De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 440]
| |
24
| |
[pagina 441]
| |
Luxemburger de verantwoordelijkheid voor de mislukking van de operatie-Wynants, waarmee hij zichzelf en de Kroon in verlegenheid had gebracht.Ga naar eind182 Zijn streekgenoot, de aimabele Joseph Michel, volgde hem op. Michel stelde meteen een godsvrede voor, want in tegenstelling tot zijn partijgenoten liet hij zich niet meeslepen door het aanstekelijk happartisme.
Zo sukkelden wij naar eind 1986, begin 1987, toen België voor zes maanden het EG-voorzitterschap in handen kreeg. Angstvallig zalfde en lijmde ik opdat de Voerense egel al die tijd zijn stekels niet zou opsteken. Hoe vernederend was het immers niet dat ik aan mijn collega's Kohl, Thatcher en Mitterrand moest uitleggen dat de stabiliteit van de Europese hoofdstad al sinds 1979 door Happart werd bedreigd. Maar communautaire scherpslijpers geven er zich nu eenmaal geen rekenschap van hoezeer hun acties ons internationale imago beschadigen. Ook tijdens het Belgisch EG-voorzitterschap ging Happart ongestoord zijn gang en liet hij zich door de Voerense gemeenteraad telkens weer tot eerste schepen en waarnemend burgemeester herverkiezen, waarna de Limburgse gouverneur zich tot schorsen zag verplicht. Tegen de zomervakantie leek er aan deze vermoeiende carrousel dan toch een einde te komen ingevolge twee adviezenGa naar eind183 van de verenigde kamers van de Raad van State, waarin Franstalige naast Nederlandstalige raadsleden zetelden. Daarin werd uitdrukkelijk besloten dat uit het arrest van 30 september 1986 moest worden afgeleid dat Happart evenmin de functie van waarnemend burgemeester kon uitoefenen. Voor de Franstalige christendemocraten was dat een zware klap. Uit de gesprekken die ik rond die tijd met hen had, kreeg ik de indruk dat ze zich stilaan bij het onvermijdelijke aan het neerleggen waren. Zo bereikten we op 3 juli het langverwachte compromis in de schoot van de ministerraad. Er werd afgesproken dat Happart ook als eerste schepen geen burgemeestersfunctie kon uitoefenen. Als hij dat toch deed, zouden zijn handelingen door de voogdijoverheid worden vernietigd. Concreet moesten de andere Voerense schepenen dus de bestuursdaden van de burgemeester stellen.Ga naar eind184 | |
[pagina 442]
| |
De ambitie van Cap BénatEen en ander had dus tot gevolg dat wij ons tegen de zomervakantie opnieuw konden buigen over de echte problemen. Intussen was gebleken dat er voor 32 miljard frank (800 miljoen euro) bijkredieten nodig waren indien we het tekort op de begroting van 1988 tot 7,4 procent van het bnp wilden beperken. Op vrijdag 17 juli trokken we ons in begrotingsconclaaf terug. Tijdens het conclaaf was er nog weinig te merken van de gemoedelijke, opbouwende sfeer die mijn eerste regering met liberalen zo aangenaam had gemaakt. Sommige collega's dachten dat de tijd om snoepjes uit te delen al was aangebroken, maar ik moest hen subtiel op andere gedachten brengen. Guy Verhofstadt maakte zich nog minder geliefd door te verklaren dat de ministers toch wat meer discipline aan de dag hadden kunnen leggen bij de uitvoering van het Sint-Annaplan. Hij richtte zijn pijlen in hoofdzaak op Jean-Luc Dehaene, omdat die maar 1,6 van de overeengekomen 9,6 miljard frank (240 miljoen euro) zou hebben bespaard.Ga naar eind185 En de dialoog tussen de turbulente Gentenaar en het Brabantse trekpaard klonk weer een toontje hoger. Uiteindelijk kon ik op 10 augustus de pers met een veelomvattend akkoord tegemoet treden. Het akkoord bevatte naast een nieuwe reeks besparingen ook een fiscale hervorming, met onder meer het decumuleren en een verlaging van de aanslagvoeten in de personenbelasting. We stelden ook de privatisering van de Spaarkas (ASLK), Distrigas en de Centrale Kas voor Beroepskrediet in het vooruitzicht. Dezelfde avond nog lieten we ons naar onze vakantiebestemmingen brengen. Zelf trok ik naar het Domaine du Cap Bénat in het Franse kustplaatsje Bormes-les-Mimosas, tussen Saint-Tropez en Toulon. Sinds 1982 huurde ik daar met mijn gezin een vrij eenvoudig, maar wel prachtig gelegen verblijf midden in de geurige pijnbossen. Vanaf het terras hadden we een fraai uitzicht op Le Lavandou. Het was ook daar dat ik twee zomers eerder met Sus Verleyen de laatste hand had gelegd aan mijn boek Een gegeven woord. De Middellandse Zee bracht me de rust en de helderheid van geest die nodig was om deze eerste synthese van mijn werk en leven te voltooien. De zomer van 1987 herinner ik mij nog goed. Ik voelde mij afgetobd na een heel jaar politieke brandjes blussen, spanningen kanaliseren en lijd- | |
[pagina 443]
| |
zaam de kritiek te moeten aanhoren van de Vlaams-Waalse pressiegroepen die ons de Voerklucht verweten. Het duurde even vooraleer ik mijn geest had vrijgemaakt en kon genieten van de Provençaalse geneugten. ‘Les mauvais esprits doivent s'échapper’, zeggen de Fransen. Het is zoals met de wijn, die moet ook eerst worden ontlucht. Ik voelde wel dat de opgekropte spanning rond Verhofstadt en Voeren vroeg of laat tot een uitbarsting zou komen, maar instinctmatig revolteerde ik tegen de gedachte dat dit tot de val van mijn regering zou leiden. Op het einde van mijn vakantie had ik het jaarlijkse gesprek met de journalisten van twee vooraanstaande kranten. Sinds het begin van mijn premierschap in 1979 ontmoette ik de redactie van La Libre Belqique ieder jaar voor een grondig interview ter voorbereiding van de politieke rentree dat gaandeweg furore maakte in de vaderlandse politiek. In de zomer van 1985 kon ik met hen nog terugblikken op een regeerperiode die bol stond van succesrijke hervormingen en mocht ik met vertrouwen de verkiezingen tegemoet zien. Twee jaar later, in 1987, was de politieke situatie veel kritischer. Toch ontving ik hen zeer ontspannen in de villa van de Gentse politierechter Arnold Haeck en zijn echtgenote Diane, die onze vrienden waren geworden. Samen met Guy Daloze, Francis Van de Woestijne en André Méan realiseerde ik, naar mijn aanvoelen, een van mijn beste interviews. De sfeer was conviviaal maar niet familiair. Samen kuierden we door dit prachtige domein en plonsden we in het glasheldere water van de kreken (criques zoals de Fransen ze noemen) om de feeërieke vissen en de plantenrijkdom te bewonderen. Tijdens deze vakanties kwam ook de RTL-TVI ploeg met Anne Quevrin mij interviewen. Samen met Guy Daloze en Eddie Dewilde hebben we er heuse debatten opgenomen met de Middellandse Zee als zonovergoten achtergrond. Onze landgenoten die op zondagmiddag hun tv bekeken, heeft dat ongetwijfeld tot optimisme gestemd. Ook met RTL kon ik altijd de beste professionele relaties onderhouden. Ik heb in groot vertrouwen samengewerkt met Jean-Charles Dekeyser. Het doorbreken van het monopolie van de publieke zenders en de openheid van RTL hebben mij fel geholpen om mijn boodschap ook aan de Franstalige opinie over te brengen.
Een grote strijdlust legde ik aan de dag toen twee journalisten van De Standaard, Hugo De Ridder en Guy Tegenbos, mij op mijn laatste vakan- | |
[pagina 444]
| |
tiedag vragen stelden over een nakende regeringscrisis. Ik zei hun: ‘Ik heb de ambitie - het is trouwens mijn recht en mijn plicht - om deze coalitie een ziel te geven, een doel om voor te vechten en de smaak om te winnen. Ik zou wel een zeer slecht eerste minister zijn als ik mijn meerderheid liet aftakelen of de oppositie vrij spel gaf. Neen, natuurlijk wil ik mijn beleid van herstel en maatschappelijke hervormingen - dat is een accent dat ik nu meer en meer kan leggen - geschraagd weten door een meerderheid van de bevolking.’ Op de vraag of de regering haar discours niet had veranderd door de bevolking het snoepje van de fiscale verlichting voor te houden, antwoordde ik: ‘Ik heb nooit van de fiscaliteit een politieke hefboom gemaakt. Maar wij mogen ons beleid toch wel profileren. Het herstelbeleid wordt voortgezet, maar een eerste minister moet ook hoop kunnen geven. Ik wil aan de regering een nieuwe strijdlust meegeven, zodat we binnen twee jaar niet als geslagen honden naar de kiezer moeten gaan. Daarom zullen in de tweede helft van de ambtstermijn, die normaal een einde neemt in juni 1989, diepgaande maatschappelijke hervormingen aan bod komen: de belastingshervorming, de beheersautonomie van de overheidsbedrijven, het doorbreken van het BRT-monopolie en de voorbereiding van een nieuwe grondwetsherziening in het jaar 1990, om de onvolkomenheden van de staatshervormingen van 1970 en 1980 te verbeteren.’Ga naar eind186 | |
Verhofstadt verwekt allergieën‘Le chemin est long du projet à la chose’, schreef Molière al in Frankrijks Gouden Eeuw.Ga naar eind187 Had ik mij daar in Cap Bénat voldoende rekenschap van gegeven, dan zou ik misschien met wat minder voluntarisme hervormingen hebben aangekondigd. Hoe dan ook kwam er in het najaar van de belastingshervorming en de privatiseringsplannen niets meer in huis. De peer was nog niet rijp. In een eerste reactie op het zomerconclaaf nam het nationaal comité van het ACV de fiscale hervorming zwaar onder vuur. ‘Onverantwoord’, zo luidde het verdict. ‘Terwijl jaar en dag wordt gejammerd over de sanering van de overheidsfinanciën wordt er nu een nieuwe krater van 40 miljard frank (1 miljard euro) bijgemaakt, zonder enige dekking.’ Nu gebeurde datgene waarvoor ik zozeer had gevreesd: de sane- | |
[pagina 445]
| |
ringsmoeheid sloeg toe en de regeringsgezinde christelijke vakbondswereld haakte af. Vooral voor het MOC van François Martou en de aanleunende Waalse christendemocraten zat er nogal wat onverteerbaars in de privatiseringsplannen van de regering. Toen Guy Verhofstadt eind september een bijkomend voorstel op tafel legde om ook de ziekenfondsen te laten concurreren met particuliere verzekeringsmaatschappijen, was het hek helemaal van de dam. Verhofstadt reageerde daarmee op de publicatie van het gerechtelijk dossier in verband met ongeoorloofde beleggingen en nieterkende kassen van de ziekenfondsen. Het zou hem slecht bekomen. De christelijke arbeidersbeweging, die haar monopolie op termijn bedreigd zag, spande zich immers sterk in om Verhofstadt van het politieke toneel te laten verwijderen. De machinaties om Verhofstadt overboord te gooien merkte ik echter in de maalstroom der gebeurtenissen niet eens op. Ook ik moest ze vernemen uit het interview dat Jef Houthuys enkele dagen voor zijn overlijden in 1991 weggaf. De gewezen ACV-leider onthulde daarin de ware oorzaken die de val van de regering in oktober 1987 hadden bewerkstelligd: ‘Happart was slechts een voorwendsel. Begrotingsminister Verhofstadt was de echte schuldige. De “pretentie van da joenk” konden wij niet meer slikken. (...) Het beleid werd neoliberaal gekleurd en vooral onze Waalse vrienden namen dat niet langer. De Vlamingen zijn gevolgd. Voor de regering werd de toestand onhoudbaar. Gérard Deprez van de PSC en minister Maystadt hebben zich dan wat harder opgesteld in de zaak-Happart. De regering is moeten opstappen.’Ga naar eind188
Ik heb deze gang van zaken achteraf diepgaand betreurd, maar ik heb er - in tegenstelling tot Guy Verhofstadt - nooit negatieve gevoelens of wrok door ontwikkeld tegen de arbeidersbeweging. Ik begrijp immers met welke malaise zij in haar rangen had af te rekenen. Niet het herstelbeleid an sich, maar wel de provocerende manier waarop Verhofstadt het aan de man bracht, lag aan de basis van de allergieën. Dat is ook de fundamentele klacht die Jef Houthuys in zijn interview liet horen. Guy wilde van alles liberale overwinningen maken en irriteerde daarmee de andere leden van de regering. Hij deed alsof hij alleen het werk uitvoerde. Zijn optreden stond in geen enkele verhouding met de manier waarop men in België aan | |
[pagina 446]
| |
politiek doet: men moet zijn coalitiepartner ook wat gunnen en ruimte geven. Door dit niet te doen zorgde Verhofstadt feitelijk voor zijn eigen val. Maar het laatste woord zal hierover wel nooit zijn gezegd of geschreven. | |
Nogmaals HappartDat Deprez en Maystadt in het najaar van 1987 Happart opnieuw van stal haalden, was een ijskoude douche voor wie in het regeringscompromis van 3 juli zijn vertrouwen had gesteld. Al tijdens de zomervakantie was dat compromis ondergraven door het vonnis van de Luikse rechter Bartels, die in kortgeding Happart had verplicht om als waarnemend burgemeester twee attesten te ondertekenen voor aannemer Droeven, de broer van de leider van Retour à Liège. La guerre des juges belandde daarmee in een nieuw stadium, wat voor de Franstalige christendemocraten een welgekomen alibi was om de langzaam opgebouwde regeringsconsensus opnieuw op de helling te zetten. Nu kwamen hun ministers me vertellen dat zij de zaak-Voeren in een breder kader geregeld wilden zien, meer bepaald via een interpretatieve wet over de taalkennis van de mandatarissen in Voeren en andere taalgemengde gemeenten. Happart van zijn kant kondigde aan dat hij in de toekomst alleen nog de akten bestemd voor de Vlamingen zou ondertekenen, in de hoop dat ze systematisch door de voogdijoverheid zouden worden vernietigd. Voor mij was dit een brug te ver. Ik ben een geduldig man en ik was dat ook in deze kwestie, maar boven alles ben ik legalist. Dit verklaart waarom ik niet geneigd was de woordbreuk te tolereren van politici die er prat op gaan de democratische rechtsstaat hoog in het vaandel te dragen. Ik weigerde bovendien ook naïef te zwaaien met het gentlemen's agreement van 3 juli en tegelijk de wantoestanden op het terrein te laten gedijen. De waarachtigheid van de rechtsstaat was al voldoende in het gedrang gebracht. Op 20 september 1987 loste ik een eerste schot voor de boeg. Tijdens Contrepoint, een gezamenlijke uitzending van TVI en RTL, kondigde ik aan dat de regering een depanneringsinitiatief zou nemen om een heruitgave van de Voerense mallemolen in de toekomst onmogelijk te maken. Mijn optreden wekte kennelijk de kille woede op van Gérard Deprez, want daags nadien opende hij in de pers het tegenvuur. ‘Martens is de gijzelaar | |
[pagina 447]
| |
geworden van de ultra's in zijn partij’, verklaarde hij zonder schroom, en hij vroeg zich daarbij af ‘of het dozijn extremisten in de CVP is aangegroeid tot 13’.Ga naar eind189 Ik was woedend toen ik zijn verklaring las! Ook voor mijn partijgenoten ging dit te ver. Eerder al had Herman Suykerbuyk namens een dozijn CVP-Kamerleden aan Gazet van Antwerpen verklaard dat Happart tegen de hervatting van het parlementaire jaar definitief aan de dijk moest worden gezet.Ga naar eind190 Dit werd ook het officiële partijstandpunt na de fractiedagen van 22 en 23 september in Ter Helme, een sociaal vakantiehuis in Oostduinkerke. Twee dagen lang vergaderden we daar over de initiatieven waarmee we aan het Voerprobleem een einde hoopten te stellen. Aan de vaak emotionele discussies merkte ik dat het ongenoegen zeer diep zat. Op het einde van de tweedaagse nam ik het woord en verduidelijkte ik hoever ik als premier bereid was te gaan. Ik erkende uitdrukkelijk dat het vernietigen van de bestuursdaden van Happart als waarnemend burgemeester niet meer volstond. Vervolgens beloofde ik de fractieleden om de wettelijkheid ook op het terrein te herstellen, weliswaar in overleg met minister van Binnenlandse Zaken Michel, zelfs als er geen overeenstemming in de regering kon worden gevonden. Ik ontkende niet dat aan zo'n operatie enig politiek risico was verbonden. Kamerlid Diegenant merkte in dit verband gevat op: ‘Premier, het resultaat van uw inspanningen mag niet zijn dat Happart nog in zijn stoel blijft zitten, maar dat de regering inmiddels verdwenen zou zijn.’ Ik zag er dan ook persoonlijk op toe dat het slotcommuniqué in de juiste woorden werd gegoten: ‘In verband met Voeren blijft de CVP-fractie, in haar geheel, van oordeel dat de regering deze kwestie kordaat en ondubbelzinnig dient te regelen, voor de aanvang van de nieuwe parlementaire zittijd. Happart kan, ingevolge het arrest van de Raad van State, geen waarnemend burgemeester zijn. De CVP-fractie staat erop dat dit arrest - op het terrein - wordt uitgevoerd. De wettelijkheid aldaar dient hersteld. De rechtsstaat dient gerespecteerd.’ | |
In de clinch met Gérard DeprezHet CVP-communiqué bevatte dus niets aanstootgevends en was in se slechts een rappel aan het juli-compromis waarmee de Franstalige rege- | |
[pagina 448]
| |
ringspartners eerder hadden ingestemd. Toch gold het voor PSC-voorzitter Deprez als onaanvaardbaar. Een week later, op zaterdagmorgen 3 oktober, kwam hij me dat persoonlijk vertellen bij mij thuis in Gent. Het werd niet meteen een vriendschappelijke babbel. Zonder omwegen zei ik hem dat ik niet was gediend met zijn onbehouwen verklaringen van de laatste weken. ‘Niet ik, maar jij, Wilfried, hebt je woord gebroken’, zo repliceerde de PSC-voorzitter dadelijk. ‘Voor de vakantie was er geen sprake van sancties tegen Happart, en nu moet hij plots weg. Door het CVP-standpunt te onderschrijven, ben je uit je arbitersrol van premier gevallen.’ Zelfzeker ging hij verder: ‘Kijk Wilfried, ik stuur niet aan op een crisis maar als we zo voortdoen, wordt een crisis onvermijdelijk. Ik aanvaard geen schijnoplossing meer. Met het uitkleedbesluit over Happart van mei 1987 hebben we ons al belachelijk gemaakt. Het was een wangedrocht ofschoon Joseph Michel beweerde dat het van beton was. Het enige wat ik nu nog wil, is ernstig wetgevend werk. Ik was er altijd voorstander van. Het moet eens en voorgoed de taalkennis van de mandatarissen in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut regelen.’ Zijn woorden sloegen me met verstomming. De PSC-voorzitter wilde ernstig wetgevend werk, maar hij slaagde er niet eens in de huidige wetgeving te respecteren! Hoe kon ik zijn voorstel dan ernstig nemen? Ik legde hem meteen mijn bezwaren voor: ‘Gérard, besef je wel voldoende hoe weinig ruimte de wetgever hiervoor heeft? In het beruchte advies van de Raad van State over de eventuele wettelijke regeling staat ondubbelzinnig te lezen dat men niet buiten de grondwettelijke context mag treden. Je weet toch wat dat betekent? De wetgever kan dus niet gelijk wat doen. Hij staat niet boven de Grondwet, hij moet werken binnen de context van artikel 3 bis. Binnen dat enge kader moet men naar een politieke consensus streven. Die ruimte is uiterst beperkt.’ Maar er was niets aan te doen. Deprez hield vol dat er een interpretatieve wet moest komen. Toen hij vertrok raadde ik hem aan om contact op te nemen met Jean-Luc Dehaene en met hem de mogelijkheid van een wetsontwerp te bespreken. Jean-Luc stond toen al bekend als een buitengewoon onderhandelaar, die met zijn sterk en subtiel uitgebouwd arsenaal aan onderhandelingsmethodes de meest irrationele spanningen kon wegnemen. Wie weet zou hij daar ook nu in slagen. | |
[pagina 449]
| |
Wat een intellectueel zover kon drijvenMaar hoe was het allemaal zover kunnen komen? Wat had Deprez ertoe gebracht zijn lot al een jaar lang aan dat van Happart te verbinden? Hij, de intellectueel met zoveel savoir-vivre, moest toch beter weten? Vreesde hij dat de PS bij de volgende verkiezingen incontournable zou worden als hij de Happart-joker volledig aan Spitaels overliet? Of waren er dieperliggende motieven van tel? Een zekere sympathie voor Happart was hem zeker niet vreemd. Beiden zetelden in het Europese Parlement en onderhielden van daar uit geregeld contact. Wellicht zag hij in Happart nog het meest het breekijzer waarmee hij de coalitie kon openbreken en Verhofstadt voor Spitaels kon inruilen. Spitaels was na de zomervakantie een charmeoffensief begonnen, met lange interviews op RTBf en BRT, waarin hij zich openstelde voor regeringsverantwoordelijkheid met christendemocraten. Dat Deprez op zijn beurt een bloemetje had gegooid naar de PS-voorzitter, was mij zeker niet ontgaan. Later zou Deprez bovendien in een interview toegeven dat hij nog vóór de verkiezingen van december 1987 contacten had gelegd met Guy Spitaels.Ga naar eind191 Een Vlaming die ook positief op Spitaels' avances reageerde, was Manu Ruys van De Standaard. Ruys mikte op het voortzetten van de staatshervorming en wist dat dit met de Franstalige socialisten sneller en verder zou gaan. Ikzelf zag daarentegen niet in hoe we met Spitaels tot een akkoord over de Voer konden komen, als dit nog niet eens lukte met de PSC van Deprez.
Overigens wil ik Gérard Deprez hier in mijn levensverhaal niet op een negatieve wijze belichten. In de zaak-Happart speelde hij weliswaar een weinig glansrijke rol, maar in zijn leven heeft hij veel meer betekend en belichaamd dan dat alleen. We leefden steeds in een goede verstandhouding, en eigenlijk is dat verwonderlijk, want tussen ons waren er voldoende verschillen die tot antipathieën hadden kunnen uitgroeien. Hij, de warmbloedige Waal die door ‘Leuven Vlaams’ zijn studies in de Dijlestad had moeten afbreken en daardoor een blijvend trauma had opgelopen. Maar ik meen dat hij me mijn strijd voor Vlaanderens taalhomogeniteit nooit kwalijk heeft genomen. Trouwens, op communautair vlak was hij zelf ook | |
[pagina 450]
| |
nooit te beroerd om de Vlamingen met krasse uitspraken de gordijnen in te jagen. Want Deprez had een heftig karakter. Zo herinner ik mij nog dat hij me tijdens een vergadering in de Lambermontresidentie onverwachts en bitsig toebeet dat ik mijn oren teveel naar de socialisten liet hangen. De overvloedig gevloeide godendrank had de tongen wat losser gemaakt. 's Anderendaags - ik was het voorval al vergeten - kreeg ik een briefje van Deprez, of ik hem wou verontschuldigen voor zijn uitval. Ik waardeerde dat gebaar bijzonder. Deprez was een vriendelijke, tactvolle man, ruim van begrip en charmant in de omgang. Samen beleefden we dus fijne momenten en de moeilijke konden we overwinnen. Ik heb hem ook nooit de rug toegekeerd toen hij zich in 1998 afscheurde van de PSC en vervolgens het MCC, Mouvement des Citoyens pour le Changement, oprichtte, waarmee hij toenadering zocht tot de Franstalige liberalen van Louis Michel. In mijn ogen is hij steeds trouw gebleven aan het christendemocratische project. Vandaar dat ik hem na de Europese verkiezingen van 1999 wilde behouden in de EVP-fractie, ook al werd hij op een gemeenschappelijke PRL/FDF/MCC-lijst tot Europarlementslid verkozen. | |
‘Het parlement moet worden ontbonden’Maar op zaterdagmorgen 3 oktober 1987 zat het haar nog diep in de boter. Dezelfde dag nog nam Deprez contact op met Jean-Luc Dehaene, die dadelijk aan het wetsontwerp begon te werken. Een week later lag de blauwdruk klaar. Op woensdag 14 oktober riep ik de topministers samen om te beraadslagen over het wetsontwerp. Eenvoudig was het niet. Voor PSC-minister Joseph Michel en vicepremier Jean Gol was het ontwerp bespreekbaar; Philippe Maystadt, die op dezelfde golflengte als Deprez zat, stelde zijn veto. Voor hem was het onaanvaardbaar dat het voorstel- Dehaene een voorafgaande sanctie inhield tegen Happart. Aangezien er geen overeenstemming werd bereikt, schorste ik de vergadering om halfzes in de vroege ochtend. Vijf uur later bogen we ons opnieuw over de ontwerptekst, ditmaal met de voltallige ministerraad. Het klimaat was uitermate gespannen. Even voordien had vicepremier Guy | |
[pagina 451]
| |
Verhofstadt aan een BRT-journalist gezegd dat het beraad in een totale patstelling was beland. Uiteraard was dat van zijn kant niet loyaal, want door een negatieve toon te zetten in het ochtendnieuws werkte hij de mislukking van de onderhandelingen in de hand. Totaal ontgoocheld moest ik vervolgens bij de koning het ontslag van mijn regering gaan aanbieden. Boudewijn hield zijn beslissing in beraad.
In de daaropvolgende dagen werd nog koortsachtig geijverd om de coalitie drijvende te houden. PSC-minister Michel toonde zich bijzonder collaboratief, maar botste op de vastberadenheid van Deprez, Maystadt en in mindere mate Wathelet. Zij bleven zich verzetten tegen het voorstel-Dehaene, hoewel het - paradoxaal genoeg - zes maanden later als basis zou dienen voor het uiteindelijke Voerenvergelijk. Het weekend bracht geen raad en op maandagmorgen 19 oktober 1987 bracht ik verslag uit bij de koning te Laken. Het was een prachtige nazomerdag. De bladeren van de paleistuin kregen hun eerste gouden herfstglans. De stemming was echter bedrukt, geen van ons beiden zag een uitweg in dit uitputtend imbroglio. Daarop gaf Boudewijn mij de raad de knoop door te hakken: ‘Mijnheer de eerste minister, ik zie maar één mogelijkheid. Het parlement moet worden ontbonden.’ Later heb ik mij afgevraagd of de vorst mij daarmee wel de juiste raad had gegeven, want door verkiezingen uit te schrijven zou de PS in de regering komen. Hoe dan ook heb ik dit advies gevolgd. Boudewijn had decennialang crisis na crisis beleefd en van de Belgische politici de meest extravagante dingen moeten aanhoren. ‘Ik ben op’, zou hij me overigens enkele jaren later zeggen. Maar in oktober 1987 waren bepaalde Franstalige politici voor hem definitief te ver gegaan. Hij was bevangen door een walging. Philippe Maystadt, zo vernam ik achteraf uit rechtstreekse bron, keerde eens na een gesprek met Boudewijn lijkbleek op zijn kabinet terug. Onder ingewijden was het geweten dat Boudewijn iemand uitermate scherp kon ondervragen en ongetwijfeld had hij dat ook met Maystadt gedaan. Ik hoor hem nog steeds zijn woede uiten over het feit dat sommige ministers het arrest van de Raad van State hadden genegeerd, en - dat is dan mijn verantwoordelijkheid - ik deelde zijn impulsieve walging. Die maandag trad ik de vorst vrij vlug in zijn gemoedstoestand bij, en zei: ‘Laten we hier | |
[pagina 452]
| |
inderdaad een streep onder trekken. Een consensus is in deze omstandigheden onmogelijk.’ Van Laken trok ik vervolgens naar de Tweekerkenstraat, waar op dat ogenblik het CVP-bureau in vergadering was en Jean-Luc Dehaene nog pleitte voor de hervatting van de onderhandelingen. Ik moest echter het ontslag van de regering aankondigen. ‘De koning heeft het ontslag van de regering aanvaard en de regering belast met het afhandelen van de lopende zaken. De koning heeft mij ook verzocht een nieuwe regering te vormen, die ermee is belast een ontwerp van verklaring tot herziening van de Grondwet voor de Kamers te verdedigen, alsmede de dringende wetsontwerpen die nodig zijn voor de goede werking van de staat.’ De leiding van mijn partij stond perplex. Ze had immers verwacht dat ik met de compromistekst naar het parlement zou gaan om er de vertrouwenskwestie te stellen. Ik argumenteerde dat we het risico niet mochten lopen om het parlement te doen opsplitsen in twee taalgroepen, waardoor elke verdere oplossing nog moeilijker zou worden. Enkele minuten later kwamen Deprez, Maystadt en Wathelet de kamer binnengewandeld. Zij hadden het nieuws zopas vernomen uit een communiqué van het Koninklijk Paleis en wilden mij spreken. Ik zag onzekerheid in hun ogen: hadden zij immers niet de crisis uitgelokt?
Daags nadien bracht ik een overgangskabinet op de been. Het ging de geschiedenis in als de regering-Martens VII en stelde in een mum van tijd de lijst op van de te wijzigen grondwetsartikelen.Ga naar eind192 De parlementsverkiezingen vonden plaats op 13 december 1987. Aan de kiezer vroeg ik het vertrouwen om het herstelbeleid met de bestaande meerderheid voort te zetten. Dat vertrouwen kreeg ik echter niet: de aftredende meerderheid viel in de Kamer terug van 115 op 109 van de 212 zetels, slechts twee meer dan de vereiste meerderheid. Ik was diep ontgoocheld en ging een cruciale periode van mijn politiek leven in. |
|