De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 398]
| |
21
| |
[pagina 399]
| |
onze Nederlandstalige gemeenschap waardoor zij in België haar politieke, sociale en culturele eigenheid kan beleven. Achter de Voerense carrousel ging dus een principiële krachtmeting schuil, tussen deze Franstaligen die de homogeniteit niet erkenden en het tot volle wasdom gekomen Vlaanderen, dat niet langer aanvaardde dat er aan zijn integriteit werd gemorreld. | |
Euforie in de Graaf van EgmontDe taalgrensproblematiek brengt mij meteen terug bij mijn prille engagement in de Vlaamse beweging, begin jaren zestig. Zoals de lezer weet, was ik toen penningmeester van het Vlaams Actiecomité voor Brussel en Taalgrens, waarin zoveel verschillende cultuur- en strijdverenigingen bijeenzaten. Haast wekelijks vergaderde ik met het kruim van de Vlaamse beweging (Edgard Van Cauwelaert, Paul Daels, Staf Verrept, Fernand Bové, Jozef Van Overstraeten en Edward Amter) in het zaaltje boven de Graaf van Egmont te Brussel, om er de strijd te coördineren tegen de talentelling en voor de definitieve vastlegging van de taalgrens. De tijd was rijp voor Vlaamse actie, want de regerende travaillistische coalitie Lefèvre-Spaak stelde de herziening van de taalwetgeving van de jaren dertig in het vooruitzicht. In deze context had ik overigens mijn eerste ervaring met de Voerstreek. De zes Voerense gemeenten behoorden toen nog tot de provincie Luik. In Voeren woonden Vlamingen en Walen, maar in feite spraken de meeste inwoners een Germaans dialect, op een paar kasteelheren en een paar Waalse inwijkelingen na. Toen de wetgever in 1962 de taalgrens tussen het Nederlandse en het Franse cultuurgebied eens en voorgoed wilde vastleggen, gebeurden er twee zaken. Ik citeer hier Theo Lefèvre: ‘Enerzijds vroegen de Luikse socialisten aan de CVP, langs Jos van Eynde om en achter de rug van de regering, om de Voerstreek - met haar overwegend katholieke kiezers - uit Luik te verwijderen, zodat de Franstalige socialisten dan de absolute meerderheid in de Luikse provincieraad zouden kunnen behalen. Anderzijds was er het Vlaamse woordenboek van Jan Verroken, om aan te tonen dat de Voer Vlaamser was dan het West-Vlaamse Komen-Moeskroen.’Ga naar eind149 Het voorstel om de Voerstreek naar de provincie Limburg over te hevelen en in ruil daarvoor het overwegend Franssprekend Komen-Moeskroen | |
[pagina 400]
| |
naar Henegouwen te verhuizen, leek daarom voor velen logisch. Ook in de Graaf van Egmont vonden we geen graten in de beslissing om te switchen. Alleen onze West-Vlaamse vrienden uit het arrondissement Kortrijk en de CVP-leiders Berten De Clerck, Dries Dequae en ook burgemeester Robert De Vos van Moeskroen toonden zich bijzonder misnoegd en poogden Komen-Moeskroen in West-Vlaanderen te houden. Rationeel gesproken kon ik mij in hun argumentatie terugvinden: de deal om de 45.000 inwoners van Zuid-West-Vlaanderen over te hevelen naar het Franse taalgebied tegen de luttele 4000 inwoners van Voeren, die naar Vlaanderen kwamen, was zeker onevenwichtig. Maar voor ons was het verkrijgen van een vaste taalgrens en van een taalhomogeen Vlaanderen nu eenmaal een zekere prijs waard. De euforie was dan ook groot toen de Kamer op 31 oktober 1962 de taalgrens vastlegde met 130 stemmen voor, 56 tegen en 12 onthoudingen. Voeren ging daarmee, zeer tegen de zin van zijn bewoners, naar Limburg. Niemand kon uiteraard inschatten welke conflicthaard hieruit zou groeien. | |
Kwestie van federale loyaliteitVeel van de objectieven waarvoor we in het Actiecomité streden, lijken vandaag voor de jongere generaties wellicht volkomen voorbijgestreefd. De Vlaamse jeugd krijgt al decennialang onderwijs in haar moedertaal. Een Nederlandstalige kan bovendien zonder enig probleem hoger op de sociale ladder klimmen en worden benoemd in de overheidssector. Ik kan hier alleen maar uit besluiten dat de Vlaamse actie van mijn generatie onmiskenbaar haar vruchten heeft afgeworpen. De vanzelfsprekendheid waarmee de Vlaming zich vandaag in zijn eigen taal bedient, mag hem niet doen vergeten dat de taalhomogeniteit van zijn gemeenschap ook na de taalgrensafbakening blijvend werd bedreigd. Zoveel hebben de perikelen rond Voeren en de Brusselse faciliteitengemeenten de afgelopen decennia wel aangetoond. Het is een wezenlijke kwestie, die de kern van ons federaal staatsbestel aanbelangt. Daarom ga ik er dieper op in. Toen ik er in mijn speech over het unionistisch federalisme op het VVB-congres van februari 1962 op aandrong dat het ondermijnen van Vlaan- | |
[pagina 401]
| |
derens cultuurhomogeniteit dringend moest worden gestopt, zei ik dat niet omdat ik het Vlaamse grondgebied als iets heiligs beschouwde. Ik zei dat wel met het oog op de levensvatbaarheid van België als federale staat. Een amalgaam als België, waar verschillende culturen naast en met elkaar samenleven, kan immers alleen werken als de verschillende gemeenschappen elkaars culturele en taalkundige eigenheid vóór alles eerbiedigen. Dit is mijn diepste overtuiging. Een federale staat waar dat niet het geval is en de ene taalgemeenschap pertinent inbreuk pleegt op de taalhomogeniteit van de andere, gaat onvermijdelijk ten onder aan taaiconflicten. Om dit te voorkomen, dient elke deelstaat bevoegd te zijn over een goed afgebakend en wel omlijnd territorium, met strikte eentaligheid binnen de deelstaten, eventueel met taalfaciliteiten die de anderstaligen de kans geven om zich tijdens een overgangsperiode aan te passen. Deze eis hadden wij met het Actiecomité al in 1962 aan de regering overgemaakt, maar het regeringsconclaaf in Hertoginnedal gaf er uiteindelijk geen gehoor aan. Inmiddels is al duidelijk geworden dat het systeem van Hertoginnedal, met definitieve taalfaciliteiten in de Brusselse randgemeenten, in de toekomst nog voor heel wat heibel zal zorgen. Niettemin krijgt de Franstalige publieke opinie nog steeds te horen dat het territorialiteitsbeginsel, dus de bestendigheid van de taalgrens en de onaantastbaarheid van het taalgebied, op een verdacht soort nationalisme berust. Ik vind dat een onjuiste en oneerlijke voorstelling van zaken. Elke politiek erkende volkshuishouding, met haar economische en culturele oogmerken, wil weten en laten weten wat haar geografische horizon is. Politieke macht zonder een duidelijk en definitief afgebakend territorium is immers niet werkzaam. Omdat zoiets vanzelfsprekend is, worden Bretoenen of Friezen of Walen nooit lastig gevallen met de eis dat ze een stuk van hun sociaal-culturele ruimte moeten afstaan aan anderstalige landgenoten. De afgelopen decennia kwamen de Vlamingen, onder meer in de Voerkwestie, wel onder die druk te staan. Een druk die ze zelf trouwens nooit uitoefenden. Ik ben ervan overtuigd dat het broze Belgische federale gebouw tot in zijn grondvesten zal kraken, wanneer een taalgemeenschap nog eens zou trachten inbreuk te plegen op de homogeniteit van de haar aangrenzende deelstaat. Zij die menen dit toch te moeten doen, zullen hun verantwoordelijkheid voor een regimecrisis niet kunnen ontkennen. | |
[pagina 402]
| |
Happart trekt mallemolen op gangWie met deze premissen rekening houdt, zal nu wel beter begrijpen waarom ik in de jaren vijftig en zestig zo verbeten streed voor de vastlegging van de taalgrens. Men zal ook mijn verontwaardiging kunnen begrijpen tegenover José Happart, die, onder algemene bijval van de Waalse scène, het Vlaamse territorium verder wilde afknagen en een soort ‘consumptiefederalisme’ belichaamde waar men de last van de Bundestreue nogal graag aan het noorden des lands overlaat. José Happart had zich al enige tijd in de strijd voor de terugkeer van Voeren naar Luik gegooid, toen ik in april 1979 mijn intrede deed in de Wetstraat 16. Het werd een bijzonder woelig jaar waarin het in Voeren geregeld tot gewelddadige botsingen kwam tussen Vlaamse ‘wandelaars’ en Waalse tegenbetogers. Als voorzitter van de Waalse actiegroep ‘Action Fouronnaise’ deed Happart er alles aan om de gemoederen in het taalgrensdorp op te hitsen en van de Voerkwestie een nationaal probleemdossier te maken. Ik heb al verteld hoe Happart via een sluw opgezet scenario koning Boudewijn wist te strikken voor een geheime ontmoeting op een parking van de autoweg nabij Verviers. De reacties op het onderhoud waren aan Vlaamse kant zo hevig, dat ik in allerijl de kroon ter hulp moest snellen. Nadien bleef de vaudeville zichzelf voeden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 behaalde ‘Retour à Liège’ eens te meer de meerderheid, 62 procent. José Happart behaalde het grootste aantal voorkeurstemmen (869 op 2803 geldige stemmen).Ga naar eind150 Hij werd dan ook door zijn Franstalige partijgenoten voorgedragen als burgemeester van Voeren. Binnen de regering waren we verdeeld over de eventuele benoeming. Happart kende namelijk geen Nederlands. Toch konden we een fatale kortsluiting in de ministerraad vermijden door een compromis. Happart werd op 4 februari 1983 benoemd tot burgemeester, maar de benoeming zou pas op 31 december 1983 ingaan, zodat hij de tijd had om zijn kennis van het Nederlands op te frissen. Floewel van die ‘opfrissing’ weinig te merken viel, stond minister van Binnenlandse Zaken Charles-Ferdinand Nothomb toch toe dat Happart op 30 december 1983 de eed als burgemeester aflegde. Deze demarche wekte grote beroering in Vlaanderen, waar de publieke opinie vond dat een man wiens misprijzen voor de Nederlandstalige wereld de gren- | |
[pagina 403]
| |
zen van de culturele fobie benaderde, geen burgemeester van een Vlaamse gemeente kon worden. Opeenvolgende beroepen werden door Vlaamse Voerenaars neergelegd bij de Raad van State, waar een Vlaamse kamer beslissingsbevoegdheid had. De zaak-Voeren belandde daarmee in de schoot van de Raad van State. Dat was mijns inziens geen slechte zaak. Het ging in wezen immers om een juridisch conflict dat te maken had met de toepassing van de taalwetgeving. Een rechtbank was dus beter geplaatst dan de nationale regering om het geschil te beslechten. In afwachting van een arrest van het hoge rechtscollege, drong ik er bij de regeringspartners op aan om een soort van godsvrede te hanteren in dit irrationele dossier. Het land balanceerde op de rand van de economisch-financiële afgrond, dus hadden we beslist andere katten te geselen. Ik heb me nooit willen laten meeslepen door de emoties die ‘burgemeester’ Happart in de publieke opinie losweekten. Happart had het straatgeweld intussen ingewisseld voor listig uitgekiende initiatieven waarvan hij wist dat Vlaanderen ze zou ervaren als pesterijen. Vlaamse kleuters werden om een onbeduidende reden uit een gemeentelijk schooltje gezet, een Vlaamse jeugdherberg werd tot sluiting gedwongen, en op de zittingen van de Voerense gemeenteraad weigerde Happart ook maar een woord Nederlands te spreken. De Voerense mallemolen bleef dus draaien, en dat was niet eens verwonderlijk want het conflict groeide nu uit tot een Vlaams-Waalse tegenstelling. Happart en Voeren werden een symbool waaromheen de Waalse publieke opinie opnieuw verzamelen kon blazen, een symbool waarmee Wallonië wilde bewijzen dat het economisch sterkere Vlaanderen er nooit zou in slagen zijn wil op te leggen in het Belgische bestel, ook al kreeg de Vlaming van de rechterlijke macht gelijk. Vele Waalse landgenoten, getraumatiseerd door het verval van hun industrie, hadden klaarblijkelijk behoefte aan zo'n symbool. Het verklaart de aantrekkingskracht van Happart, die bij de Europese verkiezingen van 1984 met ruim 230.000 naamstemmen werd verkozen tot ‘Monsieur Wallonie’. | |
Verminderd burgerschapToch had José Happart de nationale politieke scène nooit zo sterk kunnen intimideren, als de Parti Socialiste van Guy Spitaels hem niet zo onvoor- | |
[pagina 404]
| |
waardelijk had gesteund, en hem om puur electorale redenen recupereerde en een partijkaart bezorgde.Ga naar eind151 Maar ook andere partijen, de Franstalige christendemocraten incluis, meenden hun onberispelijk Waals gedrag te moeten bewijzen door Happart geen strobreed in de weg te leggen. Ik heb mij hierover eens verontwaardigd uitgelaten tegenover Philippe Maystadt. Hij zei me dat hij geen andere keuze had, ‘want de mensen komen me zelfs na de zondagsmis zeggen dat ik Happart met alle mogelijke middelen moet bijstaan’. De vraag is of een politicus zoiets als argument kan hanteren om politieke beginselen opzij te zetten. Leidt zo'n ingesteldheid niet onvermijdelijk tot een devaluatie van het beleid? Eenzelfde houding zou bijvoorbeeld hebben betekend dat de Vlaamse politici de geldkraan voor het Waalse staal zouden hebben dichtgedraaid, want dat was toch ook wat de modale Vlaming wou? Ik begrijp zeer goed dat een politicus de gevangene kan zijn van zijn onmiddellijke omgeving, in casu zijn politieke partij, en ook van de politieke opinie, die door de media en de pressiegroepen wordt gesensibiliseerd. Maar er bestaan krijtlijnen die men niet kan of mag overschrijden als men het politieke systeem geen onherroepelijke schade wil toebrengen. Het siert Jean Gol en André Cools dat zij dit inzagen. Zij namen wél openlijk afstand van het happartisme. Wellicht voorvoelden zij dat Voeren zich vroeg of laat tegen Wallonië zelf zou keren omdat Vlaanderen, aangevallen in zijn integriteit, alsmaar minder gemotiveerd zou raken om de Waalse financiële noden bij te passen. Eerbare, maar moegetergde Vlaamse opiniemakers lieten steeds vaker hetzelfde horen: ‘Waarom onze jaarlijkse meeropbrengsten transfereren naar de Waalse welfare-structuren als die er niet eens op een beleefde manier in ontvangst worden genomen?’Ga naar eind152 Op 30 september 1986 gebeurde het onvermijdelijke. De Raad van State vernietigde het benoemingsbesluit van 4 februari 1983. Volgens de Raad moest de burgemeester van een gemeente die tot het Nederlandse taalgebied behoort, zoals Voeren, in de uitoefening van zijn ambt Nederlands gebruiken zonder een beroep te doen op vertalers en tolken. Hij moest dus zelf het Nederlands machtig zijn. Wie had gedacht dat het doek definitief over de zaak-Happart viel met dit arrest, kwam echter bedrogen uit. Na de bekendmaking van het arrest, nam ik deel aan het zondagse RTBf- programma Faire le point met de keur van de Franstalige journalisten, waaronder Christiane Lepère. Ik was in een geest van pacificatie | |
[pagina 405]
| |
naar de televisiestudio's afgezakt, ervan uitgaand dat de regering het arrest onverkort zou uitvoeren. Maar het debat zelf sloeg me met verstomming. Geen van mijn gesprekspartners wilde zich neerleggen bij de uitspraak van de Raad van State, ofschoon het rechtscollege in zijn argumentatie uitermate solide was. Daags nadien kondigde Charles-Ferdinand Nothomb aan dat hij in beroep ging bij het Hof van Cassatie, waar hij alsnog zijn gelijk hoopte te krijgen. Deze demarche zat mij enorm hoog. Drie jaar lang had ik de bestuurlijke wanorde in Voeren laten voortduren, in de veronderstelling dat de strijdende partijen zich zouden schikken naar de rechtspraak van de Raad van State. Nu bleek dat de Raad hen ongelijk gaf, minister Nothomb inbegrepen, begonnen ze een nieuwe procedureslag. Daarmee bleef de kwestie op nationaal vlak hangende. Het onvermogen van mijn regering om de kwestie eens en voorgoed op te lossen, leidde tot een verrotting van het probleem. Inmiddels bleef José Happart de rechtsorde straffeloos tarten. In een gesprek met de BRT-televisie op 5 oktober benadrukte ik dat het arrest naar de letter en de geest moest worden uitgevoerd: Happart was, zodra het arrest bekend was, niet langer burgemeester; hij kwam zelfs niet eens in aanmerking voor een schepenambt, laat staan voor de functie van waarnemend burgemeester. Maar dat was buiten de waard gerekend. Happart deed bewust alsof de Raad van State geen uitspraak had gedaan. Afgezet als burgemeester, liet hij zich door de Voerense gemeenteraad prompt tot schepen herverkiezen, waarna hij als eerste schepen de zittingen van de gemeenteraad presideerde. De Limburgse gouverneur reageerde door de bij die gelegenheid genomen beslissingen te schorsen of te vernietigen. Dit was de periode van de ‘Voerense carrousels’, die de regering in grote verlegenheid brachten. | |
Het dreigde mijn Waterloo te wordenOfschoon het taalgrensconflict in de formatieronde van 1988 min of meer werd beslecht dankzij de communautaire spitstechnologie van formateur Jean-Luc Dehaene, liet de hele episode een bijzonder wrange nasmaak na. Het is altijd mijn diepste betrachting geweest om via het federaliserings- | |
[pagina 406]
| |
proces de cultuurgemeenschappen van ons land te doen samenleven en samenwerken in een geest van harmonie en federale loyaliteit, en op die manier aan de verscheurde, in communautair gekrakeel ondergaande natie een nieuw elan mee te geven. De grote uitdaging die in dit levensproject besloten lag, was de taalconflicten tot een minimum te herleiden. Met veel verbeeldingskracht konden mijn regeringen de meeste wrijvingspunten ontmijnen, of ze nu met levensbeschouwelijke inzichten of sociaal-financiële bekommernissen te maken hadden. Maar de onwil om dit taalgrensconflict volgens de democratische rechtsregels op te lossen, dreigde mijn Waterloo te worden. Geen enkele staatsorde is immers opgewassen tegen een flagrant gebrek aan respect voor de rechtsstaat als die wordt gedeeld door personen die in het politieke leven belangrijke verantwoordelijkheid dragen. In een vlaag van verontwaardiging schreef Frans Verleyen hierover dat de nationalistische houtkanker het Belgische gebinte zodanig diep had aangetast, dat het niet meer te genezen was. ‘Verwondingen kunnen zo groot zijn, dat het slachtoffer geen pijn voelt. Die begint pas later te knagen. Het lijkt erop dat ook onze nationale instellingen traag en kalm door het koudvuur worden aangetast, zonder drukte of tranen. De situatie doet een beetje terugdenken aan de veertiende juli 1789, toen de Franse Revolutie uitbrak. Koning Lodewijk XVI noteerde 's avonds in zijn dagboek dat er niets bijzonders was gebeurd. Hij had de bestorming van de Bastille (en van zijn eigen monarchie) niet eens gemerkt.’Ga naar eind153 Ik zou de dagboeken van Spitaels, Moureaux, Dehousse, Maystadt, Deprez en al die anderen er wel eens willen op naslaan. Slechts weinigen van hen beseften, denk ik, hoezeer zij in 1986-1987 een hypotheek legden op het prille federale staatsbestel. Ik was dan ook ten zeerste verbaasd toen sommigen van deze oudgedienden, zoals Philippe Moureaux, bij de troebelen rond de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (2004-2005) hun Vlaamse collega's terechtwezen, als zouden zij door hun houding het voortbestaan van het land op het spel zetten. ‘De Vlamingen stevenen op het einde van België af’, verklaarde hij in interviews, zich daarbij opwerpend als behoeder van het Belgisch federalisme. Geloofwaardig klonk dat allerminst. | |
[pagina 407]
| |
Naar de pacificatieDe Voerense draaimolen leerde ons niet alleen dat een taaltwist zeer snel kan ontaarden. Zij legde ook tekortkomingen bloot in de staatshervorming van 1980, meer bepaald inzake de werking van het Arbitragehof. Toen het Arbitragehof medio 1983 werd opgericht, had het nog een vrij beperkte bevoegdheid. Het Hof velde arresten waarin werd uitgemaakt of een politieke instelling, nationaal of regionaal, al dan niet binnen de krijtlijnen van haar bevoegdheid was gebleven bij het aannemen van een wet, maatregel of decreet. Het Hof beslechtte dus alleen maar bevoegdheidsconflicten, in een regime dat dan nog de gelijkwaardigheid toekent aan zowel de federale wet als het decreet van gewest of gemeenschap. Door deze gebrekkige bevoegdheidsbepaling ontstonden vaak situaties waarin de federale regering, dus de uitvoerende en niet de rechterlijke macht, voor de oplossing van een in wezen juridisch conflict moest instaan. De zaak-Happart was daar het beste voorbeeld van. In 1979 waren de verwikkelingen rond het Vlaamse schooltje in Komen dat ook. Het was eigenlijk niet normaal dat bij dergelijke stoornissen telkens het voortbestaan van de regering op de proef werd gesteld. Het ging immers om geschillen over de toepassing van de wet en de interpretatie ervan. Volgens een goede gang van zaken moesten die worden afgetakt naar de rechterlijke macht, in plaats van naar de regeling. Vandaar dat er na het Voerendebacle steeds meer stemmen opgingen om het Arbitragehof te verheffen tot een volwaardig grondwettelijk hof. Tot mijn grote tevredenheid konden we dat verkrijgen door de bijzondere wet van 4 januari 1989. Sindsdien heeft het Arbitragehof de bevoegdheid om wetten, decreten en ordonnanties te toetsen op hun grondwettelijkheid inzake gelijkheid van alle Belgische burgers, niet-discriminatie en vrijheid en gelijkheid van onderwijs, begrippen die intussen in de Grondwet werden verankerd. Daarmee beschikt ons land over een juridische instantie die de bij ons altijd onverhoeds opduikende communautaire conflicten ver van het politieke schouwtoneel kan neutraliseren. De regering is op die manier toch verlost van heel wat ballast. Voorwaarde is wel dat alle partijen het beginsel van de rechtsstaat erkennen en zich neerleggen bij de rechtspraak van het Arbitragehof. En zoals ten tijde van de Voercrisis, is dat spijtig genoeg niet altijd het geval. | |
[pagina 408]
| |
Toen het Arbitragehof in 2003 oordeelde dat de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dus moet worden hertekend, ontstond er naar aloude traditie onenigheid tussen Vlamingen en Franstaligen over de interpretatie van het arrest. Wacht Brussel-Halle-Vilvoorde nog op een oplossing, het probleem rond Voeren lijkt alvast volledig van de baan. Daar zorgde de pacificatiewet van 9 augustus 1988 voor, die regels invoerde voor de taalkennis van raadsleden, schepenen en burgemeesters in de gemeenten met taalfaciliteiten en een eigen voogdijregeling voor de gemeenten Voeren en Komen-Waasten. Sindsdien bestaat daar ook het ten tijde van Egmont verguisde inschrijvingsrecht, waardoor de kiezers hun stem kunnen uitbrengen respectievelijk in de gemeente Aubel in het arrondissement Verviers, en in de gemeente Heuvelland in het arrondissement Ieper. De pacificatieregeling stemde mij slechts ten dele tevreden omdat het faciliteitenstelsel erdoor grondwettelijk werd ‘gebetonneerd’. In ruil lieten de Franstaligen toen hun eis van een Brusselse gebiedsuitbreiding varen. Positief is wel dat de verzoeningsmechanismen, geïntroduceerd door de hervormingen van 1988, sindsdien hun functie in het Voerense kruitvat goed hebben vervuld. In de jaren negentig luwde de strijd en verdween Happart naar de achtergrond. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 mochten de ingeweken Nederlandse EU-burgers voor het eerst meestemmen. Dankzij hun stemmen slaagde de Vlaamse partij Voerbelangen erin de Franstalige meerderheid van Retour à Liège te breken. Huub Broers, de lijsttrekker van Voerbelangen, werd de nieuwe burgemeester. ‘Mijn taak bestaat erin Voeren opnieuw naar de vergetelheid van een stil dorp te leiden’, verklaarde hij bij zijn ambtsaanvaarding.Ga naar eind154 Ik hoop dat met hem de vrede nu voorgoed haar intrede heeft gedaan. |
|