De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 424]
| |
23
| |
[pagina 425]
| |
aftredend eerste minister slaagt in de vorming van een nieuwe regering, kan hij premier blijven en kan hij de benoeming van de nieuwe ministers ondertekenen. Dat was ook het geval in 1977 met Leo Tindemans als eerste minister.
Op woensdag 16 oktober, amper drie dagen na de verkiezingen, werd ik door de koning tot formateur benoemd. Het signaal van de kiezer was dermate duidelijk dat de vorst het kennelijk niet nodig achtte om eerst een informateur het politieke veld op te sturen. Zijn consultatieronde hield hij opvallend kort. Hij sprak enkel met de voorzitters van Kamer en Senaat, met de partijvoorzitters, met Jean Godeaux van de Nationale Bank en met de sociale partners. Van Laken ging ik rechtstreeks naar het voetbalstadion van Anderlecht, waar Europees Commissievoorzitter Jacques Delors mijn komst afwachtte. Van het spelverloop herinner ik mij niets meer. In gedachten was ik al volledig bij het komende formatieberaad. Daags nadien verklaarde ik aan de verzamelde pers dat ik werkte aan de heruitgave van het christendemocratisch-liberale kabinet. Mijn beslissing was eigenlijk het gevolg van de afspraak die ik al tijdens de verkiezingsnacht met Guy Verhofstadt had gemaakt, ten huize van Guido De Wilde, voorzitter van het CVP-bestuur Gent-Eeklo en mijn fellowtraveller in moeilijke tijden. Het was een terneergeslagen, gehavende Verhofstadt met wie ik toen een overeenkomst sloot, want de PVV, waarvan hij ruim vier jaar voorzitter was, had als enige regeringspartij een electorale opdoffer opgelopen. ‘Wie Martens terug wil als premier, stemt best voor de liberalen’, had hij tijdens de verkiezingscampagne uitgeroepen. Dat zogeheten carambole-effect was bij de kiezer bijzonder ongeloofwaardig overgekomen. En dat resulteerde in een PVV-verlies van 126.000 kiezers en 6 Kamerzetels. Bij de liberale oudgedienden riep dit allicht nare herinneringen op aan de verkiezingen van 1977. Toen was premier Tindemans eveneens door de kiezer beloond en de liberale partner afgestraft, wat aan de toenmalige PVV-voorzitter Frans Grootjans de impulsieve verklaring had ontlokt dat men het dan maar zonder de liberalen moest doen. Ook nu, acht jaar later, was de bedaagde liberaal door het stemmenverlies sterk ontdaan. Ik zie Grootjans nog tijdens de BRT-verkiezingsavond wegstappen uit de televisiestudio's, de schouders scheef in de wind en moe- | |
[pagina 426]
| |
delozer dan ooit. Enkele weken later verliet hij zelfs het formatieberaad. Ik moest hem vervolgens in Antwerpen gaan terughalen, maar het mocht niet baten. Guy Verhofstadt was echter niet de man om na een nederlaag zonder meer de vlag te strijken. Thuis bij Guido De Wilde maakte hij razend snel de balans op en zei hij me dat we best onze samenwerking konden voortzetten. Ik bevestigde dit zonder nadenken. Eén week later, op maandag 21 oktober, zag ik Verhofstadt terug, ditmaal in de Lambermontresidentie, om hem de onderhandelingsnota te overhandigen. Die nota was de vrucht van een weekend brainstormen met Fons Verplaetse in de Wetstraat 16. Aan zijn bureautafel, bijna onzichtbaar achter ordeloze stapels papieren, berekende Fons met kennis van zaken het cijfer dat het regeringswerk de komende jaren zou gaan beheersen. Het begrotingstekort mocht tegen het einde van de legislatuur slechts 7 procent bedragen, terwijl dat nu nog 11 procent was. Ter vergelijking: het overheidstekort in de andere Europese landen lag toen gemiddeld op 4,7 procent. België had dus nog een lange weg te gaan, een job die de regering absoluut moest afmaken. | |
Verhofstadt eist en krijgt fiscale stopOp dinsdag 22 oktober liet ik het formatieberaad voorgoed van start gaan. Inmiddels waren we verhuisd naar het kasteel van wijlen koningin Elisabeth in Stuyvenberg. Het zou ons bijna veertig dagen kosten om de tekst van het regeerakkoord rond te krijgen. Aan tafel zaten Frank Swaelen, Jean-Luc Dehaene en Herman Van Rompuy voor de CVP; Charles-Ferdinand Nothomb, Gérard Deprez en Philippe Maystadt voor de PSC; de Vlaamse liberalen hadden Guy Verhofstadt, Herman De Croo en Frans Grootjans gestuurd; en voor de Waalse liberalen waren dat Louis Michel, Robert Henrion en François-Xavier de Donnéa. Om een of andere reden was Jean Gol er niet bij, ofschoon hij wel zijn stempel op het beleid wilde drukken. Het was eigenlijk een vervelende situatie, want vanuit zijn kabinet aan het Poelaertplein belde Gol voortdurend naar Louis Michel, die dan de onderhandelingstafel moest verlaten om van zijn patron instructies te krijgen. | |
[pagina 427]
| |
Toen na twee dagen onderhandelen de waarheid over de budgettaire toestand van het land ons via allerlei rapporten ter ore kwam, verdween de postelectorale euforie meteen. Door de troebelen rond het Heizeldrama en de vervroegde verkiezingen was de uitvoering van het tweede luik van het Spaarplan van 1984 in het gedrang gekomen, waardoor het overheidstekort was opgelopen tot een recordbedrag van 4915 miljard frank (103,6 procent van het bnp) en met ruim 60 miljoen frank (1,5 miljoen euro) per uur bleef aangroeien. De analyse van de Cepess-studiedienst was hard: ‘Als de regering haar begrotingsobjectief van 7 procent wil halen, dan moet er over vier jaar niet minder dan 413 miljard frank (10,3 miljard euro) worden bespaard.’ En dat was alleen mogelijk met chirurgische ingrepen. In principe is het zo dat een scheve begrotingssituatie zowel via de inkomsten als langs de uitgaven kan worden rechtgetrokken. Martens V had gekozen voor een gezonde mix tussen beide. Maar tot onze verbazing zei Guy Verhofstadt dat zoiets in de nieuwe legislatuur niet meer mogelijk kon zijn. ‘Echt saneren,’ opperde de flamboyante neoliberaal, ‘is snoeien in de uitgaven, met ingrijpende structurele maatregelen die niets meer van doen hebben met het afpingelen van een indexverhoging hier of een verhoging van een belasting daar.’ Vandaar ook dat hij zijn eis nogal ruw op tafel gooide. Zijn partij zou het regeerakkoord slechts onderschrijven als er een fiscale stop werd afgekondigd! Geen nieuwe inkomsten dus. Gedurende het hele formatieberaad hield ik hem nauwgezet in de gaten, de onstuimige maar niet onsympathieke Guy Verhofstadt. Ik trachtte door te dringen tot zijn ideologische premissen en te achterhalen waarom hij zo'n verbeten strijd voerde tegen de ‘arrangeurstaat’, zoals hij België bestempelde. Veertig dagen lang foeterde hij dat er nu maar eens voorgoed een einde moest komen aan de verspillingen in de sociale zekerheid, aan de uit zijn voegen gebarsten administratie, en aan de vrijwel marxistische fiscale druk op arbeid. In Stuyvenberg wisten we nog niet dat hij dit de hele legislatuur zou blijven herhalen, afdrammen zelfs, haast thatcheriaans, en als het ware doofstom voor zijn collega-politici die de begroting liever met klassieke methodes in stand hielden. Ik liet Verhofstadt in Stuyvenberg graag zijn gang gaan. Politici die aanleg en moed hebben om hervormingen te bepleiten, heb ik altijd graag mijn steun toegezegd. Waar is trouwens de tijd dat ik zelf het politieke establishment doorkerfde met mijn oproep tot de uitbouw van een federale staat? | |
[pagina 428]
| |
‘Iedere generatie heeft recht op haar eigen beeldenstorm’, schreef Frans Verleyen in zijn boek uit 1987 over de jonge liberaal.Ga naar eind168 De fijnbesnaarde journalist bedoelde daarmee dat een ideologische neofiet als Verhofstadt voldoende groeiruimte moet krijgen en dat zijn droom- en denkwerk niet meteen op een alles versmachtend cynisme moet worden onthaald. En dat is inderdaad zo. Een politieke klasse die niet meer wordt aangegrepen door een project of een gedachtestroming, vervalt tot een banale beheersmachine die enkel graag wat wetten maakt en wat bestuurt. Hoeveel politici worden nog gedreven door een hoger project, een welbepaalde geestesstroming, verontwaardiging of roeping? ‘We beleven de politiek van het uur’, verklaarde VUB-professor Frank Thevissen in Knack. ‘Politici verschijnen plots, werken zich bliksemsnel op tot de hoogste niveaus en worden al even gauw weggemaaid. (...) Alles is gefocust op de mediacultuur, waarin permanent dezelfde figuren de publieke opinie bespelen. Hierdoor verengt men de politiek tot egopolitiek.’Ga naar eind169 En die heeft met politiek-maatschappelijke projecten niets meer te maken.
Verhofstadt wilde dus de intellectuele verstarring tegengaan, zo meende ik nog in 1985, en velen met mij. Ik moet ook bekennen dat zijn eis naar een fiscale stop mij zeker niet ongenegen viel. Maar zijn idee stuitte in Stuyvenberg op heel wat verzet. ‘Hoe kunnen jullie nu in godsnaam eisen om elke inkomensstijging uit te sluiten, op het moment dat we het begrotingstekort drastisch moeten terugschroeven!’ riep Jean-Luc Dehaene uit. Voor de ACW-man was het neoliberale discours van Verhofstadt onverteerbaar. Het gevecht tussen beide kemphanen eindigde uiteindelijk in het voordeel van de Gentenaar, want op zaterdag 17 november plooiden alle partijen zich naar zijn eis om de fiscale stop in het regeerakkoord op te nemen: ‘Noch de fiscale, noch de parafiscale druk zullen onder deze legislatuur worden verhoogd. Evenmin zullen nieuwe overheidsheffingen worden ingevoerd of bestaande verhoogd. Integendeel zal het meerjarenplan tot vermindering van de belastingen worden uitgevoerd.’ Ik was niet ontevreden met deze paragraaf uit het regeerakkoord. Als we bedenken dat de totale premie- en belastingsdruk in de voorbije 25 jaar haast was verdubbeld, van 26 tot 47 procent van het bnp, luidde dit zonder meer een keerpunt in.Ga naar eind170 Soms is er dus wel iets nieuws onder de zon. | |
[pagina 429]
| |
Een persoonlijke ontgoochelingOp 28 november 1985 maakte ik mijn opwachting bij de koning om er de eed af te leggen, samen met 14 andere ministers en 13 staatssecretarissen. De samenstelling van mijn regering was gepaard gegaan met de traditionele problemen en persoonlijke allergieën. In verschillende kringen stond men weigerachting tegenover de herbenoeming van de ministers Nothomb en Vreven. De analyse luidde dat ze niet hadden voldaan in een reeks van moeilijke dossiers. De eerste werd uiteindelijk toch minister, de tweede niet. Maar ook in mijn eigen partij waren er problemen. Frank Swaelen wenste het voorzitterschap in te ruilen voor een ministerportefeuille. Ik zag daarin een kans om de partijleiding te doen toevertrouwen aan Wivina Demeester. Op 22 november stelde zij via De Standaard haar kandidatuur voor de opvolging. Kort ervoor had ik contact gehad met Frank Swaelen en Jean-Luc Dehaene om hun steun te verwerven. Beiden waren enthousiast, en terecht, want Wivina was clever, ze had een wervend, progressief imago en zou dus het debat over de vernieuwing van de partij kunnen aanzwengelen. In mijn enthousiasme had ik echter de weerstand onderschat die een vrouwelijke kandidatuur in die tijd nog kon uitlokken. Dat werd me duidelijk toen ik lunchte met Jan Hinnekens, de voorzitter van de Boerenbond. ‘Wat?! Een vrouw als voorzitter?’ reageerde hij verbaasd toen ik hem mijn plan voorstelde. ‘Wat denk je daar wel mee te bereiken?’ Ik vroeg hem waarom niet. Wivina behoorde immers ook tot zijn eigen stand. Maar er was niets aan te doen. Eenzelfde reactie kreeg ik ook van Jef Houthuys, tot wie de vrouwelijke emancipatiegedachte maar moeilijk doordrong. Intussen had ook Herman Van Rompuy via Belga zijn kandidatuur gesteld, wat op zijn beurt de kandidatuur van Jean-Luc Dehaene uitlokte. Omdat iedereen opzag tegen een strijd tussen de linker- en rechtervleugel van de partij, bleef Frank Swaelen dan maar voorzitter, weliswaar tegen zijn zin. Maar plichtsbewust besliste hij om dit offer toch te brengen. Met lood in de schoenen trok ik vervolgens met Frank naar Wivina om haar op de hoogte te brengen van de gewijzigde plannen. Deze anders altijd zo sterke dame werd nu overmand door emoties. Het viel me zwaar haar zo ontgoocheld te zien. Ik beloofde dat ik haar in mijn regering zou opnemen. | |
[pagina 430]
| |
Ze werd uiteindelijk staatssecretaris voor Volksgezondheid en Gehandicaptenbeleid. Ook nu nog vind ik het spijtig dat ze geen partijvoorzitter is geworden. Ze was nochtans uiterst geschikt. Dat heeft ze trouwens nadien als minister in de Vlaamse regering bewezen.
Onenigheid was er ook over de positie van Guy Verhofstadt. Tijdens de laatste dagen van het formatieberaad polste ik naar zijn ambities om tot de nieuwe regering toe te treden. Hij had te sterk zijn stempel op het regeerakkoord gedrukt, om als partijvoorzitter aan de zijlijn te blijven staan. Iemand met zijn karakter zou van daar uit de regering toch alleen maar hinderen. Maar de wizz kid liet zich niet zomaar pramen. Hij eiste de portefeuille van Financiën op. Omdat ik twijfelde contacteerde ik Frans Grootjans en Louis Michel. Beiden reageerden negatief. ‘Financiën is een te belangrijk departement om aan een onervaren nieuweling over te laten’, zeiden ze. Louis Michel kon zijn Vlaamse evenknie nadien wel warm maken voor de portefeuille van Begroting, Wetenschapsbeleid en het Plan, en uiteraard het vicepremierschap. Daarmee zat het onstuimige Gentse veulen in mijn regering. Zijn cavalerietocht zou slechts 1 jaar, 10 maanden en 23 dagen duren. Toch wist hij in die korte periode zo'n merkteken te slaan op het beleid, dat hij uitgroeide tot de meest besproken figuur van mijn laatste centrum-rechtse regering. | |
De kunst van de contrareformatieMidden jaren tachtig bevond de Vlaamse liberale partij zich volop in een overgangsfase. De vergrijsde liberale drievuldigheid De Clercq-Grootjans-Vanderpoorten werd langzaam maar zeker vervangen door de jonge wolven Verhofstadt, De Gucht en Dewael, die zich met veel lawaai een plaats op de voorgrond toe-eigenden. Iemand die altijd wat eenzaam tussen deze twee generaties geprangd heeft gezeten, is Herman De Croo. Deze sluwe, intelligente vos uit Brakel maakte driemaal deel uit van mijn regeringen. In 1980 stapte hij als minister van PTT en Pensioenen in de onfortuinlijke drieledige regering, die al na zes maanden strandde. Hij was toen één van de weinige liberalen die tot op het laatst probeerde om deze non-coalitie drijvende te houden. Vervolgens trad hij in december 1981 met veel | |
[pagina 431]
| |
enthousiasme toe tot het centrum-rechtse kabinet, waarin hij de portefeuille van Verkeerswezen en PTT beheerde. Na 1985 kreeg hij Verkeerswezen, aangevuld met Buitenlandse Handel. Hij was een stabiliserende factor in mijn regeringen, een werkbeest ook. De Croo is een politicus die werkelijk alle functies aankan: minister, partijvoorzitter, Kamervoorzitter. Maar ook meer lokale functies negeert of schuwt hij niet. Uit onze jarenlange samenwerking is een groot gevoel van vriendschap ontstaan. Al enkele dagen na mijn hartoperatie stond hij aan mijn ziekbed, en ook nu nog verzorgt hij het persoonlijk contact. Ik zal hem ook herinneren als mijn schrijvend minister. Zo nam hij tijdens de kabinetsvergaderingen voortdurend aantekeningen, wat strikt genomen niet conform is met de deontologische code. Maar het liet hem wel toe om zelfs na vele jaren nog te citeren wat minister x op ministerraad y had gezegd. Herman behoort eigenlijk tot het soort politici zoals ze in de negentiende eeuw bestonden: een vrij volkse, lokale patriarch die met fierheid zijn parlementaire medaille draagt en zich met enorme inzet aan zijn dienstbetoon wijdt. Daar wordt soms denigrerend over gedaan, maar toch meen ik dat hij als 's lands eerste burger dichter bij zijn mensen staat dan het merendeel van de politici die tegenwoordig zijn assemblee bevolken. Even geestig als saillant is ook het idiolect waarin hij zich uitdrukt: een typisch Belgisch mengsel van Frans en Nederlands, dat in de wandelgangen van het parlement nog weinig te horen is. Naar mijn aanvoelen behoort Herman dan ook tot een uitstervend ras, en gelukkig is hij lucide genoeg om dat zelf te beseffen. En dan is er nog zijn inhoudelijk discours. Hij is nooit de neoliberale scherpslijper geweest à la Verhofstadt, wel iemand die over partijgrenzen heen de meer behoudsgezinde lijn uitdraagt. In Knack liet hij hierover eens optekenen: ‘Van de jezuïeten heb ik het volgende geleerd: hervormen, dat kan iedereen. Daar moet je weinig of geen verstand voor hebben. Maar de contrareformatie, dat ligt maar in het bereik van weinigen. Ik ben een contrareformator. Wat betekent dat je moet weten wat slecht is en dat dan wegknippen, zoals een dorre tak, en laten schieten wat goed en vruchtbaar is. De recuperatie van de hervorming, daar moet je verstand voor hebben. Als ik dat tegen 's konings kabinetschef Jacques van Ypersele zeg, dan weet die precies wat ik bedoel. Het systeem overleeft maar dankzij de contrareformator. Het gaat dood aan al die hervormers.’Ga naar eind171 | |
[pagina 432]
| |
Sint-AnnaplanMijn zesde regering trad dus aan met een voluntaristisch regeerprogram. De begrotingssanering werd in een hogere versnelling geschakeld en tegelijk werden er ook nieuwe klemtonen gelegd. Ik herinner me nog een verklaring van VBO-voorzitter André Leysen kort na het investituurdebat. Hij gaf mijn regering slechts een half jaar om ‘te bewijzen dat ze het begrotingsprobleem aankan’.Ga naar eind172 En we deden dat inderdaad binnen die termijn, zowel politiek, als technisch, als qua uitvoering. Vergeleken bij het tempo waarmee de sociale partners tot hun centraal akkoord kwamen en zo hun stukje van het werk deden, bleek de regering een supersnelle trein. Het was allemaal maar mogelijk omdat mijn regering opnieuw over bijzondere machten beschikte. Meer nog dan in 1982 leidde dit tot fel protest, ditmaal ook binnen de meerderheid. Zo kreeg ik op 11 december 1985 een brief van Jean Defraigne en Ward Leemans, de voorzitters van Kamer en Senaat, waarin zij hun bezorgdheid uitten over de rol die de regering het parlement nog liet spelen. Zij drongen erop aan dat de regering de bijzondere machtenbesluiten, na het advies van de Raad van State, in de toekomst eerst bij het bureau van de Kamers zou indienen, en dat zij de wetsbesluiten ten vroegste acht dagen na die indiening zou nemen. Ik ging op hun verzoek in. De reden waarom wij onze toevlucht namen tot bijzondere machten, was overigens dezelfde als tijdens de vorige legislatuur. De voorgestelde saneringsmaatregelen zouden slechts effect resulteren als ze met grote snelheid werden doorgevoerd, en dat liet de langgerekte parlementaire procedure niet toe.
In Stuyvenberg hadden we afgesproken dat de regering voor einde juli 1986 een intensieve begrotingsronde zou organiseren, om als dusdanig de overheidsfinanciën in één keer een knik in de goede richting te geven. In de lente van 1986 trokken we ons daartoe gedurende zes weken terug in de Sint-Annapriorij van Hertoginnedal. We zaten daar rustig, afgesloten van de pers. Het werd een bijzonder beraad, waarbij ik de spanning tussen sommige coalitiepartners gaandeweg zag toenemen. Begrotingsminister Guy Verhofstadt legde scherp geslepen blauwe messen op tafel. Hij eiste een besparingsplan van ruim 200 miljard frank (vijf miljard euro) en dat leidde tot grote wrevel bij mijn christendemocratische ACW/MOC- | |
[pagina 433]
| |
ministers, die maar met een klein hart hun goedkeuring gaven aan de vele besparingsmaatregelen in de sociale zekerheid en het onderwijs. Want dat waren de sectoren waarin het meest moest worden gesnoeid. En toegegeven: 200 miljard frank besparen, zonder nieuwe inkomsten, was een ondankbare, niet evidente opdracht. Maar er waren ook momenten van ontspanning. De Sint-Annapriorij is een mooie, aangename omgeving die op haar gasten een inspirerende werking heeft. Op geregelde tijdstippen strekten we de benen in het aangrenzende park, waar de lente volop bloeide. Vooral Charles-Ferdinand Nothomb wilde voortdurend in open lucht doorbrengen. Met zijn allergie voor vaste tapijten en afgesloten ruimtes kon hij onmogelijk binnen blijven zitten. In elk geval waren de lange wandelingen uiterst geschikt om de moeilijke politieke knopen te ontwarren. Ik herinner mij ook nog. dat Jean-Luc Dehaene zich op bepaalde momenten van ons afzonderde en foto's begon te maken. Maar weinigen weten dat hij een begenadigd fotograaf is. Onze wandelingen, de discussies aan de onderhandelingstafel, het gemeenschappelijk avondmaal,... Hij registreerde het allemaal, wellicht vanuit het besef dat het één voor één historische momenten waren, waarvan historici ooit het fijne zouden willen weten. In de nacht van 19 op 20 mei slaagden we erin het spaarplan een definitieve vorm te geven. Het bevatte een lange waslijst maatregelen die het begrotingstekort tegen eind 1987 met 194,5 miljard frank (4,9 miljard euro) zouden verminderen! Voorts verklaarde ik in het parlement dat er geen lineaire maatregelen werden genomen, dat de fiscale of parafiscale druk niet werd verhoogd, dat er was uitgegaan van een bestendige zorg voor de minstbedeelden en voor het gezin, en dat alle geledingen van de overheid bij de saneringsinspanning werden betrokken.Ga naar eind173
Eén van de objectieven die we met het Sint-Annaplan beoogden, was een individuele, departementele begrotingsverantwoordelijkheid, waarbij elke minister er maar voor moest zorgen dat hij zijn eigen rekeningen in evenwicht hield en budgetoverschrijdingen binnen zijn eigen begroting moest zien te compenseren. In de meeste beleidsdomeinen leek dit te lukken. De sociale ‘bulldozer’ Jean-Luc Dehaene, die de grootste inleveringen voor zijn rekening moest nemen, wist met veel wijsheid en pragmatisme het snoeimes te hanteren, zodat de boom van de sociale zekerheid | |
[pagina 434]
| |
niet verkwijnde. In schril contrast daarmee stond de nonchalance en de groteske slordigheid waarmee Franstalig onderwijsminister André Damseaux de vooropgestelde saneringen op de lange baan schoof of gewoonweg negeerde. Zo kregen we op 11 juli van de Inspectie van Financiën te horen dat het Franstalig secundair onderwijs maar 0,96 procent, in plaats van de overeengekomen 4,56 procent, zou besparen. Eerlijk gezegd verbaasde ons dat maar weinig. Het was al langer bekend dat het Franstalig onderwijs in ons land niet meteen de meest doorzichtige administratie had. Men beheerste er de kunst van het potverteren als geen ander. Men kon zelfs op 20.000 na niet precies zeggen hoeveel leerlingen er op hun schoolbanken zaten.Ga naar eind174 Maar waar ik nog het meeste aanstoot aan nam, was dat de Franstalige onderwijswereld, in plaats van het eigen onvermogen te erkennen, het financieringssysteem aanviel als zou er een communautair onevenredige verdeelsleutel worden gehanteerd. Daniel Coens, die verantwoordelijk was voor het Nederlandstalig onderwijs, heb ik nochtans altijd horen pleiten om voor elke leerling dezelfde financiële criteria te hanteren. | |
Mijn veel te vroeg gestorven vriendDaniël Coens was een van de sterkhouders van mijn regering. Zoals Gaston Geens en ikzelf was hij een boerenzoon. Hij was daar niet beschaamd over. In een interview beschreef hij een mij zeer vertrouwde situatie: ‘Ik ben een boerenzoon en ik studeerde niet slecht, dus kwam de onderpastoor aan vader vragen of er geen priesterroeping inzat...’Ga naar eind175 Het klikte in de politiek tussen ons, ook al ben ik in 1971 ongewild zijn rivaal geweest. Toen bleek dat er voor mij in Gent geen verkiesbare plaats inzat, hebben prominenten uit de arbeidersbeweging er bij mij op aangedrongen me kandidaat te stellen in Brugge. De Brugse CVP koos echter voor ‘eigen kweek’. Gelukkig maar. Mijn en zijn toekomst zouden er volledig anders hebben uitgezien. Hij was een schitterende student sociologie uit de school van Frans van Mechelen, en had ongetwijfeld een mooie, rustige academische carrière kunnen doorlopen. Rector Piet De Somer had hem zelfs afgeraden in de politiek te gaan. Ik heb hem beter leren kennen als progressieve jongere, bezeten door ontwikkelingssamenwerking. Zodra ik kon, heb ik hem de | |
[pagina 435]
| |
portefeuille van Ontwikkelingssamenwerking aangeboden (22 oktober 1980 tot 31 maart 1981), maar in mijn vijfde regering werd hij minister van Onderwijs en zou dat tien jaar lang blijven. Hij voerde een aantal fundamentele hervormingen door zoals de verlenging van de schoolplicht en zorgde ervoor dat geleidelijk aan de lat tussen het vrij en officieel onderwijs minder ongelijk kwam te liggen. Ondanks zijn reputatie als minister van de Guimardstraat, had hij oog voor de noden van het officieel onderwijs, maar slaagde er tegelijkertijd in binnen de perken te blijven van onze krappe begrotingsdoelstellingen, een opdracht die - zoals eerder gezegd - zijn Franstalige collega's Damseaux en Duquesne niet terechtbrachten. Wel integendeel. Bij de vorming van de Vlaamse executieve onder leiding van Luc Van den Brande kwam begin 1992 de onderwijspost in handen van de socialisten. Dit betekende het eind aan zijn ministeriële carrière. In een opmerkelijk interview met Het Volk zei hij: ‘Ik ben te jong voor een sinecure.’Ga naar eind176 Een tiental dagen later zat ik aan het ziekbed van mijn doodzieke vriend. Ook kardinaal Danneels was daar. Daniël sprak ons nog ontroerd over zijn oudste dochter Bieke, afgestudeerd in internationaal recht die plots een goedbetaalde job als UNO-expert liet varen om in Frankrijk slotzuster te worden bij de strenge karthuizergemeenschap. Veertien dagen later, op 15 februari, vernam ik zijn overlijden. Hij was 53 jaar. | |
‘Te veel en te snel’In de marge van de Sint-Anna-onderhandelingen eisten de vakbonden dat ook de banken hun steentje zouden bijdragen aan de sanering van de openbare financiën. Fons Verplaetse kwam vervolgens met het idee om via een grootscheepse schuldherschikking de afbetalingen van de staatsschuld uit te smeren in de tijd, wat volgens hem aan de Schatkist ruim 30 miljard frank (750 miljoen euro) kon opleveren. In Poupehan spraken we af dat Fons en Hubert Detremmerie dit schuldherschikkingsplan bij de bankiers zouden gaan bepleiten. Detremmerie kon de gouverneur van de Nationale Bank Jean Godeaux ertoe overhalen om op pinksterzondag 18 mei 1986 alle topbankiers en topministers uit te nodigen in zijn appartement, op de hoek van de Blijde | |
[pagina 436]
| |
Inkomstlaan en de Wetstraat, met zicht op de triomfboog van het Jubelpark. Persoonlijk had ik mijn twijfels over de haalbaarheid van de schuldoperatie. Mijn ervaring met bankiers was immers dat ze zelden of nooit iets ondernemen met het oog op het algemeen belang, als hun dat geen tastbaar profijt oplevert. Ook Jean Gol koesterde dezelfde scepsis. ‘Ik wed dat dit hier een grote flop wordt’, merkte hij schamper op toen we samen de lift namen naar Godeauxs appartement. Het bleek geen voorbarige veronderstelling. In de vaak bitse discussies stuitte de schuldherschilkking op grote weerstand omdat ze niet marktconform zou zijn. Detremmerie stelde mij toen enigszins teleur. In plaats van op zijn medebankiers in te praten, hulde hij zich in een stilzwijgen. Daartegenover stond dan weer het optreden van Guy Verhofstadt, die plots brutaal opmerkte: ‘Ja, 't is hier allemaal voor niks. We zitten hier onze tijd te verdoen. Laat dat allemaal maar aan mij over. Ik zal dat wel in orde brengen.’ Een geërgerde Verplaetse zei daarop: ‘Dat is just wat ge niet moet doen.’ Mark Eyskens op zijn beurt nam een houding aan die in dezelfde lijn lag als Verhofstadt: ‘Wij zullen dit wel uitklaren.’ Uiteindelijk ontaardde de vergadering in een kakofonie. Over de schuldherschikking werd nadien nog drie maanden lang gediscussieerd. Ze leverde de Schatkist 3,8 miljard frank (95 miljoen euro) op.Ga naar eind177
Intussen kreeg mijn regering het hard te verduren, want in de nasleep van het Sint-Annaplan waren stakingen uitgebroken in de openbare diensten, de overheidsbedrijven en het onderwijs. Op 8 juni betoogde het katholiek onderwijs in Brussel met monseigneur Daelemans op kop van de stoet. PSC-voorzitter Gérard Deprez gooide nog wat olie op het vuur met zijn verklaring dat ‘de besparingen in het onderwijs onuitvoerbaar zijn’. Met het Sint-Annaplan werd er volgens hem ‘te veel en te snel’ bespaard.Ga naar eind178 En in Poupehan kreeg ik van Jef Houthuys te horen dat de lasten volgens zijn ACV-bestuur te eenzijdig op de schouders van de werknemers en de trekkers van sociale vergoedingen werden gelegd, terwijl de fiscale fraude ongemoeid werd gelaten: ‘Om eerlijk te zijn, Wilfried, heb ik steeds meer moeite om het allemaal aan mijn mensen te verkopen’. Zoals steeds vatte de vakbondsleider moedig post in de vuurlinie, maar zijn inspanningen ten spijt kon hij niet verhinderen dat enkele geledingen van het ACV aan de stakingsgolf deelnamen. | |
[pagina 437]
| |
De Mozart van de Belgische politiekNiet alleen tussen het ACV en de regering nam de spanning zienderogen toe. Ook binnen de regering zelf kwam het tot voortdurende botsingen, en daar was het optreden van Guy Verhofstadt niet vreemd aan. ‘Die man is gek’, verklaarden Philippe Maystadt en Michel Hansenne. ‘We gaan akkoord dat er moet worden bespaard, maar hij weigert de verlenging van de kredieten zelfs nadat de ministerraad heeft beslist dat die er moet komen.’Ga naar eind179 Sommige partijgenoten namen het mij kwalijk dat ik Verhofstadt zijn gang liet gaan en zijn enthousiasme deelde in het boeteproces dat hij het deficitaire overheidsapparaat wilde opleggen. In de memoires van Paula D'Hondt heb ik hieromtrent een veelzeggende paragraaf teruggevonden: ‘Het was een feit dat alle ministers, ook van zijn eigen strekking, moe werden van zijn hardnekkigheid. Hij [Verhofstadt] luisterde nooit, premier Martens had een eindeloos geduld met hem en liet hem de grootst mogelijke vrijheid. Ik voelde mij, samen met nog andere CVP-ministers, dikwijls in de steek gelaten door Wilfried Martens. Guy Verhofstadt haalde dikwijls gelijk tegen ons. Door hem heb ik het echte liberalisme van de harde lijn leren kennen.’Ga naar eind180 Ofschoon enigszins overtrokken schuilt er een kern van waarheid in Paula's ontboezeming. Mijn steun aan Guy Verhofstadt kan ik om verschillende redenen verklaren. Er was vooreerst de persoonlijke genegenheid die ik voor hem voelde. Voor mij was hij nooit ‘da joenk’ dat hij voor Jef Houthuys was. Hij was wel de frisse blauwe neofiet die mij charmeerde met zijn voor het regeringsmilieu voortvarende suggesties. Hij was weliswaar mijn grote tegenstrever in het kiesarrondissement Gent-Eeklo, maar toch konden we het goed met elkaar vinden, en er hing een soort medeplichtigheid tussen ons zoals die tussen Gentenaars kan bestaan. Wetstraat-watchers hadden het in die tijd over mijn politieke zoon, terwijl ik hem zelf ‘de Mozart van de Belgische politiek’ noemde. De breuk die onze vriendschap twee jaar later opliep, was dan ook veel fundamenteler en pijnlijker dan men kan vermoeden. Maar ook op inhoudelijk vlak zaten we op dezelfde golflengte. Net als hij werd ik beheerst door het beklemmend gevoel dat het sociaalpolitieke establishment zich bleef verzetten tegen een aantal noodzakelijke sane- | |
[pagina 438]
| |
ringsmaatregelen. Dat kwelde ons, want er was nog zoveel te doen voor de genezing van de Belgische staat, die doodarm was en tot over zijn oren in de schulden zat, terwijl grote groepen burgers welvarend waren. Net nu het erop aan kwam de rentesneeuwbal te doorbreken, dreigde het herstelbeleid te blijven steken in een voor België typische corporatistische aanpak. Er werd overal wat bespaard, iedereen moest wat toegeven, maar er werd zeker niet al te driest te werk gegaan. Vooral aan de heilige huisjes kon moeilijk worden geraakt. En die huisjes waren zeer talrijk, zo talrijk zelfs dat ik me dikwijls afvroeg of het in dit land werkelijk mogelijk was een uitgave te schrappen zonder dadelijk op een verontwaardigd njet te stoten. Besparingen in de ziekteverzekering? Nee, want de ziekenfondsen verzekeren de bevolking en leven zelf van een premie op de uitkeringen. Privatisering van de overheidsbedrijven? Nee, want dan komt het dienstbetoon van de partijen in de openbare sector in het gedrang. Minder ambtenarij? Ook moeilijk, want dan zijn er minder benoemingen. | |
Geen Verhofstadt-effect?Het gevecht tegen deze typisch Belgische ziekte kan een regering maar winnen als ze op haar linkerzijde gedekt is en het haar niet ontbreekt aan budgettaire stormrammen die de strijd geregeld nieuw leven inblazen. Guy Verhofstadt was zo iemand voor mij. In hem trof ik een welkome bondgenoot aan om bepaalde heilige huisjes af te breken, waar mijn economische kabinetschef Fons Verplaetse ze weleens wilde sparen. Niet dat het Fons aan saneringsdrift ontbrak, maar hij hield nu eenmaal steeds rigoureus voor ogen wat voor zijn ACV-achterban al dan niet te slikken viel. Voor Verhofstadt was dat uit den boze. Toen Gérard Deprez bijvoorbeeld in juni 1986 de asociaal genoemde besparingen uit het Sint-Annaplan wilde schrappen, antwoordde hij prompt dat daar geen sprake van kon zijn: ‘Wie het Sint-Annaplan op de helling zet, zet de regering op de helling.’ Al begrijp ik ook waarom Paula D'Hondt zo gebeten was op haar collega van Begroting. Ze kon niet overweg met de blinde manier waarop hij zijn neoliberale denkschema's wilde opleggen aan de toch wel bijzonder prozaïsche werkelijkheid in een land als België. Vanuit haar vroegere functie als sociale basiswerkster wist Paula maar al te goed dat inleveringsmaatre- | |
[pagina 439]
| |
gelen hard kunnen aankomen bij de minderbedeelden, de kansarmen, de zogeheten ‘vierde wereld’ die Verhofstadt enkel via studies en enquêtes kende. En dat is toch wel een kritiek die ik Guy Verhofstadt hier niet wil onthouden. Hij stond te weinig in het echte leven en bekeek de werkelijkheid te strikt door ogen van zijn vereerde neoliberale filosofen. Wat hij teveel had aan gedrevenheid, mankeerde hij aan levenservaring, aan deskundigheid ook waardoor hij er niet steeds in slaagde om zijn ideeën van een praktische invulling te voorzien. Niet zelden moest ik op een vrijdagse kabinetsraad ervaren dat hij zich onvoldoende had voorbereid op de technische dossiers. Hij improviseerde vaak, met als gevolg dat budgettaire specialisten zoals Fons Verplaetse hem af en toe iets op de mouw konden spelden. De waarheid over Verhofstadt ligt dus in het midden. Ik heb mij ook altijd verzet tegen de mythevorming die rond zijn persoon de ronde deed. Sinds de val van de regering in oktober 1987 werd hij door zijn medestanders steevast opgevoerd als de budgettaire wonderboy die op amper twee jaar tijd het essentiële werk inzake de gezondmaking van de begroting voor zijn rekening had genomen. Dat beeld is fel overtrokken als we de saneringsinspanningen over een langere termijn bekijken. Onder stuwing van begrotingsminister Maystadt daalden, tijdens het eerste centrum-rechtse kabinet waarin de liberale inbreng eerder beperkt was, de overheidsuitgaven (exclusief de rentelasten) met 6,1 procent. Tijdens Martens-Verhofstadt, tussen 1986 en 1988, liepen ze verder terug met 2,6 procent, en met Martens-Schiltz, tussen 1988 en 1990, was dat eveneens met 2,6 procent.Ga naar eind181 Er is dus niet echt sprake van een Verhofstadt-effect. De belangrijkste inspanningen dateren immers van voor zijn aanwezigheid in de regering. Al zou dat zeker anders zijn verlopen als mijn zesde regering haar termijn had kunnen uitdoen. |
|