De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 453]
| |
25
| |
[pagina 454]
| |
stelde Guy Verhofstadt zijn veto, ‘want met de socialisten in de regering herbegint de periode van de ongedekte cheques.’Ga naar eind193 Na de mislukking van Claes kwam de bal in het christendemocratische kamp terecht. Op 22 januari 1988 werd Jean-Luc Dehaene benoemd tot informateur. Maar was dat wel een goede zet van de koning? Dehaene was immers aangeduid op verzoek van de socialisten. Hij verdedigde hetzelfde programma als ik, maar met een rolwissel wilden de socialisten plannen uitvouwen die ze met mij nooit zouden kunnen loskrijgen. Ik was in hun ogen immers de bezuiniger, l'homme de la rigueur, die in de Waalse industriële bekkens symbool stond voor de ‘onrechtvaardige inleveringen’ van de jongste jaren. Na zijn benoeming hadden Jean-Luc en ik een openhartig gesprek, waarin hij uitvoerig polste naar mijn twijfels en ambities. Ik gaf hem volledig carte blanche: ‘Jean-Luc, doe wat je moet doen. Ik zal je geen strobreed in de weg leggen. Maar verwacht van mij niet dat ik aan de onderhandelingen zal deelnemen.’ Het leek mij ongepast om als premier van een aftredende regering zomaar plaats te nemen in de delegatie van mijn partij bij de onderhandelingen voor een nieuwe coalitie. De publieke opinie keek nauwlettend toe en elke misstap kon me mijn geloofwaardigheid kosten. Ook voelde ik nog een zekere afkeer tegenover de Franstalige socialisten, niet alleen vanwege de negatieve ervaring in 1981, maar ook omdat ze niet eens zo lang geleden affiches hadden aangeplakt waarin ik als eerste minister persoonlijk werd verguisd. Zoiets was sinds Gaston Eyskens en zijn Eenheidswet niet meer gebeurd. | |
Dehaene deed het in ‘100 dagen’Met de inventiviteit die hem kenmerkt, en met veel discretie en geduld begon Jean-Luc aan het ontwarren van de gordiaanse knoop. Aanvankelijk twijfelde ik sterk aan zijn succes en verwachtte ik - hoopte ik eigenlijkdat men terug naar een CVP/PVV-coalitie zou moeten grijpen. Want ook voor het socialistische alternatief lagen de moeilijkheden torenhoog opgestapeld. De CVP, of althans een belangrijk deel ervan, was allergisch voor een coalitie met de ‘regeringsonbekwame’ socialisten. De SP wilde niet in een nationale regering treden zonder ook in de Vlaamse executieve te | |
[pagina 455]
| |
zetelen. De PS en de PSC wilden op beide niveaus samen regeren. Bovendien moest het knelpunt-Happart worden opgelost en was de winnende PS niet bereid om het Waalse boegbeeld zonder tegenprestaties te laten vallen. Die hopeloze toestand kon Jean-Luc echter vrij snel doorbreken door de discussie met de socialistische partijen te verruimen tot de Volksunie. Met haar 16 volksvertegenwoordigers en 13 senatoren had de VU net voldoende stemmen om in het parlement de tweederdemeerderheid te waarborgen, nodig om de staat te hervormen en het probleem-Happart in dit ruimere geheel op te lossen. Na ruim honderd dagen onderhandelen lag er eind april 1988 een ontwerpakkoord op tafel. Er kwam een toezegging dat de socialisten in de herfst tot de Vlaamse executieve mochten toetreden. De omvangrijke staatshervorming die eraan werd gekoppeld, zou uiteindelijk het geschikte middel worden om de wantrouwige CVP-achterban de ommekeer te doen slikken. | |
Stoere Vlaamse taalHet idee om de staatshervorming in versneld tempo uit te voeren, kwam inderdaad van de CVP, die een jaar eerder, op haar congres van 15 november 1986 te Oostende, op een nieuwe stap had aangedrongen. Op dit opmerkelijke maar al te weinig geciteerde CVP-congres was stoere Vlaamse taal gesproken. In verschillende congresresoluties werden Vlaanderen en Europa op de voorgrond geplaatst en werd België zowaar als een achterhaald bestuursniveau bestempeld: ‘Alle bevoegdheden die van betekenis zijn voor de verdere invulling van onze Vlaamse eigenheid, moeten integraal aan de volledige en soevereine verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschap worden overgedragen, zodat een zelfstandig beslissen en handelen op deze domeinen kan worden verwezenlijkt. Deze maximale en autonome bevoegdheden moeten de Vlaamse Gemeenschap de noodzakelijke kansen geven om zich volgens haar eigen aard en specifieke behoeften te ontwikkelen. Zij is een essentiële voorwaarde voor een verder duurzaam samenleven in het Belgische en op termijn Europese staatsverband.’Ga naar eind194 Dat was andere taal dan die van het CVP-congres in Antwerpen van 6 tot 8 oktober 1972! Zoals in 1979 verwierp het congres de drieledige | |
[pagina 456]
| |
gewestvorming, maar in de resoluties over Brussel viel het op dat er, anders dan toen, geen sprake meer was van een hoofdstad onder ‘nationale voogdij’.Ga naar eind195 Er was nu slechts sprake van een ‘eigen statuut dat fundamenteel afwijkt van het statuut toebedeeld aan Vlaanderen en Wallonië’. Brussel moest beperkt blijven tot de negentien gemeenten, de medebeslissingsmacht van de Vlamingen in de Brusselse instellingen moest worden gewaarborgd door onder meer poolvorming bij de verkiezingen op eentalige lijsten, alarmbel en pariteit in het uitvoerend college. De Vlaamse en de Franse Gemeenschap zouden de gemeenschapsbevoegdheden uitoefenen, terwijl de Brusselaars zelf gezamenlijk en op voet van gelijkwaardigheid naast de plaatsgebonden ook de bicommunautaire aangelegenheden zouden beheren. Met de nadruk op de groot- en hoofdstedelijke roeping van Brussel was de basis gelegd voor een specifiek statuut van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. In haar verkiezingsprogramma voor de parlementsverkiezingen van 13 december 1987 toonde mijn partij zich voorts ook voorstander van een ‘doorgedreven federalisme’. De hervorming van 1980 moest worden ‘verdiept en voltooid’, onder meer door het onderwijs- en wetenschapsbeleid en het economisch, industrieel en commercieel beleid in Vlaamse handen te leggen met behoud evenwel van de economische en monetaire unie en een omkeerbare, doorzichtige en louter aanvullende nationale solidariteit. Het statuut van Brussel was ook bespreekbaar geworden. Vlamingen en Franstaligen zouden het hoofdstedelijk gebied Brussel in sterk vereenvoudigde structuren samen beheren, ‘met uitzondering van de cultuur-, onderwijs- en persoonsgebonden aangelegenheden, waar elke gemeenschap autonoom voor instaat’.Ga naar eind196 Deze vernieuwde flexibiliteit maakte het voor formateur Dehaene mogelijk een akkoord te sluiten tussen christendemocraten, socialisten en Volksunie over het statuut van Brussel. Tegelijk werden ook andere cruciale, nog ontbrekende elementen van het federale bestel geregeld: de overdracht van het onderwijs naar de gemeenschappen, de uitbreiding van de gewestelijke bevoegdheden, een financieringssysteem dat de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen en gewesten beklemtoonde en een ‘pacificatie’ in de faciliteitengemeenten. De hervormingen zouden in drie fasen worden doorgevoerd.Ga naar eind197 | |
[pagina 457]
| |
Tussen voornemens en plichtNog vooraleer het formatieberaad was afgelopen en vooral in de eerste helft van april, was er al druk gespeculeerd over de vraag wie de leiding zou nemen van de nieuwe coalitie. Objectief gezien beschikte Jean-Luc Dehaene over de beste troeven. Hij kende het regeerakkoord in al zijn finesses en wist hoe de teksten rond de staatshervorming tot stand waren gekomen. Toch kon dat voor de CVP-top niet volstaan. Uit de gesprekken die ik rond die tijd met Frank Swaelen had, werd ik gewaar dat hij Dehaene liever niet als eerste minister zag. Na de verkiezingsnederlaag van 13 december 1987, waarbij de CVP ruim 60.000 kiezers had verloren aan de PVV, vreesde Swaelen dat een regering met socialisten, geleid door een uitgesproken ACW-figuur als Dehaene, de rechtervleugel van de partij volledig zou vervreemden van de CVP. Dat doemscenario kon volgens hem worden vermeden als ik op post bleef, het teken dat het herstelbeleid werd voortgezet. Lange tijd weigerde ik om op het verzoek in te gaan.Ga naar eind198 Na de verkiezingen had ik mij immers voorgenomen de nationale scène een tijdlang te verlaten en vanuit een andere functie mijn politieke comeback voor te bereiden. Ik had dat ook zo met mijn gezin afgesproken. Het was rond die tijd duidelijk geworden dat mijn zoon Kris ernstig ziek was en dat ook zou blijven, en ik wilde hem intenser gaan begeleiden. Ik moest dus wel een rustigere periode inlassen. Maar alle voornemens ten spijt verliep het helemaal anders. De dwingende omstandigheden en de druk van mijn omgeving was dermate groot, dat ik toch opnieuw naar de Wetstraat ging. Voor mijn vrouw en kinderen was dat een moeilijk moment. Gelukkig begrepen ze mijn situatie en gingen ze vrij vlug akkoord. De mentale omturning die me uiteindelijk deed besluiten het premierschap toch te aanvaarden, was verscheurend. | |
[pagina 458]
| |
lunch in het Pullman-Parkhotel zou ik niet licht vergeten. Nochtans was hij ontspannen begonnen. Jean-Luc keuvelde wat over het formatieberaad en toonde zich optimistisch. Hij had zopas een akkoord bereikt over de financiering van gewesten en gemeenschappen, en ook inzake Voeren waren er vorderingen geboekt. Vandaar dat Frank Swaelen het ogenblik rijp achtte om de heikele kwestie van het premierschap aan te snijden: ‘Wilfried, zeer velen, ook in de hoogste kringen van het land, dringen erop aan dat jij premier wordt. Ook Spitaels wordt onder druk gezet om zijn voorbehoud tegenover jou op te geven.’ Terwijl ik in een spontane reactie een afwerend gebaar maakte, poogde ook Jean-Luc mij te overtuigen. ‘Wilfried, denk ook eens aan de partij, aan onze kiezers. Als jij het premierschap aanvaardt, is er een waarborg dat het herstelbeleid wordt voortgezet. De coalitie wordt voor de buitenwereld voor ons beter verkoopbaar. Bovendien kan in de Wetstraat niet de indruk ontstaan dat de ene CVP'er staat te wachten tot de andere mislukt.’ Ik had dit moment als het ware voelen aankomen. Drie weken eerder was ik al gevraagd of ik er iets voor voelde formateur te worden. Ik had dat toen afgewezen, want met de socialisten rees er voor mij een probleem van geloofwaardigheid. Ook nu haalde ik dit aan als bezwaar. Voor Jean-Luc en Frank eindigde de lunch dus in mineur. Van Antwerpen liet ik mij naar Laken rijden. Daar drong ook de koning sterk bij me aan om het premierschap te aanvaarden. Ik beloofde erover na te denken. Ik wilde ook eerst enkele vrienden raadplegen. Meteen daarna zette ik koers naar het ACW-vakantiecentrum Zon en Zee in Westende, naar mijn vrienden Houthuys, Verplaetse en Detremmerie. Hun advies was unaniem positief. Volgens Houthuys moest ik het doen. Detremmerie raadde me aan om mijn Europese droom best even opzij te zetten. ‘Je hebt wel veel verklaringen afgelegd dat je niet met de socialisten wilt regeren, maar de kaarten liggen nu volledig anders, met de liberalen is er toch geen voldoende meerderheid en formateur Dehaene zegt ons dat het herstelbeleid kan worden doorgezet.’ Ook Verplaetse vond dat ik het onderbroken herstelbeleid moest kunnen doortrekken. ‘En bovendien kun je rekenen op de volle steun van de partij, het ACW en het Hof.’ Daarmee kende ik het advies van mijn syndicale vrienden, maar ik wilde mij ook indekken aan de andere zijde. 's Anderendaags, op 18 april, ontving ik op het middaguur mijn vriend Vaast Leysen in de Lambermontre- | |
[pagina 459]
| |
sidentie. De gewezen VEV-voorzitter had me ook bij de moeilijke beslissing van 1981 met raad en daad bijgestaan. Maar in tegenstelling tot toen, toonde hij zich nu uitermate sceptisch: ‘Wilfried, ik zou het niet doen als ik jou was. De bedrijfswereld gaat dat niet begrijpen.’ Ik vroeg hem of ik nogmaals kon weigeren om op het verzoek van de koning in te gaan. ‘Dat wordt inderdaad een zeer moeilijke beslissing’, zei hij.
Kort na de middag begaf ik mij naar Laken voor het beslissend gesprek. De koning nam zijn tijd en nodigde mij uit voor een lange wandeling in het park. Hij bleef maar aandringen. Plots brak er een regenvlaag los en moesten we gaan schuilen onder een afdakje aan de rand van het park. Terwijl ik daar naast hem stond, besefte ik plots dat ik met zijn jarenlange vertrouwen in mij gewoonweg niet kón weigeren. Wellicht gaat dit plichtsbesef terug naar mijn opvoeding. Het is mijn overtuiging dat het de opperste plicht van een politicus moet zijn het land te regeren, wanneer hij daartoe wordt geroepen. En dat geldt zeker voor wie het voorrecht heeft gehad jarenlang eerste minister te zijn geweest. Later heeft men mij dikwijls gevraagd waarom de koning mij per se met het premierschap wilde belasten. Ofschoon het delicaat is om daar in zijn plaats op te antwoorden, wil ik toch een hypothese formuleren. Uit mijn contacten die ik rond die tijd met Boudewijn had, werd ik gewaar dat hij ongerust was over de wending die de staatshervorming nam. De radicalisering van de CVP onder invloed van haar congres in Oostende was daar niet vreemd aan. Er was in het regeerakkoord nauwelijks sprake van het behoud van de monetaire en economische unie. Verder was de derde fase zo summier omschreven dat ze weleens confederale allures kon aannemen. Boudewijn was daar sterk beducht voor, en toen de uitvoering van de akkoorden aan de orde was, schreef hij me daarover zelfs een brief.Ga naar eind199 Mijn premierschap zag hij als een waarborg dat het niet uit de hand zou lopen.
Na mijn onderhoud met de koning op die cruciale maandag 18 april trok ik naar het restaurant Den Gouden Harynck aan de Brugse Groeninge om er te dineren met onder meer Fons Verplaetse, Jacques van Ypersele, Lou De Clerck en Sus Verleyen. Sus had de idee opgevat om ter gelegenheid van mijn 52ste verjaardag al mijn eerste kabinetsmedewerkers en hun echtgenoten nog eens samen te brengen. Als verjaardagscadeau kreeg ik | |
[pagina 460]
| |
een fraai portret, van de hand van de Brugse kunstenares Ria Verhaeghe. Een volledige verrassing was het niet, want ik had voor haar al geposeerd op 12 maart. Ik kan mij niet herinneren dat er tijdens het diner over mijn nakend premierschap werd gepraat. Iedereen was zo tactvol om mij dit moment van ontspanning voluit te gunnen. Sus belde mij korte tijd later wel op met een boodschap van Guy Verhofstadt: hij kon maar niet geloven dat ik het premierschap zou aanvaarden. Opnieuw werd ik overmand door twijfel. Het werd de zoveelste slapeloze nacht op rij.
Op 19 april trok ik in de vroege ochtend naar de Wetstraat 56, het kabinet van Sociale Zaken, om er samen met Jean-Luc Dehaene en Frank Swaelen te ontbijten. Terwijl ik met Jean-Luc wat nakaartte over het feestje in Den Gouden Harynck, observeerde ik hem aandachtig. In gedachten klom ik terug naar april 1979, toen we samen onze intrek hadden genomen in de kanselarij van de Wetstraat 16. Welke weg hadden we sindsdien niet afgelegd! Het leek toen allemaal eenvoudiger, maar dat was het niet. Ik dacht ook aan onze vriendschap en de jarenlange samenwerking die ons had toegelaten magnifieke dingen te doen. Mijn besluit stond vast: ik gaf hem mijn steun en vertrouwen, ook al zou mijn ziel wel altijd bij de CVP/PVV-coalitie achterblijven. In ruil voor mijn jawoord stelde ik wel drie voorwaarden. Primo, er mocht geen breuklijn komen tussen het budgettair en economisch beleid van de vorige regering en de nieuwe coalitie. Secundo, het akkoord over de staatshervorming moest volgens de timing worden uitgevoerd. Tertio, ik moest mij volledig kunnen terugvinden in de uiteindelijke oplossing voor Voeren. Voor de eerste twee punten stelde Jean-Luc mij gerust. Wat het derde punt betrof, beklemtoonde hij dat men zeer dicht bij een oplossing stond, maar dat de zaken nog niet rond waren. Tot slot zei ik hem dat ik desgewenst 's anderendaags al aan de onderhandelingstafel wilde plaatsnemen. Meteen na mijn toezegging nam ik het regeringsvliegtuig naar Den Haag om er een lezing te geven. Diep in mijn binnenste twijfelde ik nog steeds. Ik vroeg me ook af hoe mijn buitenlandse collega's op mijn partnerruil zouden reageren en ik besloot ze te raadplegen. In Den Haag zag ik minister-president Ruud Lubbers, die zich positief uitliet. Kort nadien telefoneerde ik naar bondskanselier Helmut Kohl. Die had het Belgische formatieberaad van heel nabij gevolgd en raadde mij aan het premier- | |
[pagina 461]
| |
schap te aanvaarden: ‘Je zult wel zien dat er voor jou geen andere oplossing mogelijk is.’ Ook de Franse president François Mitterrand en EG-commissievoorzitter Jacques Delors hadden mij al eerder hetzelfde toevertrouwd. Enkel Margaret Thatcher toonde zich terughoudend, maar tegelijk ook genuanceerd. Bij mijn terugkeer 's avonds in Brussel vernam ik dat de partijtop mijn jawoord al aan de pers had bekendgemaakt. Eigenlijk was dat niet correct, want een van mijn drie voorwaarden - een degelijk akkoord inzake Voeren - was nog niet ingevuld. De onderhandelingen daaromtrent waren die dag zelfs vastgelopen. Maar door het nieuws vroegtijdig bekend te maken, wilde men verhinderen dat ik nog op mijn beslissing zou terugkomen. Uiteindelijk werd er met veel moeite op woensdag 27 april een definitief Voerakkoord bereikt. Vijf dagen later, op maandag 2 mei, nam ik voor het eerst plaats aan de onderhandelingstafel, weinig enthousiast, maar met de overtuiging dat ik deze bittere pil moest slikken en dat het allemaal wel zou loslopen. | |
Van winnaars en verliezersNadat de nieuwe regering was beëdigd, kon men binnen de verschillende partijen beginnen met het opmeten van de schade opgelopen na 147 dagen crisisberaad. Voor geen enkele partij was deze balans onverdeeld positief. Wie voor regeringsdeelname had gekozen, had zich moeten verbranden en zijn veto's moeten inslikken. Wie naar de oppositiebanken werd verwezen, zou daar jarenlang moeten reflecteren in het eigen onbehagen. Zo verging het Annemie Neyts, Herman De Croo, en ook Jean Gol en Louis Michel. Eurocommissaris Willy De Clercq werd ingevolge de regeringsonderhandelingen pijnlijk aan de kant geschoven en vervangen door Karel Van Miert, die deze post ambieerde.
Grote verliezer was ook Guy Verhofstadt. Na het formatieberaad was hij een verbitterd man. Hij voelde zich verraden, niet door Jean-Luc Dehaene, die de coalitiewissel had bewerkstelligd, maar wel door mezelf. Ik had het premierschap immers aanvaard. Hij verweet me woordbreuk. Guy heeft me dit nooit vergeven en weigerde jarenlang elk contact. Ook tegenover | |
[pagina 462]
| |
mijn partij koesterde hij wrok. Als het even kon, zou hij de christendemocraten van de macht verdrijven en hen in een oppositierol verder kleineren. Nu nog steeds ervaart hij daarin het hoogste genot. Het is een merkwaardig psychologisch fenomeen, enigszins vergelijkbaar met de irrationele haat van André Cools tegenover Leo Tindemans. Afgezien van de wrok kan ik tot zekere hoogte begrip opbrengen voor de ontgoocheling die hem in 1988 overmande. Het is inderdaad zo dat ik lange tijd had laten doorschemeren nooit de leiding te zullen nemen van een coalitie met socialisten. Tussen december 1987 en maart 1988 onderhielden we daarover geregeld contacten. Guy bezwoer me dan telkens dat ik Dehaenes formatiepogingen moest saboteren en, indien dat niet lukte, nadien in mijn partij een oppositiefactor moest worden. Maar ik deed dat niet, uit loyaliteit tegenover mijn partij, en ook omwille van de raison d'état. Een doelbewust blokkeren van het formatieberaad had immers kunnen leiden tot een volledige impasse met verkiezingen, politieke onstabiliteit en afbraak van wat we de jongste zes jaar moeizaam hadden opgebouwd. Guy was te jong en te koppig om dat te willen inzien. In diezelfde koppigheid had hij trouwens eerder het driepartijen-alternatief van de hand gewezen en daarmee de opening die voor zijn partij bestond, zelf ongedaan gemaakt. Maar die verantwoordelijkheid heeft hij nooit willen erkennen. Nog vooraleer mijn regering goed en wel in het zadel zat, bracht Verhofstadt een schaduwkabinet op de been dat het alternatief voor de coalitie moest formuleren. Met een zelden geziene verbetenheid viel hij vier jaar lang het regeringsbeleid aan en versterkte hij zo het antipolitieke klimaat, dat op 24 november 1991 in een eerste ‘zwarte zondag’ resulteerde. Na de verkiezingen poogde hij als formateur een coalitie met socialisten op de been te brengen - dat kon nu blijkbaar wel door de beugel - maar hij mislukte omdat de Vlaamse socialisten voortijdig afhaakten. Zij waren immers wantrouwig geworden wegens de vele communautaire beloftes die Verhofstadt aan Guy Spitaels had gedaan. Pas na de dioxinecrisis en de voor de Vlaamse christendemocraten rampzalige verkiezingen van 1999, brak voor Guy Verhofstadt het lang verhoopte moment aan: de eerste paars-groene regering was een feit. De ‘burgerdemocratie’ die hij met zoveel gloed had bepleit, bleek nu slechts de ladder te zijn die hem opnieuw naar de macht moest voeren. Want eenmaal in de Wetstraat 16, werd die ladder onbruikbaar bevonden en wegge- | |
[pagina 463]
| |
worpen. Die zelfverloochening weegt zwaar voor al wie ooit in hem heeft geloofd, maar ze weegt wellicht nog het zwaarst voor Verhofstadt zelf. Bij de beoordeling van zijn premierschap zal ook dat meetellen. | |
Omarming op CVP-congresWas Jean-Luc Dehaene ook een verliezer? Volgens sommigen wel, omdat de koning hem na zijn geslaagde formateursopdracht niet met het premierschap belastte. Persoonlijk heb ik het moeilijk met deze voorstelling van zaken. Jean-Luc behaalde niet alleen een overwinning door een schier onmogelijke formatieopdracht tot een goed einde te brengen. Ook de manier waarop hij het premierschap aan mij overliet, zonder enige rancune of jaloezie, dwingt bewondering af. Slechts weinigen zouden het hem nadoen. Achteraf moest ik wel ervaren dat zijn omgeving mijn premierschap nooit volledig kon verteren. Veel van zijn medewerkers hadden erop gehoopt dat zij naar het kabinet van de eerste minister zouden verhuizen en hebben me nooit vergeven dat het uiteindelijk anders is verlopen. Hoezeer zij hierover waren gefrustreerd, bleek onder meer in maart 1992 toen ik op een zijspoor werd gezet. Maar voor Jean-Luc was er geen probleem. Er was tussen ons beiden zelfs sprake van een betere verstandhouding. De tandem Dehaene-Martens had deze moeilijke situatie wederom overleefd! En dat maakten we ook aan buitenstaanders duidelijk op het CVP-congres van donderdag 5 mei 1988.Ga naar eind200 Guy Tegenbos schreef daarover in De Standaard: ‘Zowel Wilfried Martens als Jean-Luc Dehaene - die geen van beiden de gewoonte hebben om veel loftuitingen in hun toespraken op te nemen - noemden elkaar ontroerd en ontroerend “vriend”; ze omarmden elkaar ook bij het einde van het congres, een gebaar dat niet bepaald tot de CVP-geplogenheden behoort.’Ga naar eind201
En ten slotte, in welke mate behoorde ik tot de winnaars, al dan niet tot de verliezers? Het antwoord op deze vraag kan moeilijk eenduidig zijn. Aan de ene kant werd mijn verblijf in de Wetstraat 16 verlengd, maar anderzijds voelde ik dat mijn geloofwaardigheid een serieuze deuk had gekregen. ‘En’, aldus Frans Grootjans, ‘wie zijn geloofwaardigheid verliest, ver- | |
[pagina 464]
| |
speelt het meest waardevolle dat in de politiek voorhanden is.’Ga naar eind202 De kern van de zaak blijft dat de beslissing van 19 april mij psychologisch zeer veel kostte. Ik heb er zwaar onder geleden. Voor de zoveelste keer op rij kon ik mijn voornemens naar mijn zoon toe niet waarmaken. Slechts uit plichtsgevoel tegenover de koning begon ik aan die regering, maar ik zou het niet opnieuw doen. Niet omdat mijn plichtsbesef verminderd is, maar omdat het voor een premier bijna onmogelijk is een regering te leiden als hij niet zelf het regeerakkoord heeft onderhandeld. En dat zou ik in de daaropvolgende maanden en jaren snel ervaren. |
|