De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 465]
| |
26
| |
[pagina 466]
| |
ringspartner wilde per se de retour du coeur doordrukken. Dat zat volgens hen ingebakken in het regeerakkoord.Ga naar eind203 Maar de heropleving was slechts van korte duur. De Golfoorlog vormde de onmiddellijke aanleiding voor een nieuwe economische depressie en er moest opnieuw strenger worden bespaard om het deficit niet al te sterk te laten oplopen. Ik vroeg me in die periode geregeld af of we de sociale zekerheid niet hadden moeten betrekken in de grondregels voor het begrotingsbeleid. Want dáár gebeurden de ontsporingen. Toen ik dat op het begrotingsconclaaf van juli 1990 voorstelde, botste ik echter frontaal op het njet van vicepremier Philippe Moureaux: ‘Er wordt niet geraakt aan de sociale zekerheid, dat kan niet voor ons, dat is in april 1988 niet zo overeengekomen!’ Ik keek naar Jean-Luc Dehaene, die bevestigend knikte, en vervolgens onderbrak ik de besprekingen. Ik vroeg me af of ik voorrang moest geven aan de trouw ten aanzien van het regeerakkoord, of aan mijn drang naar diepgaander saneringen. | |
Regeerakkoord schoot tekortVelen dachten dat ik naar de koning zou gaan om mijn ontslag aan te bieden. Zo was Leo Tindemans in de zomer van 1978 na een begrotingsgeschil naar de koning gestapt. Ik begaf me daarentegen naar mijn kantoor in de Wetstraat 16 om het regeerakkoord onder de loep te nemen. Daar stond inderdaad woordelijk te lezen dat het peil van de sociale uitkeringen moest worden gehandhaafd en dat zelfs de bedragen van de laagste pensioenen zouden worden opgetrokken, ook al zou dat extra wegen op het overheidsbudget. Ik zat dus verwikkeld in een bijna tragische impasse: het buiten mij om tot stand gekomen regeerakkoord vertoonde grote gebreken. Ik had echter aanvaard er de beschermer van te zijn, ook uit loyaliteit voor het werk van formateur Jean-Luc Dehaene. Moest ik nu diegene zijn die op een gegeven woord terugkwam en op een regeringscrisis aanstuurde? Ik besloot het niet te doen. Ons land had absolute nood aan stabiliteit, gelet ook op de internationale context. Vergeet niet dat de Europese premiers toen voor buitengewone historische opdrachten stonden: de Golfoorlog, de omwenteling in Midden- en Oost-Europa, en in het Belgische geval de onlusten | |
[pagina 467]
| |
in Zaïre, Rwanda en Burundi. De Europese Raad kwam vaker bijeen en moest ingrijpende beslissingen nemen over de Europese toekomst, van de Atlantische Oceaan tot aan de Oeral en eigenlijk nog veel verder. Onbaatzuchtige mensen, ook uit mijn eigen partij, kwamen me zeggen: ‘Er staat veel op het spel, enorm veel! Laat nu in geen geval een regeringscrisis gebeuren.’ Maar niet iedereen was zo onzelfzuchtig. Na de Europese verkiezingen van juni 1989, die voor SP, PS en Volksunie negatief waren uitgevallen, begonnen onder meer Spitaels en Vandenbroucke zich te gedragen alsof zij elke zin voor verantwoordelijkheid hadden verloren.Ga naar eind204 Zij lokten systematisch straffe polemieken uit. Dit uitte zich nog het meest in het buitenlands beleid, waar ze de pacifistische toer opgingen en een soort Belgisch isolationisme bepleitten, zelfs in volle Golfoorlog. En toen in augustus 1991 in Moskou communistische putschisten de macht grepen, zegde PS-voorzitter Guy Spitaels aanvankelijk zijn steun toe. Incidenten zoals deze dreigden ons land belachelijk en compleet ongeloofwaardig te maken binnen de Navo. Ze leidden ook tot grote spanningen binnen de regeringscoalitie, in het bijzonder tussen SP-voorzitter Frank Vandenbroucke en minister van Buitenlandse Zaken Mark Eyskens. Mark kon niet overweg met het socialistisch alternatief en liet niet na om bij het uitstippelen van zijn beleid op hun tere tenen te trappen. Het zou hem slecht bekomen, want toen midden januari 1991 de zaak-Khaled losbarstte, werd hij door zijn socialistische collega's niet gespaard. | |
Het visum van Walid KhaledDe zaak-Walid Khaled had een lange en een korte voorgeschiedenis. Uit de lange voorgeschiedenis moeten we onthouden dat de Belgische familie Houtekins al sinds 1985 in Libië werd gegijzeld door de Palestijnse terreurgroep Aboe Nidal, en dat alle onderhandelingspogingen om ze vrij te krijgen tot medio 1990 vruchteloos waren gebleven. In april van dat jaar kwam er echter schot in de zaak. Alex Reyn, kabinetschef op Buitenlandse Zaken, belde mij in een wanhoopspoging op en legde uit dat Aboe Nidal bereid was tot vrijlating, in ruil voor de voorwaardelijke invrijheidsstelung van Saïd Nasser, een lid van hun groep die in | |
[pagina 468]
| |
België tot levenslang was veroordeeld voor zijn aandeel in een aanslag op Joodse kinderen in Antwerpen in juli 1980. Reyn vroeg me of de regering die eis wilde inwilligen. Als de invrijheidsstelling van Nasser inderdaad de enige tegenprestatie was, had ik geen bezwaar. Op 12 januari 1991 werd Saïd Nasser na verdere onderhandelingen uit de gevangenis van Leuven ontslagen en naar Caïro overgevlogen, waar hij tegen het vier leden tellende gezin-Houtekins werd ingeruild. Het zag ernaar uit dat daarmee een streep was getrokken onder de affaire. Maar op 19 januari 1991 berichtte De Standaard dat Walid Khaled, de gevolmachtigde woordvoerder van Aboe Nidal, op i6 januari in Brussel was opgepakt door de politie. Omdat Khaled in het bezit was van een geldig toeristenvisum, uitgereikt door Buitenlandse Zaken op 11 januari, werd de politie van hogerhand verplicht hem te laten gaan. Later bleek dat Jan Hollants Van Loocke, directeur-generaal van de politiek op Buitenlandse Zaken, de politie daarom had ‘verzocht’.Ga naar eind205 Het nieuws van Khaleds aanwezigheid in Brussel bereikte mij op 16 januari 's avonds om acht uur, via een telefoontje van minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback, net toen ik aan het dineren was met enkele buitenlandse gasten in de Lambermontresidentie. Ik had me voorgenomen in Brussel te overnachten om er de ontwikkelingen in de Golfregio te volgen. Om twintig voor middernacht, terwijl in de Arabische woestijn de eerste Amerikaanse vliegtuigen met bommen voor Bagdad opstegen, sprak ik met minister van Justitie Melchior Wathelet. Samen besloten we Khaled zo snel mogelijk het land uit te laten zetten. Zijn groepering had immers gedreigd met terreurdaden tegen elk land dat het opnam tegen Irak! Jan Hollants Van Loocke haalde Khaled even later op in zijn hotel, waar hij inmiddels werd bewaakt door de Staatsveiligheid. Hij bracht hem naar de luchthaven, en loodste hem op een vliegtuig naar Zürich. Bij de bekendmaking van het nieuws op 19 januari reageerden politici van zowel de meerderheid als de oppositie bijzonder verontwaardigd. Volgens minister Tobback begon ‘de waanzin in dit land’ toch wel hoge toppen te scheren. ‘Nu alle politiediensten terroristen opsporen, wandelt één van de allernauwste verwanten van één van de beruchtste terroristenorganisaties rustig rond in het Brusselse stadscentrum. Een minister wist daarvan. Dat vind ik nogal sterk’, zei Tobback.Ga naar eind206 Zijn uitspraak liet uitschijnen dat minister Eyskens weet had van de aanwezigheid van Khaled in Brussel. | |
[pagina 469]
| |
Eyskens ontkende dat hij door zijn diensten op de hoogte was gebracht van de uitreiking van het visum aan Khaled, maar improviseerde zijn verweer zodanig dat de verwarring rond zijn verantwoordelijkheid nog toenam. De oppositie rook bloed en greep het incident gretig aan om hem aan de schandpaal te nagelen, daarbij gesteund door een groep journalisten die hem al geen goed hart toedroeg. Op zondag 20 januari zei ik in het VRT-programma De zevende dag dat er een onderzoek moest komen en erkende ik dat de uitreiking van het visum kon doorgaan als een beoordelingsfout. Ook Herman Van Rompuy en Jean-Luc Dehaene waren die mening toegedaan, zo vernam ik 's anderendaags op een vertrouwelijk onderhoud in de Lambermontresidentie. Samen kwamen we tot de conclusie dat Eyskens beter zijn ontslag aanbood. Daar werd inmiddels druk over gespeculeerd. Als minister droeg hij immers de politieke verantwoordelijkheid. Via Herman Van Rompuy liet ik meteen Jan Huyghebaert polsen voor de opvolging. De ‘Quatre Bras’ mocht immers geen ogenblik onbemand blijven gezien de precaire internationale toestand. Maar Eyskens weigerde een stap opzij te zetten. Hij eiste dat het parlement zou beslissen over zijn ministeriële verantwoordelijkheid en legde mij een document voor waaruit bleek dat zijn diplomaten het visum hadden uitgereikt zonder zijn expliciete toestemming, alsook een nota van een van zijn topmedewerkers waarin zwart op wit stond dat zij er bewust voor hadden gekozen de minister niet op de hoogte te brengen van Khaleds uitstap naar Brussel.Ga naar eind207 Na een cruciaal en pijnlijk gesprek in mijn kantoor met mijzelf en hun minister, hadden de betrokken topdiplomaten, Alex Reyn en Jan Hollants Van Loocke, inmiddels hun ontslag aangeboden. Ook dat greep Eyskens aan om zijn onschuld te onderstrepen. Zodra ik daarvan overtuigd was, nam ik Mark in bescherming en organiseerde ik zijn verdediging. Dat dit niet gemakkelijk was, werd me duidelijk op het kernkabinet van dinsdag 22 januari 1991, waar over zijn lot werd beslist. Er vielen harde woorden. Eyskens had een verklaring voorbereid, maar raakte verstrikt in zijn eigen uitleg. ‘Mark, wat je nu komt te vertellen, klopt van geen kanten’, zei Philippe Moureaux gepikeerd. ‘Je bent werkelijk fantasie aan het verkopen!’ Vóór de kabinetsvergadering had Moureaux ontdekt dat in de nota die Eyskens had gekregen ter voorbereiding van de persconferentie na de terugkeer van de familie Houtekins, de toekenning van een visum aan Khaled wél stond vermeld. Eyskens had echter | |
[pagina 470]
| |
de tijd niet gevonden om de hele nota te lezen - hij was volledig in beslag genomen door de nakende Golfoorlog - en moest dat nu noodgedwongen toegeven.Ga naar eind208 Hoe dan ook maakte Mark geen goede beurt en hij zou het zeker niet hebben gehaald als Jean-Luc en ikzelf hem niet zo hadden gesteund.Ga naar eind209 Na enig aandringen trokken de socialisten hun bezwaren in, omdat ze in de huidige Golfcrisis niet wilden afstevenen op een regeringscrisis. De rede haalde het dus op het gevoel. Mark was daarmee gered, al zou hij nog maandenlang genadeloos worden bestookt door oppositie, pers en media. Pas in juni 1991, na een marathondebat over een parlementair rapport, kreeg hij het vertrouwen van de Kamer. Maar dat bleek een pyrrusoverwinning, want bij de parlements-verkiezingen van 24 november 1991 verloor hij liefst 45 procent van zijn aanhang. Dat was meteen ook een bewijs dat hij toch beter ontslag had genomen, zoals ik het aanvankelijk had gewenst. Dan had de situatie zich minder slecht ontwikkeld en had hij nog jarenlang een eersterangsrol kunnen spelen. Nu was zijn imago te zeer beschadigd. | |
België, ‘een apenland’?Over mijn verstandhouding met Mark Eyskens is dikwijls gesuggereerd dat het er een van wederzijdse rivaliteit en onbegrip was. De waarheid is echter dat ik altijd graag met Mark heb samengewerkt, ook tijdens mijn laatste regering, waarin hij als minister van Buitenlandse Zaken ons land moest loodsen door een stormvloed van internationale omwentelingen. In die situatie was hij ongetwijfeld ‘the right man in the right place’. Met een zelden geziene gedrevenheid lanceerde hij in de Europese Unie tal van initiatieven en voorstellen die bij onze bondgenoten sterk werden gewaardeerd, maar in België werd zijn diplomatieke geestdrift volledig overschaduwd door de affaire-Walid Khaled. Na een succesvolle ministeriële loopbaan van ruim 15 jaar trok Mark zich in 1992 terug in de splendid isolation van de staatsman-schrijver. Ook in die levensfase verloor hij zijn welbekende en beruchte welbespraaktheid niet. Waar Mark ook komt of spreekt, hij lardeert zijn wijsheden steeds | |
[pagina 471]
| |
met zijn typisch spits, en soms sarcastisch woordgebruik. Tegenwoordig kan dat veel mensen bekoren, maar vroeger was dat niet altijd het geval. Die reputatie als spraakwaterval was wellicht ook de reden waarom zijn medewerkers hem onvolledig inlichtten over de zaak-Khaled. Zij hadden hun onderhandelingspogingen al tot vervelens toe doorkruist gezien door nummertjes van politici en wilden in deze cruciale fase liefst niet door hun eigen minister in de wielen worden gereden. Mark werd dus in zekere zin het slachtoffer van zijn eigen verklaringsdrang. Maar het is in de Wetstraat niet eens een paradox dat de meest begaafde van alle Belgische politici sporadisch een neiging tot zelfvernietiging vertoont. ‘Mocht ik in de Britse regering hebben gezeten, dan was ik natuurlijk al lang opgestapt’, zo verklaarde Mark in volle Khaled-crisis in De Volkskrant van 9 februari 1991. ‘Maar we zijn hier in België. Hier is de politiek een kippenhok.’ En nadien sprak hij niet alleen over ‘een kippenhok’, maar ook over ‘een apenland’. Anno 1991 weekte deze uitspraak opvallend veel verontwaardiging los. Nu is het onder Wetstraatcommentatoren en kroniekschrijvers welhaast een sport geworden om ons land in karikaturale termen te beschrijven. Sommige van deze kritieken zijn niet helemaal onterecht en bevatten een gezonde dosis relativisme. Anderen gaan daarin te ver en voeden de antipolitiek. Maar de uitspraak dat België een apenland is, kan en wil ik niet nemen. Het kan best zijn dat deze beschrijving op bepaalde momenten de Belgische werkelijkheid benadert, maar dat mag voor een politicus geen reden zijn om in de ontspoorde situatie te berusten. Hij moet blijven vechten voor een betere toekomst, of er tenminste in blijven geloven. En hij moet er ook van uitgaan dat dankzij zijn persoonlijke inzet het geheel in de goede richting kan kantelen. | |
Moord op André CoolsDe zaak-Walid Khaled was nauwelijks verwerkt, of de bevolking werd geconfronteerd met een nog schokkender gebeurtenis. Ongeloof en verwarring. Dat waren de gevoelens die me overrompelden toen ik op 18 juli 1991, rond halftien 's morgens, vernam dat André | |
[pagina 472]
| |
Cools in Luik was neergekogeld. Mijn woordvoerster Marie-Paule Meert bracht ons van het drama op de hoogte. We waren net met de ministers in de Wetstraat 16 bijeen om de eindbeslissing te nemen over de NMBS-investeringen in het Star 21-plan. Iedereen zat als van Gods hand geslagen. Philippe Moureaux, Cools' boezemvriend, werd lijkbleek. Willy Claes kreeg tranen in de ogen. Ik schortte de vergadering onmiddellijk op om de nodige contacten te leggen. Kort na de middag drukte ik mijn verontwaardiging uit op een geïmproviseerde persconferentie: ‘Als deze aanslag een politieke achtergrond heeft, dan is dat een heel erge gebeurtenis voor het hele land. Ik kan enkel hopen dat Justitie zo snel mogelijk uitmaakt wat de achtergrond is van deze moord.’Ga naar eind210 Dat zou niet eenvoudig blijken. Onderzoeksrechter Véronique Ancia schoot niet snel op en raakte verstrikt in smeergeldaffaires waarbij telkens Waalse socialisten waren betrokken. Een daarvan stond in verband met de levering van 46 legerhelikopters. De beslissing om de verouderde Alouettes van de Landmacht te vervangen was al in 1983 genomen door de regering-Martens V. Defensieminister François-Xavier de Donnéa had tijdens de daaropvolgende regering-Martens VI de onderhandse aanbestedings-procedure ingezet.Ga naar eind211 Midden 1988 stelde de aankoopdienst van het leger de minister van Defensie voor de keuze: of de goedkoopste oplossing, de Franse Ecureuil, of de machine die op langere termijn de meeste mogelijkheden bood, de Duitse BK 117. In geen van de vergelijkingen en kostenberekeningen stond de Italiaanse Agusta bovenaan in de rangschikking. Wellicht gesterkt door de kwaliteit van hun machine bleef de lobbying van de Duitsers beperkt, om niet te zeggen onbestaande. Hun Franse en Italiaanse concurrenten daarentegen organiseerden een regelrechte belegering van de departementen van Landsverdediging en Economische Zaken. De beslissing om Agusta-helikopters aan te kopen werd door mijn regering genomen op het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie van 8 december 1988. Voor de buitenwacht was deze aankoop, op het budgettaire touwtrekken na, vrijwel rimpelloos verlopen. Er werd vooral gediscussieerd over de regionale verdeling van de economische compensaties. Voor het overige vertrouwden we op het beoordelingsvermogen van defensieminister Guy Coëme, die ons voortdurend liet verstaan dat de helikopterbestelling ‘zijn dossier’ was. Mij is bijgebleven dat hij er vaart wilde achter zetten en dat hij nogal lichtvaardig omsprong met de adviezen | |
[pagina 473]
| |
van Financiën en Begroting. Daarom hadden wij opdracht gegeven aan de kabinetschefs en -adviseurs van Defensie, van de eerste minister en van de leden van het MCESC, om het dossier grondig te onderzoeken. Het is dus onjuist wat Louis Tobback later aan een verslaggever verklaarde: ‘Als je d'r even bij stilstaat, is het inderdaad onthutsend dat de beslissing over een dergelijke miljardenaankoop in de ministerraad in luttele seconden werd afgehaspeld.’Ga naar eind212 | |
‘Het zal Agusta zijn, of niks’Ik had er vertrouwen in en ik kon op dat ogenblik niet vermoeden dat er iets onregelmatigs gebeurde. Pas na de onthullingen in de pers en na de enquête van onderzoeksrechter Ancia begreep ik waarom Guy Coëme de beslissing zo snel had willen doordrukken. Het bleek dat hij eind november 1988 al, nog voor het MCESC de keuze had onderschreven, had verklaard tegen wie het horen wilde: ‘Het zal Agusta zijn, of niks.’ Minister van Economische Zaken Willy Claes liet op basis van het rapport van zijn administratie over de compensaties en investeringen, ‘een lichte voorkeur’ blijken voor Agusta.
Toen in februari 1995 bekend raakte dat ook Vlaamse socialisten smeergeld hadden opgestreken in de wapendossiers, daverde de hele Wetstraat op haar grondvesten. Wat tot dan toe een Waalse en vooral Luikse socialistische affaire scheen, kreeg nu ook een Vlaamse vertakking. In september 1994 tekende de penningmeester van de SP, Etienne Mangé, tijdens de gerechtelijke enquête twee verklaringen waarin hij bevestigde dat hij als vertegenwoordiger van de SP niet alleen 51 miljoen Belgische frank (1,275 miljoen euro) van Agusta, maar ook 10 miljoen Franse frank (1,5 miljoen euro) van de Franse vliegtuigbouwer Dassault had ontvangen. Tot mijn stomme verbazing moest ik toen vernemen dat het gerucht werd verspreid dat de eerste minister geheel op de hoogte was geweest van deze onregelmatigheden! Rik Van Cauwelaert heeft in zijn boek over Agusta mijn aanvoelen in die kwestie prima vertolkt: ‘Sommige ministers hadden vaak de indruk dat er in die tijd voor gevoelige kwesties een apart overlegkanaal bestond tus- | |
[pagina 474]
| |
sen CVP en PS, of zeg maar tussen de vicepremiers Jean-Luc Dehaene en Philippe Moureaux, waar de andere coalitiepartners, SP, PSC en Volksunie en zelfs premier Martens werden buitengehouden. De CVP-ministers boden ook nauwelijks weerwerk toen enkele maanden later defensie-minister Coëme twee nieuwe contracten op tafel legde in verband met de updating van de verouderde Mirage-toestellen en de elektronische beveiliging van de F-16-jachtbommenwerpers. Twee miljardencontracten die letterlijk in de schoot van de Franse vliegtuigconstructeur Dassault en zijn Belgische dochter Sabca werden geworpen.’Ga naar eind213 Willy Claes, Guy Coëme, Guy Spitaels en de andere verdachten werden door de verenigde kamers van het Hof van Cassatie op 23 december 1998 veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen, zware geldboetes en de opschorting van hun politieke en burgerrechten. Het Hof motiveerde de straffen onder meer met de overweging dat, in een democratie, de burgers van de politici die hen vertegenwoordigen en van de hoge ambtenaren die hen besturen, terecht verwachten dat zij de belangen van de maatschappij niet opofferen aan hun persoonlijk profijt of aan dat van een partij. Ook werd er geen rekening gehouden met het feit dat op het ogenblik van de gebeurtenissen nog geen wetgeving bestond over partijfinanciering. Het Hof hechtte evenmin belang aan het feit dat deze praktijken destijds mogelijk algemeen waren verspreid, want het kon in geen geval worden getolereerd dat corruptie het middel was om zwarte kassen te financieren, die uiteindelijk de partijdige belangen dienen van hen die ze bevoorraden.
De Agusta-enquête riep, naast vervolging en bestraffing van hen die corruptie hadden gepleegd en zij die zich persoonlijk hadden verrijkt, opnieuw de problematiek op van financiering van politieke partijen en vooral van de kiescampagnes van partijen en kandidaten. Nochtans was er in ons land toen al een strenge reglementering van kracht. In 1994 bijvoorbeeld was ik verplicht om een lening van 3 miljoen frank (75.000 euro) aan te gaan om mijn campagne voor een zetel in het Europees Parlement te kunnen financieren. Ik kon dat bedrag en de intresten daarop terugbetalen dankzij mijn parlementaire vergoeding tijdens de vijf jaar dat ik lid was van dat parlement. Waarschijnlijk, en gelukkig, werd ik door mijn partijgremia als te naïef en te scrupuleus beschouwd om mij te laten inspannen voor benoemingen | |
[pagina 475]
| |
en geldzaken. Nochtans droeg ik tijdens mijn zeven jaar lange voorzitterschap van de CVP ook de zware last van de financiering van ettelijke kiescampagnes. Ik heb die last samen met August Cool gedragen. Gelukkig werd ik nadien als eerste minister niet meer betrokken bij benoemingskwesties en financiële campagnes, met uitzondering dan van de diners met vele gasten die geld moesten opbrengen, en waar ik een onontbeerlijke vedette diende te zijn. Leo Delcroix zei aan wie het horen wilde, dat men voor het overige op de premier geen beroep moest doen. Sommigen leidden daaruit af dat mijn invloed in de partij zeer beperkt was... | |
Drie vrouwen en één manSta me toe dat ik in dit tijdperk van politieke babes, catwalk-politici en flap-uit-ministers even drie opmerkelijke vrouwen en één man uit mijn tijd ten tonele voer. Politici zoals Paula D'Hondt, Wivina Demeester, Rika De Backer en Gaston Geens konden de burger opnieuw doen geloven in de politiek. Zij hebben de christendemocratische boodschap hun hele publieke leven uitgedragen en hebben er ook zelf naar geleefd. Dat ik tijdens mijn premierschap met hen kon samenwerken, beschouw ik als een groot voorrecht. Ze behoorden tot het zeldzame ras politici dat geen populariteit nastreeft, maar resultaten en duurzaam beleid. Eigenlijk had ik dit hoofdstuk willen afsluiten onder de titel ‘Vier vrouwen en één man’. Want ook Miet Smet behoorde tot dit zeldzame ras dat ik nu ga beschrijven. Maar over haar moet ik later een emotioneel verhaal vertellen met een fataal slot dat onze dertig jaar durende intense samenwerking dramatisch heeft vernietigd. | |
Paula bracht een hart in de politiekPaula D'Hondt is nooit een dienaar van de macht geweest. Haar hele leven en haar inzet werden gedragen door een diepe hartstocht en een authentieke bekommernis voor de kansarmen en minderbedeelden. Tijdens de moeilijke momenten van mijn premierschap kon ik op haar steun en vriendschap rekenen. IN het parlement noemde ik haar ooit ‘intelligent, | |
[pagina 476]
| |
ervaringsbekwaam en integer’. Kortom, Paula was ‘de beste benoeming’ die ik ooit aan de koning voorstelde. Paula kende, net als ik, het Vlaanderen tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog, maar zoveel meer doorleefd. Zij was ouder, strijdlustiger, misschien omdat zij was opgegroeid in de streek van priester Daens? Haar leven stond ook in het teken van de zorg om vijf opgroeiende kinderen. Toen ik als formateur in december 1981 op zoek was naar een staats-secretaris voor Post en RTT, lag haar naam meteen op mijn lippen. In die functie moest ze de PTT omvormen tot een rendabel bedrijf, met een betere dienstverlening en een hervormd personeelsbestand. Het bracht haar tot heroïsche gevechten met de vakbonden, en ook met haar voogdijminister Herman De Croo. Bij haar herbenoeming in 1985 weigerde ze zijn supervisie nog langer te aanvaarden en vanaf dan werkte ze rechtstreeks onder mijn voogdij. Ik gaf haar graag veel vrijheid en verantwoordelijkheid. In 1988 was ze een van de weinigen die me het premierschap afraadden. ‘Wilfried, doe het niet, het is een vergiftigd geschenk’, fluisterde ze me meermaals toe. Enkele maanden later werden we voor een nieuw probleem geplaatst. In mei 1988 had ik haar als minister van Openbare Werken voorgedragen, maar door de vervroegde goedkeuring van de tweede fase van de staatshervorming doofde haar departement al na zeven maanden uit. Ze was er het hart van in, en ze noemde het ‘een aanslag op mijn intelligentie’. Omdat ik haar een tocht door de woestijn wilde besparen, zocht ik destijds meteen naar een eervolle compensatie. Die zoektocht leverde aanvankelijk niets op. Er volgden slapeloze nachten en gesprekken met de koning. En dan, opeens, zag ik de mogelijkheid om haar tot Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid te benoemen. Het was een belangrijke functie, waarin haar aanleg en inzet goed tot uiting konden komen. Plet politieke milieu zag dat echter niet zo en deed het af als een troostprijs. Ik denk dat ze dat zelf in eerste instantie ook zo ervoer. Ze weigerde tot tweemaal toe, naar eigen zeggen omdat ze te weinig ervaring had met migranten. Toen ik haar voor de derde keer het commissariaat aanbood, liet ik geen argument onverlet: ‘Paula, jij kúnt dit aan! Weet je nog dat je ook aarzelde in 1981 bij je benoeming tot PTT-staatssecretaris? En kijk nu naar de resultaten. | |
[pagina 477]
| |
Ik reken op jou, ik vertrouw je. Ik zet het nu meteen op Bistel als een regeringsmededeling.’ Mijn vertrouwen werd niet beschaamd. Met de opstandigheid waarmee ze al haar hele leven wantoestanden te lijf was gegaan, gooide ze zich op de moeilijke taak. Haar rapporten over het integratieconcept waren zeer waardevol. Geen taboe ging ze uit de weg. Geen moment liet ze zich ontmoedigen door de verguizing en de schimpscheuten van diegenen die het migrantenvraagstuk voor eigen voordeel wilden polariseren. Onbevreesd trok ze de baan op, ze zocht contact met migranten en landgenoten en koos daarbij resoluut de kant van de vernederden en gekrenkten. Paula bracht op die manier een hart in de politiek. | |
Wivina, een vrouw met discipelenDe CVP zou er in de jaren negentig heel anders hebben uitgezien, als Wivina Demeester in 1987 het voorzitterschap in handen had gekregen. Dan had de ideologische vernieuwing werkelijk een kans gekregen en dan had de partij met minder complexen het abortusdebat aangesneden. Ik heb Wivina leren kennen bij de parlementsverkiezingen van 1974. We behoorden beiden tot de generatie jongeren die toen voor het eerst mocht plaatsnemen op de groene klapbankjes van de Kamer. Wat me dadelijk in haar aansprak, was de gedrevenheid en het dynamisme waarmee ze zich op het politieke werk stortte. Volgens haar was de partij te weinig maatschappelijk geëngageerd en moest ze meer oog hebben voor de interesses van de jongere generatie. Als Vlaams minister gaf ze in 1994 het voorbeeld met de sensibiliseringscampagne ‘Zet hem op’, waarmee ze de jongeren wilde aanzetten tot verantwoord seksueel verkeer. Dergelijke acties hadden succes bij de bevolking, maar maakten haar onverteerbaar voor de traditionele vleugel van de partij. Die had eerder al tot tweemaal toe haar verkiezing tot CVP-voorzitter geboycot. Op mijn steun kon ze altijd rekenen. Zo begon ze onder mijn premierschap aan haar succesvolle opgang in de beleidsorganen. In 1985 werd ze staatssecretaris voor Volksgezondheid en Gehandicaptenbeleid, in 1988 staatssecretaris voor Financiën, en in 1991 minister van Begroting en Wetenschapsbeleid. Nadien groeide ze uit tot een van de sterkhouders van | |
[pagina 478]
| |
de Vlaamse regering, waar ze tot juni 1999 de begroting onder controle hield. Doorheen de jaren groeide er tussen ons een hechte vriendschap. In de zomer van 1987 kwam ze met haar echtgenoot en kinderen enkele dagen logeren in mijn vakantiehuis op de Cap Bénat. Dat een goede politica ook een goede moeder kan zijn, kon ik toen met genoegen ervaren. Ook op die manier zal Wivina de geschiedenis ingaan: ze behoorde tot de eerste generatie geëmancipeerde vrouwen die erin slaagde een groot gezin te combineren met een politieke carrière. Bij de heibel rond de samenstelling van de Europese verkiezingslijst in 1999 was ze een van de weinigen die me nog spontaan met raad bijstond. In een telefonisch gesprek smeekte ze me om de tweede plaats te aanvaarden. ‘Want’, zo zei ze, ‘ik heb Jozef Deleu erover gesproken en die kan maar niet begrijpen dat je een Europees parlementair mandaat kunt opgeven.’ Ik waardeerde haar advies maar ik volgde het niet op. In 2004 nam ze afscheid van het Vlaams Parlement. Haar intellectuele erfenis oogt indrukwekkend en zal blijven doorklinken via het jonge, vrouwelijke talent dat ze de politiek heeft binnengeloodst. Onder meer Inge Vervotte, Katrien Schryvers en Nahima Lanjri behoren tot haar discipelen, en ook Cathy Berx, van wie ik de toenemende aanwezigheid op de nationale scène ten zeerste apprecieer. | |
Rika De Backer, een kameraad van een vrouwRika De Backer was een van de markantste vrouwen uit de politiek-sociale wereld van de jaren zeventig en tachtig. Als ik aan haar terugdenk, duiken steeds weer beelden op van de vele prachtige avonden in haar buitenhuisje in Weert aan de oude Schelde. Het was ook steeds een genoegen om samen met haar echtgenoot, de erudiete, filosofisch onderlegde dokter Herman De Backer, van de tafelgeneugten te mogen genieten. Rika was een verzoenende figuur. Vele kleine frustraties en geschillen tussen politici konden bij haar in kameraadschap worden besproken en ontmijnd. Rika was historica. Hoewel ze moeder was van zeven kinderen, bleef ze onvermoeibaar lesgeven en was ze een gevierde voordrachtgeefster in heel Vlaanderen. Een thema kwam daarbij steevast aan bod: de kloof tussen | |
[pagina 479]
| |
vrouwen die thuisbleven en buitenhuiswerkende vrouwen. Thuis in haar ruime Antwerpse appartement wist Rika mensen met de meest diverse opvattingen met elkaar in volle openheid te laten discussiëren. Als jonge partijvoorzitter steunde ik haar in 1974 graag voor een belangrijke post in de regering-Tindemans. Het leek een goede keuze. Als minister van Cultuur ordende ze de wildgroei via belangrijke decreten inzake toneel, volksontwikkeling en bibliotheken. Ze luidde ook een opmerkelijke revival in van de opera. Tegelijkertijd was zij voorzitster van het Vlaams ministercomité binnen de federale regering, waar ze concreet gestalte moest geven aan de prille Vlaamse autonomie. Rika deed dat met diplomatie en wijsheid en ze verdient terecht herinnerd te worden als de eerste voorzitter van de embryonale Vlaamse regering. Haar kijk op de evolutie van mens en maatschappij was optimistisch. Al wie met haar sprak werd getroffen door haar grote vertrouwen in de menselijke mogelijkheden en de warme sympathie voor de nieuwe inzichten van de jongeren. Toen ze na acht jaar ministerschap koos voor het Europees Parlement - ze was ook jarenlang penningmeester van de EVP - ging haar bekommernis in de eerste plaats naar Afrika en meer in het bijzonder naar het gebied van de Grote Meren. Zij had er veel vrienden en voor mij was ze dan ook in die kwesties een wijze en goed ingelichte raadgeefster. De verwijten van politieke tegenstanders als was zij mee verantwoordelijk voor de genocide in Rwanda, waren niet alleen bespottelijk, maar pervers. Rika De Backer was en blijft in mijn herinnering een progressieve, tolerante christendemocrate. Ze was ook een populaire politica. In Antwerpen behaalde ze 60.000 stemmen. Ze was bovenal een loyale minister die principieel weigerde haar medewerking te verlenen aan manoeuvres of politieke spelletjes. | |
Gaston Geens, de vader van de Vlaamse opgangIn Gaston Geens heb ik steeds een medestrijder, haast een zusterziel, gezien. Wij groeiden op in een dorp en kwamen beiden uit een groot gezin. Net zoals ik had hij in zijn jeugd het sobere en armoedige boerenbestaan gekend. En ook hij raakte als student in Leuven in de ban van professor Dondeyne. Binnen de CVP leerde ik Gaston kennen als de dynamische | |
[pagina 480]
| |
directeur van het gezaghebbende studiecentrum van de partij en als toegewijd begeleider van jonge parlementsleden. Schijnvertoon en mediabekendheid waren hem totaal vreemd. Zijn dossierkennis was legendarisch. In mijn eerste regering werd hij minister van Financiën, nadien nam hij Begroting voor zijn rekening. In 1982, in uitvoering van de staatshervorming van 1980, werd hij de eerste voorzitter van de Vlaamse Executieve. Gaston was het perfecte voorbeeld van een veeleer unitair denkende Vlaming die zich in zijn functie in de Vlaamse regering ontpopte tot een overtuigde en zelfs strijdende federalist. Door zijn energieke maar ook diplomatische aanpak, kon hij veel vooroordelen tegen eigen Vlaamse instellingen wegwerken. Iedereen herinnert zich nog zijn beklijvende uitspraak ‘Wat we zelf doen, doen we beter’, de slagzin die hij later omboog tot ‘Wat we zelf doen, moeten we beter doen’. De naam van Gaston zal ook verbonden blijven aan Flanders' Technology, de prestigieuze technologiebeurs in Gent waardoor zelfs een nieuw congrescentrum kon worden gebouwd aan de rand van de stad. Hieraan gekoppeld lanceerde hij een wervende Dirv-actie voor een ‘derde industriële revolutie in Vlaanderen’. Geens is ook de vader van het Vlaams sociaal overleg zoals dat in het Vlaams sociaaleconomisch overlegcomité (Vesoc) en de Sociaaleconomische raad van Vlaanderen (Serv) is gestructureerd. Historici die willen onderzoeken hoe Vlaanderen in de jaren negentig kon uitgroeien tot een van de sterkste Europese regio's, niet alleen op economisch maar ook op sociaal vlak, zullen ongetwijfeld bij Gaston Geens uitkomen. Onder zijn wat stugge uiterlijk schuilde een genereuze man voor wie vriendschap in de politiek geen contradictie was. In 1992 vonden we elkaar terug in de rode zetels van de Senaat. Hij had toen tien jaar de Vlaamse regering geleid, ik twaalf jaar de federale. Tot enkele maanden voor zijn dood haalden wij regelmatig onze herinneringen op tijdens onze lunch in een restaurant vlak bij het hoofdkwartier van de EVP. |
|