De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 409]
| |
22
| |
[pagina 410]
| |
te verschuiven naar december, was niet op vraag van de regering gebeurd. Alles wel beschouwd leverde het nieuwe tijdschema trouwens enkele moeilijkheden op. Het bracht met zich mee dat de begroting voor 1986 nog moest worden opgemaakt aan de vooravond van de verkiezingen. Daarnaast kwam de synchrone vorming van een nieuw nationaal kabinet en deze van de deelregeringen erdoor in gevaar. Dat was van belang, want deze deelregeringen zouden na december 1985 niet meer evenredig worden samengesteld, als een afspiegelingscollege van de Vlaamse Raad. Ze zouden, zoals de centrale regering, worden gevormd op basis van een politieke meerderheid. Technisch gesproken hoefde ik er dus niet rouwig om te zijn dat, door de politieke verwikkelingen rond het Heizeldrama van 29 mei 1985, de verkiezingsdatum moest worden vervroegd tot 13 oktober. Het was alleen jammer dat de symboolwaarde van de volle legislatuur er een tikje door werd beschadigd. Maar dat neemt niet weg dat mijn vijfde regering alvast veel langer in het zadel had gezeten dan al de voorgaande regeringen in de voorbije twee decennia. Na de regering-Lefèvre-Spaak (1961-1965) was er in ons land immers geen enkel kabinet meer in geslaagd om langer dan drie jaar aan te blijven. | |
Hel in Brussels stadionMijn vijfde kabinet struikelde dus in de verlengingen, op een problematiek die moeilijk als een futiliteit kon worden beschouwd: het Heizeldrama, dat op woensdag 29 mei 1985 aan 38 voetbalsupporters het leven kostte. Die dag staat in de Belgische geschiedenis geboekstaafd als een dag waarop de wereld van het voetbal in elkaar stortte. Vlak voor de aftrap van de finale van de Europacup voor Landskampioenen tussen Liverpool en Juventus Turijn, kwam het tot een massale vechtpartij tussen de supporters en werd het Heizelstadion herschapen in een kolkende, ziedende hel. Na een charge van enkele honderden Britse hooligans tegen de Juventus-aanhang begaf een tribune in het stadion het onder de druk van duizenden vluchtende voetbalfans. Vele Italianen werden onder de voet gelopen of raakten verpletterd onder de ingezakte tribunemuur. De apocalyps resulteerde in 38 doden en 257 gewonden. Wie deze gruwelijke tafe- | |
[pagina 411]
| |
relen 's avonds op de televisie zag, zal daaraan altijd blijven denken met een gevoel van afgrijzen, schaamte en verbijstering. Het drama kreeg internationaal enorme weerklank en werd de zoveelste vieze duimafdruk op het Belgische blazoen. Voetbal moet een feest zijn, maar op die lauwe meiavond werd het een nachtmerrie. Toen ik die avond in de Lambermontresidentie aankwam, de televisiebeelden zag en hoorde hoeveel doden er waren gevallen, ging ik ervan uit dat de match onmiddellijk zou worden afgelast. Het leek mij immoreel om de finale te laten doorgaan op de plaats waar korte tijd voordien zoveel slachtoffers waren gevallen. Maar de organisatoren in het stadion, met onder meer de burgemeester van Brussel Hervé Brouhon, en luitenant-generaal Bernaert van de rijkswacht, beslisten er anders over. De wedstrijd werd toch gespeeld uit vrees voor erger. Als de match werd afgelast, moest men immers ook de tribunes laten ontruimen. De volgende ochtend bezocht ik samen met Charles-Ferdinand Nothomb en Freddy Vreven het Militair Hospitaal in Neder-over-Heembeek om een laatste eer te bewijzen aan de slachtoffers. De vertrappelde en verminkte lichamen, van een kind ook, zijn sindsdien op mijn netvlies gebrand. Toen ik in het Kamerdebat op 13 juli het woord nam gingen mijn gedachten eerst naar hen uit. ‘Ik kan getuigen dat ik deze beelden nooit zal vergeten’, zei ik. ‘Ik ben diep geschokt omdat wij allen, die de broosheid van het leven kennen, en dit soms zelf hebben ervaren, perplex staan voor die ongelooflijke tegenstelling tussen enerzijds de enorme inspanningen die iedere dag worden geleverd en de toewijding om menselijk leven te redden, en anderzijds de blinde manier waarop deze 38 mensen, waaronder een kind van 10 jaar, door zinloos geweld om het leven zijn gekomen.’ | |
Animositeit tussen Nothomb en GolIn de daaropvolgende weken groeide de Heizeltragedie uit tot een politiek psychodrama. Gezagsdragers en bestuursdiensten kwamen onder hoge druk te staan omdat de maatregelen op het gebied van ordehandhaving in het stadion ontoereikend waren gebleken. De aanwezige ordestrijdkrachten, 960 manschappen in totaal, waren niet bij machte geweest het drama te voorkomen en zelfs tijdig te interveniëren toen het volop aan de gang | |
[pagina 412]
| |
was. En na de ramp duurde het uren vooraleer de orde in het stadion kon worden hersteld. Een van de oorzaken lag in het gebrek aan coördinatie tussen rijkswacht en politie. Hun transmissiesystemen waren niet op elkaar afgestemd. De instanties die met de voorbereiding waren belast, hadden zelfs nagelaten om een gemeenschappelijke commandopost in het stadion uit te bouwen. En dat voor een match met ruim 60.000 toeschouwers! Vijf dagen na het Heizeldrama, op maandag 3 juni, bracht Kamervoorzitter Jean Defraigne deze tekortkomingen nadrukkelijk ter sprake in zijn toespraak voor de 38 Heizelslachtoffers. ‘Ontegenzeglijk hebben de met de ordehandhaving belaste autoriteiten blijk gegeven van een gebrek aan vooruitziendheid en beslistheid’, zo stelde hij scherp voor de voltallige assemblee. ‘Dat is weliswaar niet de onmiddellijke oorzaak van de ramp geweest, maar het heeft er toch toe bijgedragen om ze erger te maken.’Ga naar eind155 Meteen ontstond er in de Wetstraat en ook in de nationale en internationale pers een polemiek over de vraag wie de verantwoordelijkheid droeg voor het drama. Er werd een parlementaire enquêtecommissie in het leven geroepen die alle verantwoordelijken aan een ondervraging onderwierp: de Belgische voetbalbond, die het aftandse sportstadion voor de finale geschikt had verklaard, de ordediensten, en zelfs enkele medewerkers van het departement van Binnenlandse Zaken, dat bij operaties van ordehandhaving bevoegd is op het hoogste niveau en over de coördinatie van de veiligheidsdiensten moet waken. Intussen kwam minister van Binnenlandse Zaken Charles-Ferdinand Nothomb bloot te staan aan een storm van kritiek, niet in het minst door toedoen van de Franstalige liberalen, die hem politiek verantwoordelijk achtten en op zijn ontslag aanstuurden. De minister zou zich nalatig hebben getoond bij de organisatorische voorbereiding. Nothomb werd ook verweten dat hij zich op de tragische avond niet naar de plaats van het onheil had begeven. Het viel mij op dat vooral Jean Gol zich neerbuigend uitliet over Charles-Ferdinand Nothomb. De persoonlijke animositeit tussen hen beiden had al een voorgeschiedenis maar nam door de politieke exploitatie van de Heizelkwestie nog opvallend toe. De wrevel ging wellicht terug op de tragische woensdag 29 mei zelf. Enkele uren voordat de hel in het Heizelstadion losbarstte, waren wij met enkele regeringsleden bijeengekomen in de Wetstraat 16. Na afloop van die vergadering was Jean Gol me komen zeggen dat Nothomb zich totaal | |
[pagina 413]
| |
niet bewust was van de risico's die de Europacupfinale op de Heizel wel inhield: ‘Nothomb zegt me dat ik op mijn beide oren mag slapen en dat er zich geen enkel probleem zal stellen.’ Blijkbaar vertrouwde Nothomb volledig op de voorbereidende vergadering die hij op 23 mei had belegd en waar de Brusselse burgemeester Hervé Brouhon, de Brabantse provinciegouverneur, de rijkswacht en de organisatoren aanwezig waren geweest. Achteraf zou dit initiatief echter onvoldoende blijken. ‘Als Nothomb dat toen had beseft, hadden we nog extra maatregelen kunnen nemen en veel onheil kunnen voorkomen’, zo sneerde Jean Gol na het Heizeldrama. Voor mezelf had ik uitgemaakt dat Charles-Ferdinand in eer en geweten twee wegen kon bewandelen. Zowel voor zijn ontslag als voor zijn aanblijven was er een morele basis. Wel groeide in de loop van de maand juni het besef dat aanblijven voor hem het begin van een lange en moeilijke weg zou worden. In het Kamerdebat zag ik naast de al wekenlang heersende animositeit tussen de Franstalige liberalen en christendemocraten, twee zedelijke maatstaven geleidelijk op elkaar invaren en uiteindelijk tot botsing komen. | |
Naar een vernieuwde ministeriële deontologieDe politieke controverse over Nothombs ontslag bereikte een hoogtepunt toen de parlementaire enquêtecommissie halverwege juli haar conclusies in de Kamer bekendmaakte. Daarin werd, zij het subtiel, de politieke verantwoordelijkheid van de minister voor de dodelijke gebeurtenissen op het voetbalstadium vastgesteld: de administratieve verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken kon ook zijn politieke verantwoordelijkheid impliceren. Dat deze korte zin in extremis aan de conclusies was toegevoegd, was te wijten aan de commissieleden van de Franstalige liberalen, die zich inhoudelijk bij de oppositie hadden aangesloten. In mijn tussenkomst tijdens het woelige openbare Kamerdebat van zaterdag 13 juli bevestigde ik mijn vertrouwen in minister Nothomb en verklaarde ik formeel dat hem geen beleidsfout kon worden aangewreven. Daarvoor hanteerde ik een tweevoudige argumentatie. Primo wees ik op het substantiële pakket van maatregelen die de ministers van Landsverdediging, Justitie en in het bijzonder van Binnenlandse | |
[pagina 414]
| |
Zaken de afgelopen vier jaar hadden uitgevaardigd om het toenemend geweld en de onveiligheid in onze samenleving te bestrijden. Noch de regering, noch minister Nothomb kon men op dit vlak dus onachtzaamheid of een gebrek aan belangstelling verwijten. Secundo verklaarde ik dat zij die Nothomb de volle verantwoordelijkheid toedichtten voor de tekortkomingen in de ordehandhaving, de ware mogelijkheden van zijn functie grondig overschatten. Als minister van Binnenlandse Zaken was hij voor de concrete invulling en de uitvoering van zijn veiligheidsbeleid volledig afhankelijk van een wirwar van diensten die er de facto een grote autonomie op na hielden en slechts met moeite aanvaardden dat het hoger gezag intervenieerde. Bovendien moest hij zijn verantwoordelijkheid delen met andere overheidsfunctionarissen en -diensten. Daarbij verwees ik naar professor André Mast, die in zijn Overzicht van het Belgische administratief recht stelde dat de ordehandhaving binnen een gemeente in de eerste plaats een zaak is van de plaatselijke burgemeester. ‘Daarnaast dienen de gouverneur van de provincie en de regering, hieronder te verstaan de minister van Binnenlandse Zaken, subsidiair op te treden als het probleem van de ordehandhaving de mogelijkheden van de gemeente overschrijdt’, aldus nog professor Mast. En dat was zo met de Europacupfinale van 29 mei. Ik zei dan ook dat men de verantwoordelijkheden, ook die van minister Nothomb, in dit kader moest evalueren. Hieruit leidde ik alvast af dat ik als regeringsleider geen noodzaak zag om Nothomb in het bijzonder als zondebok aan te wijzen en hem tot ontslag te dwingen. Aan de andere kant liet ik niet na om de bal ook subtiel in het kamp van Nothomb te leggen. Hij moest zijn eventuele verantwoordelijkheid zelf maar beoordelen vanuit het fundamentele eergevoel dat men van een minister kan verwachten. Immers, ‘ook als er geen fout werd begaan, kan een bewindsman, geplaatst tegenover zijn geweten, ertoe worden gebracht ontslag te nemen. Maar dat maakt hij zelf uit voor zijn geweten.’Ga naar eind156 Na mijn uiteenzetting stelde de fractieleider van de PS, Alain Van der Biest, die overigens een schitterend debater was, zich openlijk de vraag of ik in deze verklaring wel uiting gaf aan wat ik werkelijk dacht en voelde: ‘Je ne sais pas si c'est mie déclaration politique pour l'extérieur ou si c'est sa con- | |
[pagina 415]
| |
science qui a parlé tout à l'heure. Je ne le saurai jamais; lui seul pourra un jour le dre.’Ga naar eind157 Mijn opvatting is inderdaad in de loop der jaren ingrijpend veranderd en ik kan daar nu in alle eerlijkheid op antwoorden. Mijn keuze om minister Nothomb te blijven steunen, net zoals mijn blijvende steun aan Mark Eyskens in de affaire-Walid Khaled, zie ik nu als een van de grote vergissingen uit mijn politieke loopbaan. Ik had hen destijds tot ontslag moeten aanzetten, niet omdat ik hen persoonlijk verantwoordelijk achtte maar omdat ministers de politieke verantwoordelijkheid moeten aanvaarden voor zware tekortkomingen die aan hun diensten kunnen worden verweten. Laat ik zeggen dat het hier om een soort van ministeriële deontologie gaat, waarbij een minister - door zijn ontslag aan te bieden - zijn gediscrediteerde dienst met een nieuwe lei kan laten herbeginnen. Tijdens het parlementaire debat van 12 juli had Robert Henrion deze werkwijze al gesuggereerd, en zoals altijd getuigden de voorstellen van deze liberale voorman van een hoog intellectueel en menselijk gehalte. In de jaren negentig werd deze ministeriële deontologie wel meermaals toegepast, onder meer na de ontsnapping van kindermoordenaar Marc Dutroux in april 1998. Toen moesten de ministers Johan Vande Lanotte en Stefaan De Clerck hun portefeuille inleveren, ofschoon hen in feite geen schuld trof voor dit hallucinante feit.Ga naar eind158 | |
Het vertrek van Jean GolMaar laten we terugkeren naar het Kamerdebat van 13 juli 1985, waaraan ik nog een andere herinnering overhoud. Op het moment dat Charles-Ferdinand Nothomb voor de assemblee in een ellenlang pleidooi zijn optreden verantwoordde, zat vicepremier Gol naast me in de regeringsbank en zag ik zijn afkeer tegenover de spreker bijna fysiek groeien. Hij kon zich niet neerleggen bij de gedachte dat Nothomb zijn ambt niet wilde neerleggen na het parlementaire onderzoeksrapport. ‘Nu ga ik kotsen’, fluisterde hij me op een bepaald ogenblik toe. Ik vraag me nog altijd af of deze opmerking recht uit zijn hart kwam, of dat hij mij al mentaal wilde voorbereiden op de verrassing die hij nog in petto had. | |
[pagina 416]
| |
Want twee dagen later, op maandag 15 juli, ontving ik van Gol een dramatische brief waarin hij zijn ontslag aanbood. Op dat ogenblik bevond ik mij in de Tweekerkenstraat voor het wekelijkse CVP-bureau. Nog voor ik de envelop had geopend, kon ik al vermoeden wat er in de brief stond. De vicepremier argumenteerde dat, wanneer Nothomb over geen geweten beschikte, hij het zijne maar moest tonen door af te treden. Omdat ik om halftwaalf mijn wekelijks rendez-vous met het staatshoofd had, meende ik de eerste te zullen zijn die het ontslag van Gol aan de koning kon meedelen. Ik hechtte belang aan deze procedure, maar werd uiteindelijk teleurgesteld. Het persagentschap Belga maakte de brief al bekend terwijl ik onderweg was naar het Koninklijk Paleis. De koning hield zijn antwoord in beraad, maar toen alle Franstalige liberale ministers hun voorman volgden zat mijn regering met een formidabel probleem opgescheept. Ik was dan ook verplicht om het ontslag van de hele ploeg aan te bieden. Op 16 juli ging ik naar de koning. Het staatshoofd weigerde het ontslag echter nadat hij een topminister van elke regeringspartij had geraadpleegd. Binnen de regering waren wij zeer beducht voor een crisis. Door het Heizeldrama was er een ongunstig klimaat geschapen, behalve, zo dacht Gol, voor de Franstalige liberalen omdat hij had gepoogd met zijn houding de publieke opinie te charmeren. Daarom vermoed ik dat er achter zijn principiële stellingname een doelbewuste electorale strategie schuilging. We wisten allemaal dat hij zijn partij als een grote rechtse volkspartij wilde profileren en hij had er dus baat bij dat Charles-Ferdinand Nothomb, die de rechtervleugel van de Franstalige christendemocratische concurrentie belichaamde, gehavend de kiesstrijd inging. Maar tot Gols grote verbazing reageerde de pers uiterst kritisch en negatief op zijn ontslagaanvraag. Hij was niet bestand tegen de mokerslag van de opiniemakers. Na een telefoongesprek van meer dan een uur trok hij zijn ontslag in en bleef hij van lieverlede vicepremier. Het leek net een toneelscène. Hij sprak zo luid en opgewonden dat de aanwezigen in mijn kantoor zijn repliek bij wijze van spreken konden meebeluisteren. Maar gelukkig kon ik hem ervan overtuigen dat de instandhouding van de regering een absolute noodzaak was. Veel van de inspanningen die wij de voorbije jaren hadden geleverd, dreigden verloren te gaan in een nieuwe periode van instabiliteit, hoe kort ook. | |
[pagina 417]
| |
In communautair drijfzandNa al dit politiek gekrakeel zag ik mij genoodzaakt de verkiezingsdatum te vervroegen tot 13 oktober 1985. Ofschoon de slagkracht van mijn regeringscoalitie nu in gevaar kwam, was ik vast van plan de regeringswerkzaamheden tot een goed einde te brengen. In een interview met De Standaard verklaarde ik strijdlustig dat we zeker nog een geloofwaardige enernstige begroting voor 1986 wilden opmaken, omdat we ze wellicht zelf zouden moeten uitvoeren. ‘Alleszins zal de schijf 1986 van het Spaarplan worden uitgevoerd. Dit betekent dat er een indexering wordt overgeslagen in het begin van het jaar. Verder zitten in die schijf 12,5 miljard besparingen in de sociale zekerheid, 7 miljard bij de openbare diensten, vermindering van de fiscale uitgaven enzovoort, samen goed voor zowat 50 miljard.’Ga naar eind159 Wie hoopte dat mijn regering de broeksriem voortijdig zou lossen, kwam dus bedrogen uit! Een opiniestuk van dezelfde krant wist mijn beleidsobjectieven juist te becommentariëren: ‘Het vraaggesprek met de eerste minister zal weinigen gelukkig maken. Hij zoekt geen gemakkelijke populariteit en aait de kiezer niet in de richting van het haar. Er zullen dus stekels rechtop komen staan. Met Martens weet de kiezer dus waaraan zich te houden. Ook op het stok van herstel, het overslaan van een indexering, saneringen in de sociale zekerheid verdedigt Martens de harde lijn. Met hem zal er ook na de verkiezingen moeten worden ingeleverd. De kiezer heeft echter het laatste woord. De peilingen wijzen erop dat de tandem Martens-Gol nog flink op de pedalen zal moeten trappen om in de verkiezingsnacht van 13 oktober opnieuw op het ereschavotje te kunnen staan.’Ga naar eind160 Maar vooraleer ik mij in de verkiezingscampagne kon storten, moest ik eerst nog een andere, laatste kaap omzeilen. In het vertrouwensdebat van 19 juli waren er vragen gerezen omtrent de herziening van grondwetsartikel 59 bis, dat de overdracht van de onderwijsbevoegdheid naar de gemeenschappen mogelijk moest maken. Op dat ogenblik was er in het parlement een grote meerderheid voorhanden om dit artikel voor herziening vatbaar te verklaren, ware het niet dat de Franstalige christendemocraten openlijk gingen dwarsliggen. Ze eisten dat er vooraf een akkoord zou worden bereikt over de waarborgen die in de Grondwet moesten worden ingebouwd ten gunste van het vrij onderwijs in het zuiden van België. Zij vrees- | |
[pagina 418]
| |
den immers de discriminatie van de katholieke schoolganger in een overwegend socialistisch gekleurd Wallonië. Toen ik begin augustus met vakantie ging, koesterde ik nog de hoop om eind augustus tot een akkoord te komen binnen de regeringsmeerderheid. Ik had namelijk een formule op zak, gekoppeld aan een ontwerp van politieke overeenkomst onder de meerderheidspartijen, dat tegemoet kwam aan de eis naar grondwettelijke waarborgen. Maar toen ik uit vakantie terugkwam, bleek de bereidheid van de Franstalige christendemocraten om mee te stappen in de communautarisering van het onderwijs volledig verdampt. Ik was daarover niet verrast - ik kende de afkeer van hun prominenten - maar wel ontgoocheld. Het zou overigens niet de laatste keer zijn dat onze ‘zusterpartij’ getuigde van een kortzichtige visie - denken we maar aan hoe ze zich voor de kar van José Happart liet spannen - en zich in een communautair achterhoedegevecht uitputte. Hoe dan ook kon de overdracht van het onderwijs naar de gemeenschappen - wat ik al in mijn VVB-speech van februari 1962 had aangeduid als de meest essentiële en natuurlijke bevoegdheid van de gemeenschappen - op termijn niet langer worden gestuit. Geconfronteerd met dit veto werd er dan vanuit verschillende hoeken gesuggereerd dat ik maar mijn toevlucht moest nemen tot een wisselmeerderheid om artikel 59bis voor herziening vatbaar te verklaren en als dusdanig de Franstalige christendemocraten met hun strakke schoolstandpunt te isoleren. Maar dit voorstel weigerde ik halsstarrig. Het zou hebben geleid tot de definitieve vertrouwensbreuk in de rooms-liberale coalitie en de continuering van deze regeringsformule ook na de verkiezingen hebben verhinderd. En dat was wel het laatste wat ik wilde. De impasse leidde tot een heftige discussie tijdens het CVP-bureau van maandag 2 september. Velen, onder wie de leiding van de CVP-fracties in Kamer en Senaat, konden zich niet neerleggen bij de gedachte dat de volgende Kamers niet grondwetgevend zouden zijn. Maar het was nu eenmaal zo dat daarover binnen de regeringsmeerderheid geen akkoord meer mogelijk was. Tot verbijstering van velen begaf ik mij vervolgens naar de koning om hem het ontbindingsbesluit van de Kamers voor te leggen. Dit betekende dat de regering volwaardig kon aanblijven tot aan de verkiezingen van 13 oktober, maar dat het parlement naar huis werd gestuurd. | |
[pagina 419]
| |
Dat op mijn initiatief de Kamers voortijdig werden ontbonden kon de oppositie niet verteren. In De Morgen gewaagde Paul Goossens van een ‘constitutionele Putsch’ en van de aanzet tot een ‘presidentiële monarchie’ waar Boudewijn I en Martens V de dienst uitmaakten.Ga naar eind161 Toch blijf ik erbij dat het de juiste beslissing was. Mijn optreden kon immers gelden als een laatste demonstratie van de krachtdadigheid waarmee mijn vijfde regering vier jaar lang het land had bestuurd. Had ik het gekibbel daarentegen laten aanslepen tot 13 oktober, dan zou de regeringscoalitie een uitgebluste indruk hebben gegeven aan het kiezerskorps, dat zich dan volledig zou hebben gefocust op het mislukken van het onderwijsakkoord. | |
‘Geen ommekeer!’‘Geen ommekeer’, zo luidde de slogan waarmee we de verkiezingscampagne ingingen. Tijdens de eerste partijbespreking ter voorbereiding van de campagne liet ik spontaan ‘Geen linksomkeer’ ontvallen als mogelijke verkiezingsslogan, maar Jean-Luc Dehaene vond dat geen goed idee. Die slogan was te provocerend tegenover de socialisten en we zouden er te veel linkse kiezers mee voor het hoofd stoten. Waarom niet gewoon ‘Geen ommekeer’? Voor christendemocraten was het hoogst ongewoon om zich met zo'n duidelijke, directe boodschap naar de stembus te begeven. Wie op de CVP stemde, wist vooraf dat hij koos voor de voortzetting van de rooms-liberale regeringscoalitie én voor het behoud van het economisch herstelbeleid. Daarover bestond in de partij een brede consensus, want iedereen besefte dat niet-ernstige alternatieven bijzonder dramatische gevolgen zouden hebben en al onze inspanningen teniet zouden doen, net nu het vertrouwen, ook van het buitenland, in onze economie weer was hersteld. Ook in de Poupehangroep dachten we in dezelfde zin: voortdoen met dezelfde inzet, met dezelfde industriële creativiteit en ook met dezelfde coalitie-partner! De socialisten zouden dus aan de kant worden gelaten, en dat was een in alle opzichten goede keuze. Het volstond om hun programma te lezen om te beseffen dat zij de voorbije vier jaar weinig of niets hadden geleerd. Zij aanvaardden zelfs de meest minimale aanbevelingen van de internationale organisaties niet. Integendeel, zij stelden zelfs voor om de | |
[pagina 420]
| |
meest gematigde maatregelen ongedaan te maken. En dat zou in een minimum van tijd weer hebben geleid tot de catastrofale toestand van 1981. Het feit dat de Waalse socialistische partij een regelrecht verkiezingsakkoord had gesloten met de Franstalige socialistische vakbond, was hiervan een teken aan de wand. Ikzelf werd tot boegbeeld van de campagne uitgeroepen en op alle verkiezingsaffiches afgebeeld met een eenvoudige foto. Sommigen van mijn medewerkers raadden mij af de volledige last van de campagne op mijn schouders te laden, omdat ik bij de mislukking ervan gegarandeerd de volledige rekening zou betalen. Maar ik twijfelde geen moment. De verkiezingsnederlaag van 1981 had ons immers geleerd dat een goede, inhoudelijke boodschap alleen niet volstaat. Ze moet ook worden belichaamd door een persoon die de boodschap ten volle incarneert, net zoals Leo Tindemans in 1974 met succes naar voren was getreden als de man die de afkeer vertolkte tegen het wanbeleid onder de socialistische premier Edmond Leburton. Ik hechtte ook bijzonder veel belang aan een eerlijke communicatie met de kiezer. Hem werd verteld dat er nog geen ruimte was voor een retour du coeur en dat het saneringsbeleid zeker nog twee jaar moest worden volgehouden. Meteen werden we geconfronteerd met het probleem waarvoor elke fatsoenlijke politicus wordt geplaatst: de moeilijkheid om een sociaaleconomische boodschap - en dan nog een impopulaire - correct over te brengen bij de burger. Mieke Van den Berghe kwam daarop met het idee om bij wijze van regeringsmededeling twee politieke videoclips uit te zenden op de publieke televisiezenders. In een van deze uitzendingen maakte ik een vergelijking tussen de ziekelijke toestand waarin het land zich bevond in 1981, en de verbetering die sindsdien was opgetreden. ‘Het tempo mag nu niet stilvallen. We zijn op de goede weg, maar we hebben de eindmeet nog niet bereikt’, zo stelde ik krachtig. De uitzendingen lokten bij de oppositiepartijen bijzonder verontwaardigde reacties uit. SP-voorzitter Van Miert beschuldigde ons van ‘onfaire praktijken’ en VU-voorzitter Vic Anciaux sprak over ‘zuiver electorale propaganda’.Ga naar eind162 Naar mijn mening ging het hier om een louter informatieve campagne, die volledig in overeenstemming was met de letter van de wet. Het is waar dat we de boodschap ervan nadien overnamen in onze verkie- | |
[pagina 421]
| |
zingscampagne, maar niets weerhield de oppositiepartijen ervan om dit ook te doen. Maar daarvoor was meer politieke moed nodig. | |
Versterkt uit verkiezingsstrijdDe verkiezingscampagne zelf voerde ik met veel overtuiging. In mijn kiesarrondissement Gent-Eeklo liet ik om veiligheidsredenen de deur-aandeurbezoeken achterwege. De CCC waren immers nog volop actief. Wel bezocht ik bedrijven en instellingen en verscheen ik op allerhande meetings, waar ik dan telkens vol enthousiasme dezelfde boodschap verkondigde: ‘Geen ommekeer!’ Niet altijd echter werd mijn pleidooi door de toehoorders op applaus onthaald. In Watervliet bijvoorbeeld had ik een korte aanvaring met socialistische vakbondsmilitanten die met luid protest de laatste besparingsmaatregelen aanvochten, vooral dan de verdere opschorting van de indexering. Ook in meer salonfähige gezelschappen waren de reacties zelden bemoedigend. Dat ondervond ik bijvoorbeeld tijdens een lunch van het Vlaams Economisch Verbond te Brussel. Piet Antierens, de publiciteitsmanager van de Vlaamse Uitgeversmaatschappij, merkte toen na mijn speech schamper op dat de uittredende regering zonder enige twijfel ‘zware klappen’ zou krijgen op 13 oktober. Zijn opmerking vertolkte de algemene analyse die de meeste opiniemakers en peilingen in die dagen te kennen gaven, namelijk dat de regeringspartijen, door het harde inleveringsbeleid, de kwestie-Happart, de miljardenhulp aan Cockerill-Sambre, de protesten van de vredesbeweging tegen de kruisra-ketten en de openlijke tweestrijd tussen de vicepremiers Gol en Nothomb, een zware nederlaag zouden oplopen. Ikzelf daarentegen voelde instinctmatig aan dat de kiezer een eerlijk en noodzakelijk beleid naar waarde zou schatten. Toen ik zondagavond 13 oktober de verkiezingsuitslagen hoorde binnenlopen, beleefde ik een gelukkig moment: tegen alle verwachtingen in kwam de regeringscoalitie niet alleen behouden, maar zelfs versterkt uit de verkiezingsstrijd! De CVP en PSC maakten bijna de helft van hun verlies van 1981 goed, met respectievelijk een winst van 6 en 2 Kamerzetels. Ikzelf zag mijn stemmenaantal stijgen tot bijna 60.000 voorkeurstemmen. ‘Die uitslag bezegelde het succes van de regering van het herstelbeleid en | |
[pagina 422]
| |
van haar eerste minister Wilfried Martens’, schreef Rolf Falter nadien.Ga naar eind163 In mijn eerste interview met de pers trachtte ik bescheiden en realistisch te blijven. ‘Ik besef dat ik een nieuwe en erg zware opdracht heb gekregen’, verklaarde ik aan De Standaard. ‘Ik wil nu het herstelbeleid afronden, tot een goed einde brengen. Dat zal me nog een zware inspanning kosten.’Ga naar eind164 In de daaropvolgende dagen poogden commentatoren, Wetstraatwatchers en ook buitenlandse journalisten onze overwinning te verklaren. Een journalist van Le Monde begreep niet waarom de Belgen zo massaal op mij hadden gestemd, want volgens hem zag ik er maar uit als een gewone, kleine ambtenaar. De Franse politici daarentegen hebben meer panache en elitaire allures en worden in vele gevallen gerekruteerd uit de prestigieuze Ecole Nationale d'Administration, het bestuurlijke en politieke kruim van de republiek. Ik had een ander, meer volks parcours afgelegd. | |
Europese felicitatiesIk heb mezelf trouwens altijd als een verpersoonlijking van onze bevolking beschouwd, niet meer en niet minder. In een interview met Edwin Ysebaert vergeleek ik mezelf ooit eens met een Volkswagen: efficiënt, maar niet echt esthetisch. Ik houd niet van grote persconferenties en ronkende verklaringen; van mij geen krasse uitspraken, alleen maar om deining te verwekken. Ik heb nooit gepoogd mij te profileren of om de rol van de vedette te spelen. Wel wilde ik overtuigen. Als oud-leraar Nederlands hecht ik groot belang aan de taal en aan de juiste formulering. Ik geloof in de kracht van het goedgekozen woord. Wat jarenlang verzwegen en verdonkeremaand was, maakte ik zonder omwegen openbaar. ‘Hij kan hetzelfde dossier op BRT of RTBF verdedigen met verschillende argumenten, andere gevoeligheden bespelen en toch niet in tegenspraak komen met zichzelf. Hij heeft een overtuigingskracht aan beide zijden van de taalgrens’, merkte een journalist eens op. ‘Hij heeft bij zichzelf de synthese al gemaakt als hij de dingen naar buiten brengt. Dat is een van zijn sterkste kanten: zijn synthese is niet alleen gebaseerd op zijn persoonlijke voorkeur maar op een analyse van het probleem.’Ga naar eind165 Kennelijk sprak mijn stijl de bevolking wel aan in die crisistijd. | |
[pagina 423]
| |
Het verkiezingsresultaat bewees in ieder geval dat er bij het gros van de bevolking wel degelijk de wil bestond om een bijdrage te leveren tot crisisbestrijding, tenminste als de politieke beleidsvoerders getuigden van voldoende visie en verantwoordelijkheidsbesef, en uitgingen van een vooropgesteld, coherent herstelplan. Als de bevolking de logica van een beleid inziet en ervan overtuigd is dat de beslissingen worden genomen in het belang van de hele gemeenschap, dan kan ze zware inspanningen aanvaarden. Herman Van Rompuy had dat een jaar voor de verkiezingen al aangestipt in zijn intrigerend essay Hopen na 1984. Hij stelde daarin vast dat er een zwijgende meerderheid is die nog veraf staat van bepaalde extremen en nog vatbaar is voor de taal van het gezond verstand.Ga naar eind166 Door hierop een beroep te doen, kunnen jarenlange blokkades worden afgeworpen. Voorwaarde is wel dat de politiek zich rechtstreeks tot de bevolking richt, eerder dan via de intermediaire organisaties. Schmidt in de Duitse Bondsrepubliek, Barre in Frankrijk en Thatcher in Groot-Brittannië hadden dit al veel eerder begrepen. Nu was de kentering eindelijk ook in België aangebroken. In Europese milieus slaakte men een zucht van opluchting en kreeg ik welgemeende felicitaties. Ik moest vaak denken aan het affront dat ik vier jaar eerder nog had opgelopen op de Europese top van Maastricht. Dankzij de bereidheid van velen, die een tijdelijke daling van hun persoonlijke levensstandaard gedoogden, was ons land sindsdien bevrijd uit het economische moeras. |
|