De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 500]
| |
28
| |
[pagina 501]
| |
onmiddellijke omgeving van Mobutu en werd wegens zijn witte haardos ‘le grand chef blanc’ genoemd. De aanwezigheid van de blonde Belgische vrouw die hem daar overal vergezelde, was kennelijk niet vreemd aan zijn succes. Mijn eerste verblijf in Zaïre zorgde voor beroering in regeringskringen omdat Pierre Descamps mij tijdens de feestelijkheden in het sportstadion had toevertrouwd dat de eventuele liberale steunverlening aan de gewestvorming afhankelijk was van de vorming van een tripartite. Leburton kon volgens de liberale voorman het best zo'n coalitie leiden. Toen ik hem echter duidelijk maakte dat dit op een veto van mijn partij zou stuiten, had Descamps de naam van De Saeger gesuggereerd, en in tweede orde die van Tindemans. Ook de socialistische partijvoorzitters hadden die boodschap van Descamps te horen gekregen. De gesprekken waren bekend geraakt bij de talrijk aanwezige journalisten en begonnen vervolgens in België een eigen leven te leiden. Ik herinner me nog dat ik samen met Chabert in allerijl een brief aan premier Gaston Eyskens opstuurde om hem de ware toedracht van dit ‘complot van Kinshasa’ tegen zijn regeling te verduidelijken. Verder is mij van deze eerste reis het bezoek aan Le Vatican bijgebleven. Op aanraden van een gerespecteerde pater scheutist waren we met de CVP-delegatie op een avond afgezakt naar de dancing. De pater maakte er ons op attent dat de zwarte dames er vrij ondernemend waren. En dat waren ze inderdaad. We waren amper binnen of we werden allemaal uitgenodigd op de dansvloer. Ook ik, de onervaren danser. Maar dat was geen probleem. ‘Je vais te conduire’, zei mijn danspartner kordaat en dat deed ze ook. Toen we aanstalten maakten om te vertrekken, moedigde de pater ons aan om onze danspartners mee te nemen naar onze kamers. ‘Geen sprake van!’ riep ik ontsteld. De pater antwoordde laconiek: ‘Ze zullen nogal ontgoocheld zijn.’ Ook dat verhaal drong door tot België en ik moest ons Vaticaans avontuur achteraf aan Jos De Saeger gaan verantwoorden. | |
‘Ik hou van dit land’Mijn tweede reis naar Zaïre maakte ik begin maart 1981. Het was mijn eerste officiële buitenlandse reis als regeringsleider. Ofschoon de budgettaire | |
[pagina 502]
| |
toestand in eigen land de pan uit swingde, achtte ik het toch van kapitaal belang om naar Zaïre te reizen om er onze relaties met het land te normaliseren. Toen ik voet op Afrikaanse bodem zette, had ik nooit kunnen vermoeden dat ik drie weken later verplicht zou worden tot ontslag, nadat mijn noodzakelijk herstelplan door de socialistische coalitiepartner was afgewezen. De contacten met president Mobutu en met mijn ambtgenoot Nguza Karl I Bond verliepen in een hartelijke sfeer. De frictiepunten waren zoals vaak persoonlijk gekleurd. De Zaïrese leiders begrepen niet dat wij de Zaïrese opposanten in Brussel de mond niet konden snoeren en ze hadden helemaal geen begrip voor de houding van SP-voorzitter Van Miert, die de afzetting van dertien Zaïrese parlementsleden fel had afgekeurd. Karl I Bond wees er mij herhaaldelijk op dat de belediging van een bevriend staatshoofd in zijn en mijn land een inbreuk op de wet betekende. Toch had ik de indruk dat onze gesprekken over samenwerking, investeringen en militaire adviseurs een nieuwe start in de Belgisch-Zaïrese betrekkingen konden inluiden. De Zaïrese gevoeligheden kennend en hun hunker naar een aanmoedigend woord, improviseerde ik bij een bezoek aan de krachtcentrale van Inga een warme toespraak. Voor een publiek van lokale chefs, ingenieurs, technici, missionarissen en een bisschop, zei ik: ‘Ik hou van dit land, zijn volk en zijn leiders.’ Ik voegde eraan toe dat een oprechte en loyale samenwerking tussen België en Zaïre meer dan ooit nodig was, ‘misschien nog meer voor ons, dan voor u Zaïrezen’. Mijn andere toespraken waren minutieus voorbereid door ons departement van Buitenlandse Zaken en gereviseerd door onze ambassadeur in Kinshasa. Maar hier in Inga liet ik mijn hart spreken. De later zo omstreden zin was zo goed in mijn geheugen ingeprent dat ik hem ook neerpende in het gastenboek van de waterkrachtcentrale. En met opzet had ik het woord ‘dirigeants’ in het meervoud geschreven. Het was dus helemaal geen verheerlijking van de leider, maar ook een gebaar ten aanzien van Nguza Karl I Bond en de vele lokale chefs die ik had ontmoet. Achteraf probeerde men mijn ‘liefdesverklaring van Inga’ toe te schrijven aan de Congolese hitte of aan de emotionaliteit die elke onervaren evenaarbezoeker overvalt. Tevergeefs werd er druk op mij uitgeoefend om er afstand van te nemen. En terug in België kreeg ik van de Vlaamse socialisten de volle lading. Er volgden zelfs interpellaties. Toch beklemtoonde | |
[pagina 503]
| |
ik in een televisieconfrontatie op 15 maart dat ik die verklaring niet in eigen naam, maar wel als regeringsleider had afgelegd. ‘Zaïre heeft een politiek regime dat anders is dan het onze. Zijn leiders zijn stuk voor stuk mensen die op mij zijn overgekomen als vrienden van ons land, die ons land beschouwen als hun tweede vaderland. Ik beschouw ook president Mobutu als een vriend van ons land.’ | |
Het schuldendossierBijna acht jaar later, in oktober 1988, ging ik opnieuw naar Zaïre om Mobutu te ontmoeten en weer keek de Vlaamse socialistische regeringspartner kritisch toe. Van 1982 tot 1987, de hele regeerperiode met de liberalen, was het Zaïrebeleid geen onderwerp van politieke strijd binnen de coalitie geweest. Vicepremier Jean Gol was een groot voorstander van een hechte samenwerking en Herman De Croo was zelfs intiem bevriend met Mobutu. Mijn minister van Buitenlandse Zaken Tindemans en ikzelf onderhielden goede relaties met de Zaïrese leiders. Aan Franstalige socialistische kant gaven Leburton en Simonet nog de toon aan. De nieuwe generatie Vlaamse socialisten met Karel Van Miert, Louis Tobback en Luc Vandenbossche gooiden het roer daarentegen volledig om. Ze zetten een partijcongres op stelten omdat er een vertegenwoordiger van Mobutu's partij was uitgenodigd en lieten zich voor hun politiek inspireren door de gauchistische ‘Zaïrekenner’ Ronald Vanden Bogaert. Ik ontmoette president Mobutu in die periode geregeld als hij op bezoek kwam bij de koning of besprekingen wilde voeren in de Lambermontresidentie. De huismeester Gaston moest dan telkens de roze champagne in de koelkast zetten. Ik herinner me ook nog gesprekken met hem in zijn luxueuze kasteeltje Fond Roy ten zuiden van Brussel. Hiermee bedoel ik echter niet dat onze betrekkingen rimpelloos verliepen. De berichten over schendingen van mensenrechten en over corruptie in presidentiële en regeringskringen werden steeds concreter. De Belgische investeerders waren wat kopschuw geworden sinds de Zaïrisering van de jaren zeventig en de verloedering van de infrastructuur van het land. Tijdens mijn wekelijkse audiënties met de koning merkte ik ook dat het staatshoofd zich steeds meer distantieerde van Mobutu. Bij zijn laatste | |
[pagina 504]
| |
bezoek aan Zaïre eind juni 1985, ter gelegenheid van 25 jaar Zaïrese onafhankelijkheid, legde de koning overigens - onder invloed van zijn kabinetschef Van Ypersele - sterk de nadruk op de eerbiediging van de universele mensenrechten, tot zichtbaar ongenoegen van de Zaïrese machthebbers.Ga naar eind223 Ik bleef ervan overtuigd dat onze relaties met Zaïre slechts konden winnen bij een goede verstandhouding op het hoogste vlak. Op zondagavond 30 oktober 1988 landde ik samen met minister van Buitenlandse Zaken Tindemans op de internationale luchthaven van Gbadolite. Het was mijn eerste overweldigende kennismaking met de luxueuze stad die president Mobutu in de noordelijke Zaïrese jungle voor zich had laten optrekken. De luchthaven was zo toegerust dat zelfs de Concordes er konden opstijgen en landen. De ontvangst was zeer hartelijk. Mobutu noemde mij bij herhaling zijn vriend, maar werd nors zodra het gesprek bij de schuldherschikking belandde. Niet zonder moeite had ik de socialistische coalitiepartner er kunnen toe brengen om de schuld van staat tot staat, geraamd op 5 miljard frank (125 miljoen euro), te verminderen met één vijfde. Verder kon ik de voor Zaïre voordeligste formule voorstellen om de commerciële schulden, geraamd op 17 miljard frank (425 miljoen euro), te herschikken over een periode van 25 jaar met een uitgestelde terugbetaling tot het vijftiende jaar. Bovendien mocht de terugbetaling geheel of gedeeltelijk gebeuren in de plaatselijke munteenheid en zou ze onmiddellijk worden gestort in een reconversiefonds ten behoeve van Zaïre. Over allerlei andere schulden in verband met Sabena, telefonie, terugbetaling van nationaliseringen en onbetaalde huren en facturen, samen nog eens goed voor 17 miljard frank (425 miljoen euro), zou België met de grootste welwillendheid onderhandelen. Mobutu scheen ons niet gering gebaar maar matig te appreciëren. ‘Mijnheer de eerste minister,’ zo klonk het cynisch. ‘Wij staan klaarblijkelijk bij u in het krijt voor 40 miljard frank (1 miljard euro) en daarvan schrapt u één miljard (25 miljoen euro). Merci beaucoup.’ En hij ging door: ‘Maar Canada heeft ons vorig jaar de complete schuld van 1,5 miljard (37,5 miljoen euro) kwijtgescholden en de Duitse Bondsrepubliek heeft beloofd de spons te vegen over onze bilaterale schuld van 25 miljard (625 miljoen euro). En weet u, dat zijn landen die ons nooit hebben gekoloniseerd.’ | |
[pagina 505]
| |
Ik probeerde Mobutu uit te leggen dat ons gebaar veel groter was dan een miljard. Ik verduidelijkte dat de terugbetalingen uiteindelijk Zaïre ten goede kwamen en dat ik het parlement zou vragen ook de last van de commerciële schulden, gedekt door de Delcrederedienst, zo licht mogelijk te maken. Ik wees ook op de pleidooien van ministers Tindemans en Geens bij de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank om meer soepelheid te betonen tegenover Kinshasa. Maar Mobutu wilde hierover geen discussie aangaan: ‘Dat is mij allemaal te ingewikkeld. Ik hou van duidelijke afspraken zonder achterpoortjes.’ Zoals vaker gebeurde, speelde bij de verongelijkte. In zijn lange monoloog zat heel wat bittere kritiek op ons koloniaal verleden: ‘De pers in uw land heeft het vaak over de schendingen van de mensenrechten. Toen ik in juli 1950 als rekruut bij het Congolese leger in dienst kwam, duurde het geen acht dagen of ik kreeg van uw landgenoten al acht zweepslagen omdat mijn muts niet goed op mijn hoofd stond. Schendingen van mensenrechten, in die periode was het schering en inslag. Het is wel opvallend dat de westerlingen de rechten van de mens pas hebben uitgevonden nadat ze uit hun kolonies waren gejaagd. En de gevangenissen die jullie hier hebben gebouwd krijg ik als “schender van de mensenrechten” niet eens vol!’ Ik vond geen onmiddellijke repliek en om de spanning weg te nemen bracht ik een toost uit, waarin ik namens België uiting gaf aan de gevoelens van solidariteit en complementariteit tussen twee bevriende en onafhankelijke landen. Het schuldenvraagstuk werd verwezen naar technische werkgroepen. Het slotcommuniqué vermeldde dat ik Mobutu huldigde voor de bemiddelende rol die hij had gespeeld in het etnisch conflict in Burundi en in het vredesoverleg over zuidelijk Afrika. ‘Zaïre van zijn kant is er de Belgische regering dankbaar voor dat deze heeft beslist voor een periode van tien jaar af te zien van de vervaldata voor de schulden van staat tot staat, een beslissing die zal worden ondersteund door nieuwe maatregelen met betrekking tot de gewaarborgde commerciële schulden.’ Verder heette het ‘dat België kennis heeft genomen van de Zaïrese gevoeligheden met betrekking tot het schuldprobleem en dat met deze gevoelens rekening zal worden gehouden.’ | |
[pagina 506]
| |
Mobutu voelt zich beledigdNauwelijks was dit communiqué bekend of Guy Verhofstadt, die zich in de oppositie tot schaduwpremier had uitgeroepen, hekelde onze houding in Zaïre en schreef de moeilijkheden toe aan een gebrek aan voorbereiding en eensgezindheid binnen de regering. Verhofstadts optreden ging in tegen alle toenmalige gebruiken. De oppositie levert geen kritiek op een regeringslid terwijl die aan een ander land een officieel bezoek brengt. Overigens liet Mobutu ons fijntjes weten dat hij de liberale kritiek niet begreep na al de ‘gestes’ die hem waren gevraagd door vooraanstaande liberalen. Tijdens dezelfde reis bezocht ik ook Kisangani. Een groter contrast met Gbadolite was nauwelijks denkbaar. Gbadolite was een keurig onderhouden kunstmatige stad in het oerwoud. Kisangani, het voormalige Stanleystad, leek eerder een stad in verval waarvan het oerwoud zich opnieuw meester maakte. Ik sprak er de Belgische gemeenschap toe en ik benadrukte dat mijn gevoelens voor het land, zijn leiders en zijn volk niet waren veranderd. Tegen de journalisten zei ik: ‘Wat ik voel voor dit land is een heel grote vriendschap, zo niet liefde. Wat we hier meemaken, bevestigt ten volle alle redenen om van dit land te houden. Dus daar neem ik niets van terug.’ Mijn uitspraak werd in de pers geïnterpreteerd als een herhaling van de ‘liefdesverklaring van Inga’ en uiteraard lokte het de te verwachten reacties uit bij de SP. Minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback smaalde in Le Soir: ‘Tout le monde a les amours qu'il peut’.Ga naar eind224 PS-voorzitter Spitaels peroreerde dat voor elke frank die naar Zaïre ging er ook een extra frank naar de politieagenten, de postbodes en de ambtenaren moest gaan. Louis Vanvelthoven meende dat mijn gevoelens in schril contrast stonden met de algemeen geldende opvatting dat het Zaïrese regime verantwoordelijk was voor het immense probleem van corrupties, sociale ontreddering en economische achteruitgang. In de daaropvolgende interpellaties waarschuwden de socialisten dat de kwijtgescholden schulden niet zouden bijdragen tot de verbetering van het lot van de gewone Afrikaan, maar wel tot de verrijking van de machthebbers. Ook van onze ontwikkelingshulp zouden ze overigens nu al een deel voor zichzelf afromen. Ik wist dat Mobutu deze verwijten opnieuw zou interpreteren als een belediging. De Zaïrese president klaagde in onze gesprekken immers voort- | |
[pagina 507]
| |
durend over wat de Belgen zegden en schreven. Soms pruilde hij als een onvolwassen kind omdat hij niet de eer had gekregen waarop hij meende recht te hebben. Zo had ik eens nagelaten om hem te feliciteren met een of andere geslaagde bemiddelingspoging in Afrika. Hij stuurde zowaar zijn ambassadeur naar mijn kabinet om daarover zijn beklag te doen. En maanden later herinnerde hij me nog eens aan mijn zogeheten vergetelheid. Begin december, nauwelijks een maand na mijn terugkeer uit Zaïre, kwam de gevreesde reactie. Eerst kondigde Zaïre aan dat het land aan de verlichting van zijn schuld verzaakte en dat president Mobutu al zijn Belgische bezittingen aan de Zaïrese staat schonk. Enkele dagen later ging de Zaïrese eenheidspartij nog een stap verder. Iedere Zaïrees met bezittingen in België moest ze voor het einde van het jaar hebben verkocht. Alle Zaïrezen die in België studeerden moesten het land tegen het einde van het academiejaar verlaten. Een hoge Zaïrese delegatie zou in België ophelderingen komen vragen en geven. De dreigementen leken mij eerder symbolisch, dus reageerde ik vrij koel. Ik zei dat Zaïre geen enkel verwijt maakte aan het adres van de Belgische regering, maar zich wel beledigd voelde door bepaalde commentaren van pers en parlementsleden. Ik zei ook dat ik met belangstelling uitkeek naar de komst van de delegatie onder leiding van Kamanda wa Kamanda, de secretaris-generaal van de Revolutionaire Volksbeweging MPR. Een week later, tijdens een opgemerkt televisieoptreden, bevestigde Kamanda plechtig dat het geld van de Belgische belastingbetaler niet werd verduisterd door de Zaïrese leiders en dat er bovendien meer geld van Zaïre naar België stroomde dan omgekeerd. Hij toonde zich bijzonder trots dat minister Tindemans en VBO-baas Raymond Pulinckx hem op dit punt niet tegenspraken. Om de gemoederen verder te bedaren, telefoneerde ik naar Mobutu en liet ik Tindemans vertrekken naar de Zaïrese hoofdstad. Veel scheen dat echter niet te helpen, want begin 1989 kwam er een nieuw Zaïrees offensief. De aanval was deze keer gericht tegen de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Zaïre eiste dat het oude geschillendossier van voor de onafhankelijkheid, de beruchte contentieux, opnieuw zou worden geopend. Een Zaïrees minister dreigde bovendien alle Sabenavluchten naar Kinshasa te verhinderen en voegde de daad bij het woord door twee Sabenalandingen te verbieden. | |
[pagina 508]
| |
Namens de regering verwierp ik op 14 januari alle beschuldigingen en ik zei bovendien dat er geen sprake was de oude koloniale contentieux te heropenen. Aan La Libre Belgique vertrouwde ik op 18 januari toe dat ik bleef geloven in onze opdracht aan de evenaar, dat Zaïre onze opening op de wereld was, en dat zonder de beledigende verklaringen in het Belgisch parlement van zowel socialisten als liberalen, de crisis niet zou zijn uitgebroken. | |
De brokken lijmenEr volgde een bewogen periode waarin ik probeerde om de relaties tussen onze landen enigszins te normaliseren. Tindemans vertrok eind januari opnieuw naar Zaïre op aanraden van Nguza Karl I Bond, inmiddels minister van Buitenlandse Zaken. Ook de nieuwe ambassadeur, Jean-Pierre Kimbulu, had hierop aangedrongen tijdens een vertrouwelijk onderhoud met mezelf en Tindemans op mijn appartement in Oostduinkerke. Deze missie was blijkbaar wel succesvol, want op 28 januari 1988 verklaarde Tindemans dat er sprake was van een ontspanning in de relaties tussen beide landen, dat de problemen met Sabena gunstig evolueerden en dat we ons zelfs in een periode van normalisering bevonden. Maar nauwelijks was Tindemans opnieuw in België of het Zaïrese persbureau AZAP, volledig gecontroleerd door Mobutu, kondigde aan dat in Zaïre een grootscheepse informatiecampagne zou worden gehouden om ‘een bevolking die grotendeels uit jongeren bestaat, een zo nauwkeurig mogelijk beeld te geven van de aard en de omvang van de uitbuiting en plundering waaraan hun land tientallen jaren onderworpen was.’ De campagne zou worden gevoerd onder het motto ‘Van Leopold II tot Boudewijn I’ en was in feite een reactie op de Belgisch-Amerikaanse documentaire over het fortuin van president Mobutu die de RTBf had uitgezonden. 's Anderendaags deed Mobutu er nog een schepje bovenop. In reactie op mijn verklaring dat er in de gegeven omstandigheden geen Belgisch-Zaïrese rondetafelconferentie kon worden gehouden, dreigde Mobutu de volledige Belgisch-Zaïrese contentieux voor te leggen aan het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag. Hij noemde het bovendien een provocatie dat de RTBf had besloten om een beledigende film uit te zenden op een | |
[pagina 509]
| |
ogenblik dat Tindemans pleitte voor een periode van kalmte in de Belgisch-Zaïrese betrekkingen. | |
Cannes-Dakar-Parijs-RabatDe escalatie van ons geschil met Zaïre kreeg internationale belangstelling. Op vraag van Mobutu stelde de Marokkaanse koning Hassan II voor om te bemiddelen tussen beide landen. Op 6 februari 1989 kreeg ik onverwachts telefoon van Mobutu. Hij nodigde me uit in zijn woning te Cannes. Ik werd hartelijk ontvangen, en Mobutu toonde zich erg tevreden omdat de RTBf had besloten om de controversiële documentaire over zijn vermeend fortuin geen tweede keer uit te zenden. We spraken af dat we zouden trachten de gemoederen te bedaren om in alle stilte de rondetafelconferentie voor te bereiden. Mijn volgende ontmoeting met Mobutu had ik in Dakar ter gelegenheid van de top van de francofone landen, waar ik was vergezeld van mijn socialistische vicepremier Philippe Moureaux. Het onderhoud op initiatief van de Marokkaanse bemiddelaar verliep bijzonder positief. Ik liet uitschijnen dat we inzake schuldherschikking allicht verder konden gaan dan zes maanden geleden in Gbadolite. Wat de staatsleningen betrof kon een volledige kwijtschelding worden overwogen en voor de gewaarborgde handelsschuld was de regering bereid een betekenisvolle inspanning te leveren. Moureaux sprak me niet tegen. Mobutu zou achteraf vaak naar dit gesprek refereren als ‘l'esprit de Dakar’ en het interpreteren als een engagement om alle schulden kwijt te schelden.
In juni 1989 moest ik mijn regering herschikken na de verkiezing van Leo Tindemans tot Europees Parlementslid. Volgens afspraak werd Mark Eyskens de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken en moest hij voortaan het tumultueuze Zaïredossier onder controle trachten te krijgen. Op 15 juli, in vol begrotingsberaad, werd ik vanuit Parijs opgebeld door de Zaïrese minister van Buitenlandse Zaken Nguza Karl I Bond, die de hele dag met Mark Eyskens had onderhandeld over de concretisering van de afspraken van Dakar. Hij vertelde me dat Mobutu ook in Parijs was en | |
[pagina 510]
| |
dat een ontmoeting met hem mogelijk tot een definitief akkoord kon leiden. Ik vertrok onmiddellijk naar het appartement van de president op de Avenue Foch, waar Eyskens en Nguza Karl I Bond al aanwezig waren. Mobutu sprak me vrij nors toe: ‘Zij hebben me net verslag uitgebracht van hun besprekingen. Ik heb u niet veel te zeggen. Ik vertrek morgen naar Zaïre. Ik zal er iedereen die bij het probleem betrokken is bijeenroepen. Mijn standpunt is duidelijk: u bent onder de afspraken van Dakar gebleven. U bent gestopt op tien kilometer van Dakar. Welnu, wij zullen ook halt houden op tien kilometer van Dakar. Dit gaat een weerslag hebben op het niveau van onze vertegenwoordiging. Wij moeten de Marokkaanse bemiddelaar daarover informeren.’ Op de vraag van Eyskens waar die tien kilometer moesten worden gesitueerd, antwoordde Mobutu vaag: ‘De afspraak was dat België dit en dat zou doen en dat Zaïre als antwoord daarop zus en zo zou handelen. Dat was de afspraak. De eerste minister weet daarvan. Ook zijn medewerker Grauls was aanwezig bij de afspraken. Mijnheer Eyskens, ik meen te weten dat u pas sinds drie weken minister van Buitenlandse Zaken bent. Dat wilde ik kwijt. Het is de geest van Dakar die telt.’ Na alle moeite die ik me had getroost om de regering op één lijn te krijgen, vond ik Mobutu's verwijt wel erg brutaal en ik repliceerde vrij heftig: ‘Mijnheer de president, wij hebben in België wel degelijk gewerkt in de geest van Dakar. Wij stellen immers een annulation complète voor van de schuld die voortvloeit uit de leningen van staat tot staat. Deze maatregel geldt weliswaar voor dertien landen, maar Zaïre zal er het meest van genieten, voor ongeveer 5 miljard frank (125 miljoen euro). Bovendien heb ik in Dakar gesproken over een effort significatif inzake de handelsschuld. De vorderingen hiervan zijn in handen van de staat, de Nationale Delcrederedienst of van private verzekerden. Wij hebben daar in de regering over beraadslaagd. Wij stellen een kwijtschelding voor van één derde van deze handelsschuld, zowel in hoofdsom als in rentelast. Op de resterende twee derden passen wij de B-formule van Toronto toe, een herschikking over 25 jaar, met een gratieperiode van 14 jaar. U betaalt dus niets tot in 2003. De rente van de twee derden stort u in lokale munt in een Heraanwendingsfonds dat wij samen gaan beheren. Ik weet dat u ook gevoelig bent voor twee andere dossiers, met name KDL en de zaïrisering. Ook | |
[pagina 511]
| |
daar vegen we de spons over en betaalt u niets.’ Het dossier van de openbare schuld lag bij ons politiek het gevoeligst. ‘Mijn vicepremier Moureaux heeft na Dakar loyaal gehandeld. Wat de handelsschuld betreft ben ik even loyaal mijn verbintenis van Dakar nagekomen. Praktisch gezien is Zaïre 14 jaar vrijgesteld van elke verbintenis tot terugbetaling, dus tot in het najaar van 2003.’ Terwijl Eyskens nog enkele toelichtingen gaf, riep Mobutu het uit: ‘Grauls! Wat staat er in uw verslag?’ Grauls bevestigde daarop mijn versie van de gesprekken van Dakar. Mobutu reageerde onthutst: ‘Dat werd gezegd tijdens het eerste gedeelte van het onderhoud. Wat u nu zegt, is très grave. Het is het tweede gedeelte dat telt.’ Nguza Karl I Bond trad zijn president hierin bij: ‘Te Dakar werd gezegd dat Zaïre een volledige kwijtschelding van de staatsschuld zou krijgen. Wat de handelsschuld betreft werd overeengekomen dat de formule moest worden gevonden die het mogelijk zou maken dat Zaïre niets meer zou moeten betalen. Welke formule wordt gekozen is een zaak voor de Belgen. Wat voor ons telt is het resultaat, namelijk dat we geen enkele schuld meer hebben in deviezen.’ ‘U begrijpt toch dat er met onze formule geen schuldvorderingen meer op u bestaan’, benadrukte ik. Eyskens verduidelijkte mijn uitspraak en zei dat de Zaïrese stortingen in het Heraanwendingsfonds achteraf door henzelf zouden worden geïnd. Mobutu scheen het eindelijk te begrijpen maar pruilde nog: ‘Ik heb niet graag dat men mij de les spelt. Ook de Amerikanen hebben dat geprobeerd, maar dat is verleden tijd. Ik heb nota genomen van wat u hebt gezegd. Als dat de geest is aan Belgische zijde, dan zal dat ook zo zijn aan Zaïrese zijde. Wij moeten ons zo snel mogelijk aan tafel zetten in Rabat met de koning van Marokko.’ Hierop liet Mobutu champagne aanrukken en werd er een communiqué opgesteld: ‘De twee partijen hebben de basis gelegd voor een globaal akkoord dat aan de Marokkaanse bemiddelaar zal worden voorgelegd.’Ga naar eind225 Deze al met al succesrijke ontmoeting kreeg voor mij echter een onaangenaam staartje. Net voor mijn overhaast vertrek naar Parijs, had ik een medewerker gevraagd om mijn bezoek aan Mobutu, zoals voorgeschreven, te melden aan het Paleis. Dit was echter niet gebeurd. Ik moest dan ook een verbolgen koning Boudewijn trotseren. Met ingehouden woede zei hij | |
[pagina 512]
| |
me dat hij het helemaal niet kon appreciëren dat ik buiten zijn medeweten met het Zaïrese staatshoofd was gaan onderhandelen. Op 26 juli, de dag na de voorziene datum, ondertekenden we te Rabat een protocol van akkoord. Maar Kamanda wa Kamanda eiste plots een louter bilateraal akkoord. Een hele dag was er nodig om de Zaïrese delegatie ervan te overtuigen dat wij inzake het schuldendossier niet anders konden dan binnen het kader van zowel de Club van Parijs als van het IMF en de Wereldbank te blijven. De doorbraak kwam er eindelijk tijdens een nachtelijk diner bij koning Hassan, waar de Marokkaanse minister van Financiën Mohammed Berrada de voordelen voor Zaïre van zo'n multilaterale overeenkomst aan Mobutu verduidelijkte. De ondertekening zelf gebeurde in de sprookjesachtige troonzaal van het paleis van Rabat. In alle hoeken stonden onbeweeglijke, exotisch uitgedoste schildwachten met hellebaarden. Koning Hassan troonde met Mobutu en mij aan zijn zijde, op een verhoog met decimeters dikke tapijten. Het gedempte licht en de wierook deden me denken aan een kerk, en de voortdurend over en weer lopende hulpjes in lange witte kledij met fez leken wel misdienaars. Koning Hassan las een brief voor van koning Boudewijn, die zijn ‘vriend en broeder’ dankte voor zijn bemiddeling. Mobutu zei achteraf dat de problemen tussen beide landen in de stroom waren gevallen en ik sprak mijn hoop uit dat nu alles vergeten en vergeven was. In de regering hadden we achteraf verhitte discussies over de vraag op welke begrotingen we die vrijgevigheid voor Zaïre zouden inschrijven. Het grootste gedeelte zou komen van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking. Langzamerhand normaliseerden onze betrekkingen met Zaïre, ofschoon er vrij alarmerende berichten waren over een toenemende onderdrukking van de oppositie tegen Mobutu, die zowat overal de kop opstak. | |
Mobutu, geen vriendOm diplomatische redenen had ik Mobutu acht jaar voordien wel ‘een vriend van ons land’ genoemd, maar míjn vriend is hij nooit geworden. Bij momenten was hij echt arrogant en aan de telefoon behandelde hij mij altijd met een zeker dedain. Hij liet me aanvoelen dat hij zich als staats- | |
[pagina 513]
| |
hoofd en maarschalk verheven voelde boven een simpele eerste minister. Zelf deed hij zich voor als een strategisch denker. Hij was autoritair en militaristisch. Begrippen als persvrijheid, vrije meningsuiting en oppositie waren voor hem niet vanzelfsprekend. Mobutu zag zichzelf niet als een politicus, ofschoon hij een gewiekst politicus bij uitstek was. Elke ochtend luisterde hij naar de Belgische radio en vooral naar het persoverzicht van de RTBf. Hij telefoneerde vaak met Belgische politici zoals Herman De Croo, Jean Gol, Paul Vanden Boeynants, Henri Simonet en Edmond Leburton. Hij was zo uitstekend op de hoogte van de meanders van de Wetstraat. Hij schiep er genoegen in om al dan niet vermeende tegenstellingen te exploiteren en in de verf te zetten. Uit het geheime rapport-Blumenthal van de Wereldbank kon men trouwens afleiden dat de president met giften en materiële voordelen de goodwill van Belgische organisaties en personen afkocht. Mobutu regeerde over een land dat zich op de Europese kaart zou uitstrekken van Oostende tot Moskou, en toch hield hij zich persoonlijk bezig met kleine details zoals jachtpartijen of bouwtoelatingen voor bevriende Belgische politici. Ook organiseerde hij eens een verjaardagsfeest met meer dan vijfhonderd gasten voor een bevriend Belgisch journalist. Aanvankelijk hechtte Mobutu veel belang aan de goede betrekkingen met het Belgisch koningshuis. Maar de reeds bekoelde relatie met Boudewijn daalde helemaal tot onder het vriespunt met zijn dreiging een informatiecampagne te starten over de uitbuiting van Zaïre onder de Belgische koningen. De breuk werd onherroepelijk toen een Franstalige krant Mobutu een bastaard had genoemd en Mobutu daarop via zijn persbureau AZAP kordaat had gerepliceerd: ‘Aan het Belgisch Hof, bij de Saksen-Coburgs, daar waren pas bastaarden te vinden.’ Dat was een kolossale en onvergeeflijke flater. Ik liet dit Mobutu overigens duidelijk weten. De paleisdeur ging volledig dicht voor de Zaïrese president nadat hij een handgeschreven brief van de koning had bekendgemaakt. In augustus 1993 werd Mobutu, evenals Saddam Hoessein, geschrapt van de lijst met staatshoofden die op de begrafenis van Boudewijn werden uitgenodigd. Aan zijn vriend Francis Monheim vertrouwde Mobutu toe dat dit de grootste ontgoocheling van zijn leven was: ‘België heeft het Zaïrese volk daarmee diep beledigd. Boudewijn was tussen 1950 en 1960 immers staatshoofd van Kongo. Een echte schande!’Ga naar eind226 | |
[pagina 514]
| |
LubumbashiIn de nacht van 11 op 12 mei 1990 drongen presidentiële elitetroepen binnen op de universitaire campus van Lubumbashi. Daags voordien zouden de studenten ‘drie spionnen van de president’ hebben gemarteld en als vergelding werd op hen geschoten. Over het aantal doden bestond aanvankelijk grote onduidelijkheid. Zaïre gaf één slachtoffer toe, onze consul sprak van vijftig tot zestig doden. De kranten hadden het over ‘het bloedbad van Lubumbashi’, met meer dan honderd doden. Als reactie op de gebeurtenissen eiste SP-voorzitter Frank Vandenbroucke namens zijn partij de onmiddellijke opschorting van de akkoorden van Rabat, het stopzetten van de grote gemengde commissie voor ontwikkelingsprojecten, het bevriezen van elke lening van staat tot staat, de terugtrekking van onze ambassadeur, en de opschorting van de Belgische militaire coöperatie. Het werd me meteen duidelijk: de Vlaamse socialisten, die ons Zaïrebeleid steeds met lede ogen hadden aanzien en schoorvoetend met het akkoord van Dakar hadden ingestemd, zagen nu hun kans schoon om punten te scoren tegenover de publieke opinie. Op 25 mei besloot de regering om de voorbereiding van de werkzaamheden van de gemengde commissie, die voor 11 juni was samengeroepen, te schorsen in afwachting van meer duidelijkheid. Een internationale commissie zou de zaak onderzoeken. We bevroren een lening van staat tot staat voor 1989 en bovendien werd er afgesproken om geen enkele verbintenis voor 1990 aan te gaan. Pas een maand later kwam er hierop een woedende reactie van Mobutu, die het overigens ook in eigen land steeds moeilijker kreeg. Mobutu insinueerde dat België zijn vel wilde en zijn Uitvoerende Raad stelde een einde aan elke betaalde technische samenwerking ‘omdat België die hulp als een drukmiddel op de Zaïrese staat gebruikt’. Ook alle ngo's die door België werden gefinancierd moesten hun activiteiten stopzetten. Deze beslissing had een directe weerslag op 435 Abos-medewerkers, 250 vrijwilligers, 80 militairen en 1200 bursalen. In feite stortte ook de moeizaam opgebouwde Rabat-architectuur in elkaar en ontstond een nauwelijks te ontrafelen financieel kluwen. Half september liet Kimbulu, de ambassadeur in Brussel, me via Grauls weten dat de oorsprong van de crisis volgens Zaïre terug te brengen was tot | |
[pagina 515]
| |
een rivaliteit tussen de ministers Tobback en Eyskens, beiden Leuvenaars. Opiniepeilingen hadden hierbij, aldus Kimbulu, een grotere rol gespeeld dan de echte belangen van de beide landen. De ambassadeur meende dat minister Eyskens als gevolg hiervan geen geloofwaardigheid meer had in Zaïre. Meer nog, met Tindemans waren de contacten veel gemakkelijker geweest, ook binnen de entourage. De ambassadeur had naar eigen zeggen ook lucht gekregen van een anti-Zaïrese campagne op Buitenlandse Zaken.Ga naar eind227 Ik vermeld dit omdat het een typisch staaltje is van de toenmalige Zaïrese diplomatie: mensenrechten en eerlijke afspraken leken bijzaak, persoonlijke verhoudingen en complotten zouden onze verhoudingen bepalen. Enkele maanden later, op 24 november, liet Mobutu zelf iets van zich horen. In een interview met Gazet van Antwerpen en de BRT drong hij aan op een Belgisch initiatief om de betrekkingen met Zaïre weer vlot te trekken. Dat kon volgens hem door de werkzaamheden van de grote gemengde Belgisch-Zaïrese commissie opnieuw op te starten. Opmerkelijk was ook Mobutu's onthulling over de bekoelde verhouding met koning Boudewijn: ‘Ik betreur persoonlijk en zeer diep wat er is voorgevallen in de zeer vriendelijke relaties tussen koning Boudewijn en mezelf wegens de verwarring die de jongste maanden heerste.’ Ik reageerde op het interview door te stellen dat ik het zeer ongewoon vond dat het initiatief van België moest komen, en ik voegde eraan toe: ‘Ik hou niet van die stijl en ik herhaal dat normale relaties met Zaïre mogelijk zijn, maar dan moet er opheldering komen over Lubumbashi.’ Een half jaar later vroeg Zaïre in een nota van ambassadeur Kimbulu de terugkeer van de niet-gouvernementele ontwikkelingshulp naar Zaïre. Die vraag gaf echter opnieuw aanleiding tot getouwtrek binnen mijn regering. De socialisten verwierpen elk voorstel dat als steun aan het regime van Mobutu kon worden geïnterpreteerd. In Zaïre was inmiddels de Nationale Conferentie, een emanatie van alle politieke strekkingen, onder leiding van monseigneur Monsengwo, op zoek naar democratischere structuren voor het land. Ons antwoord luidde dan ook dat onze ngo's weer aan de slag konden als de Nationale Conferentie er openlijk om vroeg. In Zaïre speelde zich in de daaropvolgende weken een machtsstrijd af tussen Mobutu en de door de Conferentie aangewezen eerste minister Etienne Tshisekedi. Mobutu liet de huizen van aanhangers van Tshisekedi | |
[pagina 516]
| |
bestoken met bazooka's en in Kinshasa braken er rellen uit. Een burgeroorlog leek onafwendbaar. Op 25 oktober 1991 riep ik de ruim 2000 landgenoten in Zaïre op om zo snel mogelijk het land te verlaten en zich indien nodig te laten beschermen door de 800 Belgische para's die opereerden vanuit Brazzaville. We hadden een gedetailleerd evacuatieplan uitgewerkt, dat haast feilloos en zonder grote incidenten werd uitgevoerd. Het was mijn laatste beslissing als regeringsleider inzake Zaïre. De Belgische regering was immers gevallen over een communautair geladen dispuut over wapenexportlicenties. De Kamers waren ontbonden op 18 oktober, en in de verkiezingscampagne was er nauwelijks belangstelling voor onze gevluchte landgenoten. We gingen zelf naar een zwarte bladzijde in onze geschiedenis: de verkiezingen van 24 november 1991. |
|