straatsburg. Als reactie liet ik uitschijnen dat ik mijn vetorecht zou gebruiken als de status van Brussel in gevaar zou komen. Maar de Italianen ondernamen weinig of niets dat tot een oplossing zou kunnen bijdragen. Dat Andreotti en minister van Buitenlandse Zaken Gianni de Michelis openlijk hun voorkeur hadden uitgesproken voor Straatsburg, hielp de zaken ook niet echt vooruit! De passage over de zetel van het Parlement werd uit de ontwerpconclusies geschrapt en de kwestie kwam niet eens op de agenda. Op de tweede Raad van Rome in december werd een eerste poging gedaan een ruimer zetelakkoord tot stand te brengen: de Commissie en Raad zetelen te Brussel, met uitzondering van de raadszittingen in april, juni en oktober, die in Luxemburg plaatsvinden; en het Parlement zetelt te Straatsburg, dit omhelsde alle plenaire zittingen behalve de commissies, de werkgroepen en het secretariaat, die op een andere plaats konden worden gevestigd. Door mijn weigering toe te geven, kwam er geen akkoord uit de bus. Ik voelde mij in mijn onverzettelijkheid gesteund door het Parlement, dat vlak voor de Top van Rome een resolutie had goedgekeurd waarin werd gepleit voor één zetel voor Parlement, Raad en Commissie. Voor de goede verstaanders: Brussel! Mitterrand was allesbehalve opgezet met mijn stugge houding. Na afloop van de Top opperde hij tijdens zijn persconferentie dat als Straatsburg werd aangevochten als zetel voor het Europees Parlement, waarom dan ook niet Brussel aanvechten als zetel van de Commissie? Strijdlustig voegde hij eraan toe dat hij voorstander was van een groepering van de instellingen. Maar als dat niet Straatsburg was, dan ook Brussel niet. Hij sloot af door aan te kondigen dat hij Straatsburg zou blijven verdedigen zonder evenwel te beweren dat dit de hoofdstad van Europa was. Waarvan akte. Inderdaad, de Franse campagne hield aan. Zo ontving ik andermaal op Stuyvenberg Elisabeth Guigou, de Franse minister van Europese Zaken, op 30 mei 1991. Er werd bovendien beweerd dat ik in ruil voor een hoge Europese functie - het voorzitterschap van de Commissie bijvoorbeeld - bereid zou zijn mijn verzet te staken. Zo verklaarde althans Europarlementslid Ernest Glinne. Het gerucht dat het voorzitterschap zou worden afgekocht met het opgeven van Brussel als zetel van het Europees Parlement, was | |
[pagina 633]
| |
ronduit schandalig! Nooit heb ik zoiets overwogen. Wie wil vechten voor Brussel als hoofdstad van Europa moet een vrij man zijn, hij moet geen ambities koesteren om voorzitter van de Commissie te worden.
De zetelkwestie bleef onopgelost en werd doorgeschoven naar het Nederlandse voorzitterschap. Lubbers had een systeem uitgewerkt waarbij de zetel definitief in Straatsburg zou worden gevestigd op voorwaarde dat er enkele concessies aan Brussel zouden worden gedaan. In een brief had Lubbers dit aan Mitterrand voorgesteld. Lubbers had een soort koehandel op het oog waarbij hij naar Franse steun hengelde voor de kandidatuur van Amsterdam als zetel van de op te richten Europese centrale bank. Of Mitterrand Amsterdam zou hebben gesteund, tegen Frankfurt in, is zeer twijfelachtig, maar toen de brief uitlekte was het compromis doodgeboren. Voor België was het immers onaanvaardbaar dat Lubbers als EG-voorzitter een akkoord uitwerkte zonder consultatie van Brussel. Staatssecretaris voor Europese Zaken Anne-Marie Lizin haalde zwaar uit naar Lubbers en opperde dat België dan maar zijn veto moest gebruiken. Ikzelf hield vast aan het status-quo van Maastricht, de overgangsmaatregel uit 1981, il n'y a que le provisoire qui dure, en hamerde op het respect voor de wens van het Parlement. Op de Top van Maastricht, tijdens het diner, weigerde ik het compromisvoorstel van Lubbers te bespreken, dat dus wel al de goedkeuring wegdroeg van Mitterrand. Kohl volgde de Fransen. Andere regeringsleiders waren voor Brussel, hielden vast aan het status-quo of namen geen positie in. In het voorstel van Lubbers zou het Parlement zijn normale maandelijkse zittingen in Straatsburg behouden. Andere voltallige zittingen zouden in Brussel plaatsvinden, naast de commissies die als verworven werden beschouwd. Ikzelf speelde hoog spel door de erkenning van Brussel als definitieve zetel van het Parlement te eisen, wegens de andere instellingen in Brussel en uit respect voor de wens van de parlementsleden zelf. Dit had tot gevolg dat het ganse zeteldebat werd geblokkeerd. In Maastricht werd over geen enkele zetel een akkoord bereikt omdat Lubbers had gerekend op een packagedeal tussen meerdere lidstaten. Diplomaten twijfelden aan de hardnekkigheid waarmee ik aan mijn standpunt vasthield en de effectiviteit van mijn strategie. Door zo hoog in te zetten zou Brussel weleens alles kunnen verliezen. | |
[pagina 634]
| |
Het voorstel van Lubbers bleef uiteindelijk overeind in de oplossing die op de Top van Edinburgh op 11 en 12 december 1992 uit de bus kwam. Sindsdien vinden in Straatsburg de twaalf periodes van maandelijkse plenaire zittingen plaats, de begrotingssessie inbegrepen. Extraplenaire zittingen, alsook vergaderingen van de parlementaire commissies en de politieke fracties vinden plaats in Brussel. Het gros van het Secretariaat blijft gestationeerd in Luxemburg. Principieel hebben de Fransen gelijk gekregen, praktisch gebeurt alles in Brussel. Dat Dehaene actief heeft meegewerkt aan een breed zetelakkoord waarin Brussel haar ambitie opgaf om definitief de zetel van het Europees Parlement te worden, heeft zeker bijgedragen tot het succes van zijn kandidatuur voor het voorzitterschap van de Europese Commissie anderhalf jaar later. Ik ben ervan overtuigd dat wat ik voordien had gezaaid, Dehaene toen kon oogsten. Zonder mijn strakke houding zouden we zeker onder de voet zijn gelopen. | |
TussenbalansOndanks de hobbelige weg naar Maastricht, kan de periode 1989-1991 voor de EVP als uiterst succesvol worden beschouwd. Door de aanwezigheid van talrijke EVP-regeringsleiders aan de onderhandelingstafel en hun onverdroten en eensgezinde inzet voor de uitbouw van een federaal Europa is het Verdrag van Maastricht op vele vlakken schatplichtig aan de voorstellen en de ideeën van de EVP. Het gros van de objectieven zoals we die ons hadden vooropgesteld tijdens de EVP-top in Den Haag op 6 december 1991 werden gehaald: de verdragsrechterlijke erkenning van Europese politieke partijen; de gelijktijdigheid van het mandaat van het Europees Parlement en de Europese Commissie; de investituur van de Commissie door het Parlement; de uitbreiding van de communautaire bevoegdheden; de medebeslissingsprocedure; een onafhankelijke Europese centrale bank; een raadgevend Comité van de Regio's; een aanzienlijke uitbreiding van de meerderheidsstemming; enzovoort.Ga naar eind279 Sommige objectieven werden niet gehaald, zoals de eenheidsstructuur, het avis conforme en de afbouw van de unanimiteit inzake buitenlands beleid. De nieuwe Unie had nog geen federale structuur, ondanks de ver- | |
[pagina 635]
| |
ankering van het subsidiariteitsprincipe. De clausule dat het nieuwe verdrag ten laatste in 1996 moest worden herzien, zette de deur op een kier voor een versterking van de politieke unie.
Met de Top van Maastricht kwam, wat mij aanging, een einde aan een lange reeks van Europese Raden. De ceremonie waarin op 7 februari 1992 door de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën het nieuwe verdrag werd ondertekend, was mijn laatste buitenlandse optreden als eerste minister van België. Maar met de ondertekening van het nieuwe verdrag waren de problemen verre van opgelost. Omdat de ratificatie allesbehalve van een leien dakje liep, werd het Verdrag van Maastricht al in het najaar van 1992 zelf een probleem. Sterker, sinds Maastricht worden de fundamenten van de Europese integratie betwist. Vooral de negatieve referenda zwengelden de discussie over het democratisch deficit van de Unie sterk aan. Ook al was ik geen lid meer van de Europese Raad, de Europese dossiers lieten me niet los. Ik bleef ze opvolgen, tot op de dag van vandaag, als voorzitter van de EVP. Aldus zette ik mijn Europees engagement verder en bleef ik van nabij betrokken bij de verdere uitbouw van het Europese integratieproces. |
|