De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 481]
| |
27
| |
[pagina 482]
| |
pen de radicale voorstellen van Willy Calewaert of Leona Detiège. In 1978 kwam daarin een eerste verandering toen Lucienne Herman-Michielsens, de voorzitster van de liberale vrouwen en gewezen kabinetsmedewerkster van minister Vanderpoorten, een relatief gematigd voorstel uitwerkte dat de brug moest leggen tussen de verschillende partijen. In het licht van de verdere geschiedenis moet ik toegeven dat de CVP destijds niet erg attent reageerde op die liberale tegemoetkoming. Integendeel, vooral in onze Senaatsfractie trad een verharding van het abortusstandpunt op, terwijl de publieke opinie veeleer toleranter werd. De afspraken tussen de procureurs-generaal om abortusmisdrijven niet te vervolgen, kon op een vrij grote instemming van de bevolking rekenen. Binnen de CVP ging men er tot diep in de jaren tachtig van uit dat de samenhang onder de coalitiepartners zo sterk was dat er nooit een meerderheid ten gunste van abortus zou ontstaan, zelfs geen alternatieve parlementaire meerderheid. | |
Lucienne Michielsens is CVP-obstructie moeSteeds meer liberalen, waaronder Herman-Michielsens, waren de jarenlange obstructie- en afhoudingsstrategie van de CVP ondertussen meer dan moe.Ga naar eind214 Vanaf 1985 deed zich echter een tweede kentering voor. Samen met de Franstalige socialist Roger Lallemand presenteerde Herman-Michielsens een zoveelste compromis: tijdens de eerste vijftien weken van de zwangerschap - twaalf weken in een latere tekst - zou de abortus op verzoek van de vrouw mogen worden uitgevoerd; in de daaropvolgende weken zou de zwangerschap slechts mogen worden afgebroken onder bepaalde voorwaarden en mits er toezicht is. Het voorstel, dat werd ingediend op 6 april 1986, verkreeg de steun van de socialisten, de meeste liberalen, de groenen en het FDF. Ook enkele PSC'ers en VU-leden bleken er niet totaal afwijzend tegenover te staan. Cruciaal in dit dossier waren de regeringsonderhandelingen met de socialisten van begin 1988, die onder leiding van formateur Dehaene plaatsvonden. CVP-voorzitter Swaelen had aan informateur Spitaels laten weten dat het voorstel Lallemand-Michielsens onaanvaardbaar was voor zijn partij en dat de klassiek geworden passus over de vrije parlementaire behande- | |
[pagina 483]
| |
ling voor de CVP niet langer kon. De socialistische onderhandelaars, met Karel Van Miert, verwierpen dit standpunt. Men kwam uiteindelijk overeen dat er een moratorium in acht zou worden genomen tot januari 1989, om overleg tussen de coalitiepartners mogelijk te maken. Leverde dit niets op dan kon de jarenlange parlementaire traditie die van abortus een parlementaire kwestie had gemaakt, worden voortgezet. Op 22 februari 1989 herbegonnen de besprekingen van het voorstel Lallemand-Michielsens en nog voor het zomerreces op 20 juni 1989 keurden de Senaatscommissies het voorstel goed, met 26 stemmen tegen 15 bij 2 onthoudingen. Tot de tegenstemmers behoorden de 10 CVP'ers, 2 PSC'ers en een lid van de Volksunie. Op 6 november nam de Senaat met een wisselmeerderheid van 102 stemmen tegen 73 bij 7 onthoudingen - 6 liberalen en 1 PSC'er - het haast ongewijzigde wetsvoorstel Lallemand-Michielsens aan. Als regeringsleider had ik mij buiten het debat gehouden. Toch kende iedereen mijn opvatting. Zo zei ik na de zomervakantie van 1989 in een interview met VTM dat ik het volledig eens was met de opvatting van de Belgische bisschoppen, volgens wie het wetsvoorstel op een radicale manier afbreuk deed aan het recht op leven in het beginstadium. ‘Maar,’ zo voegde ik eraan toe, ‘ik blijf volledig loyaal ten aanzien van het regeerakkoord dat zegt dat het een kwestie is van gewetensvrijheid en opvatting. Ieder parlementslid zal dus volgens zijn gewetensovertuiging moeten stemmen. Voor mij betekent dat: tegen stemmen. Ik zal daarom echter het bestaan van de regering niet op het spel zetten.’ Na de goedkeuring in de Senaat spoorde ik mijn partij aan om een eigen voorstel in te dienen en ik spande me in om alsnog een consensus te bereiken. Zo organiseerde ik begin februari 1990 op het kasteel van Stuyvenberg een tweetal gesprekken tussen de Franstalige socialisten Spitaels en Lallemand en de Vlaamse christendemocraten Jean-Luc Dehaene en Herman Van Rompuy. Allerlei formules werden uitgetest die een vergelijk mogelijk moesten maken, maar de Franstalige socialisten hadden, na de harde verwijten die ze van onze senatoren hadden moeten incasseren, geen vertrouwen meer in de CVP. Ze verdachten ons van manoeuvres.Ga naar eind215 | |
[pagina 484]
| |
Vragen bij een handtekeningOfschoon de koning mij er nooit had over gesproken, bestond er in politieke kringen, ook in mijn partij, twijfel of de koning ooit zijn handtekening zou zetten onder een abortuswet. Ik herinner me dat dit eens ter sprake was gekomen bij Mgr. Alfred Daelemans te Meise in aanwezigheid van kardinaal Danneels, ongeveer een jaar voor de goedkeuring van de wet. Ik had toen gezegd dat zo een weigering tot een crisis van de monarchie kon leiden. Kardinaal Danneels had gerepliceerd dat we in dat geval een beroep op hem konden doen. Die vrees werd weer levendig toen de koning er in zijn nieuwjaarstoespraak geen twijfel over liet bestaan dat de bescherming van het leven voor de geboorte voor hem een belangrijke zaak was. Hij verwees hierbij nadrukkelijk naar de in 1960 internationaal aangenomen Verklaring van de Rechten van het Kind, waarin te lezen stond dat ‘het kind vanwege zijn lichamelijke en geestelijke onvolwassenheid speciale bescherming en zorg nodig heeft, waaronder de juiste wettelijke bescherming, zowel voor als na de geboorte’. Ook in de groep van de CVP-ministers bespraken we toen herhaaldelijk de mogelijke weigering van het staatshoofd, maar steeds in hypothetische zin, tot Vlaams minister Jan Lenssens me halverwege februari kwam vertellen dat het probleem van de koninklijke handtekening van de baan was. Hij had het rechtstreeks uit de mond van de koning vernomen, zei hij. Maar hoe kon Jan Lenssens zich zo vergissen? Aangemoedigd door partijvoorzitter Van Rompuy stelden de CVP-ministers van de Vlaamse Executieve beleidsnota's op om preventief op te treden tegen de abortuskwaal. Hugo Weckx van Volksgezondheid, Jan Lenssens van Welzijn, en Daniël Coens van Onderwijs werkten teksten uit voor hulp aan ongewenst zwangere vrouwen en voor een aangepast beleid inzake anticonceptie. Het ging om meer mogelijkheden voor kinderopvang, positieve discriminatie van ongehuwde moeders, opleiding van jonge mensen tot relatiebekwaamheid, waarbij seksualiteit als een waardevolle menselijke activiteit werd gezien. De koning toonde zeer veel belangstelling voor die nota's en hij ontving, nog voor de abortusstemming in de Kamer, de auteurs ervan in audiëntie: Hugo Weckx op vrijdag 2 februari, Jan Lenssens op donderdag 15 februari, en Daniël Coens op vrijdag 9 maart. Uit zijn onderhoud met de koning had Jan Lenssens menen te | |
[pagina 485]
| |
kunnen opmaken dat het staatshoofd de abortuswet wel zou ondertekenen. Lenssens was me dit dadelijk op mijn kabinet komen meedelen en hij had ook partijvoorzitter Herman Van Rompuy ingelicht over de ‘bekering’ van de koning. Voor mij betekende die mededeling een hele opluchting. | |
Ik laat ontwerpbrief aanvullenGroot en oprecht was dan ook mijn verbazing toen ik op 30 maart 1990, de dag na de definitieve goedkeuring van het abortusontwerp door de Kamer, werd uitgenodigd op het kasteel van Laken. De koning legde mij er een ontwerp van brief voor waarin hij verklaarde dat zijn geweten het hem niet toeliet de door het parlement aangenomen abortuswet met zijn handtekening te bekrachtigen. In aanwezigheid van de koning las en herlas ik de ontwerpbrief, die in het Nederlands was uitgetikt. Ik overzag in een oogwenk alle mogelijke gevolgen van de weigering. Was het de muze of de heilige geest die mij inspireerde, maar ik zei: ‘Sire, uw brief roept een fundamenteel probleem op. Zoals hij nu is geformuleerd, kan ik niet anders dan het ontslag van de regering aanbieden. Dat kan leiden tot een constitutionele crisis en een crisis van de monarchie. Als u dat wil vermijden, dan moet u tot mij het verzoek richten om te zoeken naar een oplossing waardoor twee elementen kunnen worden verenigd: uw gewetensnood en de goede werking van onze democratische instellingen.’ De koning nam vervolgens zijn ontwerp terug en liet me enkele uren later een brief bezorgen:
Kasteel te Laken
30 maart 1990
Mijnheer de Eerste Minister,
In de loop van de voorbije maanden heb ik aan verscheidene gezagsdragers gezegd hoezeer ik bezorgd ben om het wetsontwerp betreffende de zwangerschapsafbreking. | |
[pagina 486]
| |
De tekst werd thans door de Kamer gestemd na reeds door de Senaat aangenomen te zijn. Ik betreur dat over zulk een fundamenteel onderwerp geen consensus kon worden bereikt tussen de belangrijkste politieke formaties.
Dit wetsontwerp stelt mij voor een ernstig gewetensprobleem. Ik vrees namelijk dat het ontwerp door een groot deel van de bevolking wordt beschouwd als een toelating tot vruchtafdrijving tijdens de twaalf eerste weken na de bevruchting.
Ik ben tevens erg bezorgd omtrent het artikel dat bepaalt dat ook abortus mag worden gepleegd na die twaalf weken als het kind dat zou geboren worden “zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het ogenblik van de diagnose”. Heeft men erover nagedacht hoe die boodschap zou overkomen bij de gehandicapten en hun families?
Kortom, ik vrees dat het ontwerp een gevoelige vermindering inhoudt van de eerbied voor het leven van de zwaksten. U zult dan ook begrijpen waarom ik bij die wet niet betrokken wens te worden.
Door het wetsontwerp te ondertekenen en er dus als derde tak van de Wetgevende Macht mijn akkoord mede te betuigen, meen ik dat ik er onvermijdelijk een zekere medeverantwoordelijkheid zou voor dragen. Om de hiervoor uiteengezette redenen, kan ik zoiets niet doen.
Ik geef er mij rekenschap van dat ik, door deze houding, geen gemakkelijke weg kies en dat ik het risico loop door heel wat landgenoten niet begrepen te worden. Dit is echter de enige weg die ik in geweten kan volgen.
Aan hen die zich verbazen over mijn beslissing stel ik de volgende vraag: “Is het normaal dat ik de enige Belgische burger ben die verplicht is tegen zijn geweten te handelen in zulke belangrijke materie? Geldt de gewetensvrijheid voor allen behalve de Koning?”
Ik besef echter zeer duidelijk dat het onaanvaardbaar zou zijn dat ik door mijn beslissing de goede werking van onze democratische instellingen zou belemmeren. Daarom vraag ik aan de Regering en het Parlement een juridische oplossing te vinden die zowel het recht van de Koning om niet verplicht te zijn tegen zijn | |
[pagina 487]
| |
geweten te handelen als de goede werking van de parlementaire democratie waarborgt.
Ik wens deze brief te beëindigen door de nadruk te leggen op twee belangrijke argumenten op het menselijk vlak. Mijn gewetensbezwaar houdt in mijnen hoofde geen enkel oordeel in over de personen die voorstander zijn van het wetsontwerp. Ook betekent mijn houding geenszins dat ik geen begrip heb voor de zeer moeilijke en soms dramatische toestand waarin sommige vrouwen verkeren.
Mijnheer de Eerste Minister, mag ik u vragen deze brief, te gepasten tijde ter kennis van de Regering en het Parlement te brengen?
Uw toegenegen, (get.) BoudewijnGa naar eind216
Met een zucht van verlichting stelde ik vast dat de koning aan de derde laatste paragraaf de vraag had toegevoegd om op zoek te gaan naar een juridische oplossing van het probleem. | |
Een moeizame zoektochtDe zoektocht naar zo'n oplossing kon nu beginnen. De besprekingen moesten zeer discreet, meer nog, in absolute geheimhouding, gebeuren. Een perslek kon een ongeziene politieke crisis uitlokken. De eerste die ik inlichtte over de koninklijke brief was vicepremier Philippe Moureaux. ‘Ik heb daar altijd voor gevreesd’, kwam er spontaan uit zijn mond. Daarna had ik een gesprek met Jean-Luc Dehaene. Zijn conclusie was formeel: ‘Hierover mag de regering niet vallen, zoniet gaan we naar verkiezingen met de koning als inzet. We moeten een oplossing vinden. Maar hiervan mag niets uitlekken, zeker niet naar onze senatoren, want die zullen de brief aangrijpen om hun gelijk te halen.’ Daarom spraken we af om partijvoorzitter Van Rompuy zo laat mogelijk op de hoogte te brengen. Vervolgens lichtte ik vicepremier Claes in. ‘De koning moet op zijn beslissing terugkomen’, zo klonk hij somber. ‘Zoniet staat het land op stelten.’ De socialistische vicepremier stond op het punt om aan het hoofd van een economische missie | |
[pagina 488]
| |
naar de Sovjet-Unie te vertrekken en moest stante pede een smoes verzinnen. Hij riep ‘dringende familiale redenen’ in om thuis te blijven. Vicepremier Schiltz kon ik die vrijdag niet informeren, want die was met zijn familie vertrokken naar Portugal. lk liet hem met het regeringsvliegtuig naar Brussel halen om hem zaterdag de koninklijke brief te laten lezen.
Diezelfde zaterdagavond nodigde ik de vicepremiers uit op het kasteel van Stuyvenberg voor een eerste gedachtewisseling. Het werd een soort brainstorming waarin alle mogelijkheden werden besproken, zelfs de meest radicale. Zo werd de mogelijkheid geopperd van een troonsafstand, onmiddellijk gevolgd door de aanstelling van een regent of de beëdiging van een nieuwe vorst. Een ander voorstel was om een officiële delegatie van hoge morele gezagsdragers en constitutionalisten naar de koning te sturen om hem van zijn voornemen te doen afzien. Ook werd voorgesteld om de koning toe te laten een annotatie bij de wet te schrijven, waarin hij zijn principieel bezwaar tegen de wet publiek kon maken. Een constituante uitroepen, gevolgd door nieuwe verkiezingen, behoorde ook tot de mogelijkheden, of de Noorse oplossing, waarbij de koning niet langer alle wetten dient te bekrachtigen. De meeste van deze oplossingen werden dadelijk verworpen, bleken onuitvoerbaar of stuitten op bezwaren van het Paleis. De zogeheten Noorse oplossing werd door de secretaris van de ministerraad, professor André Alen, de haalbaarste genoemd en hij liet uitschijnen dat die oplossing ook op de steun van de kabinetschef van de koning, Jacques van Ypersele, kon rekenen. Ik was daar echter honderd procent tegen. Die oplossing veronderstelde immers een wijziging van artikel 26 (nu artikel 36) van de Grondwet: ‘De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat’. Het hield ook in dat artikel 69 (nu artikel 109) van de Grondwet, ‘de koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af’, moest worden gewijzigd, terwijl dat artikel niet voor herziening vatbaar was verklaard. Bovendien zou zo een grondwetswijziging weken in beslag nemen, en dat in een uiterst woelig klimaat. Los van de juridische bezwaren plaatste die oplossing mijn partij ook in een onmogelijke positie. Van haar zou immers worden gevraagd de tweederdemeerderheid te leveren, nodig om de macht van de koning in te perken - wat mijn partij allerminst wilde - om een abortus- | |
[pagina 489]
| |
wet te kunnen bekrachtigen waartegen ze had gestemd! Die Noorse oplossing opende dus wijd de poort naar een nieuwe koningskwestie, een regeringscrisis en verkiezingen met abortus en koning als inzet. Ik bleef ook hameren op absolute geheimhouding. De buitenwereld, de andere ministers en het parlement mochten pas op de hoogte worden gebracht wanneer er een haalbare oplossing was gevonden. Inmiddels waren ikzelf en alle vicepremiers ook apart bij de koning geweest. Uit hun verslagen op het kernkabinet bleek overduidelijk de onverzettelijkheid van het staatshoofd. Tegen mij, maar ook tegen enkele vicepremiers, had de koning gezegd: ‘U mag morgen de kardinaal of zelfs de paus op mij afsturen. Ik wijzig mijn standpunt niet.’ | |
De inspiratie van Jean StengersNadat we die zaterdagavond en ook 's zondags uiteen waren gegaan zonder een begin van oplossing, besefte ik steeds meer dat alleen de toepassing van het toenmalige artikel 82 (nu artikel 93) van de Grondwet een snelle en discrete oplossing mogelijk maakte. Dit artikel zegt: ‘Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben laten vaststellen, de Kamers dadelijk bijeen. Door de Verenigde Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien.’ Bij een eerste lectuur lijkt dit artikel alleen bedoeld in geval van een zware lichamelijke of geestelijke handicap van de koning, maar er kwamen mij een aantal passages voor de geest uit Leopold III et le gouvernement, het boek van Jean Stengers dat ik tien jaar voordien tot driemaal toe had gelezen. Vooral de passus over ‘les trois audaces’ van premier Hubert Pierlot bij zijn verklaring van 28 mei 1940, waarin hij stelde dat koning Leopold III in de onmogelijkheid verkeerde te regeren, waren blijven hangen.Ga naar eind217 Hubert Pierlot had zich volgens historicus Stengers bij zijn gewaagde interpretatie van artikel 82 laten leiden door een ongeschreven regel, namelijk die van de continuïteit van de macht. Deze regel liet volgens Pierlot een zekere compensatie toe tussen de essentiële organen van de staat wanneer een van hen het laat afweten. Ik herinnerde me ook nog dat Stengers noteerde | |
[pagina 490]
| |
dat het Hof van Cassatie na de bevrijding in december 1944, de vermetele interpretatie van Hubert Pierlot had bekrachtigd.Ga naar eind218 Ook op maandag 2 april kwam het beperkt ministercomité van de vicepremiers onder mijn leiding niet tot een werkbare oplossing en wij dreigden in een impasse terecht te komen. Daarom heb ik toen mijn idee al eens vaag afgetast bij André Alen, die hoogleraar is in grondwettelijk recht. Hij reageerde niet afwijzend. Zijn reactie deed mij ertoe besluiten op dinsdagmorgen 3 april mijn voorstel voor te leggen aan de vicepremiers. Philippe Moureaux liet zich vrij positief uit over het voorstel. ‘Dat is een goede benadering’, zei hij. ‘Ik heb ook al in die richting gedacht.’ Maar de volgende dag was hij angstig en werd hij overvallen door twijfels. Ik moest toen haast beton in zijn ruggengraat gieten. Zonder de steun van de Franstalige socialisten had ik die oplossing immers moeten afblazen. Schiltz, Claes en Wathelet kon ik vrij gemakkelijk overtuigen. In de grootste discretie lichtten de vicepremiers hun partijvoorzitters en hun ministers in. Inmiddels was ik na een persoonlijk onderhoud met de koning verzekerd van de instemming van het staatshoofd met de toepassing van artikel 82 (nu artikel 93) en artikel 79 (nu artikel 90) van de gecoördineerde tekst van de Grondwet. Na deze gunstig afgelopen terreinverkenning, waarvan elke stap dus in overleg met het Paleis was gezet, schreef ik een handgeschreven brief aan de koning. De volledige briefwisseling tussen de koning en mijzelf werd overigens met de hand geschreven, op voorstel van enkele vicepremiers, om een authentiek karakter aan de documenten te geven. Ook zijn aanvankelijk uitgetikte brief van 30 maart heeft de koning met de hand herschreven.
Brussel, 3 april 1990
Sire,
Ik heb de eer ontvangst te melden van de brief die de Koning mij op 30 maart 1990 stuurde inzake het wetsontwerp betreffende de zwangerschapsafbreking.
Ik heb de inhoud ervan aan de Vice-Eerste Ministers medegedeeld. Wij hebben akte genomen, enerzijds van het feit dat het geweten van de Koning hem niet toe- | |
[pagina 491]
| |
laat dat wetsontwerp te ondertekenen, anderzijds, dat de Koning beklemtoont “dat het onaanvaardbaar zou zijn dat ik door mijn beslissing de goede werking van onze democratische instellingen zou belemmeren”.
Uitgaande van deze beide verklaringen, vraagt de Koning aan de Regering en het parlement “een juridische oplossing te vinden die zowel het recht van de Koning om niet verplicht te zijn tegen zijn geweten te handelen, als de goede werking van de parlementaire democratie waarborgt”.
Na vastgesteld te hebben dat de Koning bij zijn overtuiging blijft, heb ik samen met de Vice-Eerste Ministers een oplossing gezocht die de goede werking van de instellingen niet belemmert, hetgeen inhoudt dat een door beide Kamers aangenomen wetsontwerp moet worden bekrachtigd, afgekondigd, bekendgemaakt en in werking moet treden.
Daarom stel ik de volgende oplossing voor: mits instemming van de koning zou men artikel 82 van de Grondwet toepassen dat handelt over de onmogelijkheid om te regeren. Overeenkomstig artikel 82 van de Grondwet roepen de Ministers, na die onmogelijkheid te hebben laten vaststellen, dadelijk de kamers bijeen.
Die onmogelijkheid om te regeren zou berusten op het feit dat de Koning oordeelt dat hij dat wetsontwerp niet kan ondertekenen en dus niet kan optreden als derde tak van de wetgevende macht.
Bij toepassing van artikel 79 van de Grondwet, wordt de grondwettelijke macht van de Koning tijdens de periode van onmogelijkheid te regeren uitgeoefend door de in raad verenigde Ministers en onder hun verantwoordelijkheid.
Ik zal hen voorstellen het wetsontwerp betreffende de zwangerschapsafbreking te bekrachtigen en af te kondigen.
Na die bekrachtiging, en dat krachtens de wet van 19 juli 1945 strekkende tot het voorzien in de uitvoering van artikel 82 van de Grondwet, zal de Ministerraad aan het Parlement voorstellen dat de Koning de uitoefening van zijn grondwettelijke machten hervat, na een beraadslaging van de Verenigde Kamers vaststellende dat de onmogelijkheid te regeren een einde heeft genomen. | |
[pagina 492]
| |
Om te vermijden dat in de toekomst gelijkaardige problemen zouden rijzen, heeft de Regering bovendien de bedoeling een structurele wijziging voor te stellen.
Ziedaar, Sire, de antwoorden, die ik aan de Koning wens mee te delen, als gevolg van zijn brief van 30 maart 1990.
Indien de Koning zijn instemming wil betuigen met de toepassing van artikel 82 van de Grondwet, zou ik hiertoe de Ministerraad bijeenroepen om de hierboven beschreven procedure toe te passen. Tevens zal ik, volgens de wens van de Koning, de tekst van zijn brief van 30 maart 1990 aan het Parlement mededelen, en er het antwoord van de Regering bijvoegen.
Ik moge de Koning verzoeken de betuiging van mijn diepe eerbied wel te willen aanvaarden,
(get.) Wilfried Martens
Een uur later antwoordde de koning me al.
Kasteel te Laken
Mijnheer de Eerste Minister,
In antwoord op uw brief van 3 april 1990, wens ik u mede te delen dat ik instem met het inroepen van artikel 82 van de Grondwet om te verhelpen aan de toestand die geschapen is door mijn gewetensbezwaar het wetsontwerp op de zwangerschapsafbreking te ondertekenen.
Uw toegenegen, (get.) Boudewijn - 3 IV 1990 | |
[pagina 493]
| |
maal akkoord gaan met de tijdelijke zijstap van de koning en de abortuswet in zijn plaats willen ondertekenen. Ik was me maar al te goed bewust van de historiciteit van het ogenblik en van de schok die door het land zou gaan zodra de media van onze oplossing op de hoogte zouden zijn. In een gesprek, net voor de ministerraad, had ik al kunnen vaststellen hoe de voorzitters van Kamer en Senaat, Frank Swaelen en Charles-Ferdinand Nothomb, met ontzetting, grenzeloze verbazing en zelfs ongeloof reageerden op mijn relaas en op de voorgestelde procedure.
De ministerraad nam een aanvang om 23u20 in een geladen sfeer. Met uitzondering van Robert Urbain en André Geens - verontschuldigd wegens opdracht in het buitenland - waren alle ministers aanwezig. Guy Coëme kwam met enige vertraging aan op het kasteel. Ik gaf vooreerst lezing van de briefwisseling met de koning en besloot dat de in Raad verenigde ministers drie akten dienden goed te keuren: een besluit houdende vaststelling van de onmogelijkheid van de koning om te regeren, gedateerd op 3 april; een beslissing van de raad dat de ministers het wetsontwerp betreffende zwangerschapsafbreking zelf bekrachtigen en afkondigen; en het besluit, te dateren op 4 april en te nemen door de raad die na middernacht zou samenkomen, tot bijeenroeping op 5 april van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat in Verenigde Kamers om hun te vragen het einde van de onmogelijkheid van de koning om te regeren, vast te stellen. Ik verduidelijkte dat na de goedkeuring van de twee eerste akten, de koning mij een nieuwe brief zou overmaken waarin hij mij zou meedelen dat de onmogelijkheid om te regeren voor hem had opgehouden te bestaan.
Gezien het historische belang van de gebeurtenis beschrijf ik hier het verloop van de discussie, mij steunend op de notulen van de betreffende ministerraden.
Vicepremier Dehaene vroeg welke de reactie was van de voorzitters van Kamer en Senaat, die door mij vóór het begin van de raad werden geïnformeerd. Ik antwoordde dat zij, ondanks hun verbazing over de voorgestelde procedure, geen enkel alternatief zagen en dat zij van mening waren dat in | |
[pagina 494]
| |
de vergadering van de Verenigde Kamers van volgende donderdag 5 april het best geen hoofdelijke stemming zou worden gevraagd. Vervolgens gaf vicepremier Wathelet nadere uitleg omtrent de publicatie van de goed te keuren akten: het eerste besluit van 3 april zal verschijnen in een tweede uitgave van het Belgisch Staatsblad van 4 april om 10 uur; de tweede beslissing, zijnde de door de in Raad verenigde ministers bekrachtigde en afgekondigde wet van 3 april 1990. betreffende de zwangerschapsafbreking zal verschijnen in het Belgisch Staatsblad van 5 april om 7 uur; het derde besluit van 4 april zal op zijn beurt verschijnen in een tweede uitgave van het Belgisch Staatsblad van 5 april, om 10 uur. Verscheidene leden kwamen tussenbeide met opmerkingen over de gevolgde procedure en de hierdoor geschapen situatie. Vicepremier Moureaux betreurde dat de instellingen niet normaal hadden kunnen functioneren. De publicatie van de eerste brief van de koning kan trouwens aangevoeld worden als een inmenging van het staatshoofd in de politiek, wat zeer betreurenswaardig is en slecht voor de koninklijke functie en voor het land. Hij beklemtoonde overigens dat de gekozen oplossing noodzakelijk was om het ergste te vermijden. Vicepremier Dehaene sloot zich hierbij aan en voegde eraan toe dat na afloop van de huidige procedure, het probleem waarschijnlijk in de toekomst gesteld zou blijven. Hij benadrukte nog het heuglijke feit dat de eerste minister en de vicepremiers in deze pijnlijke dagen als één hechte groep waren opgetreden. Vicepremier Claes betuigde zijn aldcoord met de twee voorgaande sprekers en drukte zijn bekommernis uit voor wat nog ging komen. Hij vreesde met name dat de delicate evenwichten, vastgelegd in de Grondwet van 1831, fundamenteel werden aangetast, maar voegde eraan toe dat geen betere oplossing mogelijk was. Minister van Buitenlandse Zaken Eyskens zei dat de eerste minister en de vicepremiers en vervolgens de in Raad verenigde ministers met de gevolgde procedure een bijzondere dienst aan het land bewezen. Ook hij beklemtoonde dat de monarchie uit deze zaak zwakker tevoorschijn zou komen. Bovendien mocht de gevolgde procedure geen precedent scheppen. Ter zake is een structurele oplossing nodig, hetgeen een andere rol van de monarchie in de toekomst kan meebrengen. | |
[pagina 495]
| |
Vicepremier Schiltz beaamde dit en zei dat deze gewijzigde rol van de monarchie morgen in de geesten reeds een feit zou zijn. Ten slotte sloot vicepremier Wathelet zich aan bij wat zijn collega's hadden gezegd en hij beklemtoonde nog dat de gekozen weg nodig was om erger te voorkomen. Vervolgens ging de Raad, op mijn voorstel, over tot de goedkeuring van het besluit houdende vaststelling van de onmogelijkheid van de koning om te regeren en werd dit besluit door elk lid ondertekend. Daarna besliste hij dat de verenigde ministers het wetsontwerp betreffende de zwangerschapsafbreking bekrachtigden en afkondigden. Daarop werd dit wetsontwerp door ieder lid ter plaatse ondertekend. Even vóór middernacht begaf ik mij naar de koning, waarna een nieuwe ministerraad zou plaatsvinden. Intussen zou ik telefonisch contact opnemen met de voornaamste partijvoorzitters van de oppositie teneinde ze 's anderendaags te kunnen ontmoeten. Op woensdag 4 april om één uur 's nachts opende ik op het kasteel van Stuyvenberg de nieuwe ministerraad. Ik las zowel in het Nederlands als in het Frans de brief van de koning voor gedateerd op 4 april 1990:
Mijnheer de eerste minister,
Ik heb akte genomen van uw mededeling volgens dewelke de in Raad verenigde ministers, onder hun verantwoordelijkheid, het wetsontwerp betreffende de zwangerschapsafbreking hebben bekrachtigd en afgekondigd.
Ten gevolge hiervan heeft de reden van mijn onmogelijkheid te regeren opgehouden te bestaan.
Mag ik u verzoeken dit te willen mededelen aan de regering en aan de wetgevende Kamers.
Uw toegenegen (get.) Boudewijn.Ga naar eind219
Vervolgens informeerde ik de Raad dat ik Guy Verhofstadt (PVV) en Antoine Duquesne (PRL) had ingelicht en dat ik hen in de ochtend zou | |
[pagina 496]
| |
ontvangen samen met mevrouw Aelvoet (Agalev), Clerfayt (FDF) en Vaes (Ecolo).Ga naar eind220 Vooraleer te beslissen over de bijeenroeping van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat in de Verenigde Kamers, moest er volgens vicepremier Moureaux een akkoord zijn over de inhoud van de regeringsmededeling aan het parlement. Vicepremier Dehaene antwoordde hierop dat alleen de gevoerde briefwisseling tussen de koning en de eerste minister moest worden voorgelezen met een zekere bindtekst. Vervolgens keurde de raad een perscommuniqué goed waarin op aandringen van Moureaux en Dehaene de passus werd opgenomen die reeds voorkwam in mijn brief van 3 april 1990: ‘dat de goede werking van de instellingen, die het staatshoofd niet wenst te belemmeren, inhoudt dat een door beide Kamers aangenomen wetsontwerp wordt bekrachtigd, afgekondigd, bekendgemaakt en in werking treedt’. Nadien werden nog praktische afspraken gemaakt om in de Verenigde Kamers het quorum zeker te bereiken en om geen verklaringen af te leggen tot aan de regeringsmededeling. Tot slot bracht ik een woord van dank vanwege de koning over aan de vicepremiers voor het bereiken van een consensus over de gevolgde procedure. De raad werd om 1u30 uur opgeheven.Ga naar eind221 | |
Historische zittingDe teerling was geworpen, de Rubicon in volledige geheimhouding overgestoken op woensdag 4 april 1990. Vanaf halfzes in de ochtend kregen de radioluisteraars voor het eerst te horen dat de koning had geweigerd een door het parlement goedgekeurde wet met zijn handtekening te bekrachtigen en dat mijn regering hem in de onmogelijkheid tot regeren had verklaard. Dit nieuws sloeg in als een bom. Aanvankelijk scheen niemand de juiste draagwijdte te vatten. Inderhaast opgetrommelde juristen en constitutionalisten improviseerden erop los. Er ontstond grote politieke opwinding. Twee socialistische Europarlementsleden, Raymonde Dury van de PS en Marijke Van Hemeldonck van de SP vroegen vanuit Straatsburg openlijk de troonafstand van Boudewijn. Maar naarmate de dag vorderde | |
[pagina 497]
| |
en woordvoerders de nodige toelichtingen verschaften, trad er bezinning op. De avond voor de vergadering van de Verenigde Kamers op donderdag moest ik in Nossegem een vrij kritische vergadering van de CVP-fracties trotseren. Vooral de juristen uit de Senaat vonden mijn oplossing kreupel, maar zij hadden zelf niets beter voor te stellen. In hun verklaringen hoorde ik een verwijtende ondertoon. ‘De koning heeft gedaan wat wij eigenlijk hadden moeten doen: een open crisis veroorzaken rond deze barslechte wet.’ Op 5 april belegden we 's ochtends om 8u40 nog een ultieme ministerraad om het scenario van de vergadering van de Verenigde Kamers nog eens door te nemen. We wilden te allen prijze vermijden dat er een debat zou ontstaan over de regeringsverantwoordelijkheid of over procedure-fouten. De vergadering moest gewoon het einde van de onmogelijkheid tot regeren van de koning vaststellen. Andere kwesties moesten worden verwezen naar latere vergaderingen in de Kamer of in de Senaat afzonderlijk. Sommige ministers vreesden dat er zich een debat zou ontspinnen over de vraag of de onmogelijkheid van de koning om te regeren wel op de juiste wijze was vastgesteld. Op die vraag zou ik antwoorden dat de juiste wijze van vaststelling van de onmogelijkheid van de koning om te regeren impliciet begrepen was in het besluit van de in Raad verenigde ministers van 3 april 1990. De Verenigde Kamers hadden overigens niet het einde van de onmogelijkheid van de koning om te regeren kunnen vaststellen, als er ook geen begin van onmogelijkheid was. Ik moest dit punt gaan verdedigen in de conferentie van de voorzitters van de wetgevende Kamers, die dezelfde morgen nog bijeen zou komen. Tijdens het middaguur begon ik de honderden krantenpagina's door te nemen. Ook voor buitenlandse kranten was de tijdelijke onmogelijkheid tot regeren frontpaginanieuws. Opvallend was een enquête van Het Laatste Nieuws waaruit bleek dat 31 procent van de ondervraagden meende dat de vorst zijn plicht niet had gedaan, 52 procent begreep dat de koning zijn geweten had gevolgd en 77 procent antwoordde resoluut ‘neen’ op de vraag of de koning moest aftreden. Ook uit de krantencommentaren sprak begrip voor het staatshoofd en waardering voor de manier waarop mijn regering een crisis van het regime had voorkomen. | |
[pagina 498]
| |
Rustig en vol vertrouwen in de goede afloop gaf ik voor een overvol halfrond en uitpuilende tribunes, lezing van de brief van de koning, van mijn antwoord en van de antwoorden van de koning op de initiatieven van de regering. De vergadering, geleid door de parlementsvoorzitters Nothomb en Swaelen, verliep vlekkeloos. Het Vlaams Blok verliet de zaal voor de stemming, 245 Kamerleden en senatoren stemden voor, 93 onthielden zich, onder wie de VU'ers Luyten en Caudron als enige leden van de meerderheid. De onmogelijkheid tot regeren had maar 36 uur geduurd, maar haast iedereen was het erover eens dat dit een eenmalige gebeurtenis was en moest blijven. | |
Boudewijn zou euthanasiewet nooit bekrachtigenIk kijk met zeer gemengde gevoelens op die politiek bewogen periode terug. De toenmalige voorzitter van het Davidsfonds, Lieven Van Gerven, vroeg zich bijvoorbeeld publiek af waarom het geweten van Martens zoveel ruimer was dan dat van de koning. Het antwoord is zeer eenvoudig, maar voor het grote publiek misschien moeilijk te vatten. Als wetgever had ik mijn geweten laten spreken en tegen de wet gestemd. Als lid van de uitvoerende macht was ik geen persoon met een geweten, maar een functie. Als persoon stemde ik dus tegen, maar als lid van de uitvoerende macht moest ik mijn functie vervullen. Het is een vrij eenvoudige, maar voor een politicus fundamentele aangelegenheid. Ik heb mijn geweten gevolgd in het parlement, maar in een andere functie heb ik de wet bekrachtigd. Een groot deel van de bevolking begreep dat niet. Het bewijs daarvan kreeg ik enkele dagen later. De koning en de koningin bezochten de Floraliën in Gent en de bezoekers waren uitermate verrast door onze vriendschappelijke omgang met elkaar. Vele aanwezigen dachten dat er een zwaar conflict was ontstaan tussen de koning en de eerste minister en begrepen onze goede verstandhouding niet. Ieder inzicht in wat er zich werkelijk had afgespeeld was aan de publieke opinie ontsnapt. Ofschoon de koning mij achteraf uitvoerig en warm dankte voor de manier waarop ik de monarchie uit een patstelling had gered, meende ik toch uit sommige van zijn reacties te kunnen opmaken dat hij ontgoocheld was over de abortuswet en wegens | |
[pagina 499]
| |
het feit dat er nooit een consensus was gevonden over een alternatieve en menswaardige oplossing. Ik had begrip voor zijn houding en was het zelfs ten gronde eens met hem. Boudewijn zou zeker zijn afgetreden als wij het tot een crisis hadden laten komen. Niet Fabiola was, zoals vaak is beweerd, de beslissende factor. Het ging om zijn meest persoonlijke en intieme overtuiging. Zelf was ik voorstander van een beperkte wetswijziging. Hadden we, toen het nog kon, samen met de liberalen, een wetsontwerp uitgewerkt zoals onze Duitse christendemocratische vrienden, dan hadden we nu een veel stringentere wetgeving. Ik was en blijf absolute tegenstander van abortus op aanvraag. Een losbandig leven leiden, geen voorbehoedsmiddelen gebruiken en bij zwangerschap toevlucht nemen tot abortus, dat vind ik mensonwaardig. Ik kan dat, net zoals koning Boudewijn, niet met mijn geweten in overeenstemming brengen.
Boudewijns opvolger, koning Albert I, maakt wel het onderscheid tussen persoonlijk geweten en functie. Ik ben er honderd procent zeker van dat wijlen koning Boudewijn de euthanasiewet nooit zou hebben ondertekend. Hij zou zelfs alles hebben ondernomen om een wet op de euthanasie te voorkomen. Hij vertrouwde me eens toe dat koningin Beatrix die grote bekommernis met hem deelde: ‘Maar ze kan gelukkig vertrouwen op de vastberadenheid van premier Ruud Lubbers.’.Ga naar eind222 Ten slotte nog dit: het blijft verbazen dat de politieke wereld onvoldoende lessen trekt uit belangrijke gebeurtenissen. Het probleem van de gewetensnood van het staatshoofd kan zich in de toekomst opnieuw in volle scherpte stellen. Immers, van alle voorstellen die in 1990 werden geformuleerd om de koninklijke functie te wijzigen, is er geen enkel dat ooit de Kamer of de Senaat heeft gehaald. |
|