De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 361]
| |
20
| |
[pagina 362]
| |
Koude Oorlog flakkert weer opToen mijn generatie begin jaren zeventig haar intrede deed in de Wetstraat was de Koude Oorlog al zo'n twintig jaar aan de gang. We beschouwden de ‘warme’ fase van het Oost-Westconflict als definitief voorbij en de vreedzame co-existentie en de detente als een onomkeerbaar gegeven dat de internationale beleidsmakers moesten doorzetten. De ontgoocheling was dan ook heel groot toen eind jaren zeventig de toenaderingspogingen tussen Oost en West in het slop geraakten en de militaire confrontatie weer opflakkerde. De Verenigde Staten, gebukt onder een Vietnamtrauma, reageerden bijzonder irrationeel op de inval van de Sovjets in Afghanistan in december 1979. Haviken zagen er het bewijs in dat Amerika achterophinkte in haar strijd tegen het communistisch imperium. Zowel in Washington als in Moskou verscherpte de Koude Oorlogretoriek. De bewapeningswedloop werd in een hogere versnelling geschakeld. De veiligheidsproblematiek kreeg ook voor de Europese geallieerden een nieuwe dimensie toen de Sovjet-Unie eenzijdig begon met de modernisering van haar raketbatterijen in oostelijk Europa. Vanaf 1977 verving zij daar haar oude SS-4- en SS-5-raketten door heel nauwkeurige driekoppige en mobiele SS-20-raketten van het grond-grondtype. De weinige middellangeafstandsraketten die de Navo daartegenover kon stellen, waren verouderd en geen afdoend verdedigingsmiddel tegen de dreiging die uitging van de Russische SS-20. Volgens Navo-strategen ontstond daarmee een gevaarlijk machtsonevenwicht, dat de Sovjets weleens in de verleiding kon brengen om een beperkte kernaanval op West-Europa te overwegen of er alvast mee te dreigen. Het was dus meer dan ooit van belang dat de West-Europese bondgenoten voor hun verdediging konden rekenen op de Amerikaanse atoomparaplu. Maar sinds de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie als gevolg van de SALT-afspraken pariteit hadden bereikt op het vlak van intercontinentale kernarsenalen, was er in Europa onzekerheid ontstaan over de draagwijdte van de Amerikaanse garantie. Zouden de Verenigde Staten nog wel het risico van een nucleaire vergeldingsaanval willen lopen om het Avondland te verdedigen bij een eventuele beperkte Sovjetaanval op Rotterdam of Hamburg? Dat was de vraag die bondskanselier Helmut Schmidt zich stelde in oktober 1977 in een toespraak voor het International Institute | |
[pagina 363]
| |
for Strategic Studies te Londen. Schmidt leverde felle kritiek op de Amerikanen, die volgens hem in de SALT-II-onderhandelingen de Europese belangen uit het oog hadden verloren. Hij drong er bovendien op aan om de ongelijke militaire situatie in Europa te corrigeren zodat de afschrikkingsstrategie tegenover het Warschaupact gehandhaafd zou blijven. Aanvankelijk reageerden de Amerikanen afwijzend op de kritiek van Schmidt en vonden ze dat hun kernwapens in en rond Europa volstonden. In 1979 kwam hierin echter verandering. Tijdens een informele top van de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk en de Bondsrepubliek werd een tweesporenbeleid voor de Navo uitgedacht. De Amerikanen zouden met de Sovjets onderhandelen over de ontmanteling van de SS-20-raketten. Voor het geval die onderhandelingen mislukten, zou het bondgenootschap alvast beginnen met de modernisering van zijn middellangeafstandsraketten in Europa. In december 1979 werd dit tweesporenbeleid door de Navobondgenoten, België incluis, bekrachtigd in het fameuze Dubbelbesluit. Technisch gezien beschikte de westerse alliantie over het nodige materiaal om aan de bedreiging vanwege het Warschaupact het hoofd te bieden: de in de Verenigde Staten ontwikkelde en geproduceerde ballistische raketten van het type Pershing II en uiterst gesofisticeerde kruisvluchtwapens, GLCMS. Of men er in politiek opzicht toe zou komen deze nucleaire vluchtwapens in de Europese Navo-landen op te stellen, was een andere, zeer heikele zaak. Toen ik in april 1979 premier werd, was het internationaal debat over de rakettenkwestie nog volop aan de gang. Helmut Schmidt drong erop aan dat naast de Bondsrepubliek nog een aantal andere Navo-landen de nieuwe middellangeafstandsraketten op hun grondgebied zouden stationeren. Hij wou deze nucleaire verantwoordelijkheid, terecht, delen met de andere Europese bondgenoten. Hij sprak me daarover al aan in juni 1979 tijdens een Europese topbijeenkomst. Een combinatie van militair-technische en politieke factoren bracht mee dat vijf Navo-partners ertoe werden geroepen deze solidariteit op te brengen: Groot-Brittannië, de Bondsrepubliek, Italië, Nederland en ook ons land, dat sinds 1966 het Navo-hoofdkwartier herbergt. Dit betekende dat mijn regering, in het jaar dat zij heel wat communautaire en budgettaire katten te geselen had, moest instemmen met de eventuele installatie van Amerikaanse kernraketten op Belgisch grondgebied. Het rakettendossier | |
[pagina 364]
| |
zou bijna vijf jaar lang voor zware troebelen zorgen in de schoot van mijn regeringen, zodanig dat er meermaals een regeringscrisis dreigde. Ook in mijn partij veroorzaakte de plaatsing tal van passionele discussies en in de publieke opinie riep het zelden geziene tegenstellingen in het leven. | |
Ethisch-strategische overwegingenIk maakte de geboorte van het Belgisch rakettenvraagstuk mee als een weliswaar uitzonderlijk intense discussie in onze politieke wereld, maar zag het in de beginfase nog niet als een algemene gewetenskwestie die onze maatschappij diepgaand zou polariseren. Pas later, toen de dag naderde waarop we de installatie van de Euroraketten definitief moesten goedkeuren, ging ik mij intens bezinnen over de ethische aspecten van de eventuele inplanting van atoomwapens op ons grondgebied. En dan rezen een aantal extra vragen. Maakten de nieuwe kernwapens een nucleaire oorlog meer of minder waarschijnlijk? Was kernafschrikking ethisch verantwoord? Waren de raketten verenigbaar met het officiële doel van de Navo, met name het bevorderen van de ontspanning en het bewaren van een oorlogsvrije westerse wereld? Ik meen dat in de rakettendiscussie zowel de pro's als de contra's met waardigheid konden worden bepleit en verdedigd. Dat ikzelf uiteindelijk heb ingestemd met de opstelling van de Navo-raketten, was een beslissing die kaderde in de strategie van het Dubbelbesluit om op termijn de ontmanteling van álle kernwapens in Oost- en West-Europa mogelijk te maken. Ik deelde dus dezelfde etnische bekommernissen als de Vredesbeweging. Ik wilde ook dat de muur viel, dat de Sovjetdictatuur zou verdwijnen en ons continent werd bevrijd uit de nucleaire wurggreep. Alleen was de kernvraag hoe en langs welke wegen wij tot effectieve resultaten konden komen op het stuk van ontwapening en ontspanning in de Oost-Westrelaties. Ik was het absoluut niet eens met de methode die de Vredesbeweging vooropstelde: de eenzijdige ontwapening vanwege de geallieerden en de oprichting van een kernwapenvrije zone in West-Europa. Het machtsonevenwicht dat daaruit zou voortvloeien, zou de wederzijdse afschrikking ondergraven en voor het Warschaupact de drempel voor een nucleair con- | |
[pagina 365]
| |
flict verlagen. Het was dus in het belang van de wereldvrede dat de Navo het militaire evenwicht in Europa herstelde door er haar middellangeafstandsraketten te moderniseren. In dat opzicht was het eerste luik van het Dubbelbesluit moreel aanvaardbaar. Het behoud van het evenwicht in de kernafschrikking kon naar mijn mening evenwel geen doel op zich zijn, maar slechts een etappe op de weg naar een geleidelijke wederzijdse ontwapening. Om dat proces te versnellen waren extra vredesinspanningen nodig. Vandaar dat de Belgische regering er bij de Amerikanen op aandrong om, parallel met de beslissing tot modernisering, de Sovjet-Unie uit te nodigen voor nieuwe ontwapeningsonderhandelingen. We vonden daarbij een grote bondgenoot in Helmut Schmidt. Op het Navo-beraad van 12 december 1979 kon hij verkrijgen dat het aanbod tot onderhandelen werd opgetild tot een volwaardig tweede luik in het Dubbelbesluit. Zo luidde de laatste zin van de Navoverbintenis dat ‘de behoefte van de Navo aan theater-nucleaire middelen zal worden onderzocht in het licht van concrete resultaten bereikt door onderhandelingen’. Ik meen dat in deze clausule de morele rechtvaardiging lag van onze steun aan het Dubbelbesluit. Het versterkte niet alleen de West-Europese defensie, maar het opende ook een venster op onderhandelingen en dus op wapenbeheersing en wapenvermindering. Dat de in 1981 opgestarte onderhandelingen twee jaar later spaak liepen, kan niet aan een geallieerde onwil worden toegeschreven. De nuloptie die de Navo als uitgangspunt nam, was immers een in alle opzichten redelijke onderhandelingsbasis. Indien de Sovjet-Unie haar geïnstalleerde SS-20-raketten zou ontmantelen, dan kwamen er geen nieuwe Amerikaanse raketten in Europa. Na de mislukking van de Geneefse onderhandelingen meenden vele opiniemakers dat de kans op een ontwapeningsakkoord voorgoed was verkeken, zeker nadat de Navo-partners begonnen met de geplande opstelling van de nucleaire vluchtwapens. Maar men miskende het gunstige neveneffect waarin een tijdelijke herbewapening zou resulteren. Zo kreeg de hernieuwde wapenwedloop de Sovjetdefensie, uitgeput door de excessieve bewapeningsuitgaven, voorgoed op de knieën en dreef ze haar leiders als vanzelf naar de onderhandelingstafel. De Sovjetleiders hadden de ontwapening immers hard nodig om hun land uit de economische put te halen. Dankzij de goodwill van de jonge, dynamische Michael Gorbatsjov | |
[pagina 366]
| |
werd in overleg met president Reagan eind 1987 de nuloptie toch bereikt. Het gros van de kernwapens voor korte en middellange afstand in Europa werd verwijderd en vernietigd. Bewijst dit dat de strategie van het Dubbelbesluit de juiste was? Ongetwijfeld. Door eerst meer kernwapens te plaatsen in Europa, kon de Navo ze er uiteindelijk allemaal weghalen. Hadden we de beslissing tot installatie niet genomen, dan zou de geschiedenis zeker anders zijn verlopen. | |
Strijdpunt dat er eigenlijk geen mocht zijnDe schijnbare logische uitkomst van het hele rakettenvraagstuk in 1987 verhult het scrupuleuze politieke debat dat eraan voorafging. Ik verbaas mij nog steeds over de verbetenheid waarmee organisaties en politici zich tegen het Dubbelbesluit verzetten, ofschoon de uitvoering ervan naar de nuloptie zou leiden. In mijn herinnering valt het verloop van het controversiële dossier uiteen in een tweetal fasen. In december 1979 moest mijn eerste rooms-rode coalitie haar goedkeuring verlenen aan het Navo-moderniseringsplan. In het voorjaar van 1985 liet de regening de kernwapens effectief opstellen op de luchtmachtbasis van Florennes. Het is omdat deze bewogen maanden in mijn geheugen gegrift staan, dat ik ze hier reconstrueer. Toen mijn eerste regering op 3 april 1979 van start ging, leek niets erop te wijzen dat ons land zijn Navo-engagement de komende jaren ging afbouwen of zich zou isoleren van het strategische Navo-beleid. De regeringsverklaring die ik op donderdag 5 april voorlas in Kamer en Senaat, drukte zoals steeds de Belgische gehechtheid uit aan het Atlantisch bondgenootschap: ‘Met het oog op het tot stand brengen van een grotere veiligheid zal de regering haar beleid steunen op de trouw aan de Navoverdedigingsalliantie. België, bewust van zijn verantwoordelijkheid inzake gemeenschappelijke verdediging, zal de aangegane Navo-verbintenissen naleven.’ Voorts kondigde ik aan dat de regering concrete initiatieven zou nemen ‘om de vrede en de samenwerking in de wereld te bevorderen’ en actief zou deelnemen aan ontwapeningsonderhandelingen. De eerste maanden van mijn premierschap werden volledig in beslag genomen door de staatshervorming, die in een cruciale fase was beland. | |
[pagina 367]
| |
Samen met André Cools en andere communautaire voorvechters wilde ik tot elke prijs vermijden dat deze regeringscoalitie, die we pas na honderd moeizame dagen hadden kunnen vormen, zou struikelen vooraleer ze de communautaire hypotheek kon lichten. Het kwam dan ook niet in mij op om het rakettenvraagstuk te laten uitgroeien tot een regeringscrisis, te meer omdat het tweeledige denkspoor van het Dubbelbesluit perfect aansloot bij de geest van het regeerakkoord en bij de Harmeldoctrine, die ons land traditioneel volgde. Dat het moderniseringsplan toch een twistpunt werd in de schoot van mijn regering, was te wijten aan de Vlaamse socialisten, die het moeilijk hadden met de consequentie van ons Navo-lidmaatschap. Ofschoon zij het regeerakkoord mee hadden onderschreven, begonnen zij in het najaar van 1979 de solidaire opstelling van ons land in de Navo-defensie principieel in vraag te stellen. De moeilijkheden begonnen op 19 november toen het BSP-partijbureau een resolutie uitvaardigde waarin de partij zich formeel kantte tegen de plaatsing van de Euroraketten ‘zolang voorafgaande, doorgedreven en ernstige onderhandelingen over wederzijdse ontwapening’ enige kans op slagen hadden. Verder spoorde het bureau zijn leden en sympathisanten aan om in de geest van deze resolutie deel te nemen aan de antirakettenbetoging die gepland was voor maandag 9 december te Brussel.Ga naar eind139 Een en ander had dus tot gevolg dat de politieke koorts steeg naarmate de dag naderde waarop de Navo-landen zich definitief over het moderniseringsplan zouden uitspreken, dat was op 12 december op het Navohoofdkwartier te Evere. De socialistische regeringspartner engageerde zich nu ten volle in het antirakettenverzet en op maandag 9 december stapten haar mandatarissen mee in de massabetoging tegen de Navo-plannen. Gesterkt door het succes van de manifestatie stelde het BSP-partij-bureau daags nadien zijn eisenpakket op scherp: de Navo-beslissing moest voor ten minste zes maanden worden uitgesteld. Het regeerakkoord leek nu wel voorgoed begraven. Ikzelf volgde de radicalisering van mijn socialistische collega's met groot scepticisme, zeker toen bleek dat de tandem Van Miert-Tobback voor de rakettenkwestie een regeringscrisis overhad. De regering had overigens haar standpunt ten gronde nog steeds niet vastgelegd, hoewel de zaak dringend werd. Minister van Buitenlandse Zaken, de Franstalige soci- | |
[pagina 368]
| |
alist Henri Simonet, liet inmiddels horen dat hij zich weinig zou aantrekken van het Vlaams socialistisch voorbehoud en gaf onze Navo-partners het signaal dat België uiteindelijk wel zou instemmen met de Navo-plannen. Achteraf gezien liep de contentieuze Brusselaar toen te hard van stapel. Zijn actie zou hem enige maanden later zijn portefeuille kosten. Van alle partijen nam de CVP nog het meest doordachte standpunt in. De partij accepteerde de voorgestelde modernisering, maar stelde dat de uitvoering van de beslissing eventueel zou kunnen worden verdaagd als bleek dat de onderhandelingen over ontwapening goed opschoten, zodanig dat er eventueel minder of geen raketten moesten worden geplaatst. Uiteindelijk werd dat ook min of meer het standpunt dat Simonet en minister van Defensie Desmarets op die cruciale 12 december gingen verdedigen bij hun Navo-collega's te Evere. Maar vooraleer de regering er haar toestemming kon meedelen, speelden er zich in de Keizerslaan nog enkele dramatische scènes af. | |
Avondwake in Wetstraat 16Op dinsdag 11 december zat de zaak hopeloos geblokkeerd. In de namiddag vernam ik van vicepremier Willy Claes dat zijn partij nog steeds niet wilde weten van een Belgische goedkeuring. De Vlaamse socialisten bleven eisen dat de regering bij de Navo-partners moest aandringen op een moratorium van zes maanden. En ingeval we met onze vraag geïsoleerd zouden staan, moest België de Navo-raad maar doen onderbreken. Met deze houding leken de socialisten voorgoed op een regeringscrisis af te stevenen. 's Avonds ontving ik de ministers Simonet en Desmarets in mijn ambtswoning aan de Lambermontstraat. Zij hadden zopas hun Navo-collega's van Buitenlandse Zaken en Defensie, die zich al in Evere bevonden voor voorafgaande besprekingen, gepolst over een eventueel moratorium, maar hadden bakzeil gehaald. België stond geïsoleerd met haar voorbehoud, want Nederland - dat zich ook tegen de plaatsing verzette - had de moed niet om ons land bij te treden. De Vlaamse socialisten moesten dus van hun irrealistisch verzet afzien. Ik nam me voor het spel consequent te spelen en niet toe te geven aan de onzinnige Prinzipienreiterei van een van mijn regeringspartners. In deze kwestie was het immers totaal onnodig om | |
[pagina 369]
| |
de internationale reputatie van ons land op het spel te zetten, en bovendien baseerde ik mij op het regeerakkoord. Samen met Desmarets en Simonet kwam ik tot de conclusie dat er geen andere mogelijkheid was dan ons 's anderendaags aan te sluiten bij het Navo-besluit. We zouden dan wel een modaliteit bepleiten om de Vlaamse socialisten in de regering te houden. Simonet zou dat voor zijn rekening nemen.
Op woensdag 12 december, om tien uur 's morgens, liet ik partijvoorzitter Van Miert naar mijn kabinet komen. Er was haast bij, want een paar uur later moest ik het regeringsstandpunt gaan verduidelijken in de Kamer en moest minister Simonet hetzelfde doen in de Navo-raad. Samen met Simonet poogde ik Van Miert diets te maken dat het moratorium geen enkele kans meer maakte, en dat de Navo-partners zich bovendien verzetten tegen een onderbreking van de raad. Hoe dan ook zou het doek vallen over het Dubbelbesluit. Of de regering ook zou vallen, zo zei ik hem, hing af van zijn partij. Ik vroeg Van Miert of zijn partij in de Kamer al dan niet het vertrouwen zou schenken aan een regering die de Navo-resolutie onderschreef. Ik moest daarover dringend uitsluitsel krijgen, want om twee uur moest ik een verklaring afleggen. Van Miert reageerde verongelijkt. Hij vond dat wij hem voor voldongen feiten plaatsten en bleef volhouden dat België de Navo-raad moest onderbreken om aanvullend overleg mogelijk te maken, zowel binnen de partij als binnen de regering. Simonet en ikzelf merkten op dat hij een realistischer houding moest aannemen. Hij kon toch niet verwachten dat al die buitenlandse ministers langer in Brussel zouden blijven omdat België niet klaar was met zijn standpunt. Maar Van Miert herhaalde dat hij een Belgische goedkeuring aan het Navo-besluit niet kon verdedigen. Hij beloofde wel zijn bureau onmiddellijk samen te roepen om de houding van zijn partij in de gewijzigde context te herdefiniëren. Vervolgens verliet hij mijn kabinet en begaf hij zich naar de Keizerslaan 13, naar het partijhoofdkwartier van de Vlaamse socialisten. | |
[pagina 370]
| |
Tragiek van intellectuele vervreemdingZelden heb ik iemand zo verscheurd gezien als Karel Van Miert op die bewuste woensdagmorgen. De anders altijd zo bevlogen man werd nu pijnlijk heen en weer geslingerd tussen zijn intuïtieve voorkeur om het Dubbelbesluit te verijdelen en zijn verantwoordelijkheidsbesef om een bestuurscrisis te vermijden. Ik verwonderde er mij tijdens deze bewogen dagen dikwijls over hoe ver hij zich met zijn rakettenstandpunt wel had verwijderd van François Mitterrand en Helmut Schmidt, die als socialisten de Navo-strategie wel ondersteunden. Mijn eerste uitgebreide kennismaking met Karel Van Miert dateert van tijdens de laatste regering-Tindemans, toen hij toetrad tot de groep partijvoorzitters die het Egmontpact boven de doopvont hield. Het is opmerkelijk hoezeer het levensverhaal van deze charmante socialist gelijkenissen vertoont met het parcours dat ik als jongeman en prille politicus aflegde. Hij groeide op in een kinderrijk landbouwersgezin. Via het korte engagement van de studentenactie belandde hij in een van de strijdvaardige jongerenbewegingen die het partijpolitieke België rijk is. Als een frisse homo novus kon hij vervolgens binnenbreken in het socialistisch partijestablishment. Dat werd toen nog gedomineerd door figuren als Jos Van Eynde, Alfons Vranckx en Piet Vermeylen, en ging gebukt onder ideologische verstarring. Bij zijn aantreden als voorzitter in juni 1977 nam Van Miert zich voor om de Vlaamse socialisten een eigen, Vlaamsgezinder profiel aan te meten, wat overigens nog binnen het jaar tot de communautaire splitsing van de partij leidde. Aan de Egmonthistorie hielden we een goede verstandhouding over. Dat we in de daaropvolgende jaren elkaars opponenten werden inzake het sociaaleconomisch herstelbeleid, veranderde daar niets of weinig aan. Ideologisch stond ik ver van de planeconomie die hij verdedigde, maar de beschaafde manier waarop hij met zijn politieke tegenstanders omging, heb ik altijd ten zeerste geapprecieerd, alsook zijn eerbied voor ieders eigenheid en karakter. In 1989 ruilde Van Miert de nationale politiek in voor een mandaat als Europees Commissaris, verantwoordelijk voor vervoer, krediet en consumentenbeleid, en van 1993 tot 1999 voor het Europese concurrentiebeleid. Zoals dat vaker voorvalt met politici die een hogere verantwoordelijk- | |
[pagina 371]
| |
heid aanvaarden, onderging hij een volkomen metamorfose. De rups werd vlinder, maar vergat ook meteen dat hij ooit rups was geweest. De vlucht die hij sindsdien maakte, stond ten dienste van de liberalisering van voorheen monopolistische (overheids-) sectoren in de markt van de universele diensten. De bezielde planeconoom van weleer werd nu zowaar de vurigste pleitbezorger van een volwaardig mededingingsbeleid. Menige Europese regering spelde hij de les na concurrentievervalsende bedrijfssubsidies. Ook de grootste ondernemingen wees hij zonder meer terecht bij naar monopolievorming neigende fusieplannen. Van Miert nam afstand van zijn achtergrond, maar het lijkt mij niet opportuun om hem daarvoor met negatieve commentaar te bejegenen. Iedereen heeft het recht om zijn ideeën bij te schaven wanneer hij de ambitie heeft ze te willen realiseren. Ik heb zelf ondervonden hoe moeilijk het is om trouw te blijven aan de eigen jeugdidealen. Het leven in de Wetstraat erodeert zowat alles. Twintig jaar heb ik nodig gehad om mijn federalistische staatsopvatting in een grondwettelijke realiteit om te zetten, en al die jaren werd ik door het unitaristisch staatsestablishment aangezien als een vervelende stoorzender in het vaste en vertrouwde patroon van onderlinge relaties en machtsposities. | |
Willy Claes ontpopt zich tot staatsmanIk ben hier echter al vooruitgelopen op de periode dat de partijideoloog in Karel Van Miert nog de bovenhand haalde op de bewindsman. Tijdens de eerste jaren van zijn voorzitterschap wist hij met succes zijn partij te vernieuwen. Hij introduceerde een nieuwe generatie die aan de in 1978 afgesplitste Vlaamse socialisten een progressiever uitzicht gaf. Tot deze zogenaamde ‘doorbraakgroep’ behoorden onder meer Louis Tobback, Luc Van den Bossche, Norbert De Batselier, Freddy Willockx, Louis Vanvelthoven en Marcel Colla. Samen met hen nam Van Miert een kritischer houding aan ten aanzien van het Navo-getrouwe defensiebeleid van ons land, wat niet zelden uitmondde in een agressief antiamerikanisme. Dwepen met linkse regimes en tegelijkertijd de nochtans onontbeerlijke alliantie met de Verenigde Staten verguizen als een pact met de duivel, maakte hen popu- | |
[pagina 372]
| |
lair bij de socialistische avant-garde, die toen nog niet was ontwricht door de implosie van het Oostblok. Ik was ontgoocheld toen de Vlaamse socialisten zich tijdens mijn eerste regering onverwachts opwierpen als boegbeeld van het antirakettenverzet. Ik kan mij nog steeds niet van de indruk ontdoen dat zij daarmee hun electoraal rendement trachtten te vergroten. De Vlaamse christendemocraten brachten daarentegen wel de moed op om in een ethisch zo fundamenteel dossier het onpopulaire Navo-beleid te ondersteunen. Toen het partijbureau van de Vlaamse socialisten op die fameuze woensdagmiddag 12 december 1979 bijeenkwam om over het Dubbelbesluit de knoop door te hakken, kreeg het staatsbelang gelukkig voorrang op de verdoken electorale strategieën. Minister van Economische Zaken Willy Claes had daar een grote verdienste in. Hij profileerde er zich als een van de meer staatsdragende politici. Er werd beslist dat de partij niet uit de regering zou stappen als die het Dubbelbesluit goedkeurde, op voorwaarde dat er aan het Belgische fiat een aantal kwalificaties werd verbonden. De regeling, die op een feitelijke instemming neerkwam, betekende politiek gezichtsverlies voor het duo Van Miert-Tobback. Beiden zagen er dan ook getekend uit toen ik ze diezelfde namiddag nog tegenkwam in het parlementaire halfrond. Op het moment van deze pijnlijke ontwikkeling, zat ik in de Wetstraat 16 met de overige ministers vol spanning te wachten op de uitkomst van het socialistisch spoedberaad. Tot mijn opluchting kwam Willy Claes daar rond halfdrie binnengewandeld met een voor de regering gunstig antwoord. Vanaf dan ging het snel. Simonet en Desmarets zetten koers naar het Navo-beraad in Evere en maakten er de Belgische goedkeuring bekend. Ikzelf begaf mij naar de Kamer om er het standpunt van de regeling mee te delen. België beloofde uitdrukkelijk trouw te blijven aan de collegiale beslissing van het bondgenootschap en keurde het Dubbelbesluit om 572 Amerikaanse raketten voor middellange afstand in vijf West-Europese landen op te stellen goed. Anderzijds kondigde ik wel aan dat de opstelling van 48 kruisraketten in ons land afhankelijk werd gemaakt van een aantal modificaties, die ik meteen ook nader omschreef: ‘De ten uitvoerlegging van deze beslissing moet te allen tijde gewijzigd of opgeheven kunnen worden in functie van de vooruitgang van de onderhandelingen met de USSR, met | |
[pagina 373]
| |
tot doel het militair evenwicht te verzekeren en te stabiliseren op een zo laag mogelijk peil. Om deze reden kon geen automatisme ter zake worden aanvaard. De ten uitvoerlegging van de moderniseringsbeslissing van de kernwapens met middellange reikwijdte van de Navo wordt geschorst voor een periode van 6 maand, voor wat de uitvoeringsmaatregelen in Europa betreft.’Ga naar eind140 Na de polemieken van de laatste dagen gaf de regering dus haar principiële goedkeuring aan het Dubbelbesluit, ofschoon ze de definitieve beslissing voor de opstelling van de kruisraketten op het Belgisch grondgebied voor zes maanden opschortte. In die periode kon nog worden onderzocht of er via onderhandelingen misschien een andere regeling kon komen. Met dit voorbehoud hadden we een mechanisme voorhanden dat ons in staat stelde druk uit te oefenen op de internationale ontwapeningsonderhandelingen. Ik gaf aldus gehoor aan de eis van de Vlaamse socialisten om niet automatisch in te stemmen met de stationering van kernwapens. Nochtans verweten sommigen mij in het parlement het tegendeel. Tijdens het Kamerdebat dat op mijn verklaring volgde, verplichtte ik de parlementsleden nog om via een vertrouwensstemming kleur te bekennen. ‘Deze essentiële beslissing is genomen door alle regeringsleden’, verklaarde ik. ‘Ze is zo gewichtig dat, wat de straks te houden stemming betreft, de regering daaraan het vertrouwen verbindt.’Ga naar eind141 Dat was duidelijk tegen de zin van de Kamerfractie van de Vlaamse socialisten en in het bijzonder van Louis Tobback, die had gevraagd om de stemming te verdagen naar de daaropvolgende week. Maar ik besefte dat, als ik de vertrouwenskwestie nu niet stelde, de socialisten tegenover de publieke opinie nog zouden kunnen beweren dat het Dubbelbesluit zonder hun formele instemming werd genomen. Dit voordeel van de twijfel wilde ik hun niet gunnen. Er werd dus gestemd en mijn regering kreeg het vertrouwen, ook van de socialistische meerderheidsfractie. Inmiddels hadden de Navo-bondgenoten in Evere het moderniseringsprogramma aanvaard. Er werd officieel afgekondigd dat er tussen 1983 en 1986 108 Pershing-II-raketten en 464 Cruise-raketten in Europa zouden worden opgesteld. 1000 oude kernladingen werden teruggetrokken. België en Nederland zouden de nieuwe raketten op een latere datum kunnen installeren. De teerling was geworpen. Een volledige Navo-machinerie en een sluipende besluitvorming werden in beweging gezet. | |
[pagina 374]
| |
Socialisten liggen nogmaals dwarsNu, zovele jaren later, denk ik nog steeds dat het de juiste worp was. Indien we als regering van een klein land toen niet hadden ingestemd met de plaatsing, hadden we meteen al onze invloed in het bondgenootschap en in de westerse internationale politiek verspeeld. We hadden op geen enkele manier nog kunnen investeren in het tweede luik van het Dubbelbesluit: Genève. Het is trouwens door haar instemming dat België aan de Sovjet-Unie een duidelijk signaal gaf dat het ernst was met onze vastberadenheid. Elke andere houding zou de samenhang en de geloofwaardigheid van de Navo-verdedigingsalliantie hebben ondermijnd, wat voor de Sovjets de aanzet zou zijn geweest om hun houding nog te verstarren. Bovendien zou een Belgische onthouding ons internationaal prestige en onze belangen ten zeerste hebben geschaad. Dat gebeurde bijvoorbeeld ten tijde van de Golfoorlog in 1990, toen België zich onder druk van de socialistische regeringspartner afzijdig hield van alle offensieve acties van de alliantie tegen Irak en ad absurdum weigerde om obussen te leveren aan Navo-partner Groot-Brittannië. Wie hoopte dat het rakettendossier na 12 december voorgoed van de baan was, kwam al gauw bedrogen uit. In mei 1980 liep het moratorium af, maar door de communautaire crisis werden we verhinderd om de definitieve beslissing te nemen over de opstelling van de kruisraketten. Tijdens de formatiebesprekingen voor het drieledige kabinet konden we enkel overeenkomen om de beslissing nogmaals met zes maanden uit te stellen. Maar ook in september 1980 lagen de zaken niet makkelijk. SP-voorzitter Karel Van Miert had zijn rakettenstandpunt intussen opnieuw geradicaliseerd en eiste dat het Belgisch voorbehoud van zes maanden werd omgezet in een permanent voorbehoud. Ditmaal gaf hij geen duimbreed toe. Op de kabinetsraad van 19 september konden zijn ministers verkrijgen dat de plaatsing van de raketten op Belgisch grondgebied afhankelijk werd gemaakt van de voortgang van de ontwapeningsonderhandelingen die de regering voortaan zesmaandelijks zou evalueren. Dat stond ook in het regeringscommuniqué dat diezelfde dag nog werd verspreid: ‘In de veronderstelling dat de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie tot geen resultaat zouden leiden, zal België in solidariteit met zijn bondgenoten, de maatregelen treffen waarover tussen de Navo- | |
[pagina 375]
| |
partners overeenstemming zal zijn bereikt. Daartoe zal de regering om de zes maanden, in overleg met haar bondgenoten, de stand en het verloop van de onderhandelingen onderzoeken en er in het raam van de Alliantie de noodzakelijke besluiten uit trekken. Het parlement zal geregeld op de hoogte worden gehouden.’ Het Septemberakkoord werd nauwgezet uitgevoerd en ook toen de socialisten in december 1981 in de oppositie verdwenen, bleven de halfjaarlijkse evaluaties onverkort gehandhaafd. Die evaluaties leidden in de ministerraad telkens tot grondige besprekingen. In feite werden ze pas tegen het einde van 1984 opgeheven, in het vooruitzicht van mijn bezoek op 13 januari 1985 aan de Amerikaanse president in Washington, waar mijn regering haar standpunt definitief ging verduidelijken. Achteraf gezien vind ik het Septemberakkoord de slechtste zet uit het rakettendossier, want door de definitieve beslissing over de plaatsing telkens weer uit te stellen, bleef het Dubbelbesluit vijf jaar lang bovenaan op de politieke agenda staan, tot maart 1985. | |
Signaal van de burgerAl die jaren zag ik de protestgolf tegen de kernraketten in ons land gestaag aanzwellen en uitgroeien tot een onmogelijk te negeren massabeweging. Tot drie keer toe slaagde de Vredesbeweging erin om de Belgische bevolking massaal te mobiliseren, met de grootste betoging op zondag 23 oktober 1983 te Brussel, zo'n 400.000 betogers in totaal. Het viel mij op dat het gros van de antirakettenbetogers zich op een andere golflengte bevond dan de politieke besluitvormers. De publieke opinie aanvaardde het niet langer dat de regering instemde met de bewapeningswedloop terwijl ze de mond vol had van wederzijdse ontwapening en ontspanning. Weinigen deelden mijn geloof in de militaire strategie die de Navo vooropstelde om de nuloptie te bereiken. Ik herinner mij nog dat er aan mijn huis in Gent priesters en nonnen kwamen bidden opdat de politici tot andere inzichten zouden worden gebracht. Zij leefden in de heilige overtuiging dat er meteen na de plaatsing van de kruisraketten een nucleaire apocalyps zou losbarsten. Blijkbaar ontging het hen dat er ook in | |
[pagina 376]
| |
de jaren zestig al tientallen kernkoppen in ons land waren opgeslagen, en naar mijn weten had dat niet tot de Derde Wereldoorlog geleid.Ga naar eind142 Rond het rakettenvraagstuk vormde zich inderdaad een malaise die te maken had met de onzekere toekomst en de crisis van de westerse waarden en economieën. De protestacties waren evengoed een aanklacht tegen de impasse waarin ons land verzeild was geraakt op communautair en sociaaleconomisch vlak. In mijn ervaring was de Vredesbeweging van dezelfde omvang en orde als de Vlaamse beweging, met al haar marsen, demonstraties en pleidooien. Het was een emancipatiestroming binnen een jonge generatie die zich met een Idee identificeerde. In mijn tijd heette dat nog: ‘de taal is gans het volk’. In de jaren tachtig bundelde en ontlaadde de jonge generatie zich in de internationale problematiek van veiligheid en vrede, waarop zich ook andere maatschappijkwesties vastklitten. Het verzet tegen de opstelling van de kruisraketten verenigde zelfs meerdere generaties. Zo werd er vlak voor de eindbeslissing in maart 1985 een verklaring van ‘Vlaamse intellectuelen en geestelijken’ gepubliceerd. Dit manifest ging naar mijn oordeel echter te ver. ‘Florennes is aangehecht door een op dwang gevestigd regime’, stond er. Ik ben het niet eens met die uitspraak. Men mag van het Amerikaanse optreden in de wereld denken wat men wil, maar de VS zijn een open samenleving met vrije verkiezingen om de vier jaar. In de States ontmoette ik geleerden van Nobelprijsniveau die me openlijk aanmoedigden de plaatsing van de kruisraketten op zijn minst uit te stellen. Dat kon daar zomaar, zonder enige represaille, terwijl het gesloten Sovjetregime de ideologische heerschappij over de wereld heette na te streven. Kan men de strategische Navo-redenering hiervan losmaken? In Genève waren de onderhandelaars niet aan elkaar gelijk wat hun kijk op de mens of de controle over hun eigen politieke daden betrof. De Sovjet-Unie handelde en onderhandelde traag, ondoorgrondelijk en uitsluitend met het oog op het eigenbelang. De Verenigde Staten moesten tegelijk het hele netwerk van het bondgenootschap informeren, consulteren en verenigen. Zij leidden, via de Navo, hun soevereine geallieerden bij vrije consensus. | |
[pagina 377]
| |
Informatie met mondjesmaatDe jarenlange binnenlandse polemiek over de raketten maakte het de bevolking niet makkelijk om de kwestie te kunnen blijven volgen. De essentie daarvan was nochtans eenvoudig. België wilde trouw blijven aan zijn Navo-engagement van 1979, maar wilde het voorbehoud uitspelen als pressie op de onderhandelingen in Genève, en, indien mogelijk, als een gebaar van welwillendheid tegenover de Sovjet-Unie. Alleen kleine Navolanden kunnen immers een dergelijke geste doen. Mijn grootste intellectuele bekommernis bestond al die tijd uit de zoektocht naar een stevige brug tussen de onderhandelaars, een Belgisch signaal van goodwill aan de Sovjets en trouw aan het bondgenootschap. Maar onze poging om aan het tweede luik van het Dubbelbesluit vorm te geven, wierp aanvankelijk niet veel vruchten af. Even hoopte ik nog dat de plaatsing te voorkomen was toen eind 1981 de ontwapeningsonderhandelingen te Genève van start gingen. Maar toen de Russen in november 1983 deze gesprekken afbraken, scheen ons land niet langer te kunnen ontsnappen aan de uitvoering van het Navo-moderniseringsprogramma. In datzelfde jaar maakten de Belgische diensten van Landsverdediging en Buitenlandse Zaken trouwens allerhande afspraken met de Amerikaanse militaire autoriteiten inzake de uitbouw van de nodige infrastructuur om de installatie van de kruisraketten op Belgisch grondgebied mogelijk te maken. In feite ging het hier om een papieren voorbereiding, met opmetingen van mogelijke vestigingsplaatsen in België, allerhande berekeningen, tijdsbestekken, enzovoort. Opmerkelijk was dat de regering nauwelijks werd betrokken bij deze bilaterale overeenkomsten en door de bevoegde diensten maar mondjesmaat werd geïnformeerd. Zo kwam de infrastructuurkwestie pas voor het eerst ter sprake op de kabinetsraad van 16 juli 1983, vlak voor mijn hartoperatie. Leo Tindemans merkte toen op dat de regering nog steeds niet had beslist over de plaats van de inplanting. Hij had een nota bij waarin zijn diensten de Henegouwse luchtmachtbasis Florennes aanraadden, omdat er daar al installaties stonden waar vroeger ook al nucleaire wapens in waren gestockeerd. Jean-Luc Dehaene weigerde er echter over te spreken omdat er vooraf geen dossier was ingediend. Uiteindelijk werd in september toch voor Florennes geopteerd. Dat gebeurde in mijn afwezigheid omdat ik nog herstellende was van mijn hartoperatie. | |
[pagina 378]
| |
Op 14 februari 1984 vernam ik tot mijn grote verbazing dat Buitenlandse Zaken en Defensie zich al verregaand hadden geëngageerd in de uiteindelijke opstellingsdatum en de feitelijke aanvang van de infrastructuurwerken. Dit was gebeurd zonder voorafgaand overleg binnen de regering. In antwoord op een parlementaire vraag van SP-Kamerlid Sleeckx onthulde minister van Defensie Vreven namelijk het bestaan van een plaatsingsschema. Volgens die planning werd de opstelling van de eerste 16 kruisraketten te Florennes bepaald tegen maart 1985, het beëindigen van de werken voor de volledige plaatsing tegen eind 1987. Rond dit plaatsingsschema - men sprak al gauw van ‘de kalender’ - zou later nog heel wat polemiek ontstaan. Ik wil hier alvast opmerken dat wij de voorbereiding van de infrastructuur strikt gescheiden widen houden van de politieke beslissing over het al dan niet opstellen van kruisraketten op Belgisch grondgebied. Deze beslissing zouden we met de regering pas later nemen in het licht van de Amerikaans-Russische onderhandelingen. Eind 1984 brak dan eindelijk het uur van de waarheid aan. De werken te Florennes bereikten langzamerhand hun voltooiing en dus naderde ook de dag waarop de Belgische autoriteiten technisch in de mogelijkheid verkeerden om de Amerikaanse kruisraketten te laten overbrengen. Normaal gezien moesten we rond die tijd nog de halfjaarlijkse evaluatie maken van de Amerikaans-Russische toenaderingspogingen, maar in plaats daarvan zouden Leo Tindemans en ikzelf in januari 1985 naar Washington trekken om er aan president Reagan de Belgische houding inzake de installatie van de raketten toe te lichten. | |
CVP-initiatief in Sint-NiklaasMet deze belangrijke gebeurtenis in het vooruitzicht nam de zenuwachtigheid in de CVP zichtbaar toe. De laatste maanden had ik opgemerkt dat er aan de linkerzijde en bij de Jongeren heel wat aan het gisten was. Steeds meer neigden zij naar het standpunt van de vredesorganisaties: geen plaatsing in maart 1985, zeker niet nadat Washington en Moskou op 22 november hadden aangekondigd dat ze bereid waren de ontwapeningsonderhandelingen te hervatten. Vooral het ACW toonde zich sterk betrokken in het antirakettenverzet en oefende via haar vertrouwensmensen nogal wat druk | |
[pagina 379]
| |
uit op de CVP. Het viel mij ook op dat partijvoorzitter Swaelen hierin een actieve rol speelde. Hij voelde aan dat de basis niet echt warm liep voor een eventuele inplanting en nam de partij op sleeptouw om de plaatsingsbeslissing uit te stellen. De komende maanden zou het voor hem geen sinecure worden om de partij door dit probleemdossier te loodsen. Zaterdag 24 november 1984 was een cruciale dag. Met het nationaal partijbestuur kwamen we bijeen in het Serwir-hotel te Sint-Niklaas. Ofschoon de rakettenkwestie officieel niet geagendeerd stond, werd ze het voornaamste onderwerp van de urenlange discussie. Heel wat partijgenoten uitten hun ongenoegen over de verklaring van vicepremier Jean Gol dat er geen sprake meer kon zijn van uitstel ‘omdat de Russen misschien aan de onderhandelingstafel willen gaan zitten.’ Het partijbestuur besloot echter dat er geen enkele reden was voor de regering om op 15 maart het sein op groen te zetten voor de opstelling van de eerste kruisraketten. De onderhandelingen die op dat ogenblik waren hernomen moesten immers een maximale kans krijgen. De voorbereidende werken in Florennes moesten op elk ogenblik kunnen worden stopgezet of zelfs ongedaan gemaakt. Het geactualiseerde CVP-standpunt zorgde voor heel wat beroering, omdat het lijnrecht inging tegen de opinie van de andere regeringspartijen. Ikzelf kon er mij ten dele in terugvinden, althans wat de voornemens omtrent de onderhandelingen betrof. Het leek mij inderdaad niet opportuun om overhaast tot de plaatsing van de kruisraketten over te gaan nu men in Genève opnieuw rond de tafel ging zitten. Zo had ik het die zaterdag ook op het partijbestuur verklaard. Aan de andere kant vergat ik geen ogenblik dat we ons in 1979 hadden geëngageerd, dat we ons woord hadden gegeven om ons deel in de Navo-defensie na te komen. Het enige mogelijke compromis leek mij om de plaatsingsbeslissing met enige maanden uit te stellen, zodat we beter konden inschatten of de Sovjets de onderhandelingen al dan niet ernstig opvatten. Indien dat niet het geval was, kon België zeker niet langer talmen met de installatie. De vraag was nu wel hoe we binnen de regering nog tot een consensus konden komen over het rakettenstandpunt dat ik samen met Leo Tindemans op 14 januari 1985 aan president Reagan zou meedelen. De uitdrukkelijk negatieve houding van mijn partij was daarbij alvast geen optie, want dat zou in de ogen van de Amerikanen woordbreuk betekenen. Vrij snel werd het me duidelijk dat de CVP wat water bij de wijn moest doen en haar | |
[pagina 380]
| |
voorbehoud diende te vertalen in een diplomatischer standpunt. Met dat doel voor ogen bracht ik op zaterdag 5 januari de CVP-top bijeen op mijn appartement aan de Zeedijk te Oostduinkerke. In totaal waren we met z'n vieren: Jean-Luc Dehaene, Frank Swaelen, Leo Tindemans en ikzelf. | |
Opmaak van speaking notesHet is bekend dat politici binnen een informeel kader meer gericht zijn op consensus en meer begrip opbrengen voor elkaars standpunten. Of dat ook in Oostduinkerke zou lukken, was wel zeer de vraag. In die dagen was de partijtop enorm verscheurd en was er een brede kloof van onbegrip en wantrouwen tussen de ‘antiraketters’ en de atlantici. De atlantici konden begin jaren tachtig niet meer op dezelfde steun rekenen als tijdens de eerste twee naoorlogse decennia. Maar omdat ze de Navo-solidariteit nog steeds als een vanzelfsprekendheid beschouwden, hadden zij de neiging om het binnenlands debat ter zake uit de weg te gaan en het land dieper te engageren in de Navo-defensie dan de meerderheidsconsensus in feite toeliet. Vooral Leo Tindemans ging daarin zeer ver. Het gevaar bestond dus dat de partij zou ontploffen als we te hard van stapel liepen met de plaatsingsbeslissing. In Oostduinkerke beseften we dat uiteraard ook en begonnen we de discussie met de grootste omzichtigheid. Ik herinner me nog dat mijn dochter Anne, toen zij ons bezig hoorde, spontaan opmerkte dat wij onder elkaar eigenlijk nooit klare taal spraken. Zoveel jeugdige eerlijkheid maakte de sfeer gelukkig wat losser. Frank Swaelen kwam tot de kern van de zaak en pleitte in de lijn van Sint-Niklaas voor een uitstel van de plaatsingsbeslissing. Het viel mij op dat zijn standpunt niet in goede aarde viel bij zijn vriend Leo Tindemans. De laatste tijd leek het tussen hen beiden op een breuk te zullen uitlopen. Ikzelf hield me aanvankelijk wat op de vlakte, maar stelde uiteindelijk voor om de militaire kalender, waarin 15 maart als plaatsingsdatum was vooropgesteld, te laten voor wat hij was en in de komende weken een politiek onderhandelde kalender uit te werken. Die zou ons land meer tijd gunnen om de kruisraketten op te stellen. Het moest dan wel een vaste kalender zijn die slechts kon worden geannuleerd als er resultaten waren in Genève. | |
[pagina 381]
| |
Het overleg bleef zonder akkoord. Op dinsdagavond 8 januari kwamen we opnieuw samen. Plaats van afspraak was ditmaal mijn werkappartement in de Theresianenstraat achter het Koninklijk Paleis. Ik gebruikte dat appartement toen als alternatieve ambtswoning, want de onpraktische Lambermontresidentie was dringend aan verbouwingswerken toe. Deze keer vlotte het beraad wel. Vrij snel werden we het erover eens dat België de 48 kruisraketten hoe dan ook zou installeren tegen eind 1987 als de onderhandelingen in Genève niet tot een akkoord leidden. Over de begindatum voor de inplanting van de eerste 16 kruisraketten zou België met de Navo-bondgenoten onderhandelen. Omdat ik daags nadien een afspraak had met de Amerikaanse ambassadeur, in voorbereiding van het bezoek aan president Reagan, moest er ook meer duidelijkheid zijn over het Belgische rakettenstandpunt. Pas na een lange, moeizame discussie raakten we het eens over het onderhandelingsschema dat ik bij deze gesprekken als leidraad zou gebruiken. De inhoud ervan vatte ik toen in mijn eigen nota's als volgt samen: ‘In de inleiding moet worden verwezen naar het voorbehoud dat België destijds formuleerde bij het Navo-Dubbelbesluit van 1979. Dit voorbehoud werd op 19 september 1980 omgezet in een zesmaandelijkse evaluatie. Het is door de opeenvolgende regeringen telkens bekrachtigd. Vervolgens moeten de volgende vier punten naar voren worden gebracht. Primo: België verbindt zich om in geval van mislukking van de onderhandelingen van Genève 48 kruisraketten te plaatsen. In geval van tussentijds akkoord moet het evenredig aandeel worden geplaatst. Secundo: het eindpunt van de installatie in 1987 zal in elk geval worden gerespecteerd. Tertio: het beginpunt van de ontplooiing en de eventuele tijdskalender zal in overleg met de bondgenoten worden vastgelegd. Deze kalender zal door de regering worden opgemaakt en hierover zal de vertrouwenskwestie in het parlement worden gesteld. In de geest van de meerderheid der aanwezigen is dit beginpunt te situeren in 1986 of 1987. Aan de onderhandelingen moet immers voldoende tijd worden gelaten om een ernstige kans te maken. Quarto: de voorbereidende werken te Florennes kunnen volledig worden uitgevoerd.’ Op de kabinetsraad van zaterdag 12 januari werden deze speaking notes door de regeringsleden bijgeschaafd en in een Engelstalige versie gegoten. Het was met deze welomlijnde onderhandelingsnota dat ik daags nadien | |
[pagina 382]
| |
met Leo Tindemans naar Washington vertrok. Ik kon toen nog niet vermoeden dat mij daar een zeer onaangename verrassing te wachten stond. | |
Bezoek aan WashingtonOp maandag 14 januari werd de Belgische delegatie met veel egards op het Witte Huis ontvangen. Nadat ik een korte boodschap had genoteerd in het gastenboek, werd ik samen met Leo Tindemans uitgenodigd voor een apart gesprek in het Oval Office, waar de Amerikaanse president zijn hoge gasten ontvangt. Het wereldberoemde vertrek scheen mij echter in werkelijkheid kleiner toe dan foto's doorgaans laten uitschijnen. Ik mocht plaatsnemen naast president Reagan, die voor de gelegenheid werd geassisteerd door Casper Weinberger (Defensie), George Schultz (Buitenlandse Zaken) en veiligheidsadviseur Mac Farlane. Het eerste contact verliep hartelijk en ongedwongen. Toch ontwaarde ik ook een zeker scepticisme. Op dat ogenblik wisten zij immers nog niet welke positie België zou innemen. Het was niet de eerste keer dat ik ‘The Great Communicator’ ontmoette. Zoals de lezer weet had ik al in het voorjaar van 1982 kennisgemaakt met Reagan op een top van de G7, waarop ik uitzonderlijk was uitgenodigd als voorzitter van de Europese Raad. President Reagan leek mij een goedlachse, optimistische man die een sterke christelijke overtuiging uitstraalde. Het viel mij op dat hij tijdens technische discussies nogal afwezig was, en als hij zich dan toch in het gesprek mengde, waren zijn zinnen doorspekt met eenvoudige, Bijbelse uitdrukkingen. Dat maakte van hem wat de vreemde eend in de bijt op de top van de G7, waar de overige wereldleiders uitpakten met hun economische theorieën en inzichten. Het was overigens de periode waarin Helmut Schmidt geniale uiteenzettingen gaf over de manier waarop inflatie en werkloosheid een halt konden worden toeroepen. Was het omdat het de president aan dossierkennis ontbrak dat hij beleidsdiscussies uit de weg ging? Waarschijnlijk wel. Zure regen bijvoorbeeld werd volgens hem veroorzaakt omdat er te veel bomen waren. Deze flater kenmerkte Reagan, die voor de praktische invulling van zijn beleid volledig afhankelijk was van zijn medewerkers. Maar dat nam niet weg dat hij intuïtief goed aanvoelde wat hij wilde en zeer rechtlijnig op | |
[pagina 383]
| |
zijn doel afging. Een ‘nee’ was een ‘nee’, een ‘ja’ een ‘ja’. Dat werd me die maandag snel duidelijk. Tijdens het bilaterale onderhoud verbaasde ik mij erover hoe zwijgzaam Leo Tindemans was. Hij, de atlanticus, die anders met plezier in discussie trad met de Amerikanen, kwam nu geen enkele keer tussenbeide. Dat kwam allicht omdat hij onze vraag naar meer uitstel verre van genegen was. Hij zag er kennelijk het nut niet van in, en dus verdedigde hij het ook niet. In het Oval Office stond ik er dus alleen voor om het Belgische rakettenstandpunt te bepleiten. Nadat ik mijn speaking notes had bovengehaald, legde ik de president uit dat de Belgische regering geen voorbehoud meer koesterde tegenover het principe van de ontplooiing op haar grondgebied van in eerste instantie zestien raketten, maar dat ze eerst haar bondgenoten nog wilde ondervragen over de mogelijkheid om de afgesproken begindatum van die plaatsing uit te stellen, bij wijze van positief signaal aan Moskou. Aan het eind van mijn uiteenzetting haalde Reagan een spiekbriefje tevoorschijn, verstopt achter zijn trouwring, en zei: ‘In any case, the United States will vote “no”!’ En inderdaad, de president had geen bezwaar tegen een ultieme consultatie, maar verder uitstel wezen de VS hoe dan ook af. De president en zijn medewerkers waren duidelijk helemaal verrast door het feit dat de Belgische regering blijkbaar nog geen definitief standpunt had ingenomen. Voor hen was deze principiële kwestie allang rond. Zij gingen ervan uit, en onze diplomatie had dat moeten voorkomen, dat het moment van de plaatsing slechts afhankelijk was van technische factoren, zoals het al dan niet tijdig klaarmaken van de nodige opslagplaatsen en infrastructuur. Ikzelf vond het onbegrijpelijk dat de Amerikanen niet op de hoogte waren van de Belgische reserves inzake de plaatsing, en dus van het basisgegeven dat er eerst nog een cruciale politieke beslissing nodig was alvorens de kruisraketten naar Florennes zouden mogen overvliegen. In een mum van tijd zag ik mijn onderhandelingspositie als een kaartenhuis ineenstorten. Waar ik dacht dat de Amerikanen ons dankbaar zouden zijn omdat ik België engageerde om in elk geval in 1987 een eindpunt te zetten achter de ontplooiing, achtten Reagan en Schultz dat vanzelfsprekend voor een land dat het Dubbelbesluit had goedgekeurd. Reagan zei mij bovendien dat hij documenten in zijn bezit had waarin een Belgisch minister politiek akkoord was gegaan met de plaatsing van alvast zestien | |
[pagina 384]
| |
raketten in maart 1985! Terwijl ik dus voor uitstel pleitte, interpelleerde de president mij op het feit waarom ik nu op dit eerder aangegane engagement wilde terugkomen. Ik viel totaal uit de lucht. Ik had totaal geen idee over welk document en welke minister de president het had. Welke argumenten kon ik nu nog inbrengen tegen zijn consequente bezwaren? Ik had geen been meer om op te staan. Ik herinner mij nog goed de verslagenheid, de woede ook die in mij opwelde toen ik het Oval Office verliet. Toen ik het communiqué voorlas aan de bekende trap voor het Witte Huis, liet ik daar uiteraard niets van merken. Maar vanbinnen voelde ik mij zwaar bedrogen, niet alleen omdat Buitenlandse Zaken de aard van het Belgisch voorbehoud blijkbaar nooit goed had uitgelegd, maar vooral ook omdat een minister uit mijn regering ons land veel meer had geëngageerd dan in feite kon. Het koude stortbad in Washington werd voor mij het absolute keerpunt. Nu er aan Belgische kant onverwachts een formele instemming bleek te bestaan, was ik ervan overtuigd dat er geen weg terug meer was. Dat gaf ik ook te kennen aan de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Schultz tijdens een privéonderhoud later die dag. ‘I am now definitely engaged’, vertrouwde ik hem toe. Uit loyaliteit leek dit mij overigens de enige eerbare uitweg. Bovendien stond de geloofwaardigheid van ons land in de westerse alliantie op het spel. Ik moest ook denken aan de vermanende taal die Leo Tindemans had gesproken op mijn appartement in de Theresianenstraat. Hij had toen een lijst van economische retorsiemaatregelen voorgelezen die België vanwege de VS dreigde op te lopen als het zijn verbintenissen niet nakwam. Mijn persverklaring ten spijt had de nationale en internationale pers dagenlang moeite om de Belgische houding te vatten. Er doken allerhande verwarde en onjuiste berichten op waarin de ene commentator meende dat België op 15 maart zou installeren en de andere het tegendeel beweerde. Guy Daloze van La Libre Belgique was zowat de enige die de nuancering van het Belgische standpunt correct weergaf: ‘België zal niet aan de installatie van een eerste vlucht kruisraketten kunnen ontsnappen weliswaar volgens een lichtjes gewijzigde kaldender. Aangezien de regeringsbeslissing in de loop van de maand maart zal worden genomen, zal de eerste ontplooiing met enkele weken vertraagd worden om technisch-militaire redenen.’Ga naar eind143 BRT-journalist Tuur Van Wallendael daarentegen zorgde voor een | |
[pagina 385]
| |
rel door via een interview met mij de indruk te wekken dat de regering zich tegen de plaatsing zou verzetten. Deze foutieve verslaggeving ging de hele wereld rond en weekte onwaarschijnlijk veel reacties los. Het Sovjet-Russische persbureau Novosti feliciteerde mij zelfs omdat ik niet was gezwicht voor de Amerikaanse druk. En toen ik op dinsdag 15 januari de universiteit van Harvard bezocht, werd ik daar als vredesduif ontvangen door studenten en academici. Jos Chabert bevond zich op dat ogenblik in Japan. Later vertelde hij mij dat hij er verschillende televisiejournaals had bekeken en zich had afgevraagd wat hij nu uit al die tegenstrijdige berichten moest opmaken. Zou België in maart tot de inplanting overgaan? Ja of nee? Onze ambassadeur in Washington, Raoul Schoumaeker, kwam me zeggen dat hij bijzonder verveeld zat met de mank gelopen communicatie en drong erop aan een nieuwe persconferentie te beleggen. Deze persconferentie hielden we in de ochtend van 17 januari, toen ik met Leo Tindemans in Brussel aankwam. Onder massale mediabelangstelling weerlegde ik er alle foutieve berichten en losse geruchten. ‘In feite zijn er twee volledig nieuwe gegevens in het regeringsstandpunt’, zei ik. ‘Vooreerst zal het in maart niet gaan om een evaluatie, zoals eerst aangekondigd, maar wel over een beslissing over de plaatsing en over de kalender. Ook nieuw is de consultatie van de bondgenoten alvorens de regering een beslissing zal nemen. De beslissing die de regering zal nemen, zal voor het einde van de maand maart aan het parlement worden voorgelegd.’ | |
Retraite in LambermontDe regering had dus nog zo'n twee maand respijt om tot een definitieve beslissing te komen. In deze periode moest mijn partij dus worden overtuigd om van haar principiële verzet af te zien. Aanvankelijk leek het op een pijnlijke confrontatie te zullen uitlopen, want daags na mijn onderhoud met president Reagan had Frank Swaelen nog gewaarschuwd dat de CVP zou afhaken indien we de plaatsingsbeslissing in maart doordrukten. In dit gespannen klimaat raakten de gemoederen nog meer verhit toen Leo Tindemans op 24 januari 1985 in een interview met Le Soir verklaarde dat de plaatsingskalender destijds was goedgekeurd door een Belgisch | |
[pagina 386]
| |
minister. Tindemans zag hierin de reden waarom de Navo-bondgenoten de goedkeuring van de kalender hadden opgevat als een politieke instemming met de installatie van de raketten. Op de vraag van de journalist wie die minister dan wel was geweest, antwoordde Tindemans cryptisch dat men nog op zoek was naar zijn naam. Het interview weekte onmiddellijk heel wat reacties los, onder meer van Jean Gol, die in De Morgen van vrijdag 25 januari repliceerde dat de kalender al was opgemaakt in 1981. Daags nadien leidde Louis Tobback hieruit af dat de enige die toen zijn akkoord kon hebben gegeven de toenmalige minister van Landsverdediging was, Frank Swaelen, ‘die zonder medeweten van de regering het land in een dergelijke vitale aangelegenheid heeft verbonden’.Ga naar eind144 Deze onthullingen zetten de Wetstraat in rep en roer. Als ze gegrond waren, betekende dit immers groot gezichtsverlies voor partijvoorzitter Swaelen. Voor de socialistische oppositie was dit de gedroomde stok om haar christendemocratische tegenstrever mee te slaan. Tobback legde de vinger pijnlijk op de wonde en verklaarde in verschillende kranten dat het om een afrekening tussen Tindemans en Swaelen ging.Ga naar eind145 Dit alles stemde de partij bijzonder moedeloos, net op een moment dat het haar al aan eensgezindheid ontbrak. Persoonlijk vond ik de insinuaties van Tobback onterecht. Het was immers nog niet duidelijk of de kalender betrekking had op de voorbereidende werken te Florennes alleen, of ook op de installatie van de raketten. Op aandringen van Jean-Luc Dehaene pleitte mijn kabinet Frank Swaelen vervolgens vrij door in de pers te verklaren dat de militairtechnische kalender door de huidige en niet door de vorige regering was vastgelegd. Dit strookte echter niet met de waarheid, zoals uit het vervolg van dit hoofdstuk zal blijken. De Vlaamse socialisten namen echter geen vrede met onze verklaring en kondigden aan dat ze mij op donderdag 31 januari over de kwestie zouden interpelleren. Ik trok me daarop twee volle dagen terug in de Lambermontresidentie om het dossier tot in de kleinste details te bestuderen. Aan de betrokken departementen gaf ik de opdracht om mij alle stukken ter zake over te maken. Mijn korte retraite werd voor mij een boeiende ontdekkingsreis. Ik kreeg eindelijk zicht op het sluipende besluitvormingsproces waarmee Buitenlandse Zaken en Defensie ons land jaren voordien | |
[pagina 387]
| |
met de plaatsingskalender hadden verbonden. Tot mijn verbazing moest ik vaststellen dat er eigenlijk van meet af aan al sprake was geweest van een vaste installatiedatum. Na mijn retraite vertelde ik aan een journalist, op zoek naar achtergrondinformatie: ‘Nu begrijp ik alles!’ | |
‘Ik ben hier om de waarheid te zeggen’Gewapend met teksten van Navo-commissies, diplomaten en experts begaf ik mij op donderdag 31 januari naar de Kamer om er te bewijzen dat de regering nog in staat was het rakettendossier in al zijn complexiteit te beheersen.
Willy Claes kreeg als eerste het woord. Vanaf het spreekgestoelte formuleerde hij een omvangrijke vraag:Ga naar eind146 ‘Het minst en het zachtst dat men zeggen kan is dat er de jongste dagen erg uiteenlopende, verwarrende en tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd nopens het inplantingsschema van de kruisraketten. Ik richt enkele vragen tot u, Mijnheer de Eerste Minister, in de stellige hoop dat op dit punt klaarheid zou komen.’ ‘Eerste vraag. Welke minister of ministers beslisten over het inplantingsschema, waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald dat de eerste raketten in België in de loop van maart 1985 moeten worden opgesteld?’ ‘Tweede vraag. Werd over deze beslissing gedelibereerd in ministerraad, in kernkabinet of in een of ander ministerieel comité? Zo ja, op welke datum? Bestaan hierover officiële documenten?’ ‘Derde vraag. Wanneer, hoe en onder welke vorm werd deze beslissing medegedeeld aan het staatshoofd, zijnde een deel van de Executieve?’ In een gespannen klimaat maakte ik in mijn antwoord de conclusies bekend die ik tijdens mijn twee dagen durende retraite had gemaakt: ‘Ten eerste, er is geen ondertekend plaatsingsschema tussen de Belgische regering en de Shape of de Navo.’ ‘Ten tweede, de plaatsingdatum, te beginnen in maart 1985, indien daarvoor het groen licht wordt gegeven door de regering, is in drie fasen tot stand gekomen. Eerste fase: het Dubbelbesluit, door de Raad van Ministers op 12 december 1979 goedgekeurd, bevat een globale, niet per land uiteengesplitste, maar gelijktijdige termijn voor plaatsing vanaf eind 1983 | |
[pagina 388]
| |
tot 1986. De begindatum werd toen vastgesteld op eind 1983. Dit blijkt uit de basisdocumenten voorafgaand aan het Dubbelbesluit van 1979. Dat blijkt ook uit de IDD, het geïntegreerd document dat de beslissingen van de gemeenschappelijke vergadering van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Landsverdediging van de Navo op 12 december 1979 heeft genotuleerd.’ ‘Wegens een dubbele reden heeft dit plaatsingsschema vertraging opgelopen. Ten eerste, wegens de vertraging in de productie van de kruisraketten. Ten tweede, wegens de vertraging in de voorbereiding van de infrastructuurwerken voor de plaatsingsbasis in ons land. Op 7 augustus 1981 heeft de Shape een document opgesteld dat wordt genoemd Calendrier pour la construction des installations GLCM.’ ‘In die kalender zijn twee data belangrijk. Wat men noemt de QRA, tout ce qui est nécessaire pour la mise en alerte des premiers missiles, is vastgesteld voor april 1985, en de zogenaamde oplevering, date de livraison à l'utilisateur et familiarisation, is vastgesteld voor augustus 1985.’ ‘Dit schema - met een schema trouwens voor de kosten - werd voorgelegd aan het Infrastructuurcomité van de Navo, dat zijn de nationale vertegenwoordigers, in dit geval de ambassadeurs.’ ‘De ministers van het Defense Planning Committee hebben zich beperkt op 8 en 9 december 1981, de drieëndertigste schijf voor het jaar 1982 voor de infrastructuurwerken van de Navo goed te keuren. Daarover is niet beraadslaagd op collectieve wijze in de regering of in een ministercomité.’ Louis Tobback trok deze verklaring in twijfel, waarop ik hem toeriep: ‘Ik ben hier om de waarheid te zeggen!’ ‘Derde stadium, wegens de nieuwe vertraging, vooral in de infrastructuurwerken, zijn er contacten geweest tussen maart en juni 1983 met de Departementen van Landsverdediging en van Buitenlandse Betrekkingen om, met het oog op het welslagen van de onderhandelingen die in Genève begonnen waren, een minimum te kunnen behouden op de oorspronkelijke ontplooiingsdatum, zijnde maart 1985.’ ‘Ingevolge deze contacten is een werkgroep samengesteld bestaande uit Amerikaanse technici, vertegenwoordigers van Landsverdediging en een vertegenwoordiger van Buitenlandse Betrekkingen. Daar is een voorstel geformuleerd om een eerste flight van 16 raketten te kunnen behouden op de oorspronkelijke datum, maart 1985, met dien verstande dat de rest, de | |
[pagina 389]
| |
32 overige, zouden moeten worden uitgesteld tot het eind van het derde trimester van 1987. Dus, de laatste beslissing is in feite een beslissing van uitstel van twee derden van de 48 raketten naar het eind van het derde trimester van 1987.’ ‘De heer Claes weet zeer goed dat alle gesprekken met het staatshoofd, tussen de eerste minister en het staatshoofd, tussen een lid van de regering en het staatshoofd, worden gedekt door een absolute vertrouwelijkheid en dat nooit iets wordt medegedeeld over de zogenaamde colloque singulier tussen het staatshoofd en zijn ministers. Ik zal dat dus niet alleen niet doen, maar het is mijn plicht erop te wijzen dat van deze regel onder geen enkel beding kan worden afgeweken.’
In De Standaard van 2 februari 1985 was de kritische, maar immer genuanceerde Manu Ruys uiterst lovend over mijn parlementaire tussenkomst en schreef nu te begrijpen waarom de Navo zo afwijzend had gereageerd. Hij voegde eraan toe: ‘Wel werden het prestige en de positie van Wilfried Martens de jongste dagen opnieuw sterker. De premier blijft een troef waarvan de coalitie en vooral de christendemocraten een zuinig en behoedzaam gebruik dienen te maken.’
Ook was ik het eens met de bedenking van Ruys dat sommige ministers uit deze en vorige regeringen niet vrijuit gingen en mee aan de basis lagen van het Belgisch affront in Washington. Over hun optreden had ik tijdens mijn antwoord aan Willy Claes in de Kamer - en overigens ook aan Jos Wyninckx in de Senaat, die mij dezelfde dag interpelleerde - met geen woord gerept. Dat zou in mijn regering en in mijn partij immers een heksenjacht hebben ontketend. Nochtans, tijdens mijn retraite in de Lambermont, had ik ondubbelzinnige feiten vastgesteld, die ik hier onomwonden wil weergeven: 1o Als minister van Defensie keurde Frank Swaelen in 1981 het plaatsingsschema goed en hij verbond ons land ook technisch aan een vaste stationeringsdatum. 2o Swaelens akkoord zou geen problemen hebben opgeleverd als de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Charles-Ferdinand Nothomb, de Navo-partners klaar en volledig had ingelicht over het Belgisch rakettenstandpunt van 19 september 1980. Dat standpunt hield in | |
[pagina 390]
| |
dat de instemming van onze regering met het Dubbelbesluit niet automatisch leidde tot de daadwerkelijke plaatsing binnen onze grenzen. De regering moest daarvoor eerst het licht op groen zetten. In mijn omvangrijk archief heb ik van een dergelijke correspondentie echter geen spoor teruggevonden en ik moet daaruit besluiten dat Charles-Ferdinand het Belgisch voorbehoud niet in de verf heeft gezet. 3o Maar de meest onthutsende vaststelling betrof de afspraken die ons departement van Buitenlandse Zaken had gemaakt met de Amerikaanse bondgenoten. In mijn archief bevindt zich een top secret diplomatiek memorandum, dat in maart 1983 door de Verenigde Staten aan ons departement Buitenlandse Zaken werd overgemaakt. In krachtige bewoordingen dringen de Amerikanen erop aan de streefdatum voor de installatie van de raketten in Florennes te handhaven, met name maart 1985. Om die datum te halen moeten er schikkingen worden getroffen. Verschillende opties worden onderzocht en zullen, aldus het memorandum, spoedig worden besproken met de Belgische regering. De Amerikanen bevestigen ten slotte nogmaals dat het doel van de besprekingen er enkel in kan bestaan de maand maart 1985 als tijdstip voor de eerste installatie van kruisraketten in Florennes te vrijwaren.Ga naar eind147
Ik werd echter nooit op de hoogte gebracht van het bestaan van dit diplomatiek memorandum uit maart 1983. Het bevestigde zwart op wit dat ons departement Buitenlandse Zaken aan de Amerikaanse regering niet een technisch, maar wel degelijk een volwaardig politiek fiat had gegeven. Buitenlandse Zaken wilde tegemoetkomen aan de gemaakte afspraken en stelde daarom een werkgroep samen met deskundigen uit ons departement Landsverdediging en Amerikaanse afgevaardigden. Tijdens die contacten, tussen maart en juni 1983, werd er besloten om een eerste vlucht van 16 raketten te behouden op de oorspronkelijke datum, in maart 1985, en de plaatsing van de 32 overige raketten uit te stellen tot het einde van het derde trimester van 1987. | |
[pagina 391]
| |
‘Maak me niet leugenachtig’Terwijl het publieke debat over de plaatsingskalender nog volop aan de gang was, reisde Leo Tindemans de belangrijkste Europese hoofdsteden af om de Navo-bondgenoten te polsen over de mogelijkheden voor België om de plaatsing van de kernraketten uit te stellen of te spreiden. Deze rondreis, of bedeltocht zoals sommigen het bestempelden, leverde echter niet het beoogde resultaat op. Overal werd Tindemans op een njet ontvangen, zelfs door zijn Nederlandse collega Van den Broek, en dat terwijl het kabinet-Lubbers zichzelf een uitstel van minstens anderhalf jaar had toegekend! In Europese kringen gunt men elkaar inderdaad zelden cadeaus. Vergezeld van Leo Tindemans, werd ik op zaterdag 2 maart 1985 uitgenodigd bij Margaret Thatcher. Het werd een opmerkelijk onderhoud, overigens niet het laatste dat ik met de Iron Lady zou hebben. Thatcher ontving ons op het mooie Chequers Court, sinds 1921 het buitenverblijf van de Britse eerste ministers. Onomwonden sneed ze de rakettenkwestie aan: ‘Ik heb president Reagan gegarandeerd dat Martens en Tindemans betrouwbare en eerlijke kerels zijn, die zullen doen wat is overeengekomen. Maak me nu niet leugenachtig.’ Na deze typisch vrouwelijke opmerking nam ze mij terzijde voor een gesprek onder vier ogen. Dat leverde maar weinig op en ik was dan ook opgelucht toen we afscheid namen Later op de dag reed ik met Leo Tindemans naar het verder gelegen landgoed van Lord Carrington, de Britse secretaris-generaal van de Navo. Vier dagen eerder, tijdens een lunch met de CVP-ministers in de Lambermontresidentie, was ik uitgebreid gebrieft over de voorstellen die ik moest overmaken aan de secretaris-generaal. Frank Swaelen en Jean-Luc Dehaene hadden er sterk op aangedrongen dat ik Carrington zou vragen of hij uitstel van de plaatsingsbeslissing met nog drie maanden haalbaar achtte. Zonder veel enthousiasme had ik beloofd dit te doen, maar zelf vond ik het uiterst onverstandig om de beslissing tot begin juli uit te stellen. Dat zou ons immers zovele maanden dichter bij de verkiezingen brengen, waardoor de politiek-electorale druk op de CVP om de plaatsing sine die te verdagen, nog meer zou toenemen. Zo dreigde de partij af te glijden naar een neutralistische koers. Ik heb mij in dit dossier nooit laten leiden door electorale motieven, maar men moet ook niet masochistisch zijn. | |
[pagina 392]
| |
Toen ik het voorstel bij Peter Carrington aankaartte, las ik nogal wat onbegrip op zijn gezicht. Hij antwoordde dat de bondgenoten erg negatief zouden reageren op een eventuele beslissing van België om zijn Navo-verbintenissen niet na te komen. Als kleinere lidstaten zoals België niet langer deelnamen aan de collectieve verdediging, dan zou dat, aldus Carrington, de slagkracht van de Navo-alliantie diepgaand ondermijnen. Ik besefte daar dat de Angelsaksische bondgenoten nooit zouden begrijpen waarom de Belgische regering per se haar rakettenstandpunt wilde nuanceren. Thatcher en Carrington waren politiek geboren en getogen in het typisch Angelsaksische meerderheidssysteem waarin regeringsleiders toch vrij snel en rechtlijnig beslissingen kunnen doorvoeren. Ze moeten immers enkel maar hun eigen achterban overtuigen. In de Belgische consensusdemocratie daarentegen moet men telkens de brug slaan tussen verschillende coalitiepartners - in mijn geval vier partijen - en dat verklaart meteen het geschipper van de regering in talrijke dossiers. Ik wierp op dat ik in de Belgische politieke wereld heel wat tegenstand had te verduren, zelfs in mijn eigen partij, vandaar ook het voorbehoud in het Belgische standpunt. Carrington had er geen oren naar. Wellicht vond hij dat een teken van onbegrijpelijke zwakheid, maar de hevige oppositie was nu eenmaal een realiteit waar ik niet omheen kon. | |
De verscheurdheid van Jean-LucHet njet van Thatcher en Carrington was de ultieme bevestiging van wat we bij het bezoek aan Washington al hadden aangevoeld. België had geen ander alternatief dan tot de plaatsing over te gaan. Uit de moeizame gesprekken die in de daaropvolgende dagen plaatsvonden binnen de partij, merkte ik dat een meerderheid zich stilaan neerlegde bij het onvermijdelijke. De negatieve reacties van de Europese bondgenoten op de Belgische smeekbedes tot uitstel hadden blijkbaar hun effect niet gemist en zorgden voor een soort van mentale omturning. Alleen het ACW bleef aandringen op uitstel. De vertrouwensman van het ACW in de regering, Jean-Luc Dehaene, vertrouwde ons toe dat er een duidelijk signaal voor nodig was om de beweging alsnog over de streep te trekken. Herman Van Rompuy kwam vervolgens met het idee om via diplomatieke wegen na te gaan of de | |
[pagina 393]
| |
Russen toch niet bereid waren tot een tegengebaar als België de plaatsing zou uitstellen. De Sovjets moesten immers maar eens aantonen dat ook zij tot echte wapenvermindermg wilden komen. Leo Tindemans reisde kort nadien naar Moskou af om er de begrafenisplechtigheid van partijleider Tsjernenko bij te wonen. Hij presenteerde er meteen ons ultieme voorstel: België zou zeer binnenkort beslissen tot opstelling, maar was bereid de uitvoering van de beslissing met een tweetal maanden uit te stellen indien de Sovjets de Geneefse onderhandelingen een kans gaven. Tindemans drong er bij de Sovjets ook op aan om een akkoord over Star Wars niet absoluut te willen koppelen aan een akkoord over de strategische en middellange-afstandswapens. Achteraf was er overigens heel wat beroering over het feit dat ik Tindemans niet had vergezeld bij deze gewichtige diplomatieke zending. Ik vond het echter onverantwoord om het land te verlaten op een moment dat de regering in beraad was over fiscaliteit, begroting en werkgelegenheid. Dan pas zou de oppositie moord en brand hebben geschreeuwd. De demarche van Leo Tindemans in Moskou werd uiteindelijk een maat voor niets. Aanvankelijk lukte het Tindemans zelfs niet om te worden ontvangen door Andrej Gromyko, de Sovjetminister van Buitenlandse Zaken. Gelukkig wist de Belgische delegatie hierop raad. Naar het einde van het bezoek toe belde Tindemans me op met de vraag wanneer de regering zou beslissen over de kruisraketten. ‘We zullen beslissen over een dag of twee, drie, na uw terugkeer’, zei ik beslist. Ik had de hoorn amper neergelegd, of Tindemans werd bij Gromyko uitgenodigd. Zoals voorzien had de Russische spionagedienst KGB ons telefoongesprek afgeluisterd en Gromyko meteen op de hoogte gebracht. Gromyko wees het Belgische ontkoppelingsvoorstel echter hooghartig af. Zijn Benelux-adviseur scheen overigens niet eens duidelijk te weten of België de raketten nu al had geplaatst of niet. Na het ondubbelzinnige Russische njet was het voor iedereen duidelijk dat een verdaging van de eerste ontplooiing geen bestaansreden meer had en de regering verplicht was de plaatsingsbeslissing onverwijld te nemen. Die beslissing werd uiteindelijk gemodelleerd aan de vooravond van het grote parlementsdebat van vrijdag 15 maart 1985. Rond halfzeven kwamen we samen op het kabinet van Mark Eyskens aan de De Meeûssquare. Behalve alle CVP-ministers en -staatssecretarissen waren ook de fractie- | |
[pagina 394]
| |
leiders Luc Van den Brande en Bob Gijs aanwezig. Met veel moeite kregen we Jean-Luc Dehaene over de brug. De plaatsing druiste immers volledig in tegen zijn visie, en bovendien voelde hij de hete adem van het ACW in de nek. Maar de raison d'état ging voor. Was het inbeelding, of zag ik hem even beven toen hij zijn instemming gaf? Het viel mij in elk geval zwaar om hem zo verscheurd te zien. Uiteindelijk vermande hij zich en begon hij te dicteren wat er allemaal in de regeringsverklaring moest staan. Paula D'Hondt heeft daarop een emotionele tussenkomst gehouden waarin zij voor eensgezindheid pleitte. Slechts op die manier zouden we kunnen optornen tegen de golven van verontwaardiging die door de beweging en de partij zouden gaan. Zoals steeds was deze waardige dame een rots in de branding. In haar memoires heeft zij op treffende wijze beschreven welke diepe littekens dit tragische moment bij de ACW'ers wel heeft nagelaten.Ga naar eind148 | |
‘Laat ze vliegen!’Tijdens het overleg kreeg ik vanuit de Wetstraat 16 voortdurend telefonische oproepen van vicepremier Jean Gol, die daar met de overige regeringsleden het CVP-antwoord nagelbijtend afwachtte. Zijn grootste angst was dat het ACW zou blijven dwarsliggen en we de hele zaak zouden laten springen, met de val van het kabinet tot gevolg. Toen ik uiteindelijk naar hem toe ging, merkte ik dat hij bloed op zijn tanden had van pure nervositeit. Als ik hieraan terugdenk, voel ik meteen weer de spanning en de extase. Op korte tijd werden we het eens over de regeringsverklaring die ik 's anderendaags in Kamer en Senaat zou voorlezen. Omdat de rakettenbeslissing werd gekoppeld aan de zogenaamde ‘actualisering van het regeerprogramma’ en de uitvoering van de begrotingscontrole, werd het een uitgebreide regeringsmededeling, in totaal wel zo'n vijf pagina's. Daarin noemde ik de beslissing tot plaatsing de moeilijkste na Wereldoorlog II. Ik wees er ook op dat de plaatsing onvermijdelijk was geworden door de afwijzende houding van de Sovjet-Unie, en dat ze geenszins een vijandig, maar wel uitsluitend een defensief karakter had. ‘Zij is en blijft volkomen | |
[pagina 395]
| |
omkeerbaar, zodat deze Euroraketten kunnen worden ontmanteld, wanneer de onderhandelingen in Genève de vereiste resultaten opleveren.’ Even na elf uur 's avonds belde ik de Amerikaanse ambassadeur op om te melden dat de regering unaniem had beslist tot de installatie van de 16 kruisraketten. Leo Tindemans liet intussen een nota opstellen waarin de regering de beslissing formeel bekrachtigde. Op de vraag wie de nota zou ondertekenen, antwoordde hij: ‘Het is beter dat de eerste minister dit ondertekent, dan heeft het meer autoriteit.’ Vervolgens bracht ik de brief persoonlijk naar de Amerikaanse ambassade, vlak bij de Lambermontresidentie. Om twee uur 's nachts kon ik dan eindelijk gaan slapen. En toegegeven, ik sliep erg goed die nacht. De volgende ochtend, om zeven uur al, werd ik door een paniekerige minister van Defensie Freddy Vreven gewekt: ‘Premier, de Amerikanen hebben de vliegtuigen met de raketten al laten opstijgen! Ze zijn al onderweg!’ Ik zei: ‘Freddy, laat ze vliegen! En laat mij slapen.’ Wat was er de voorbije uren gebeurd? De ambassadeur had ons akkoord onmiddellijk naar het Pentagon doorgeseind. Al wekenlang stonden in de States twee vliegtuigen paraat: een C141-transportvliegtuig aan de Amerikaanse Westkust met aan boord 16 kernkoppen, en een C5-Galaxytoestel aan de Oostkust met propulsiemotoren, de eigenlijke raketten dus. Deze vliegtuigen waren meteen opgestegen en hingen met andere woorden al in de lucht toen ik 's namiddags om drie uur in de Kamer de regeringsverklaring voorlas. | |
Opluchting, kalmte en sereniteitAchteraf is er zware kritiek geweest op het feit dat de Amerikaanse transportvliegtuigen al waren opgestegen nog voor het Kamerdebat in Brussel was beëindigd. Deze kritiek aan het adres van Washington was echter onverdiend aangezien ikzelf, in mijn hoedanigheid van Belgisch premier, uitdrukkelijk had geëist dat de kernkoppen onmiddellijk zouden worden overgevlogen. Met de onmiddellijke uitvoering wilde ik immers vermijden dat er na onze beslissing honderdduizend betogers in Florennes zouden staan om de landing van de vliegtuigen te bemoeilijken. Ik had ook nog een ander argument. Had men met het overvliegen gewacht tot de conclusie van het parlementair debat, dan zouden er ongetwijfeld verschillende | |
[pagina 396]
| |
christendemocraten hebben geprobeerd om de beslissing tegen te gaan. Ik geloofde, met andere woorden, dat de meerderheid de uitvoering van de beslissing nodig had om zijn vertrouwen in de regering te behouden. Niet de Amerikanen waren dus gehaast, maar ikzelf. Alle kritiek ten spijt, er heeft zich zelfs geen morele aantasting van onze nationale soevereiniteit voorgedaan. Ook vanuit democratisch oogpunt was het overvliegen van de kruisraketten volledig verantwoord. Dit is immers een van de weinige domeinen waar de uitvoerende macht primeert op de wetgevende macht. In zowat alle andere domeinen kan de regering haar beslissingen pas uitvoeren na een fiat van het parlement. Maar inzake veiligheidsbeleid en buitenlandse politiek zijn de koning en de ministers, in de praktijk de ministerraad, belast met het nemen van beslissingen. Zo staat het ook in de Grondwet. 's Anderendaags had het parlement mijn regering wel naar huis kunnen sturen als men het oneens was geweest met de inplanting. Maar zelfs dan bleef de plaatsingsbeslissing grondwettelijk bestaan, tenzij een nieuwe regering de eerste beslissing zou herroepen. Toen ik die vrijdagnamiddag vanaf het spreekgestoelte de Kamer op de hoogte bracht van de regeringsbeslissing, had ik dus niet het gevoel de democratische spelregels met de voeten getreden te hebben. Opluchting, kalmte en sereniteit waren op dat moment mijn deel. Na vier weken intense discussies hadden we eindelijk een akkoord en dat was een enorm bevrijdend gevoel. Dat ik het mikpunt vormde van de vredesbetoging die twee dagen later door Brussel trok, deerde mij niet. Ik was vervuld van het positieve gevoel dat mijn regering de politieke moed had betoond om maatregelen door te voeren die men jaren eerder niet zou hebben durven te nemen. Ook de volksvertegenwoordiging was klaarblijkelijk onder de indruk, want op woensdag 20 maart keurde zij de beslissing goed met 116 stemmen tegen 93 bij 1 onthouding. Ik begrijp ten volle dat sommige politici, zoals fractieleider Luc Van den Brande of oud-minister Luc Dhoore, door het uiteindelijke regeringsstandpunt in gewetensnood werden gebracht. Ik respecteer het conflict tussen politieke logica en ethiek zoals zij het hebben doorgemaakt. Ik begrijp ook dat de publieke opinie het moeilijk heeft gehad met de manier waarop het besluit werd genomen. Heel zelden immers worden beslissingen in België met een dergelijke krachtdadigheid genomen. Op het eerste | |
[pagina 397]
| |
gezicht was dat enorm onpopulair en leek het erop dat mijn partij daarvoor electoraal zwaar zou boeten. Via peilingen wisten we immers dat het merendeel van de CVP-kiezers absoluut tegen de raketten was gekant. Maar tegen alle verwachtingen in behaalden we zeven maanden later een eclatante verkiezingsoverwinning. Politieke moed wordt in de Wetstraat dus toch beloond! Ikzelf heb er in elk geval geen moeite mee verder te leven met de verantwoordelijkheid die ik op 14 maart opnam. Een andere houding of beslissing zou zware gevolgen hebben gehad. De Belgen zouden in een ander land terecht zijn gekomen, een land dat niet langer het hoofdkwartier van de Navo zou herbergen. Brussel zou dan wellicht ook niet zijn uitgegroeid tot de Europese hoofdstad die ze in deze tijd is. Toch ben ik pas later met mezelf in het reine gekomen, toen eind 1988 alle Euroraketten uit ons land werden teruggetrokken ingevolge het INF-akkoord tussen president Reagan en Sovjetleider Gorbatsjov. Ik zag daarin de bevestiging van mijn langetermijnstrategie in dit dossier. |
|